Menu

zondag 22 december 2019

Amen – Marcel Möring


Als je het hebt over ‘existentiële spanning’ (zie mijn blog over “Pastorale” van Stephan Enter)! Die is in deze korte, zware, metafysische en bijna poëtische roman van Marcel Möring (1957, eerder besprak ik zijn “Eden”), te snijden. Een door zijn vrouw verlaten man, krijgt in zijn rouwende hoofd het antwoord op de vraag naar het waarom maar niet rond. Het deed me denken aan het multi-media spektakel ‘Take Care of Yourself’ (2007) dat de Franse kunstenares Sophie Calle maakte, naar aanleiding van het verbijsterende mailtje waarmee haar vriend totaal onverwacht hun relatie beëindigde. Het is één van de meest hartverscheurende kunstuitingen die ik ken. Möring is van hetzelfde kaliber.

Amen en uit

Het begint al gelijk met zinnen die twee-en-een-halve bladzijden beslaan en waarin de hele chaos in zijn denken naar buiten barst, waarna ik bijna niet meer verder kan lezen (“… denk je soms dat ik gelukkig ben, Joyce? Denk je soms dat het geluk de normale staat van zijn is, dat dat de zin van het leven is, die fucking pursuit of happiness, de misvatting waarop - #!@* - een land is gegrondvest, dat waanidee dat de ellende heeft voortgebracht die amusement heet, dat opium voor het volk dat de roes veroorzaakt waardoor we niet meer denken aan wat het leven werkelijk is, dat wil zeggen een korte reis van het donker naar het donker, denk je dat ik, ook al ben ik niet gelukkig, denk je dat ik desondanks niet van je houd, omdat de liefde niet iets is dat bestaat omdat alles mooi en fijn en prachtig is, maar ondanks wat allemaal niet mooi en fijn en prachtig is?...”). Het water staat in mijn ogen en ik snotter alle kanten op. Ik kan er gewoon níet tegen. Dat een schrijver zóiets met je kan doen. Je zou hem bijna moeten aanklagen vanwege emotionele chantage. Zij die zegt dat ze ongelukkig is. Hij die zich daar niet meer tegenop gewassen voelt. Stil valt. Op is: “… ‘Ik ben een konijn in het licht van jouw koplampen, Joyce.’ Maar dat zeg je niet. In plaats daarvan zeg je ‘wat wil je’? En zij zegt ‘bij je weg’…”. Is dit nu wat ze ‘een gesprek’ noemen? Al de keren dat ze in het holst van de nacht naar beneden gaat. Hij die in het duister op haar ligt te wachten. Kun je eenzamer zijn met z’n tweeën? Ze lijkt op het kasteel van Doornroosje. Hij hakt zich een weg door de doornstruiken. Wil naar binnen. Maar zij níet naar buiten. En “… je kijkt haar aan en het zwarte water van de wanhoop zakt door je heen…”.

Joyce, mijn Jericho

Die avond zal ze haar laatste doos met spullen komen halen. Om zichzelf enigszins bij elkaar te rapen sjokt hij door dezelfde Drentse omgeving die Harry Mulisch in het begin van “De ontdekking van de hemel” beschrijft (weer datzelfde thema - zie “Eden”: ‘De wandelende Jood’). Bos, hei, het kampterrein van Westerbork, de glazen constructie die over de voormalige commandantswoning is geplaatst, en daarachter de reusachtige radiotelescopen, oprijzend als enorme oren die het heelal afspeuren naar een antwoord op de eeuwige vraag naar het waarom. Ik ken dat mythische landschap, ik heb er zelf ook rond gelopen. Het blijft stil: “… Volgens de boeddhistische traditie zijn er vijf geluiden. – Het wonderlijke geluid. – Het geluid van degene die de wereld waarneemt. – Het geluid van Brahma. – Het geluid van opkomend tij. – Het geluid dat alle wereldse geluiden overstijgt. Dat laatste is het geluid van de vergankelijkheid. Het geluid van de stilte. Wat veel is, gecompliceerd, gekunsteld, schreeuwerig, overstemt dit geluid. Maar wie goed luistert kan het toch horen. Zelfs in het lawaai. Het is er altijd. Het is helder. Het is eenvoudig. Het is misschien niet eens een geluid. Maar nu is er niets. Ik luister naar de wereld en de wereld houdt zijn bek…”. God is in het ruisen van een zachte stilte, volgens Elia. Dat schrijft Möring niet, maar ik denk dat die tekst wel in zijn achterhoofd rommelt. Vooral ook omdat hij even daarvoor een uitgebrande auto heeft ontdekt tussen de naaldbomen: “… Midden op de weg… als een rotte kies, alsof er iets uit de hemelen is gedonderd, alsof de hemelse strijdwagen van Elia als een fakkel is neergestort…”. Even verder weer de omschrijving van stilte waarin God zou kunnen zijn: “… Maar bovenal een enorme stilte. Een stilte die niet de stilte is van geluid. Nee: een tastbare stilte. Een stilte die gewicht heeft. Een afwezigheid die aanwezig is…”. Overal in het boek komen citaten uit Hooglied en Prediker voor. Lucht en leegte. Alles is leegte. Je weet niet wat je mist in kunst en cultuur en literatuur als je de Bijbel nog nooit hebt gelezen! “… Voor Joyce was overgave capitulatie. De wacht werd betrokken, de ophaalbrug ging omhoog, stellingen werden ingenomen. Ik liep trommelend en trompetterend om de muren, maar niemand verscheen op de kantelen om te kijken waar de herrie vandaan kwam. Joyce, mijn Jericho…”. Joyce die er altijd maar op uit wil, dingen mee wil maken: “… Als ze zou stoppen, zou ze zichzelf horen, het geluid in haar, het geluid dat opklinkt als je eens een keer op je reet blijft zitten en luistert naar de stilte…”.

Eenzame wolven
Hij belt de politie. Hij blijkt archeoloog te zijn van beroep. Een mooie baan voor iemand die als een gek in het verleden aan het graven is. Hij stelt zich voor als Samuel Hagenau. Over de politieagente die er uit ziet als een meisje: “… Gitzwart haar in een staartje, een donkerblauwe broek en zo’n kort jasje waar geen vrouw ooit beter van is geworden…”. Is dát niet fraai gezegd? Waarom Samuel in vredesnaam onder het zwartgeblakerde wrak heeft gekeken en een verkoold lijk heeft gevonden, waar ook nog eens duidelijk overheen is gereden. Het lichaam ligt op een onnatuurlijke manier in een ondiep uitgegraven kuil bedekt met droog blad (een bladernest). De houding van de liggende Boeddha, weet Samuel. Een obscuur stervensritueel dat in sommige boeddhistische culturen wordt uitgevoerd, als het uur des doods nabij is. Na onderzoek blijkt de auto onder bedreiging van een wapen afhandig te zijn gemaakt van een verpleegster. Waarschijnlijk een paar ex-RAF-leden (oud en ziek misschien - dertig jaar op de vlucht?), die al een tijdje in het noordelijke grensgebied zijn gesignaleerd. Rondzwervend als de eenzame wolf: “… Der Tod ist ein Meister aus Deutschland…”.

Bestaat geluk?
Ondanks alles blijft Samuel dwangmatig en obsessief doormalen over Joyce. Joyce die niet wil praten over haar traumatische verleden. En hij die “… pathologisch op zoek is naar het verborgene…”. Joyce die niet tegen conflicten en ruzie kan: “… Jij: Maar een discussie, onenigheid, irritatie desnoods, dat is geen ruzie. Voor haar wel. Hoe een verschil van mening, et cetera, dan moet worden opgelost? Zij: door een redelijk gesprek, waarin een oplossing wordt gezocht. Joyce, zeg je, dat is geen relatie, dat is een vergadering…”. Of hij misschien een verkapte autist is? “… Dat diepe verlangen van mij, naar emoties die beredeneerbaar zijn, die geanalyseerd en geïnterpreteerd kunnen worden, is dat een manier om de zaak in de hand te houden? En die behoefte om helemaal op te gaan in de ander, in de liefde. Alsof ik tegelijkertijd vivisectie wil plegen op het ongrijpbare, op de emoties van de ander, en daar wil geraken waar niemand nog is geweest, zelfs zij niet…”. Lieve Samuel, denk ik dan, misschien zijn alle mannen wel een beetje autistisch. Iedereen zit op een schaal van één tot honderd immers wel ergens? “… Joyce had een goed overzicht van mijn gebreken: gevoelloos, negatief, onwillig om te genieten, geen contact met mijn lichaam (waarop ik altijd antwoordde dat dat niet erg was, zolang ik maar contact had met haar lichaam), saai (je wilt nooit iets), altijd maar logisch (maar niet alles is logisch). Noem maar op. Maar ik hield wel van haar…”. De algemene klacht van elke willekeurige in de liefde teleurgestelde vrouw, volgens mij. Een en ander wordt gelieerd aan de nooit opgehelderde verdwijning van een buurmeisje in een vakantie, vroeger. “… Vroeger is een lichtflits die dooft in herinnering…”. Soms denkt Samuel een paar dagen niet aan zijn vrouw en gelooft dat het gemis en het verlangen en de onvoorstelbare leegte weg zijn, maar dan komt alles ineens weer terug, “… als een zwarte hond die een erf afstormt en je achternarent net als je denkt dat je er voorbij bent, en dat de pijn dan zo diep is en dat ik bang wordt… “. Alsof Joyce uit zijn lichaam is gesneden. En bijna in paniek: “… waarom gaat dit niet voorbij. Wat moet ik doen als dit niet voorbijgaat, als dit blijft…”. Hij wil alles weggooien wat aan haar herinnert, “… Maar als ik dat doe, als ik de spiegel waarin zij keek in de container smijt, als ik het beddengoed verbrand, moet ik dan ook de vloer uitbreken, omdat ze erover liep…”? Waar eindigt het? Misschien wel het meest indrukwekkend is een hoofdstuk dat doet denken aan een soort vragenlijstje dat wij gebruiken op leeskringen: “… 1. Was er een plan om weg te gaan? Zo ja, waar bestond dat uit? Zo nee, was het vertrek dan a) een impuls b) een epifanie c) een daad die volgde op dat moment d) paniek? 2. Waren de beweegredenen die hiertoe leidden a) van de laatste tijd b) langzaam tot ontwikkeling gekomen c) eigenlijk altijd al aanwezig geweest? 3. Heeft het vertrek geleid tot verbetering van de kwaliteit van leven? Waarom? Waarom niet? 4. Leg uit. 5. Zijn er gevoelens van rouw, verlies spijt, verdriet? 6. Wat gaat men nu doen? Wat gaat men anders doen? Wat gaat men juist niet meer doen? 7. Bestaat geluk? 8. Waarom? Definieer…”.

Waar bij jou een hart zit, zit bij mij een kerstbal
Gek, hoe soms ineens allerlei schrijvers tegelijk eenzelfde item oppakken. Evenals Stephan Enter in “Pastorale” komen in “Amen” Zuid-Molukkers voorbij, die na de oorlog in Westerbork zijn opgevangen. Ook Samuel zit als puber bij hen aan tafel, waar gevraagd wordt waarom hij geen vriendin heeft. Iedereen kijkt hem verwachtingsvol aan. Tegen het jongste zoontje in het gezin zegt hij uiteindelijk dat hij ‘een kwaal’ heeft: “… Waar bij jou een hart zit, zit bij mij een kerstbal...”. Of hij kan breken. “… Ik moet er voorzichtig mee zijn…”. Het verhaal wordt naar het einde toe steeds raadselachtiger. Samuel blijkt de voornoemde ex-RAF-leden wel degelijk te kennen, al heeft hij uit een soort onverklaarbare sympathie (want terrorisme vanwege schuld, en je zou Duitsers niet alleen moeten laten met hun schuld, dat is gevaarlijk) niets over hen tegen de politie losgelaten. Hij gaat zelfs naar een camping waar hij denkt dat ze hebben gezeten. Hij ontmoet er tot zijn afgrijzen een groep ‘filosemitische’ christenen: “… Ze vieren graag joodse feesten en omdat het vandaag vrijdag is, zit men nu waarschijnlijk in het hoofdgebouw oudtestamentische matzes te smeren…”. Het doet me denken aan Ouweneel die schreef dat voor Joden bijna niets zo irritant is als christenen die hen doodknuffelen (zie mijn vorige blog). En even verder: “ … Ik heb niets tegen gelovigen of het geloof. Ik heb iets tegen volgelingen…”. En passant komt de problematiek van de tweede generatie oorlogsslachtoffers voorbij. Een jongeman zegt naar aanleiding van hoorbaar samenzang op de achtergrond dat het zo fijn is als zoveel zielen één zijn in hun verlangen: “… Ik kijk hem aan en glimlach. Ik zeg niet dat op de zesde Reichsparteitag in Neurenberg in 1943 700.000 zielen één waren in hun verlangen en dat die saamhorigheid ertoe heeft geleid dat we nu een kilometer verderop een kamp hebben waar ik linkerschoenen en medicijnflesjes vind…”. Samuel meent dat het gaat om wat jij persoonlijk met God hebt (zie ook Suzanne van der Schot in “De minnaar, de monnik en de rebel” in verband met ‘de nauwe poort’): “… Ik zeg ook niet dat de God van Israël, op wie hij en zijn vrienden zo dol zijn, de beste relaties onderhield met afwijkende eenlingen die met hem in discussie gingen. Mozes die God berispte omdat hij de wankelmoedigen die een gouden kalf knutselden met zijn toorn sloeg. Abraham die het oneens was met de massamoord die God in Sodom en Gomorra wilde plegen en die de discussie op socratische wijze won (of als 'een marktkoopman', zoals mijn vader zei)…”. Ook Joyce blijft een raadsel. Neem alleen al Samuels herinnering aan hoe hij haar ten huwelijk vroeg, net nadat ze de sterren van de hemel hadden gevreeën, en ze plotseling opbiechtte dat ze nog in ondertrouw was met een ander (maar dat had niets te betekenen). Dat kan toch niet goed gaan Samuel? Als het zo begint? Waar zit je verstand? Have you ever been in love? Oh. My. Goodness.

Uitgave: De Bezige Bij – 2019, 207 blz., ISBN 978 940 314 790 1, € 22,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten