De mysterieuze roman “Augustusblauw” van de Britse auteur, dichter en toneelschrijver Deborah Levy (Zuid-Afrika, 1959) deed mij een beetje denken aan “Een schitterend wit” van Jon Fosse en “Specht en zoon” van Willem Jan Otten. Waar het precies over gaat is eigenlijk niet te zeggen. Het diffuse verhaal betovert je. Als je het hebt over ‘de muziek der sferen’… In ieder geval is het ‘dubbelgangersmotief’ een sterk en spannend thema.
Danspaarden
De vierendertigjarige wereldberoemde pianovirtuoos Elsa M. Anderson laat op een rommelmarkt in Athene haar oog op twee mechanische danspaardjes vallen waarvan de vier scharnierende benen in de rondte gaan draven als je aan hun staart trekt. Voor haar neus worden ze weggekaapt door een vrouw die als twee druppels water op haar lijkt. ‘Twee paarden’ plus ‘Athene’ associeer ik direct met Plato die de ziel zag als de wagenmenner van een paardenspan, bestaande uit het emotionele en cognitieve brein (zie mijn vorige blog). Als Elsa wegloopt vindt ze op de grond de zwarte vilten deukhoed die de vrouw heeft gedragen. Ze zet hem zelf op.
Into the blue
We komen te weten dat Elsa’s pleegouders haar op zesjarige leeftijd aan haar homoseksuele muziekleraar Arthur Goldstein hebben ‘geschonken’, die inmiddels tachtig is. Door haar te adopteren werd ze een inwonende leerling op zijn muziekschool. Goldstein ontwikkelde het talent van zijn ‘wonderkind’, zijn ‘inspiratie’, zijn ‘kindmuze’. Hij was als een vader voor haar: “… De enige vader die ik had, en ik hield mateloos veel van hem…”. We komen ook te weten dat ze drie weken geleden een optreden totaal heeft verprutst, toen ze het ‘Tweede pianoconcert’ van Rachmaninov speelde in Wenen en van het podium was gelopen. “… Arthur had me na dat noodlottige concert geschreven. ‘Ik had het gevoel dat je er niet was toen je het podium op liep. Waar was je, Elsa?’ Ver weg. Ik was kwijt waar we onder leiding van M gebleven waren. Het orkest ging de ene kant op, de piano de andere. Mijn vingers weigerden voor Rachmaninov te buigen en ik begon iets anders te spelen…”. Een week voor het rampzalige Rachmaninov-concert blijkt ze ook nog eens haar haren blauw te hebben geverfd, tot agitatie van Goldstein, die tijdens de hele actie in de kapsalon bij haar bleef zitten kwekken. Of haar publiek zich niet af zou vragen of ze misschien door iemand vervangen was? “… Blauw was breken met mijn DNA . We wisten allebei dat ik korte metten wilde maken met de mogelijkheid dat ik op mijn onbekende ouders leek…”, verklaart ze. “… Arthur was verbijsterd dat ik totaal geen behoefte had naar hen op zoek te gaan. Of om met mijn pleegouders in contact te komen. Hij had me vanaf mijn tiende op het hart gedrukt dat ik ‘de documenten’ kon inkijken wanneer ik maar wilde. Daarmee bedoelde hij de adoptiepapieren. Ik denk dat hij zich voortdurend voorbereidde op mijn onvermijdelijke zoektocht naar mijn biologische ouders. Maar ik wilde ‘de documenten’ nooit lezen en dat liet ik hem ook weten…” . Niet voor niets keuvelde Goldstein maar door over Nietzsche die uit de verzengende relatie met Wagner ontsnapte. Gaat het Elsa om: ‘Into the blue’? Verdwijnen? Na haar afgang is het niet gek dat het enige wat ze nog wil ‘oplossen in het niets’ is.
Makers en vertolkers
Verder is ze de dramatische autobiografie van Isadora Duncan aan het lezen, de ‘moeder van de moderne dans’. Duncan komt regelmatig in het verhaal ter sprake (we hebben afgelopen zomer met de leeskring het boek dat Susan Smit over haar schreef gelezen: “Alles wat beweegt”). “… Ik keek geregeld op YouTube naar uitvoeringen van Isadora’s choreografieën door studenten van haar danstechniek, veelal begeleid door de muziek van Bach, Mendelssohn, Chopin, Schumann. Ze waren blootsvoets en droegen dunne togaatjes. Ik geloof dat het idee was om me te laten zien hoe je gelukkig en vrij kon zijn…”. Wil Elsa zich losmaken uit de wereld die Goldstein haar van jongsaf heeft opgelegd? Wagner vond dat Nietzsche geen componist was, al experimenteerde hij tot op latere leeftijd op de piano: “… Om eerlijk te zijn kon alles wat er in Nietzsches hoofd omging beter in filosofie worden uitgedrukt dan in muziek…”. Sommige mensen zijn makers en de rest is vertolker, aldus Goldstein. Elsa: “… Mogelijk doelde hij op de componeerpogingen die ikzelf als kind had gedaan. Het was alsof hij wist dat ik iets kon horen wat hij niet begreep, en me dat kwalijk nam…”. Goldstein als 'jaloerse nicht'? “… Terwijl mijn vingers de toetsen vonden, ontdekte ik dat ik een eigen perspectief had. Het enige wat ik hoefde te doen om het open te breken was luisteren…”.
Identiteitscrisis
Welnu, schrijft Erik Van den Storm in zijn studie over “De metamorfose van de literaire dubbelganger”: “… Alle mogelijke thematische variaties van de dubbelganger hebben de identiteitscrisis als grondslag. Altijd wordt binnen een chaotische samenleving gezocht naar de ware Ik…”. De samenleving waarin Elsa zich beweegt is die van de coronaperiode. De mensen lopen met mondkapjes op. Zie verder mijn vorige blog, waarin het gaat over metamorfose, omkering, bekering als een transformatie van ‘uitwendig’ naar ‘inwendig’, zodat je je ‘ware zelf’ leert kennen, waar volgens zo ongeveer alle gelovigen God woont. Het dubbelgangersthema heeft te maken met de dood, illusie, een schizofrene wereld. De dubbelganger is een alter ego, een schaduw-ik, die de tweepoligheid van het bestaan uitdrukt: werkelijkheid en fantasie. “… One is in danger of not being oneself when one lives at a reflective distance from oneself…”, schrijft J.M. Coetzee. Elk individu wordt ooit de vreemde reiziger in zichzelf. Ondertussen laat Elsa zich her en der in Europa inhuren door de elite om hun ongetalenteerde kindertjes een paar pianolessen te bezorgen. Iedereen wil dat ze terug komt, zeggen haar vrienden. Het lijkt wel of ze zichzelf gecanceld heeft.
Zelfinzicht
Elsa voelt dat haar dubbelgangster, die zegt dat ze op de vlucht is voor haar talent en voor mannen, dicht bij haar is. “… Ik wist dat dit mijn eigen gedachten waren, maar ze maakten me een beetje verdrietig. Niet een beetje, heel erg, zei ze…”. Even verder: “… Ze boezemde me angst in. Ze wist meer dan ik. Ze maakte dat ik me minder alleen voelde…”. De noten die zich op de avond in Wenen hadden aangediend, houden haar bezig. Tot haar vijfde blijkt ze Ann te hebben geheten. Goldstein bombardeerde haar tot Elsa. Volgens haar dubbelgangster ontloopt en ontwijkt ze haar eigen geschiedenis. De dubbelgangster zegt dat ze misschien op zoek is naar ‘aanwijzingen’. “… Wat voor aanwijzingen? Redenen om te leven…”. Ze maakt een boottripje met een paar kennissen in Griekenland waarbij ze onder water zeeëgels gaan zoeken voor het avondeten. Ze wrikken de dieren met vorken los van de rotsen, wat staat voor iets wat losgewrikt wordt in haarzelf. Iemand houdt van filmregisseuse Agnès Varda “… omdat ze een keer had gezegd dat ze documentaires maakte om zichzelf aan de werkelijkheid te herinneren…”. Over haar dertienjarige leerling Marcus: “… Ik kreeg de indruk dat Marcus’ vader de compositie van zijn kind al had geschreven. Ik had zo mijn eigen redenen om daar pissig over te worden…”. Over ene Thomas met wie ze een scooter huurt om over het Griekse eiland Poros te crossen en meer van haar wil weten: “… Misschien was mijn leven wel dermate aan diggelen dat het geen zin had om het voor Thomas weer in elkaar te zetten…”. Over Isadora Duncan: “… Zij geloofde boven alles in wat zij vrijheid van expressie noemde: ‘Ik zal laten zien hoe ontzettend mooi een dansend mensenlichaam kan zijn wanneer het door gedachten geïnspireerd wordt.’ Vermoedelijk doelde ze op gedachten die haar naar boven en naar buiten stuwden. Er zijn gedachten die mij naar beneden en naar binnen stuwen…”.
Ik wankel alle kanten op
Terug in Londen ziet ze haar dubbelgangster weer als ze met iemand in een restaurantje zit te eten. “… Raap jezelf bij elkaar en ga weer het podium op…”, zegt haar vriend. “… Iedereen weet dat je een koningin bent…”. Als ze te vroeg op het station staat om de Eurostar naar Parijs te nemen, waar ze les gaat geven aan en nieuwe leerling, neemt ze plaats achter de stationspiano om Rachmaninov te spelen. Ze krijgt een bos zonnebloemen van een vrouw die zegt dat ze donders goed weet wie ze is. Ze “… zocht in haar tas naar een mondmasker. Ik gaf haar er twee van mij. Er hing een vage notie van liefde tussen ons in de lucht. De dimensie van dit soort liefde was, in mijn beleving, ons stilzwijgende begrip van haar en mijn wens, en Rachmaninovs wens, om aan de pijn van het dagelijks leven te ontstijgen. Voordat we ieder onze eigen weg gingen, vertelde ze dat ze Ann heette, zonder ‘e’…”. Even verder: “… Ik wilde haar vertellen dat Ann was verdwenen en als Elsa op aarde was teruggekeerd…”. Zelfs als ze ‘de documenten’ zou lezen zou ze niet zo zeker van zichzelf zijn als deze vrouw, meent ze: “… Ik wankelde alle kanten op. Ann wachtte op London St Pancras op een trein, maar de vijfjarige Ann, die ik ook was, wachtte eveneens ergens op…”. Terwijl ze in het donker langs de Seine loopt: “… De maan en de sterren waren helder. Ik liet de sterren in mijn lichaam toe en besefte dat ik poreus was geworden. Alles wat ik was, was uit elkaar aan het vallen. Ik leidde een hachelijk bestaan in mijn eigen lichaam…”. Wat ze voor zichzelf wenst is een nieuwe compositie. “… Deze stemming, met zijn ondertoon van lichte paniek en hyperalerte verbondenheid met alles, zou ergens een dubbelganger of echo hebben. Ik hoorde de muziek ervan in mijn hoofd onder mijn hoed. Haar hoed…”. Even verder: “… Aan haar denken was als tegen iemand praten die ik kende, binnen in mezelf, iemand die een tikje mysterieus voor me was, iemand die heel aandachtig luisterde…”.
Altijd dezelfde compositie
Haar nieuwe leerling is een zestienjarig meisje die volgens haar moeder ‘fragiel van geest’ was. “… Ik luisterde naar Aimée en bedacht dat zij, net als Marcus, speelde om aan haar ouders te ontsnappen. Misschien speelde ik op haar leeftijd om dichter bij de ouder te komen die ik niet had gekend…”. Op het moment dat Elsa op een terrasje lastig gevallen wordt door een minkukel, ziet ze haar dubbelganger weer lopen, provocerend met een sigaar tussen haar lippen. “… Ze zag me. We maakten oogcontact. Ik besefte dat ik doodsbang was. Ook zij leek even echt van haar stuk gebracht…”. Ze rukt de sigaar uit haar mond om hem in het glas Perrier-menthe van Elsa te gooien en het op een lopen te zetten. Elsa staat op en rent achter haar aan, maar raakt haar al gauw kwijt. Als ze terugkeert naar haar tafeltje ziet ze dat de sigaar in haar glas nog nasmeult: dus was het geen fantasie. Wanneer ze op haar logeerplek aankomt, zit er een briefje op de deur waarop het adres staat waar ze haar telefoontje kan ophalen die ze op het terras heeft laten liggen. Ze is hem inderdaad kwijt. Heeft haar dubbelgangster hem? Voor de zekerheid belt ze een oude vriendin met wie ze hem samen gaat ophalen. Als de deur wordt opengedaan, staat de vervelende knurft voor haar neus. Hij houdt haar mobieltje pesterig omhoog en eist tweehonderd euro, waarop haar vriendin, waar hij totaal overheen kijkt, haar zware laars met zo’n geweld op zijn blote voet laat neerkomen dat hij loeiend de telefoon uit zijn hand laat vallen. Elsa’s vriendin weet hem snel te pakken: “… Fuck jullie, kuthoeren, riep hij en toen ging hij het gebruikelijke rijtje af. We waren queers, we waren freaks, we waren Joden, we waren heksen, we waren lelijk, we waren getikt. Altijd dezelfde compositie. Uiteindelijk smeet hij met een rood aangelopen gezicht de deur dicht…”. Om hun overwinning te vieren gaan ze naar de Vietnamees, waar Elsa sigarenrook ruikt, en weet dat haar dubbelgangster weer in de buurt is.
Een ander perspectief
Ze ontmoet iemand die bij het concert in Wenen is geweest en ineens een heel ander perspectief aanreikt: “… Het is waar dat we Rachmaninovs tweede concert voor piano zijn misgelopen, zei ze, maar we hebben twee minuten en twaalf seconden lang naar Elsa M. Anderson geluisterd die iets speelde waardoor we vergaten adem te halen…”. Vervolgens: “… Er was duidelijk iets aan de hand met onze virtuoos…”. Echter: “… De man met de baton hoorde jou afwijken, hij had het orkest tot rust kunnen brengen, hij had stilte kunnen creëren. Je bent tenslotte geen beginneling. In plaats van Rachs tweede hadden we Elsa M. Andersons eerste concert kunnen horen…”. Die dirigent had het met zijn grote ego verpest, niet zij: “… we waren daar voor jou, niet voor hem. Wij zouden naar alles luisteren, zolang jij maar speelde…”. Het was de taak van de dirigent om het orkest te leiden: “… Hij had geschiedenis kunnen schrijven. Hij had ons de ruimte kunnen bieden om jou te horen…”. Die nacht heeft Elsa een enorme huilbui.
Op zoek naar de verloren tijd
Tijdens een borrel begint Elsa zich steeds meer te herinneren uit haar verleden. Bijvoorbeeld de komst van een nieuwe piano (op een kar getrokken door twee paarden!): “… Ik raakte hem aan en hij raakte mij ook. Ik zag de piano als het lichaam van mijn moeder. We zouden nooit meer van elkaar gescheiden worden…”. Even verder: “… Ik zocht naar haar in de piano. Ik zocht naar haar in de hoed…”. Iemand vraagt aan haar of ze “A larecherche du temps perdu” van Proust heeft gelezen. “Op zoek naar de verloren tijd”: “… Ik zocht overal. Elke dag…”. Weer thuis: “… Het was of ik de hoed in Noord-Londen gijzelde. Hij sliep op een haakje achter op de woonkamerdeur. Het was geen rustige aanwezigheid, eerder een vraag die door de tijd zweefde…”.
Middenmoters
Op het eind van het boek gaat Elsa naar Sardinië waar Arthur Goldstein op zijn sterfbed ligt. Over de Steinway die werkloos tegen een muur is geschoven: “… Ik had de klep nog nooit gesloten gezien. Er was altijd wel iemand die de vleugel bespeelde, of stemde, of vervloekte, of opwreef. Ik wist dat de toetsen van ivoor waren gemaakt, wat allang verboden was. Het was een oude vleugel. De toetsen waren eerder geel dan wit. Ivoor brandt niet. Arthur had me verteld dat hij vroeger componisten had lesgegeven die met één hand speelden en met de andere hand rookten. Wanneer er as op de toetsen viel zouden die zijn gesmolten als ze van plastic waren geweest. Het was een beest van een piano. Hij was deels van olifanten gemaakt…”. Goldstein blijkt al twintig jaar met een vriend samen te zijn die Elsa absoluut niet mag: “… Ik kon niet begrijpen waarom zijn leven met deze persoon verwikkeld was geraakt. Het was een man die de weg kwijt leek. Beschadigd leek. Hoe was hij in dit smoorhete stadje verzeild geraakt en de minnaar geworden van mijn flamboyante leraar, die zeven talen sprak en de Bijbel in het Hebreeuws las? Arthur had geen tijd voor wat hij ‘de middenmoot’ noemde. Als jullie onverbeterlijke middenmoters waren, zei hij geregeld tegen zijn leerlingen, zou ik jullie niet lesgeven…”.
Het thuis van de kunst
Over haar biologische moeder, die Goldstein als enige, nooit had veroordeeld: “… Ik begreep dat hij had gezwegen – toen ik uiteindelijk vragen over haar begon te stellen – om me aan te sporen mijn eigen beeld van haar te vormen. Per slot van rekening had de rest van de wereld haar verhaal al voor haar geschreven…”. Elsa, die zich thuisloos voelde, “… Tot de dag dat Arthur tegen me zei dat hij geen les kon geven aan Ann, maar wel aan Elsa, en dat mijn talent me naar een groter, verhevener thuis zou leiden als ik dat wilde. Hij bedoelde het thuis van de kunst. Daar waren genoeg kamers voor de eenzaamheid die me constant verzwolg, de woede die nooit wegging…”. Na zijn overlijden komt Elsa nog een keer haar dubbelgangster tegen met wie ze wat gaat drinken: “… Als zij mijn dubbelganger was en ik de hare, was het dan zo dat zij dingen wist en ik niet, dat zij helder van geest was en ik niet goed snik, dat zij wijs was en ik dwaas? De lucht tussen ons was elektrisch geladen, de manier waarop we onze gevoelens op elkaar overdroegen via onze armen, die elkaar aanraakten…”. Daarna is alles en niets veranderd: “… Terwijl de regen zacht en licht op boulevard Saint-Germain neerdaalde, vertelde ik haar dat ik op de avond van dat concert in Wenen uit Rachmaninovs verdriet was gestapt en voor eventjes had gedurfd in dat van ons te leven…”. Hoe poëtisch ook, het verhaal doet me heel erg denken aan wat Gerard Reve schrijft over zijn communistische leraar moderne geschiedenis, Jacques Presser, die geloofde in ‘de leer’ in plaats van in zichzelf. In wat hij ‘moest denken’. Elsa valt weer terug op de Ann die ze ooit was. Misschien is dat nodig: zie Mattheus 18:1-4. Iemand noemt haar ‘moedig’. Elsa ziet haar moed juist als een probleem, het ‘drukt al het andere weg’. Het ‘heil’, ‘heel worden’, ligt inderdaad in de integratie van alle fragmenten waaruit je bestaat, denk ik. Inclusief je schaduwkanten. Zie ook Martin Buber in “De weg van de mens”, volgens wie het religieuze begrip ‘bekering’ de ‘weg van de leer naar de ziel’ dan wel het ‘zelf’ is. Elsa heeft er in ieder geval een beginnetje mee gemaakt. Misschien doe je daar dan ook wel je hele leven over.
Uitgave: De Geus – 2024, vertaling Astrid Huisman & Madelon Janse, 256 blz., ISBN 978 904 454 972 0, € 22,99
Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten