Menu

woensdag 21 maart 2018

Onder een hemel van sproeten – Alex Boogers


In de boekenweek kreeg ik de kans om een aantal schrijvers in levende lijve mee te maken. Daar heb ik gretig gebruik van gemaakt. De eerste is Alex Boogers (Vlaardingen, 1970) die over zijn boek “Onder een hemel van sproeten” kwam praten in boekhandel ’t Spui in Vlissingen, de winkel van ‘de beste boekhandelaar van Nederland’: Margreet de Haan. Ik heb de eer daar vlakbij te wonen (mocht je in Vlissingen komen, ga er zéker even kijken - tegenover de Sint Jacobskerk waar Michiel de Ruyter op de torenspits klom om over zee uit te kijken). Boogers verhaal speelt zich af in een kansarm milieu dat hij zei van binnenuit te kennen. Door middel van literatuur wist hij zich er aan te ontworstelen. Niemand die ooit had gedacht dat hij nog eens een gevierd schrijver zou worden. Want, sinds zijn roman "Alleen met de goden" in 2015 werd genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs behoort hij tot de gevestigde orde, deelde hij een beetje spottend mee. Boogers is een kickbokser die al twintig jaar schrijft. Met zijn prachtige opgeschoren kop ziet hij er ook zo uit. Ik moest onwillekeurig aan de excellente roman van Willy Vlautin denken: “Laat me niet vallen” – zie hier. Boogers vertelde hoe hij ooit met een gepest Surinaams vriendje naar de sportschool ging. De moeder van de laatste wilde dat haar zoon van zich af leerde bijten. Boogers raakte gefascineerd door de vechtsport taekwondo, die op hem overkwam als een soort gewelddadig ballet. Hij gelooft in het samen op gaan van zowel fysieke als geestelijke training, zodat je geen barbaar, geen dier wordt. Zie de Japanse Samoerai die én het zwaard én het penseel leerden hanteren.

Genius Child

Iedere geschiedenis heeft zijn eigen muziek, schrijft Alessandro Baricco in zijn bestseller “Zijde”. “Onder een hemel van sproeten” begint met “Genius Child”, een ontroerende songtekst van Langston Hughes: “… This is a song for the genius child / Sing it softly, for the song is wild / Sing it softly as ever you can / Lest the song get out of hand / … / Nobody loves a genius child / … / Can you love an eagle / Tame or wild? / … / Wild or tame / Can you love a monster / Of frightening name? / … / Nobody loves a genius child / … / Kill him – and let his soul run wild!...”. De toon is gezet, zoals dat zo mooi heet. Het verhaal is een verslag van een zwarte tiener: Harvey. Iedereen denkt dat deze bonk van een jongen niet goed wijs is omdat hij nooit wat zegt. Behalve Amy, zijn witte buurmeisje, de enige die hem aan het praten krijgt. Vanaf zijn geboorte wordt Harvey afgewezen door zijn gewelddadige vader: “… Dat gedrocht is niet van mij…”. Hij groeit op in een achterstandswijk. “… De grootste daden in deze buurt bestaan uit moord, diefstal en ongewenste zwangerschappen. We passen er perfect tussen…”, aldus zijn vader. Echter, zijn moeder gelooft onvoorwaardelijk in haar zoon. Als hij negen is kan hij niet meer aanzien hoe zijn moeder door zijn dronken vader wordt verkracht, “… Van wie is die zwartjoekel? Nou? Welke kraai is hier stiekem naar binnen gevlogen?...”, en grijpt hem naar de keel. Daarop slaat zijn moeder met een kandelaar op haar eega los. Vanaf die tijd hebben ze dan wel geen last meer van pa, maar houdt Harvey ook op met praten. Ondertussen loopt hij de deur plat bij zijn Italiaanse buurman, de kreupele Angelo, een uitgerangeerde stratenmaker en boekengek, die hem dwingt moeilijke romans te lezen: Steinbeck, Harper Lee, Harriet Beecher Stowe.“… ‘Wees een Da Vinci!’ brulde hij…”. Op school hoort Harvey ondertussen onopgemerkt tot de besten van de klas. Om goede cijfers te halen hoef je gelukkig niet je mond open te doen.

De blauwe noot
Alles gaat bergafwaarts als Amy naar de polder begint te gaan waar ze een oude man ontmoet, aldus Harvey. De bejaarde noemt hem ‘de blauwe noot’: “… ‘Je loopt tussen de regels, buiten de gebaande paden. Je bespiedt me, kijkt toe, en zegt nooit iets. En tegelijk hoor ik je, zie ik je, en ben je altijd aanwezig. Zoals een blue note in jazz. ‘Blue note?’ ‘Er is altijd ergens een blauwe noot, die je alleen kunt horen als je hem wilt horen. Je moet goed luisteren. Als je dat doet, buigt zijn klank om, speciaal voor jou. Dan wordt het een verhaal dat alleen aan jou verteld wordt,’…”. Harvey zal het verhaal van Amy vertellen als de blauwe noot die hij is, belooft hij - en dat is tevens de gebruiksaanwijzing voor het lezen van “Onder een hemel van sproeten”: “… Alles wat ik had gezien, alles wat ik had bewaard, alles wat ik had onthouden, alles wat iedereen tegen mij had gezegd, ik moest het vertellen. Dit zou mijn getuigenis worden. Mijn bekentenis. Ik zou vertellen over mama en haar strijd, en over mijn vader, en over Angelo, en ik zou vooral de oude man zijn verhaal laten vertellen in zijn woorden, want dat had ik opgepikt uit de boeken van Angelo. Ik zou vertellen op zijn manier, in de eerste persoon. Ik zou Amy aan het woord laten. Ik zou haar een stem geven, zoals die klonk in haar schrift. Ik zou het allemaal vertellen, ongeacht wat iedereen ervan zou vinden, en of ze me ervoor zouden veroordelen, en daartussendoor zou ik zelf bewegen, precies zoals de oude man zei dat ik deed. De kans was groot dat niemand mij zou geloven. Ze zouden zeggen dat ik een levendige fantasie heb. Maar ik moest het proberen. Mijn stem vinden. Mijn stem laten horen…”. In dit boek wordt een schrijver geboren…

Een wild meisje
De woorden van de bejaarde man. Jacob. Terwijl hij met zijn jachtgeweer in een uitkijktoren bij een bosmeer staat, vertelt hij over zijn jeugd. Als vijftienjarige wordt hij door zijn alleenstaande moeder met een pakje shag naar zee gestuurd. Een keihard leven met ruige bootsmaten vangt aan. Later. De dokter die zegt dat hij en zijn geliefde vrouw geen kinderen kunnen krijgen: “… ‘Kinderloos,’ zei ik, en ik hoorde hoe Meijer sprak over de rijkdom van het leven en dat we vooral moesten genieten, maar soms aaide mijn vrouw ’s avonds over haar platte buik, zoals een vogel verbaasd naar haar lege nest kijkt…”. En even verder: “… Mijn vrouw kon de gedachte aan een kinderloos bestaan niet verdragen. Ze werd er koekoek van. Een vrouw zonder kinderen verliest haar kompas. Zo werd er toen gedacht, tenminste. Nu gooien ze je praktisch in de bak als je zoiets zegt…”. Nog later. Haar dementie: “… zij verloor haar herinneringen als druppels uit een lek melkpak…”. Hij moest haar begraven. Evenals zijn oude hond Muis. Hij houdt van muziek: Chet Baker, Billie Holiday, Wilson Pickett, Elvis Presley, James Carr, Lee Morgan, John Coltrane, Bill Haley, Fats Domino, Archie Shepp, Ella Fitzgerald, Jim Reeves, Bobby Helms, Buddy Holly, Louis Armstrong. Jacob vertelt over zijn geobsedeerde jacht op een schuw, magisch ijsvogeltje: “… Hij was een en al pracht, en toch gaf hij er niet om. Een arbeidersvogel. Een vanger, een doener. Hij stopte niet met zijn werk om mij te tonen hoezeer hij ertoe deed en hoe prachtig hij was. Hij pronkte niet met zijn verenkleed zoals sommige vogels. Hij was altijd op weg, altijd bezig, altijd alleen, op een missie. Niemand zag hem en toch had hij een grote reputatie. Zo moet je zijn, bedacht ik. Je werkt, je vliegt, je vangt, je vecht, zonder acht te slaan op je kracht en je schoonheid. Geen dier kijkt zo ijdel naar zichzelf als de mens…”. De associaties met kapitein Achab en zijn bezeten zoektocht naar de witte potvis in “Moby Dick”, of de oude visser Santiago en zijn maniakale gevecht met de grote marlijn in “De oude man en de zee”, dringen zich vanzelf op. Op één van zijn strooptochten komt hij ‘een wild meisje’ tegen: Amy. Ze zit onder het bloed. Haar benen zijn overdekt met lelijke schrammen. Ze zou zijn gevallen. Ze beweert dat ze een wild paard heeft gezien, terwijl ze allerlei keien uit haar jaszakken tevoorschijn haalt. Ze klets uit haar nek volgens Jacob. Er zijn geen wilde paarden in de polder. Hij blijkt in het bezit te zijn van een schrift dat aan Amy toebehoort.

Iedereen heeft wel iets, toch?
Het schrift. Volgeschreven door Amy. In opdracht van haar psychiater: “… De plastic dokter met bedachte profielen, geacteerde emoties en voorbedachte vragen…”. Hij wil er achter komen waarom het niet goed met haar gaat. De ‘zwarte gaten’ in haar geheugen ophelderen. Ze wantrouwt haar therapeut met zijn fleurige pullovers en gemanicuurde handen: “… Ik weet niet of iemand met een perfect leven geschikt is om mijn verhaal aan te horen…”. Ze zou het liefste dood willen: “… Ik meen het, niemand is zo eenzaam als ik. Maar iedereen heeft wel iets, toch?…”. Amy hoort bij de losers, het clubje dat nooit wordt gekozen bij gym. De eerste twee jaar op het VWO heeft ze het geluk een docente beeldende vorming te treffen, die haar er van overtuigt dat ze een kunstenares in de dop is. Op schoolexcursies wordt ze getrakteerd op exclusieve inwijdingen in het werk van verschillende schilders. Van Gogh, Jean-Michel Basquiat, Keith Haring, Frida Kahlo, Dalí, De Lempicka. Ze adoreert de beeldhouwster Edmonia Lewis. Als Amy vertelt dat haar ouders niet in kunst geloven begint de lerares zowat te hyperventileren: “… Laat ik je stiefvader het voordeel van de twijfel geven. Hij weet het misschien niet, maar kunst komt van onderaf, Amy. Van binnenuit. Kunst vindt haar weg vanuit de krochten, kieren en naden in de maatschappij, op weg naar boven, waar het licht schijnt, zodat iedereen het kan zien…”. En even verder: “… Hier moet je kracht uit halen, Amy. Niets is onmogelijk. Ook al geloven ze thuis niet in kunst. Laat zien dat het toegankelijk is…”. Ze heeft makkelijk praten, vindt Amy. Ze haat haar domme, botte stiefvader. Een magazijnbediende die ze aanduidt als ‘Het Monster’. Haar moeder, die om de eindjes aan elkaar te knopen schoonmaakt tot ze er bij neervalt, begrijpt haar niet. Haar halfbroertje is een rotkind. De broer van haar Turkse vriendin en zijn achterlijke kornuiten schelden haar uit voor hoer. Ze maakt zich zorgen over sociale ongelijkheid en de opwarming van de aarde: “… We zakken letterlijk weg in een stronthoop voor onze gehaktbal en biefstuk…”. Het is alsof ik Pankaj Mishra hoor praten in “Tijd van woede”: “… We leven in de eenentwintigste eeuw en we kijken nog steeds niet verder dan onze huidskleur, dan de plek die we innemen op de sociaal-maatschappelijke ladder. We beoordelen mensen op wat ze hebben bereikt, niet op hun karakter, wat ze voor een ander doen, echt doen. Die discriminerende indeling naar status, afkomst, etniciteit, klasse en huidskleur is een subtiele, maar niettemin vileine vorm van agressie, ingebed in elke laag van de maatschappij, en die roept bij elke zogenaamde minderheid verzet op. De onderdrukker ontkent dat er een systeem is en de onderdrukte ervaart het systeem als bedreigend, en dat wekt agressie op…”. En dan is daar nog de langharige blonde hardloper Matteo, op wie ze stiekem verliefd is: “… Soms ontmoet je iemand van wie je weet dat hij alles voor je zou kunnen betekenen, en jij voor hem, maar je hebt geen idee hoe je hem dat duidelijk moet maken, en dan laat je het maar voor wat het is. Iedereen vernielt elke dag een toekomst voor zichzelf. Ik ben daarin niet anders…”.

God aan je zij

Gelukkig heeft Amy ook nog een hele lieve, wijze oma gehad, die haar verhalen vertelde over de mythische vogel Milcham, een feniks die altijd weer uit zijn as herrijst. Omdat hij een puur hart heeft: “… Hij koos niet voor kennis, maar voor intuïtie, voor gevoel, voor overgave…”. En even verder: “… Wie ook tegen je is, als je God aan je zijde hebt, kom je steeds weer terug, sterker, wijzer. Je herrijst, omdat je het vuur in je draagt dat God in je heeft aangestoken, elke keer weer. Het maakt niet uit wat het leven je aandoet. Wat in je brandt kan niemand doven…”. Oma zei dat ze moest opkijken naar de hemel als ze het gevoel had dat iedereen haar afbrandde: “… Kijk dan hoe de as omhoogwervelt, hoe de vlokken om elkaar heen dansen, elk stukje uniek en bijzonder, en daarachter is het licht, zie je? Voorbij de bewolking. Voorbij de vlokken. Zoek het licht onder een hemel van sproeten, lieverd. Wat moeten we anders?’ ‘Sproeten, oma?’ Ze tikte met haar wijsvinger tegen mijn neus. ‘Jij, in duizenden schitterende stukjes, of hoe zeg je dat? In duizenden verschillende versies. Overal waar ik kijk zie ik jouw mooie gezicht…”. Oma’s lessen in nederigheid: “… Echte genialiteit kruipt eerst door de modder…”. Oma, die toen ze ziek werd, alleen maar vroeg of Amy een mooie tekening voor haar wilde maken: “… misschien wilde oma mij leren dat er niets tegen het leed is opgewassen, behalve schoonheid…” (zie Abelkader Benali die in “Brief aan mijn dochter” precies hetzelfde zegt). De schrijver, bijna didactisch, over ‘verhalen’: “… Hoe weet je aan welke verhalen je behoefte hebt als je ze niet eerst hoort of leest?...”. Steeds vaker ontmoet Amy de oude man als ze rondzwerft bij het meer, die haar vertelt over zijn vrouw. “… Ik ben meestal alleen, ook als ik op school ben, of als ik met vriendinnen ben, nou ja, die ene vriendin die ik heb. Ik ben zelfs alleen als ik met mensen ben. Dan ben je toch gewoon raar? Ik kan niet met mensen praten…”, vertrouwt ze hem toe. “… Je bent nooit zo raar als je denkt…”, zegt Jacob. Als hij haar meeneemt in zijn bootje het meer op, legt hij met zijn buks aan op een groep in de bomen kwetterende spreeuwen. Door de knal komen Amy’s herinneringen terug – mét alle trauma’s van dien. Hij heeft geen idee…

Vergeet Amy
Later zal Amy zeggen dat Jacob zorgde voor een barst in de ruit en dat haar stiefvader het glas versplinterde. Ik ga verder niet teveel zeggen over het drama rond Amy. Ik wil nog wel even doorgaan met het duiden van de prachtige lessen die Alex Boogers hier en daar in zijn boek meegeeft en de manier waarop hij bijna schildert met taal. Iemand die traint voor een bijzondere wedstrijd: “… ‘Je weet wat ze zeggen, hè; de weg naar het paradijs gaat door de hel.’ Was dat zo? Ik had geen idee. Sommige wegen kwamen nergens uit. Sommige mensen moesten elke dag door het vuur. Je hoorde ze nooit over het paradijs…”. Een depressieve Amy: “… Ik teken uit wanhoop. Dat is echt het enige wat ik doe. Ik schilder omdat ik niet anders kan. Omdat ik nergens anders kan zijn dan daar, op dat vel papier, of het karton of het canvas. Ik heb geen talent, ik heb een afwijking…”. Amy die denkt er niet toe te doen in de wereld: “… Vergeet Amy. Vergeet Amy. Vergeet Amy. Vergeet Amy. Vergeet Amy. Vergeet Amy. Vergeet Amy. Vergeet Amy. Vergeet Amy. Vergeet Amy. Vergeet Amy. Vergeet Amy. Eet Amy. Eet Amy. Eet Amy. Eet. Amy. Eet Amy. Eet Amy. Eet Amy. Op…”. Jacob die het nieuws probeert te volgen: “… Amerika had dit jaar eindelijk zijn eerste zwarte president gekozen, en nooit eerder werden er zoveel zwarte Amerikanen door politieagenten doodgeschoten. Het land leek op een flipperkast…”. Jacob op zijn scooter: “… Ik reed door, dwars door honderden gedachten en honderden wensen en verlangens van zoveel mensen die ik passeerde, en die allemaal tegenstanders van elkaar waren, die allemaal concurrenten van elkaar waren, die allemaal vijanden van elkaar waren, tenzij ze elkaar nodig hadden om hetzelfde doel te bereiken…”. Een hindoe die op de vraag naar het waarom van het lijden antwoordt dat we te dicht op het gebeuren zitten: “… Wie een heilige bloem wil kweken moet het zaadje soms diep in de smerige modder stoppen…”. Knotwilgen hebben “… wilde pruiken…” en “… Overleven is geen leven…”.

Contactgestoord
Meneer Vital, docent levensbeschouwing, lokt een discussie in de klas uit over de nieuwe media die volgens hem zijn uitgevonden door een stel contactgestoorde computerprogrammeurs om vervolgens iedereen contactgestoord maken: “… ‘Natuurlijk,’ zei hij, ‘de nieuwe generatie moet zich altijd afzetten tegen de oudere generatie, die per definitie geneigd is conservatiever te worden. En toch zijn er onderzoeken gedaan waaruit blijkt dat jongeren die net iets ouder zijn dan jullie vaker last hebben van depressies en burn-outs. Ze zijn opgegroeid in een digitale wereld, zonder context en begeleiding, want het internet moest vooral vrij zijn. Daardoor kunnen ze de weg kwijtraken als ze worden geconfronteerd met echte problemen. Voor de hand ligt natuurlijk de vergelijking met Alice in de roman van Lewis Carroll, die in het konijnenhol valt en in een wonderland terechtkomt. De weg terug naar huis lijkt ver, en de betoverde wereld kan net zo goed een duistere variant zijn van de echte wereld.’…”. Even verder: “… ‘Niets is werkelijk origineel. We volgen na. We doen alsof. We herhalen. We imiteren. Kunnen we ons nog verplaatsen in een ander, of vinden we dat onnodig? Jullie denken vast dat ik raaskal. Maar dit gemis aan context zorgt voor isolement en onverschilligheid. We tonen steeds vaker een gebrek aan oprechte waardering.’…” (zie weer Pankaj Mishra over René Girard en het begrip ‘mimicry’ in “Tijd van woede”). Het hele boek door houdt meneer Vital de prachtigste redevoeringen: “… De maatschappij die we kennen is opgebouwd uit eeuwenoude patronen waarnaar we leven, en die raken uitgehold en sleets. Ze zorgen al eeuwen voor onderdrukking. Een kleine groep profiteert ten koste van een veel grotere groep, die zich door naleving van regels moet schikken. De inrichting van onze maatschappij heeft weliswaar gezorgd voor een immens gevoel van vooruitgang, van succes, rijkdom, weelde en moderniteit, maar we zijn er in menselijk opzicht weinig mee opgeschoten. De mens is nog altijd agressief, moordzuchtig, opportunistisch en wreed. Hij heeft zijn industriële en technologische vooruitgang gebruikt om zijn primitieve instincten te verhullen, zodat ze niet meteen worden herkend, tenzij er excessen plaatsvinden. Deze vormen van onderdrukking, uitsluiting en onderwerping, die nog altijd het fundament vormen van onze patronen en tradities, zijn in strijd met de hoge moraal die we zeggen na te streven. De weg van vrede en harmonie, het verlangen om de honger in de wereld op te lossen, het lijden te verlichten, en Moeder aarde te verzorgen…”. En even verder: “… Je vroeg of ik een socialist ben? Doet dat ertoe? Ben ik een hindoe? Een sikh, een moslim misschien? Een kapitalist? Een socialist? En hoe streng belijd ik mijn geloof? Hoe overtuigd ben ik? Mag ik twijfelen? Iedereen die iets wil duiden, zoekt orde. Sociologen doen dat om structuur aan te brengen. Het is niet erg, zolang we maar onthouden dat het een kunstmatige indeling is, een provisorisch onderscheid, bedoeld om de chaos die het leven is wat overzichtelijker te maken. Misschien ben ik vandaag een socialist en morgen een kapitalist. Misschien ben ik het alle twee tegelijk, en gaat het ene over in het andere. Niets is ooit in steen gebeiteld, Sarah. Mensen bouwden zuilen om zich aan vast te houden, en om mensen in onder te brengen. Maar zo’n indeling is fictief. Als ik zeg dat ik een socialist ben, dan denk je dat mijn betoog niet over de westerse samenleving gaat, en dan kun je het naast je neerleggen, het er niet mee eens zijn, of onverschillig je schouders erover ophalen, maar als ik zeg dat het niet uitmaakt wat ik ben, omdat dit systeem wereldwijd bestaat en in verschillende varianten wordt toegepast, dan raak je in de war, of je denkt dat ik geloof in samenzweringen. Het collectieve brein dat sinds je geboorte is getraind komt in opstand…”.

De lezer is niet dood
Harvey die zijn medeleerlingen beschrijft: “… Ik liep in een lange stoet naar binnen en zag wolkjes stoom bij de gezichten van de andere leerlingen, alsof het allemaal wandelende fabrieken waren waar van alles werd bekokstoofd. Wat ging er in hen om? Veel van die jongens hadden mij getreiterd en in elkaar geslagen. Wisten ze wat ze hadden aangericht? Waarschijnlijk niet…”. Zijn moeder heeft hem leren bidden: “… Ik kroop uit mijn bed en ging op mijn knieën zitten en vroeg aan God of Hij me wilde helpen. Maar er kwam geen antwoord. Dat was wat een vader deed als je oud en wijs genoeg was: hij deed er het zwijgen toe en je moest het zelf maar uitzoeken…”. Angelo, Harvey’s tweede vader bijna, die wil dat hij alleen het beste van het beste leest: “… Lees boeken die je iets geven, die je iets zeggen, die JOU iets zeggen, jij zwarte roetmop! Het gaat om jou…”. De meeste boeken bestempelt hij als kauwgom, mestvlaaien, maden uit dode geesten of smakeloze vruchten van opgeblazen ego’s: “… ‘Jij bent de verkoopster,’ zei hij, ‘ik begrijp je wel, je moet verkopen, maar wil je ook iemands ziel verrijken, een lezer meenemen naar een koninkrijk waarin hij koning is, en waar hij beloond wordt voor zijn unieke gedachten? Geen vensters op stinkende vuilnisbelten, zoals deze rommel.’…”. Harvey’s alleenstaande moeder: “… Zoek de vaders die je nodig hebt, het maakt niet uit welke gedaante ze hebben. Zoek ze in alles!...”. Harvey heeft het over de vader die hij nooit heeft gehad. De vader die hij wenst. De vader die zoveel vaderloze kinderen uit zijn buurt zouden koesteren: “… Misschien kon ik ooit zo’n vader voor iemand zijn…”. Als een bezetene zet hij zich aan het schrijven van het verhaal van Amy: “… Ik schreef mezelf naar de volwassenheid. Ik vulde het papier en wilde voorgoed van het juk verlost zijn. Ik schreef mezelf naar onafhankelijkheid…”. Toen ik naar Alex Boogers luisterde besefte ik hoezeer zijn personages en vooral ook Harvey delen van hem zelf waren (“… jij, in duizenden schitterende stukjes…”) – hoe kan het ook anders?! Zoals een kunstenares mij ooit eens vertelde dat een schilder in elk portret onbewust de trekken van zichzelf schildert. Boogers vertelde over de angst om aan een nieuw boek te beginnen. En daarna de angst of het wel wat was. Zijn intuïtieve manier van schrijven die volgens hem de enige echte en ware is. Niets vastgelegds, niets voorbedachts, niets uitgekooktst. Zijn passie om jonge mensen over de drempel die de huidige literatuur opwerpt te tillen. Want literatuur is er niet alleen voor een selecte groep wijsneuzen. Literatuur is van ons allemaal. Zijn boodschap: ga op zoek, voor iedereen is er een verhaal! Als een gek las hij op het eind een ode aan de lezers voor – zijn schotschrift “De lezer is niet dood”. Dat is zo. Kijk maar naar mij…

Uitgave: Podium – 2017, 373 blz., ISBN 978 905 759 836 4, € 19,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten