Menu

vrijdag 10 mei 2013

Wild – Cheryl Strayed


Subtitel: Over jezelf verliezen, terugvinden & 1700 kilometer hiken

Cheryl Strayed deed wat ik eigenlijk ook het liefste doe: lopen en lezen. “Wild” is een verslag over haar drie maanden lange voettocht van maar liefst 1700 kilometer langs de Pacific Crest Trail, van de Mojave Desert tot aan de staat Washington, in het westen van Amerika. Op haar zesentwintigste en in haar eentje. Dwars door ijzige kou en woestijnachtige hitte; terwijl beren, elanden en ratelslangen haar pad kruisen. Dat is wel even wat anders dan mijn lullige Hollandse dagtochtjes van twintig kilometer waar ik tot nog toe op zijn hoogst ongevaarlijke eekhoorntjes, hertjes en af en toe een verdwaald rund ben tegengekomen. Als ze s’ avonds helemaal kapot in haar krappe tentje ligt, leest ze bij het licht van een mijnwerkerslamp ter beloning een boek tot ze in slaap valt.
Op de achterflap zegt Oprah Winfrey over haar keuze voor “Wild” in Oprah’s Book Club 2.0: “Ik hou zoveel van dit boek dat ik niets liever wil dan er zo veel mogelijk over praten.” Het gekke is dat, toen ik het las, er ook tegen iedereen die maar wilde luisteren over begon. “Wild” is een weergaloos verhaal over vrouwelijk doorzettingsvermogen. “Zie je nu wel: we kunnen veel meer dan we denken”; dacht ik steeds – terwijl ik met tranen in mijn ogen Cheryl’s moed en afzien absorbeerde, en met plaatsvervangende trots een gat in de lucht sprong toen ze uiteindelijk de finish, de ‘Bridge of the Gods’, haalde. Kijk: dit soort boeken geeft je nu power. Ze zijn wereldreddend. Ze halen je uit welke put dan ook. Hoe diep je ellende ook is: je kunt altijd nog gaan lopen…


Stuurloos
Waarom trekt zo’n jong meisje maandenlang de afschrikwekkende wildernis in?
Terwijl je leest lijkt het of Cheryl naast je komt lopen, en het verhaal over haar leven vertelt, dat stuurloos raakte door verdriet over haar moeder die stierf aan longkanker: “… Mijn moeder was vijfenveertig. Ze zag er goed uit. Ze at al jaren vegetarisch. Ze had haar tuin vol afrikaantjes gezet, tegen al het ongedierte, zodat ze geen gif hoefde te spuiten. Als kind moesten mijn broer en zus en ik als we verkouden waren een rauw teentje knoflook opeten. Zo iemand als mijn moeder kreeg geen kanker…”. De herinnering aan haar onvoorwaardelijke liefde: “… Ik was haar dochter, en veel meer dan dat. Ik was Karen, Cheryl, Leif. KarenCherylLeif. Mijn leven lang waren onze namen op mijn moeders lippen samengesmolten. Ze had ze als één woord gefluisterd, geroepen, gesist…”. Maar ook een moeder die wedde op de verkeerde man: “… Op haar negentiende raakte ze in verwachting en trouwde met mijn vader. Drie dagen later sloeg hij haar in elkaar. Ze ging bij hem weg en kwam weer terug. Verliet hem en kwam weer terug. Ze zou het niet meer tolereren maar tolereerde het toch. Hij brak haar neus. Hij brak haar servies. Hij schaafde haar knieën door haar op klaarlichte dag aan haar haren over de stoep te sleuren. Maar zij brak nooit, en op haar achtentwintigste lukte het haar eindelijk om hem voorgoed te verlaten. Ze stond er alleen voor, met KarenCherylLeif naast haar in de auto…”. Ze waren staatarm. Een nieuwe vader maakte hen gelukkig. Maar al ben je nog zo klein, je hebt wél gezien wat je echte vader aanrichtte… In haar studententijd werd Cheryl een radicale feministe.

‘O, mam’
Cheryl vertelt hoe ze, als alle eigenwijze dochters, haar moeder in de gelukkige tijd becommentariseerde: “… 'Dat is geen écht boek, dat weet je toch wel’, zei ik laatdunkend tegen mijn moeder, toen iemand haar dat jaar “Texas” van Michener als kerstcadeautje gaf. ‘Geen echt boek?’ Mijn moeder keek me onderzoekend en geamuseerd aan. ‘Ik bedoel serieus. Zoals echte literatuur, waarmee je niet je tijd verdoet’, zei ik. ‘Ach, mijn tijd is nooit veel waard geweest, als je het interesseert, want ik heb nooit meer verdiend dan het minimumloon en nog vaker heb ik me afgesloofd zonder er ook maar een cent voor te krijgen.’ Zoals altijd liet ze mijn kritiek moeiteloos van zich afglijden, ze lachte luchtig en gaf me een vriendschappelijk tikje op de arm…”.
Het leuke is dat haar moeder, die nooit een diploma haalde, met Cheryl mee studeerde. Als ze bijna hun bachelor halen wordt ze ziek. Haar zus en broer mijden hun moeder omdat ze totaal niet met haar ziekte overweg kunnen. Cheryl staat haar bij tot het einde: “… Ik bad fanatiek, ziedend, tot God, welke god dan ook, tot een god die ik niet kon identificeren of vinden. Ik vervloekte mijn moeder omdat ze me niets religieus had meegegeven. Verbitterd over haar eigen benauwende katholieke opvoeding, was ze de rest van haar volwassen leven met een grote boog om alle kerken heen gelopen, en nu ging ze dood en had ik niet eens een god…”.
Van alle verhalen die Cheryl over haar moeder vertelt vind ik dit toch wel het meest aangrijpend: “… ‘Ik heb tijdens mijn leven nooit het heft in handen gehad,’ had ze een keer tegen me gehuild, in de dagen dat ze erachter kwam dat ze snel zou doodgaan. ‘Ik heb altijd gedaan wat anderen wilden. Ik ben altijd iemands dochter of moeder of vrouw geweest. Ik ben nooit gewoon mezelf geweest.’ ‘O mam,’ was het enige wat ik wist te zeggen, terwijl ik haar hand streelde. Ik was te jong om iets anders te verzinnen…”.

Zelfdestructie
Ondertussen gaat de relatie met haar man Paul, die “… ik met zo’n intensiteit lief had dat ik iedereen had geschokt door te trouwen toen ik amper twintig was…” ter ziele. Cheryl kan niets meer van hem verdragen: “… Wat wist hij nou van verlies? Zijn ouders waren springlevend en nog gelukkig met elkaar getrouwd. Mijn band met hem en zijn glorieus ongeschonden leventje leken mijn pijn alleen maar te vergroten…”. Ze scheiden. Een destructieve periode breekt aan, waarin ze niet kan voorkomen dat de familie volkomen uit elkaar valt. Ze deelt met teveel vriendjes dan goed voor haar is het bed. Bivakkeert rusteloos overal en nergens. Verzaakt haar studie (vrouwenstudies en engels) terwijl ze enkel nog een essay van vijf kantjes hoeft te schrijven om haar diploma in de wacht te slepen, waardoor ze tot haar 43ste een studieschuld zal moeten aflossen. s’ Avonds werkt ze als serveerster terwijl ze overdag schrijft (want één ding weet ze zeker: ze is een schrijfster – en dat heeft ze met “Wild” duidelijk bewezen). Maar al haar geld steekt ze in een waardeloos vriendje die haar aan de heroïne helpt en aan een abortus. Op het dieptepunt van haar zelfvernietigende acties leest ze in een winkel de achterflap van een wandelgids over de P.C.T., en zo wordt haar impulsieve plan geboren. Ze gaat lopen om in de stilte degene terug te vinden die ze ooit was. Ze zal zich een weg banen naar vrede en vergeving.

Alles waar je niet dood aan gaat maakt je sterker
Wankelend onder een veels te zware rugzak, - “Monster” genaamd: formaat volkswagen kever - gaat ze alleen met zichzelf onvoorbereid op weg (gelukkig komt ze iemand tegen die haar helpt het gewicht zoveel mogelijk te beperken: hij breekt de steel van haar tandenborstel, hij zegt dat ze de al gelezen bladzijden van haar boek moet verbranden, in plaats van tampons gebruikt ze zelfs een of ander natuursponsje dat ze kan uitspoelen). Haar dagen vol pijn en ontbering. Haar aan flarden gelopen voeten. Haar bont en blauwe lichaam vanwege de schurende rugzak: “… Maar ten slotte had het vel zich gewonnen gegeven en een metamorfose doorgemaakt tot een gepokt en gemazeld laagje, dat ik alleen kan beschrijven als een kruising tussen boomschors en het vel van een dooie kip, geplukt na een onderdompeling in kokend water…”. De verzengende hitte die ze trotseert en erger lijkt dan kou: “… Ik was een kiezelsteen. Ik was een blaadje. Ik was de zigzaggende tak van een boom. Zij betekende alles voor mij maar voor hen betekende ik niets…”. Ze stinkt een uur in de wind vanwege het zweten en wekenlang niet normaal wassen en schone kleren aantrekken. Haar honger en dorst. En altijd platzak. Soms kan ze niet anders dan urenlang de mantra “Doorgaan, doorgaan, doorgaan,” herhalen. Of haar stappen tellen van 1 tot 100, en opnieuw. Of van 1 tot 50, en opnieuw. Of van 1 tot 10, en opnieuw. Ze is zo ongeveer de belichaming van Nietzsche’s uitspraak dat alles waar je niet dood aan gaat je sterker maakt.
Maar ze vertelt ook over het ondergaan van de adembenemende natuur, de mysterieuze intimiteit tussen haar en het pad: “… Mijn hele lichaam deed pijn. Behalve mijn hart…”. De allesoverstijgende vreugde en onmiddellijke verbondenheid die ze ervaart als ze in al die eenzaamheid andere lopers ontmoet. De heftige emoties omdat ze zichzelf heeft overwonnen: “… Er waren zoveel onvoorstelbare dingen in de wereld. Het begon in me te stromen als een rivier. Alsof je niet weet dat je kunt ademhalen en dan inademt. Het maakte me zo blij dat ik begon te lachen, en daarna huilde, mijn eerste tranen op de PTC. Ik huilde en huilde en huilde. Ik huilde niet van geluk. Ik huilde niet van verdriet. Ik huilde niet om mijn moeder, mijn vader of Paul. Ik huilde omdat ik me vervuld voelde. Van zo’n vijftig dagen afzien op de tocht en ook de 9760 dagen lange aanloop. Ik arriveerde. Ik vertrok. Californië wapperde achter me aan als een zijden sjaal. Ik voelde me niet langer een grote sukkel. Maar ook geen stoere, motherfucking koningin van de Amazone (zo noemen een paar kerels haar onderweg). Ik voelde felheid, nederigheid en innerlijke stabiliteit. Alsof ook ik in deze wereld veilig was…”. Ik vind dat dit niet anders te omschrijven valt als met het woord ‘wedergeboorte’. De P.C.T. geeft Cheryl haar zelfvertrouwen terug. Ze trouwt vier jaar later met een man met wie ze negen jaar later een zoon krijgt die Carver heet, en anderhalf jaar daarna een dochter, Bobbi. En ze schrijft een Amerikaanse nummer-1 bestseller: “Wild”.

Je enige, wilde en kostbare leven
Na het lezen van “Wild” blijft er één vraag hangen: “… Vertel eens wat jij van plan bent te doen, met je enige, wilde en kostbare leven?...” (geciteerd uit “The Summer Day” van Mark Oliver).
Wat een geweldig boek!

Uitgave: Luitingh-Sijthoff B.V., Amsterdam - 2015, vertaling Marja Kooreman, 384 blz., ISBN 978 902 101 568 2, €10,-
Rechtstreeks bestellen: klik hier


1 opmerking :