Menu

woensdag 30 april 2025

Gelukkige dagen – Renée van Marissing

 


Met de leeskring lazen we de schitterend-droevige roman  “Gelukkige dagen” van Renée van Marissing (1979), over de aftakeling van een biologe vanwege jongdementie: Sil, eind veertig, getrouwd met een vrouw, Lina. Misschien is het ‘klein bier’ vergeleken met de wereldliteratuur, maar ik vind de onopgesmukte ‘gewonigheid’ van dit soort smalltalk ook wel eens fijn. Bovendien is het verhaal veel ‘echter’ dan de romantiek van het langdradige “Al het blauw van de hemel” (zelfde onderwerp), dat niet uit de boeken top-60 is wég te slaan. Een bevriende gezondheidszorgdeskundige vertelde mij dat de diagnose vroegdementie verontrustend toeneemt. Naar de oorzaak is het vooralsnog gissen. Teveel zitten? Stress? Vergiftiging van het leefmilieu? Voeding? De straling van onze  gigantische hoeveelheid elektronische apparatuur waaronder niet in de laatste plaats het mobieltje? Drank en drugs (Sil heeft in haar jonge jaren best wel wat geblowd)? Of een combinatie van dat alles? Wie zal het zeggen. Waarom ik verder nog ontzettend van dit soort boeken houd: het verhaal is doorspekt met verwijzingen naar het werk van andere schrijvers.

 

Afgepeigerd

Hoe het begint. Met een collega struint Sil door een drassig grasland: “… Ik heb zin om hier te gaan liggen en in slaap te vallen. ‘Niet onder werktijd, mevrouw,’ antwoordde hij…”. Als ze er toch even bij gaan zitten, luisteren ze naar het ruisen van peppels. Chris: “… Om mijn oud woonhuis peppels staan ‘mijn lief, mijn lief, o waar gebleven’…” Leopold. Sil vertelt dat ze de laatste tijd vooral veel heeft geslapen: “… Ik had geen idee dat ik zo moe was, blijkbaar. Soms sliep ik negen of tien uur per nacht en voelde ik me na de lunch zo afgepeigerd dat ik weer iets van anderhalf uur sliep…”. Er wordt een caleidoscoop aan afwisselende onopzienbarende situaties beschreven: “… Sil liet haar vingertoppen over de kleine zilveren balletjes van de heften van het bewerkte zilveren bestek glijden. Ze voelde de minieme reliëfverschillen en probeerde zich hierop te concentreren. De zenuwen in mijn vingertoppen geven mijn hersenen door over welk oppervlak ze glijden, dacht ze. Zilver, koud, hard, kleine rondjes…”.

 

Verzet en overgave

Als hun vrienden, Barbara en Pier, komen eten, besluit Sil open te zijn over de uitslag van haar hersenonderzoek: “… ze zou hun hart breken…”. Er is geen goede en geen slechte manier om het te vertellen. Dus zegt ze dat ze niet meer voor haar werk naar Wales gaat. En waarom dan niet? “… Ik mag dat soort werkdingen niet meer doen, congressen en zo. Ik ben ziek…”. De ontreddering is groot. Het blijkt dat Sil eerst de verkeerde diagnose burn-out heeft gekregen, wat vaak het geval is bij vroegdementie. Jongdementen krijgen ook wel het etiketje depressie mee. Door haar klachten vermoedde Lina dat er wat anders met Sil aan de hand was: moe, prikkelbaar, slecht slapen, problemen met concentreren, geheugenproblemen, en vooral geen enkele progressie. Een neuroloog over de hippocampus op een MRI-scan: “… Kijk, ieder mens verliest hersencellen wanneer hij oud wordt. Dat hoeft op zich geen probleem te zijn. Maar bij mensen met dementie gaat dat verlies veel sneller. Dat betekent dat jouw hersenen aan het krimpen zijn…”. Sil: “… Het is een teveel van een bepaald soort eiwit in mijn zenuwcellen. Zoiets. Maar dan ingewikkelder dan dat. Het kan genetisch bepaald zijn, maar dat is bij mij niet het geval…”. Lina wil vooral iets dóen. “… Het hoort erbij, had de verpleegkundig consulent gezegd, verzet is logisch. Pas alleen op dat het je niet al je energie kost. Het heeft geen zin hiertegen te vechten, je moet proberen het te accepteren en uitvinden hoe jullie je leven willen inrichten. Overgave, dacht Sil, daar kwam het dus nu al op neer…”. Even verder: “… Het was een lastige balans, ze moest rust nemen en zo weinig mogelijk prikkels opzoeken, aan de andere kant moest ze zichzelf blijven uitdagen, een te passief leven zou het dementieproces versnellen…”. Het komt neer op een gevecht dat je niet kunt winnen. De prognose is zesenhalf jaar, maar door de vaak eerdere misdiagnose is er meestal al veel ziektetijd verstreken.

 

Alien

Langzaamaan komen we erachter dat Sil en Lina, Barbara en Pier kennen van een jeugdtheaterschool in Amsterdam, waar ze rond hun zestiende opzaten. Pier wil die avond ook nog over wat anders praten en begint over de sciencefictionfilm ‘Arrival’, dat gebaseerd is op “Het verhaal van jouw leven” uit de korteverhalenbundel “De verhalen van jouw leven en anderen” van Ted Chiang: “… Het gaat vooral om de vraag of je, als je de uitkomst van je leven zou weten, dezelfde keuzes zou maken die je als ‘onwetende’ hebt gemaakt…”. Een ander thema is de tijd als non-lineair fenomeen. Sil heeft ook allerlei herinneringen die door elkaar heenlopen (zie verder de link met de film ‘Amarcord’ van Fellini, later in het verhaal). Ze wordt als het ware een alien in haar eigen leven.

 

Ik hang erbij, aan een touwtje of zo

Hoe is het als je een oubollige puzzel van een chalet met balkons vol rode geraniums je al zoveel problemen oplevert dat je vreest dat je over een maand waarschijnlijk kinderpuzzels met een Disneyfiguur zult maken? En je er ook nog een briefje bij vindt van je lief dat je met de hoeken en de randen moet beginnen? Omgekeerd: hoe is het als je lief op straat op jou zit te wachten (wie weet hoe lang al) wanneer je terugkomt van je werk – vet sacherijnig omdat ze haar sleutels kwijt is, die gewoon in het slot van de deur hangen? Sil belt Chris op, maar moet tussendoor op het display kijken om te weten met wie ze eigenlijk praat: “… ‘Chris, belde jij  mij?’ ‘Jij belde mij.’ ‘Waarom?’ ‘Dat heb je nog niet verteld’…”. Zulk soort gestoorde telefoongesprekken vangen aan. Ze ziet brood op het aanrecht liggen en beslist aan de hand van haar hongergevoel of ze al of niet heeft geluncht. Ze is niet bij machte zich sociaal wenselijk te gedragen. Haar chaotische buien en vergeetachtigheid worden steeds stringenter: “… ik hang erbij, aan een touwtje of zo, en ik ben bang dat het touwtje breekt…”.

 

Happy Days

Het verhaal wordt gelieerd aan het toneelstuk “Happy Days” van Samuel Beckett dat Barbara aan het instuderen is. Het gaat over een vrouw die vastzit in een berg zand. Volgens Barbara bedoelt het vooral ‘de immer falende mens’ uit te beelden. Het zoeken naar zingeving en daar keer op keer niet in slagen. De schepping die aan de ‘ijdelheid’ onderhevig is, dacht ik, zie Romeinen 8:20. "… Winnie en Willie zitten vast, letterlijk en figuurlijk...". Het idee dat Willie hoort wat Winnie zegt, wellicht zo nu en dan naar haar luistert, houdt Winnie op de been. “… alleen al te weten dat je binnen gehoorafstand bent en mogelijk half op je hoede is… eh… genoeg aards paradijs, zegt ze ergens…”. Even verder: “… Altijd het wachten en niet weten waarop je wacht. Niet tot de tijd voorbijgaat, maar tot hij voorbijgegaan is. En dan? Dan niks…”. De aandrang meer van je dagen te maken. Zeker in Sils toestand. Maar hoe dan? Meer werkuren maken? Dingen doen? “… Ging het om de ervaringen, om het tijdverdrijf, om het gezelschap?...”. Hoe word je gelukkig?

 

Weet ik niet

Misschien wel het ontroerendste fragment dat de hele essentie van jongdementie lijkt uit te drukken: “… ‘Hai, Sil.’ ‘Hallo…?’ ‘Hai, hoe gaat het?’ ‘Weet ik niet.’’Wat ben je aan het doen?’ ‘Weet ik niet’…” (…) ‘Waarom bel je me?’ ‘Dat weet ik niet.’…” (…) “… ‘Ben je in de war?’ ‘Weet ik niet.’ ‘Ik kom naar huis, oké?’ ‘Oké.’…”. Misschien wel het schrijnendste: als Sil zich in gezelschap dood schaamt, omdat ze domme dingen zegt waar anderen niet op weten te reageren. De tijd breekt aan dat Lina haar zelfs moet helpen met veters strikken. Tijdens een vakantie in Frankrijk wil Sil halverwege een lange wandeling niet meer verder lopen, terwijl het steeds heter wordt. Ze spuit de hele badkamer, die ze wil ‘schoonmaken’ nat, en weet vervolgens niet meer hoe ze de douchekraan dicht moet draaien. Ze zanikt als een kind over bitterballen en steekt zonder uitkijken de straat over, waardoor ze wordt uitgescholden voor rotte vis. ’s Nachts slaapt ze niet, spookt ze rond. Lina: “… Soms huilt ze onbedaarlijk omdat ze iets niet kan vinden of omdat ik heb gezegd dat iets niet mag…”.

 

May the force be with you

Sil denkt terug aan een overleden vriend die haar liet kennismaken met sciencefiction: “… Ze kwam erachter dat sf helemaal niet enkel om aliens en lichtzwaarden ging. Dat de ‘s’ niet alleen voor ‘science’ kon staan maar ook voor ‘speculative’, en dat een van de basisuitgangspunten van de speculatieve fictie de vraag ‘wat als’ is. Wat als water gerantsoeneerd wordt omdat het ontzettend schaars is? Zoals in Philip K. DicksMartian Time-Slip’, wat als mensen op de vlucht elkaar beroven en vermoorden voor voedsel en water, zoals in Octavia E. ButlersParable of the Sower’? …”. Een vraag die zich tegen haar heeft gekeerd. “… Wat als ik niet ziek was geworden? Wat als ik niet zou weten dat ik nog relatief kort te leven had?...”. Er worden geen deuren meer geopend, alleen maar gesloten: “… Wat als Lina dit niet meer zou trekken, waar zou ze dan terechtkomen?...”. Ray BradburyFahrenheit 451” komt voorbij. Pier naar aanleiding van “Slaughterhouse five” van Kurt Vonnegut: “… Jij bent onze eigen Billy Pilgrim, losgeraakt van de tijd…”.

 

Verpleeghuis

Uiteindelijk gaat Sil naar de dagbesteding waar ze het leuk vindt. Lina: “… Het lijkt of ik mijn geliefde drie keer per week naar de crèche breng…”. Sil geniet van de slingers en de taart op haar verjaardag. Ze valt vaak omdat haar brein steeds minder in staat is alle prikkels te verwerken. Geluid is snel te hard. Het oneindige vragen begint. Dan het gemompel, ten teken dat ze in haar eigen wereld zit. Ze plast in haar broek. Ze eet bijna niet meer waardoor ze steeds magerder wordt. Het verschrikkelijke moment breekt aan dat een verpleeghuis de enige oplossing is. Lina heeft het gevoel dat ze haar geliefde ‘weg doet’. De mensen zijn er geen tachtig, negentig jaar, maar niet ouder dan vijfenzestig… Meer blogs over dementie: “Alzheimer. Biografie van een ziekte” door Koos Neuvel en “De vergeetclub” van Tosca Nifterink.

 

Uitgave: Querido-2023, 256 blz.,  ISBN 978 902 147 780 0, 23,99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

maandag 21 april 2025

Vurige liefde – Peter Jan Margry

 


Subtitel: Het geheim van het Bloedige Bruidje van Welberg

 

Iemand attendeerde mij een tijd geleden op “Vurige liefde”, een onderzoek van Peter Jan Margry (1956, Breda, hoogleraar Europese etnologie en historicus) naar een door de Katholieke Kerk onder het tapijt geveegde toestand met een mystica uit het Brabantse gehucht Welberg: Janske Gorissen (1906-1960). Eigenlijk wist ik niet wat er van te denken. Ik ben niet van katholieke huize. Ik vond en vind het nog steeds een horrorcircus van de bovenste plank en wel héél erg ver verwijderd van Paulus oproep je te richten op het ‘ware, goede en schone’ (Filippenzen 4:8-9). Het gekkenhuis in Welberg kwam trouwens ook voorbij in de prachtige tv-serie ‘Dwars door de lage landen’, aflevering vijf, 19.05.2024: ‘Wonderlijk Brabant’. “Het kruis” van Alfred Bronswijk - zie mijn vorige recensie -  heeft mij bijzonder geholpen een en ander in perspectief te plaatsen. Bronswijk stelt dat Christus, dé lichtpersoon bij uitstek, in de Westerse geschiedenis gaandeweg zijn goddelijke verhevenheid verloor, waardoor zijn menselijkheid steeds meer op de voorgrond kwam te staan. Het bloedige drama van het kruis werd op een bijna morbide wijze uitvergroot: “… Verlossing werd uitgelegd in forensische termen van zonde, boete en losgeld. De eeuwige straf lag als een schaduw op alles en iedereen, met aflaten en beelden van de dode Jezus als tegenhanger. Ook al nam de kerk van de Reformatie afscheid van de kunst en van de beelden, het negatieve mensbeeld van oordeel en kruis bleef er tussen de kerkmuren hangen. Het paradijs raakte buiten het zicht…”. Waarschijnlijk is de oorzaak hiervan onder andere te vinden in onze heidense roots. In ieder geval illustreert “Vurige liefde” wat religieuze eenzijdigheid aan schokkende uitwassen oproept. Waarschuwing: dit is geen blog voor tere zieltjes.

 

Roomser wordt het niet

Gaandeweg het lezen van het boek kwamen de geestelijken die erin voorbij paraderen bij mij over als kleuters. Dat vond ik verwarrend. Ik waardeer rooms-katholieken als Antoine Bodar, Carlo Beenakker, Rik Torfs en Nikolaas Sintobin enorm. Juist vanwege hun intelligentie. Tot ik een NRC-artikel over het boek las waarin wordt uitgelegd dat alles zich midden in een richtingenstrijd binnen de rooms-katholieke kerk afspeelde (Jeroen Kris, 16.09.21). Aan de ene kant bevonden zich degenen die gingen voor een theologisch onderlegd geloof op niveau, met hoogopgeleide priesters, aan de andere kant degenen die vonden dat geestelijken vooral ‘kind moesten blijven’, wat zo’n beetje staat voor ‘drijven op emoties’ (vandaar het celibaat? – kinderen hebben geen seks). Het is duidelijk waar het geval Welberg zat. Margry werd trouwens geholpen door de wereldwijze bisschop Tiny Muskens, van wie hij enkele geheime kluizen mocht inzien. Daarnaast noemt Margry de tijd van het ‘Bloedig Bruidje van Welberg’ de ‘Gouden Eeuw’ van het verzuilde Nederlands katholicisme, dat grofweg viel tussen 1850 en 1950: “… Roomser zou het niet worden…”. Even verder: “… De vroegere achtergestelde positie van katholieken in Nederland uitte zich sinds de negentiende eeuw in een emancipatoir proces binnen het grotere verband van het ‘protestantse’ Nederland…”. Alles werd uit de kast gehaald om het rooms-katholicisme op de kaart te zetten.

 

Duizelingwekkende kwezelachtigheid

Janske Gorissen werd als jongste van zeven kinderen geboren in een doodarm landarbeidersgezin. De ‘zusters’ die haar onderwijzen vinden haar ‘pienter en tegelijk eigenaardig’. Doorleren is er niet bij. Als ze op haar achttiende in een schoenenwinkel werkt krijgt ze tbc, komt op bed te liggen en ‘raakt Jezus haar aan’. Een dramatisch proces van grotesk lijden volgt: “… langdurige, weerkerende kwalen, bloedingen, bloedbraken en –ophoesten, open, etterende wonden, wondwormen, met daarbij nog een baaierd aan kwellingen van psychische aard…”. Ze ontwikkelt een grote leeshonger. De geestelijken om haar heen voorzien haar van een breed repertoire aan leesvoer inzake heiligen en mystici: “… Het stimuleert zonder twijfel de ontwikkeling van haar nieuwe spiritueel-mystieke universum en haar fantasie…”. Volgens het ziekenpastoraat van destijds kon de schier ‘hermetische’ familie van chronisch zieken (ze hebben een eigen maandblad) met hun lijden en gebed helpen om ‘het kwaad’ te keren: modernisme, marxisme, secularisatie en materialisme. Jezus is het lijden begonnen. Zieken kunnen het afmaken. Ze hebben een concrete opdracht. Zijn ‘uitverkoren’. Ook moeten ze bidden voor de standvastigheid van priesters in hun geloof en celibaat en voor de bekering van ongelovigen. Ze krijgen een speldje met een Latijns motto dat in vertaling niet is mis te verstaan: “… Ik ben met Christus aan het Kruis genageld…”. Het gevolg: perverse opluchting en berusting. “… Als zieke gelovige word je in een wereld gezogen van een schier oneindige hoeveelheid van andere lijdenden, die daardoor als het ware ‘geruststellend’ wordt. Een wereld ook van bigotterie en kwezelachtigheid – voor wie er niet aan wil – die je doet duizelen…”.

 

Fenomenen kweken

De tweede hoofdrolspeler in het verhaal is haar ‘spindoctor’, Adrianus Ermen, de jonge pastoor die Janske begeleidt en met een al even grote neiging tot ‘mysticisme’ is behept. Zijn collega’s zeggen dat hij ‘fenomenen kon kweken’. “… Over hem ging het verhaal dat hij eens in het donker wandelde en zijn kaars uitging. Waarop een engel zou zijn gekomen die de kaars weer liet ontbranden…”. Even verder: “… Maar ook is de duivel voor hem nog altijd een persoon die daadwerkelijk een brandlucht kan achterlaten…”.  Margry: “… Ermens ‘naïviteit’ sluit aan bij zijn houding ten opzichte van devotie en geloof. Maar als het om aardse beslommeringen gaat, toont hij een andere karaktertrek. In de correspondentie en contacten met zijn bisschop toont Ermen zich namelijk zakelijk, gewiekst en zelfs manipulatief. In de zaak-Welberg zou Ermen regelmatig informatie achterhouden, zette de bisschop onder de indruk of gaf hem onjuiste informatie. In financieel opzicht was hij evenzeer verre van naïef...”.   Ermen schrijft alle wederwaardigheden met Janske nauwkeurig op omdat documentatie later uiterst nuttig kan zijn. Te pas en te onpas vermeldt hij dat hij zich verre houdt van beïnvloeding zijnerzijds. Daarom weten we alles over de eerste stigmatisatieverschijnselen die zich bij Janske aandienen: “… Ze weent namelijk bloedtranen en krijgt wonden op haar hoofd alsof de mystieke doornenkroon haar verwondt. Sindsdien draagt ze een ruimvallende hoed, gevuld met watten en verband die het bloed van de wondjes kunnen opnemen. De bloedingen vinden vrijdags plaats, de dag dat Christus de kruisweg liep…”.  De eerste keer dat ze in een koortsvisioen Jezus ziet, maakt Hij ruzie met de heilige Theresia van Lisieux over of Janske moet doorleven op aarde dan wel in de hemel zal worden opgenomen.

 

Kunsten

Het lijkt wel of je een krankzinnig enge thriller leest, als Margry het heeft over de notities van Ermen. Janske’s lichaam begint een wond in de zijde te vertonen: “… Het is de eerste van de vijf gebruikelijke lijdenswonden, naast die in de handen en voeten, die zich in de regel bij gestigmatiseerden aandienen…”. Na een aantal dagen is de wond plotseling verdwenen. “… Een ander aspekt van Janske’s mystieke ervaringen is dat ze niet meer eet en nauwelijks nog drinkt. Ze zegt te kunnen leven op de hostie die Ermen haar dagelijks thuis komt brengen…”. Ze beschrijft zichzelf als een afschuwelijk zondig schepsel dat moet lijden om het weer goed te maken bij God. Ze omgort daarom haar lichaam met een lint van ingenaaide punaises. Haar moeder is ‘not amused’ en eist dat ze ophoudt met ‘die kunsten’. Het gaat echter van kwaad tot erger. De duivel dient zich aan in de gedaante van een grote, sterke, donkere, misvormde man met ogen als vuurballen en alleen een lendendoek om: “… Hij heeft ook een vuile tong, grote handen met zeer lange nagels en walmt uit de neus…”. Hij verkoopt smerige praatjes en pakt haar boek, een exemplaar van “De navolging van Christus” af, om het ter waarschuwing half verbrand weer terug te leggen. “… Vervolgens, zoals Ermen optekent, begint de duivel Janske op diverse momenten, wel tientallen keren, uit bed te gooien of tegen de grond te slaan en dreigt haar aan stukken te snijden. Als Ermen ter afweer het brevier bij haar bed bidt, trilt en schudt het hele ledikant. De scène doet me denken aan Linda Blairs rol in ‘The Exorcist’…”. Haar lichaamstemperatuur stijgt regelmatig tot bijna 44 graden. Haar armen, hals en rug tonen de wonden van de nagels van Satan die haar doorlopend probeert te verkrachten. Hij wordt begeleid door drie op padden lijkende ‘vieze beesten’. Met zijn duivelsklauw brandt hij gaten in het laken dat te zien is in een kluis van het bisdom Breda. Zelfs haar beschermengel, ‘Solemnis’, staat machteloos. Duivels beschikken volgens de demonologie overigens niet over eigen zaad en moeten dat eerst bij een mannelijke donor uit de buurt vergaren. Je kunt dus zwanger raken van hem. Ondertussen geeft Jezus door dat ze Ermen ‘blindelings’ moet gehoorzamen en hem ‘alles’ moet vertellen.

 

De verbeelding aan de macht

Als remedie legt Janske ‘de gelofte van maagdelijke zuiverheid’ af: “… Sindsdien heet ze ‘Bruidje van Christus’…”. Ermen, die van spektakelfotografie houdt, legt Janske’s bloedingen vast op de gevoelige plaat. Het zijn verbijsterende foto’s. Het gaat niet om een béétje bloed, maar om afgrijselijke hoeveelheden. De huisarts, die in haar gelooft, stelt vast dat de stigmatisatie echt is “… doordat er absoluut gen enkel lidteekentje van te zien is gebleven en alles ook onmiddellyk is genezen…”. Zo zout heb ik het nog nooit gegeten. “… Wonderlijk is het ook dat zij van het ene moment zulke zware pijnen en wonden heeft, die plotseling weer geheel genezen en zich onzichtbaar sluiten. Haar gezwellen van ‘een halve voetbal’ groot zijn in  één keer weer verdwenen…”. Maria noemt ze ‘Moederke’, pastoor Ermen ‘Vaderke’, infantiliserende verkleinwoordjes die gek genoeg ook gangbaar zijn in de ‘tale Kanaäns’ binnen de streng religieuze, weliswaar protestantse, refo-gezindte. “… Bij verschijningen van Moederke en Jezus, zo meldt Ermen, hangen er rond Janske veelal hemelse geuren of ruikt haar kamer later naar bloemen…”. Ook anderen ruiken het tijdens haar extases. Haar meelevende zus en Ermen zien zelfs af en toe de mystieke en onzichtbare roodgele bruidsring die Janske in 1936 met Kerstmis van Christus aangeschoven krijgt. De koster durft niet in haar buurt te komen omdat er vurige vlammen uit haar ogen schieten. Misschien valt het hem vooral moeilijk dat zij anderen ‘ziet’ zondigen. Ze heeft een neus voor onkuise en overspelige mensen.

 

Maria-cultus

Een kunstschilder krijgt de opdracht ‘Moederke’ uit te beelden. Janske is scheutig met details: een jeugdige vrouw met blauwe ogen en rode lippen, met loshangende lange, goudblonde haren, gekleed in een golvend gespikkeld wit gewaad, voorzien van gouden biesjes. Beschermengel Solemnis himself zorgt voor de ‘divine finishing touch’. Echt een Joods meisjestype, aldus Ermen. Jawel. De grootte van het doek (160x100 cm) geeft al direct aan dat Ermen het schilderij niet bedoeld heeft als wanddecoratie voor een kleine kamer, maar als cultusobject in een publieke ruimte. Kopieën worden verkocht voor 25 gulden per stuk: ongeveer het weeksalaris van een werkman. Heel de omgeving is ‘vol’ van het ‘heilige meisje’. De coming-out van Welberg als een nieuw Mariaheiligdom trekt honderden bezoekers. Kranten beginnen er over te schrijven. De gestigmatiseerde Janske is ‘breaking news’. Figuren die de zaak kritisch willen benaderen, wordt het lastig gemaakt om er brutaal met de neus bovenop te staan. Alleen geestelijke ‘believers’ mogen de wekelijkse seance meemaken. Haar moeder en zus Jaan houden opdringerige bezoekers buiten de deur. In Welberg heerst de wet van het bovennatuurlijke. Beschermengel Solemnis helpt Jaan door met onzichtbare hand verbanden aan te leggen en gezicht, haren en wonden te wassen. Hij tilt Janske als een veertje op zodat Jaan snel het bed kan verschonen. De engel legt het besmeurde beddengoed onder het nachtkastje, waar het bloed er weer wordt ‘uitgetrokken’. Tussendoor verricht Janske ook de nodige wonderen. Krijgt een auto met pech weer aan de praat enzo – dat soort dingen. De jonge, ongetrouwde maagd wordt een charismatische raadgeefster voor de tobbende celibatairen  inzake seksuele problemen. Niemand schijnt het vreemd te vinden. Alhoewel niet álles voor zoete koek wordt geslikt. Zelfs Janske’s moeder zegt de rare ‘fratsen’ van haar dochter niet altijd te kunnen volgen en is bang voor de schande die mogelijk over de familie zal komen. Twijfel, ongeloof, afwijzing, roddel en achterklap zijn een vast onderdeel van het Welberg-verhaal.

 

Het begint geestelijk, het eindigt vleselijk

Margry vertelt dat zijn oma Janske nog heeft meegemaakt: “… Zodra de mis was afgelopen en zij uit de kerkbank was gestapt, trappelden parochianen van ongeduld om even te kunnen zitten op de nog warme ‘heilige’ plek, die Janske zojuist had verlaten…”. Oma herinnert zich als de dag van gisteren hoe Janske tijdens een bezoek tot haar stomme verbazing ‘speels-kinderlijk’ bij pastoor Ermen op schoot kroop. In de katholieke kerk betekent ‘mystiek’ het intens streven naar eenwording met God: er kan gevoelsmatig een ‘fusie’ met het goddelijk lichaam ontstaan (in bijvoorbeeld het Jodendom en bij protestanten als Karl Barth blijft God daarentegen de ‘Gans Andere’: wie zijn wij dat wij op gelijke voet met God zouden kunnen staan!): “… Mystici konden zich ‘verdrinken’ in zijn bloed, dat als voeding diende en dan ook een intoxicatie van de ziel teweeg kon brengen…”. Het gaat allemaal veel verder dan de protestantse veronderstelling dat de mystieke ontmoeting van de gelovige met God, dan wel het goddelijke, in  de ziel plaatsvindt: “… Dat kwam overeen met de idee van kerkleraar Augustinus dat de hemel eigenlijk in het hart is te vinden…”. Even verder: “… De mystieke spirituele eenwordingservaring kan gepaard gaan met velerlei lichamelijke verschijnselen. Zo kan het stoppen of verminderen van eten of drinken, ook wel inedia of ‘holy anorexia’ genoemd, spirituele ervaringen stimuleren of veroorzaken…”. Zie het vasten. “… Het onthouden van slaap kan eveneens tot zulke effecten leiden. Andere mystieke ervaringen zijn visioenen, extases en trances, waarbij de desbetreffende persoon in sommige gevallen ook nog hemelse boodschappen krijgt, in de regel van Jezus, Maria of een heilige. Daarnaast kan er sprake zijn van helderziendheid, voorzeggingen, elevaties (verheffingen in de lucht), bilocatie (op twee plekken tegelijk zijn), telekinese (op afstand doen bewegen of beïnvloeden), televisie (ver-kijken), cardiognosie (ook: scritinum cordis; doorgronden van hart/ziel), hiërognosie (beoordelen heiligheid) of glossolalie/xenoglossie (spreken of lezen van niet-geleerde talen)…”.  In de late Middeleeuwen groeiden echter ook de bedenkingen over de toenemende vulgarisering van de mystiek. Zie de befaamde Parijse universiteitskanselier en theoloog Jean Gerson die alle ‘ijlhoofdigheid’ scherp bekritiseerde. De ontsporing van de mystiek zou vooral te maken hebben met het ‘tenietdoen van het individu’, waardoor de eigen wil verdwijnt. Alles kan in zo’n geval als Gods wil worden gezien. In zo’n situatie gaat de zuivere geestelijk liefde al gauw over in vleselijke liefde, met oncontroleerbare erotiek als gevolg.

 

Hysterie

“… Kon de (religieuse) extase voor de kerk soms worden uitgelegd als bewijs van bovennatuurlijke interventie, de psychiatrie in de negentiende eeuw zette het veelal weg als hysterie…”. Christus als fetisj: “… Artsen oordeelden dat religieuze uitingen als extases en stigmatisaties in feite ziekten waren: onvervulde seksuele verlangens die als vervangende liefde in de figuur van Jezus werden beleefd…”. Opmerkelijk is dat het vrijwel altijd om een vrouwenzaak gaat en eerder in een oncontroleerbare privéomgeving plaatsvindt dan in kloosters waar alles wordt gezien.: “… Onderzoekster Tine van Osselaer noemt de periode tussen 1800-1950 als een gouden eeuw van stigmatisatie. Zij traceerde niet minder dan 245 gevallen van stigmatisatie, van wie 96 procent vrouw was…” (en nagenoeg allemaal ongehuwd). De reden voor deze ‘genderongelijkheid’ is natuurlijk dat Jezus een man is. Hij zou zich een ‘bruid’ wensen. Vanwege hun menstruatie hebben vrouwen tevens meer met bloed. Bovendien konden vrouwen op deze manier zelfbevestiging vinden en binnen een op masculiniteit gebouwde geloofshiërarchie aandacht en een plek opeisen. Gerson “… had al helemaal weinig begrip voor hen die de stigmata alleen maar voelden of onzichtbaar droegen. Niemand zag iets aan hen of kon de stigmata controleren…”. De vergelijking met het hedendaagse genderverschijnsel dat mannen zich vrouw ‘voelen’ en daarom als vrouw behandeld willen worden, dringt zich als vanzelf op. Is er sprake van een zelfde soort fenomeen? Een onderzoek naar overlap zou interessant zijn. “… Het protestantisme moest weinig hebben van mystiek. Wel bestond er de stroming van de Nadere Reformatie, die mystieke kenmerken had en zelfheiliging beoogde, maar dat manifesteerde zich vooral innerlijk en was daarmee evenmin zichtbaar…” (wat zo zijn eigen problematiek oproept). De beroemde rooms-katholieke mysticus Titus Brandsma beargumenteerde dat stigmata enkel een zaak van het katholicisme waren omdat het protestanten niet van ‘aanvullend lijden’ willen weten. Het volmaakte offer van Jezus is genoeg. De brede aandacht voor de lijdensmystiek werd in de tweede helft van de negentiende eeuw ook nog eens gestimuleerd door een algemene fascinatie voor paranormale verschijnselen: van astrologie, mesmerisme, spiritisme en mediums, helderziendheid, telepathie, occultisme tot aan exorcisme. Gek genoeg ging dat samen op met de toenemende modernisering en rationalisering. Er bleef een diepe behoefte aan mysterie bestaan.

 

Bedrog of zelfbedrog

Het katholicisme paste zich in de loop der jaren ietwat aan het protestantisme aan en begon wantrouwend tegenover al te uitbundige mystiek te staan: “… De Tilburgse Anna Maria Eeltiens, met haar stigmata en ‘oliegevende’ borsten, koos er daarom voor om maar liever over de grens, in Antwerpen, goede sier te maken. Ze werd in 1736 met haar ‘heilige anorexia’ tenslotte als schijnheilige ontmaskerd en veroordeeld…”. Eigenlijk zijn stigmatisatiegevallen nooit serieus onderzocht, aldus Margry. Tot dusver lijkt het echter vooral om bedrog dan wel zelfbedrog te gaan: “… Niet-katholieke artsen, psychiaters en wetenschappers hadden en hebben de neiging de fysieke stigmatisatie te verklaren als een fysiologisch verschijnsel. Hierbij is (auto)suggestie al dan niet in combinatie met hysterie, stress of trauma de voornaamste oorzaak van huidbloedingen, wanneer bedrog niet aan de orde is. Het staat fysiologisch en psychologisch vast dat de geest, al is het slechts in zeer bescheiden mate, bepaalde fysieke reacties op het lichaam kan teweegbrengen. Een sterke wilsconcentratie op lijden kan psychosomatisch gezien in zeldzame gevallen leiden tot bloedig zweten of bloedkleurige plekken…”. In een gedocumenteerd geval bleek iemand een verwijding van de haarvaten in de huid te hebben. De meeste gestigmatiseerden leden aan allerlei lichamelijke ziekten die op een mystieke manier werden geïnterpreteerd. Als je jarenlang in het donker in de bedstee ligt, is het niet raar dat er verlammingsverschijnselen of decubituswonden optreden. De meeste visioenen beantwoorden aan eigen fantasieën en wensdromen. Omdat hysterie zich op een tijd- en cultuurgebonden wijze manifesteert, kan het zich zeker tonen via de verschijnselen van de mystiek.

 

Wonderlijke gebeurtenissen

De wonderlijke gebeurtenissen gaan maar door in Welberg. Het heiligenbeeldje van Lidwina, dat naast Janske’s bed staat, draait uit zichzelf haar gezicht naar Janske toe. Ze loopt droog door een stortbui. De anthurium in de woonkamer bloeit uit het niets extreem snel op. Een engel duwt Ermen een bidprentje in de hand. Met kerst krijgt Janske een wassen Jezusbeeldje in een kribje dat even tot leven komt. Ze wordt zo beheerst door liefde voor haar ‘Vaderke’ dat Jezus af en toe haar hart uit haar boezem neemt en in het zijne plaatst. Haar beschermengel Solemnis helpt haar bij allerlei kleine probleempjes zoals het terugbezorgen van verloren voorwerpen. Janske kan zo snel borduren dat ze werk waar anderen maanden over zouden doen in een week fabriceert. Elke aanstaande moeder krijgt een uitgebreide babyuitzet terwijl ze ondertussen vraagt het kleintje naar haar te vernoemen. Ze ondersteunt de parochianen waar ze kan. Allemaal zijn ze gek op haar. Welberg wordt een heus maar niet officieel erkend bedevaartsoord. De katholieke kerk knijpt graag een oogje dicht want het levert veel ‘zieltjeswinst’ op. Al snel ontstaat er een adorerend ‘priesterkransje’ om Janske heen dat wel erg vertrouwelijk met haar omgaat. Jezus geeft haar vaak mystieke kussen en omhelzingen die ze ‘dronken van liefde’ door moet geven aan de rest van ‘t’ clubke’. Ze wordt overladen met dure kleding, bloemen en parfums (vandaar de ‘heilige’ geur?). Foto’s tonen een dartele, snaakse, kwajongensachtige priestergroep die koffie drinkt, tuiniert, een boom omtrekt, paardrijdt, aan een auto hangt, door de tuin fietst, sneeuwballen gooit, schuitje vaart en een kalf vangt, met Janske steevast als levendige en vrolijke heldin. Ze betrekt een ‘geheiligd kamerke’ in de pastorie. In haar kledingkast drie witte bruidsjaponnen, met soms wel een sleep van vijf meter, waarin ze regelmatig als een ware diva overdonderende entrees maakt op ‘missioneringstournees’ langs diverse Limburgse zusterhuizen. Ze krijgt langzaamaan een sterrenstatus waarvoor ‘niets te mooi of te kostbaar mag zijn’ – ook al wordt dat angstvallig buiten de publiciteit gehouden. Zie een lijstje van cadeaus dat haar ‘genadewerk’ uiteindelijk gaat ondermijnen: een bontmantel van 975 gulden, een witgouden armband met briljanten, een massief gouden kroon met edelstenen, een zilveren bijouteriedoos met gouden monogram, twee gouden roosjes voor op haar witlederen bruidsschoentjes, een rozenhouten sierdoos met monogram, een zilveren kapdoos, meerdere ‘aanzienlijke’ sommen geld waaronder 1000 gulden cash. Waar de centen vandaan komen? Ermen begint aflaten uit te geven voor katholieke kwijtschelding van zondestraffen in het vagevuur.

 

Onttovering

Als geestelijken uit de buurt de draak beginnen  te steken met alles wat er rond Janske gaande is, zijn de rapen gaar. Ondanks de oorlog bereiken eigenaardige berichten over haar het Vaticaan, waar besloten wordt een onderzoek te starten. Een kapelaan die zich kritisch over Janske uitlaat, vindt evenwel twee dode ratten onder de snelbinders van zijn fiets. Haar dorpsgenoten lijken haar op handen te dragen. Voor de plaatselijke middenstand is Janske niet minder dan de kip met gouden eieren. Na de oorlog neemt de dweperij rond Janske in eerste instantie groteske vormen aan, maar het Heilig Officie komt ook op stoom. Uiteindelijk geven Janske en Ermen toe op zijn minst honderd keer seksueel contact met elkaar te hebben gehad, zelfs in de biechtstoel (Janske’s zonde- en schuldbesef komt niet zomaar uit de lucht vallen). Daarna gaat Janske’s gezondheid hard achteruit. Ze strijdt met haar demonen die jarenlang om en in het ouderlijk huis, waar ze weer naartoe terugkeert, razen en brullen. “… Er zijn in Welberg mensen die hebben geclaimd ‘het spel’ te hebben meegespeeld door in de nacht onder andere op het rolluik te hebben geslagen, aan de bel hebben getrokken, aan de deur hebben gerammeld of te hebben geloeid en gegild…”. Een broer van Janske beweert dat hij voor duivel of spook heeft moeten spelen door op het dak van de pastorie met een stuk hout lawaai te maken. Hij lijkt Ermen te manipuleren als hij rondvertelt dat hij kan zorgen “… dat onze Jans er uitscheidt met toveren…”. Het verhaal gaat dat de dokter de ‘razernij-aanvallen’ van Janske met morfine bestrijdt, maar ze houden ook een keer op als hij leidingwater injecteert. Begin 1951 verordineert Rome dat de Welbergcultus moet stoppen en uit het zicht verdwijnen. En wel per direct, wat nog niet zo eenvoudig blijkt: “… De Heerlense Kleine Zusters van de H. Joseph hielden bijvoorbeeld de prent van Moederke achter de ijskast verborgen en haalden haar op momenten van nood weer tevoorschijn…”. Het Vaticaan kiest voor radiostilte om een schandaal te vermijden: “… Het was not done om aan geestelijken fouten of vergissingen toe te schrijven…”. Dus krijgt Janske de schuld van alles. Ze bergen haar twee jaar (vrijwillig) op in het Bredase franciscanessengasthuis, waarna ze naar een nieuwbouwwoning wordt verbannen in Wouw. Ermen zoekt troost in de fles en wordt weer een ‘gewone’ pastoor. Met gewiekste en verbazend vindingrijke manoeuvre’s blijft hij proberen de controle van zijn omgeving te ontlopen om Janske te kunnen zien. In het geheim voeren ze dagelijks eindeloze telefoongesprekken. In Welberg gaan de kaken stijf op elkaar: “… Praten over ‘het geval’ is taboe…”. In 1960 wordt Janske begraven in een zinken binnenkist om haar lichaam zo goed en lang mogelijk te conserveren. Stel je voor dat de Kerk op haar schreden terug keert en haar tóch nog heilig verklaart, dan zijn haar relieken bij de hand. 

 

Zoon en echtgenoot

De omerta rond Janske houdt aan tot ze in de eenentwintigste eeuw een ‘veilige’ comeback kan maken op een historisch informatiepaneel in het dorp en via een theaterstuk, als onderdeel van het lokaal cultureel erfgoed. In 2018 wil een ondernemer de leegstaande kerk opkopen om er een bloederig horrorrestaurant – ‘The Church of Fear’ – in onder te brengen, met duivelse Halloweenvieringen en vooral veel ‘bloody’ steaks, maar daar weet het bisdom een stokje voor te steken. De strijd om erkenning van de Moederkedevotie wordt een achterhoedegevecht, ook al dienen zich af en toe nog controversiële figuren uit het netwerk van conservatieve vroomheid aan. Margry verklaart de psychologische conditie van Janske als het mogelijk aannemen van een alter-ego: “… Ervaringen als shock, trauma, angst, seks, incest, schuld, zondegevoel of stress, kunnen allemaal een aanleiding zijn tot een gedissocieerd bewustzijn waarmee de persoon in kwestie via trance, extase of hallucinatie zich aan de werkelijkheid kan onttrekken…” (zie mijn blogs inzake romans over dubbelgangers: “Augustusblauw”, “Operatie Shylock” en “De dubbelganger”). Margry krijgt ook nog een leren koffertje in handen van de rooms-katholieke psychiater Anna Terruwe, dat pas na haar dood geopend mag worden. Ze plaatste haar vraagtekens bij het celibaat en ontwierp voor geestelijken die daarmee worstelden de zogeheten ‘bevestigingsleer’: zie mijn blog van 19.06.12. Het valies is gevuld met documenten waaruit blijkt dat zij eveneens een intens mystieke periode heeft meegemaakt waarin ze ook al een lijntje met Jezus en de maagd Maria onderhield. Bij leven ging ze er in ieder geval niet mee de boer op. Het meest opmerkelijke vind ik wel haar redenatie over dat Jezus Maria als kind nog ‘moeder’ noemt, wat verandert in ‘Vrouwe’ als hij volwassen is: daardoor kon Maria als vrouw Hem als man ‘de vreugde van de liefde schenken’. Ik ken heidense mythen waarin godinnen na het overlijden van hun man hun zoon ook als echtgenoot nemen – dus nieuw is het niet. Zie bijvoorbeeld Semiramis en Ninus.

 

Christelijke goeroe’s

Ik snap niet goed wat rooms-katholieke theologen die het celibaat aanhangen, doen met Bijbelfragmenten in bijvoorbeeld Genesis, waarin God Adam schept en al gelijk concludeert dat het niet goed is dat de mens alleen is, waarna Hij hem Eva geeft. Weten zij het beter dan God? Om het maar niet te hebben over 1 Tm 4 : 1-5 waarin ongeveer alle hierboven genoemde fenomenen aan de kaak worden gesteld: ‘dwaalgeesten’, ‘leringen van demonen’, ‘huichelachtige leugenaars’, ‘dichtgeschroeide gewetens’ en niet in de laatste plaats 'zij die verbieden te trouwen' dan wel anderen 'dwingen zich van voedsel te onthouden'. Ik snap wel dat geestelijken Jezus willen ‘navolgen’, die waarschijnlijk niet getrouwd was (er staat niets expliciet over vermeld in de evangeliën). Maar Hij was God, wij zijn maar ‘zondige’ mensjes. Ik begrijp dat het blijkbaar bijzonder ingewikkeld is om je los te weken van een christelijke goeroe, wanneer je eenmaal in zijn of haar  invloedsfeer bent beland. In het protestantisme gaat er op dat vlak net zo goed van alles mis. Zie de schokkende podcasts I en II van de christelijke psychiater Chris Verhagen (baptist) over Willem Ouweneel, professor in de biologie, theologie en filosofie - jawel - die ik vanwege zijn enorme eruditie trouwens graag lees. De laatste liet zich in met de Nigeriaanse ‘profeet’ T.B. Josua en kan daar nog steeds moeilijk afstand van doen. Ik weet het niet, ik ben toch wel blij dat de protestanten zich sinds Luther houden bij ‘alléén de Schrift’. Al reed Luther ook een flinke scheve schaats met zijn latere antisemitisme richting de Joden. Wij hebben allemaal te dealen met onze schaduw, aldus Jung. Daar kun je je maar beter bewust van zijn.

 

Uitgave: Prometheus – 2021, 400 blz., ISBN 978 904 464 858 4, 27,50

Rechtstreeks bestellen: klik hier

vrijdag 11 april 2025

Het kruis – Alfred C. Bronswijk

 


Subtitel: Biografie van een symbool – kunst, traditie, geschiedenis

 

Het kruis is het centrale symbool van het christendom. Ik vond het wel mooi om in de zogeheten ‘lijdenstijd’, voor Goede Vrijdag en Pasen, wat meer te lezen over de geschiedenis van het kruis. Het oudste ons bekende crucifix, uit 965, wordt bewaard in Keulen. Pas na bijna duizend jaar introduceerden de christenen boven de Alpen en langs de Rijn het beeld van de gestorven Jezus. Vóór die tijd focusten de gelovigen zich niet op de dode, maar op de verrezen Christus: “… Hij overwon de dood en tilde de mensheid op in een Geest van herschepping en vernieuwing. Een kosmische verandering. Het goddelijke was dichtbij. Ook de kerk was iets bijzonders, het voorportaal van het paradijs. En dat allemaal zag je overal, zichtbaar in de religieuze kunst. Maar geen dode aan het kruis…”. Waarom gingen de gelovigen in het Westen zich meer en meer richtten op het lijden en de dood? “… Het bloedige drama van het kruis werd visueel uitvergroot. Verlossing werd uitgelegd in forensische termen van zonde, boete en losgeld. De eeuwige straf lag als een schaduw op alles en iedereen, met aflaten en beelden van de dode Jezus als tegenhanger. Ook al nam de kerk van de Reformatie afscheid van de kunst en van de beelden, het negatieve mensbeeld van oordeel en kruis bleef er tussen de kerkmuren hangen. Het paradijs raakte buiten het zicht…”.

 

Het mysterie van het kruis

Gek genoeg bestond het kruissymbool ook al in de vóórchristelijke wereld. Toen Christoffel Columbus in 1492 Midden-Amerika bereikte stuitte hij op een verbijsterend fenomeen: “… De bloedige rituelen van de ongelovigen waren verbonden met een kruis – nota bene het waarmerk van hun eigen en ware godsdienst. Een mysterie. Waren deze heidenen soms in aanraking geweest met het evangelie? Was het duivelswerk?...”. De bekende theoloog uit de 4e eeuw, Aurelius Augustinus, zag zich ook geconfronteerd met voorchristelijke kruisvormen die een heidense functie en betekenis hadden: “… Voor de kerkleraar waren het verwijstekenen naar Gods alomtegenwoordige aanwezigheid…”. Volgens astrologen, zieners, priesters, filosofen en mystici bezaten vormen en maten een goddelijke zin. Stoffelijke modellen waren geladen met ‘heilige’ betekenis, als afspiegeling van de hogere geestelijke wereld. Het kruis blijkt een universeel symbool en drager van verschillende spirituele gedachten en ideeën. We komen kruisvormen tegen in de context van allerlei antieke religies en goden, zoals Mithras, Tammuz, Bacchus en anderen. Visueel roepen twee even lange kruislijnen de voorstelling op van het samenkomen van twee tegengestelde principes: mannelijk en vrouwelijk. Oftewel: het Al dat zonder begin en einde is, de eeuwige kringloop, de kosmische ruimte, het transcendente, de godenwereld, God. De armen van het kruis kunnen ook gezien worden als de vier elementen – lucht, vuur, water en aarde. Het kruis in een cirkel staat voor het zonnerad; zie de antieke zonnecultus.

 

Christus: dé lichtpersoon bij uitstek

“… Ook de middeleeuwse architecten maakten graag gebruik van de kruis- en zonnewielsymboliek voor hun roosvensters en andere bouwkundige elementen…”. De complexe cirkelvormige ramen van glas-in-lood symboliseren de geboorte van het licht uit de duisternis. De stap van de cirkel naar de bol, of globe is vervolgens niet groot. “… Zo zien we in de apsis van de basiliek St. Vitale in Ravenna een wondermooi mozaïek van de kosmische kogel als zetel van een baardloze Christus, de wereldheerser…”. Zie ook het Keltische kruis – een combinatie van kruis en zonnecirkel: “… Bekend is dat bij de kerstening van de Kelten in Engeland Christus ooit werd vereenzelvigd met de Keltische zonnegod Lugh…”. Christus is dé lichtpersoon bij uitstek, de ‘zon der gerechtigheid’ (Mal. 4:2). Het Eerste Concilie van Nicea (325) stelde dat: “… Jezus is ‘God uit God, Licht uit Licht, waarachtig God uit waarachtig God’…”. De licht- en zonnesymboliek komt dan ook prominent naar voren in de kruisnimbus van het Christusportret. “… Antieke culturen voorzagen heilige of goddelijke personen van een stralenkrans – ‘nimbus’, ‘aureool’, ‘heiligenkrans’ of ‘halo’ genoemd…”. De heiligen kregen ook een nimbus, maar dan zonder kruis. 

 

Het kruis als ‘kosmisch stempel’

Volgens Plato was de X een kosmisch stempel, het grondpatroon, de blauwdruk, de wereldziel van de totale kosmische structuur die hij zag in het kruisen van de Melkweg met het pad van de Zodiac, halverwege de hemelglobe. Daar bevonden zich de ‘poorten van de hemel’. Bisschop Gregorius van Nyssa (midden 4e eeuw) identificeerde dit kosmische zegel met de persoon van Christus, het ‘beeld van God’, dat volgens hem in ons aller hart besloten lig. “… Er is diep in je een soort aanleg om God te zien. Toen God je schiep heeft hij, in jou, de schaduw van zijn eigen goedheid ingesloten, zoals men de afdruk van een stempel in was prent…”, houdt hij zijn vrome kudde voor. Het kruis als kosmisch en christelijk basispatroon zien we ook terug in de ‘rijksappel’, die toont dat de aardse macht van de heerser volkomen afhankelijk is van de gunst van de God van hemel en aarde. De rijksappel van de keizers en koningen van het Heilige Roomse Rijk, een met juwelen bezet prachtstuk, wordt sinds 1801 bewaard in de Keizerlijke Schatkamer in Wenen, samen met andere sacrale kostbaarheden als het rijkskruis met een fragment van het Ware Kruis, de Heilige Lans en een nagel van het kruis – sinds de vroege middeleeuwen de hoogste gewijde symbolen van aardse macht in Europa. Verder hebben de  oude Egyptenaren ons het magische Ank-kruis, hengselkruis of ‘crux ansata’ nagelaten: de ‘sleutel van het leven’ en daarmee bij uitstek het tegensymbool van de meest duistere anti-kracht die de mens kent, de dood. Het is een onafscheidelijk attribuut van de Egyptische hoofdgoden, Ra, Amon-Ra en Amon. We vinden het ook nagenoeg altijd afgebeeld bij Isis, de beschermgodin van de Nijldelta. Het oer-heidense Ankh-kruis werd ongewijzigd overgenomen door de Egyptisch-Koptische christenheid.

 

Beeldverkondiging

Christelijke kunst is ‘beeldverkondiging’: wil een religieuze boodschap overbrengen. Veel mensen konden immers niet lezen. De beeldwereld van het kruis vindt zijn inspiratie in de eerste plaats in de vier evangeliën, maar ook in oudchristelijke vroomheidsboeken als de apocriefen en vroegkerkelijke schrijvers. Zie bijvoorbeeld de “Legenda Aurea” uit ca. 1250 van Jacobus de Voragine, bisschop van Genua. Het Oude Testament werd vooral gelezen om het zogeheten ‘typologische’ element: de verborgen inhoud en verwijzing naar de persoon en het werk van Christus. Zie de verhalen over de koperen slang van Mozes (Numeri 21:4-9) - de antieken zagen er trouwens meteen het archetype van Asclepius, de god van de medicijnen en genezing in – en het offer van Izaäk (Gen. 22:1-19). Of Psalm 22:18-19: verzen die in verband kunnen worden gebracht met het ruwe gedrag van de soldaten bij het kruis. Lange tijd was er grote aarzeling om de God-mens Jezus als een dode af te beelden. Veel werd ook overgenomen uit de heidense symboliek, zoals de afbeelding van de zon en de maan, die voor de Romeinen de kosmische macht van goden en keizers vertegenwoordigden, maar in de christelijke kunst voor het Oude en Nieuwe Testament kwamen te staan. Soms werden de beide Testamenten ook uitgebeeld als vrouwen: Ecclesia en Synagoga. Het lange haar van Jezus was ooit het attribuut van de oppergod Jupiter en de geneesheer Asclepius, Apollo of Bacchus. De lange baard was het teken van de filosoof of de waarheidsleraar. In de kruiskunst is het verhalende, narratieve type te onderscheiden, waarbij zoveel mogelijk verschillende momenten en personen in één beeld gevangen worden, en het ‘Christus solo’ type.

 

Bestiale straf

De eerste eeuwen werd volstaan met het symbolische Christus-embleem: ICHTHUS / Vis. God mocht immers niet worden afgebeeld. Bovendien was in eerste instantie het lijden secundair in het verhaal van de verlossing. Zie de favoriete orthodoxe paas- of verrijzenis-icoon, de ‘Anastasis’. Het Avondland gaf een pessimistische kleur aan het christelijke mensbeeld. Zie ook “De komende Europeesche mensch” van Walter Schubart. De Romeinen perfectioneerden de kruisiging tot de wreedst denkbare doodstraf. Voor de bevolking betekende het vooral populair en dramatisch entertainment. De kruisiging was een vorm van klassenjustitie waarvan de maatschappelijke bovenlaag van de Romeinse burgerij gevrijwaard bleef. Tenzij er sprake was van een misdaad tegen de staat. Hoewel het Joodse bestuur Jezus veroordeelde voor godslastering werd hij als ‘Koning der Joden’ feitelijk berecht voor rebellie tegen het Romeinse gezag. Normaal gesproken bleven de lichamen van de terechtgestelden dagenlang hangen als prooi voor insecten, vogels en wilde dieren. Het Joodse Judea was een uitzondering, omdat de reinheidswetten voorschreven dat de lijken vóór de nacht inviel, weggehaald moesten worden (Deut. 21:22-23). Uit divers archeologisch materiaal blijkt dat de gekruisigden geheel naakt hun straf ondergingen, dat de enkels aan weerskanten van de paal werden vastgenageld en dat de armen doorgaans aan het dwarshout werden vastgebonden. In het jaar 337 verbood de eerste christenkeizer, Constantijn de Grote, deze bestiale straf.

 

Bloedroute

In liturgische processies of individueel trekken pelgrims al eeuwenlang massaal door de straten van de ‘Kruisweg’, de ‘Weg der Smarten’, de ‘Via Dolerosa’ of ‘Via Crusis’, die van de burcht Antonia, waar Jezus werd veroordeeld en gegeseld door Pontius Pilatus, dwars door de oude stad van Jerzuzalem naar het einddoel loopt: de Schedelplaats, Golgotha. De oudste verslagen zijn van een bedevaartganger uit Bordeaux, ca. 333-334, en van de vermoedelijk Spaanse abdis Egeria, 381-384. De weg kronkelt zich langs veertien ‘staties’ of ‘halteplaatsen’ die in 1731 verplicht in rooms-katholieke kerkgebouwen moesten worden nagemaakt. Soms werden ze enkel met cijfers aangeduid, maar meestal door middel van schilder-, snij- of beeldhouwwerk. “… De identificatie met het lijden van Christus was meer dan een spiritueel evenement. De pelgrims beleefden alles lichamelijk – zij beroerden, kusten en likten de stenen die naar vermoeden ooit in contact hadden gestaan met Jezus. Ze beschouwden alles wat Christus ooit zou hebben aangeraakt als een reliek van de allerhoogste categorie…”. De Kruisweg liet ook de muziekgeschiedenis en de filmkunst niet onberoerd. Zie het ‘Stabat Mater’, een compositie van Jacopone da Todi, Mel Gibsons film ‘The Passion of the Christ’ uit 2004 en het televisie-evenement ‘The Passion’ dat dit jaar in Terneuzen plaatsvindt.

 

Sacrale krachten

Waarschijnlijk heeft Jezus alleen de dwarsbalk, het ‘patibulum’, die toch al gauw zo’n dertig tot vijftig kilo woog, naar de executieplaats gezeuld. Gezien zijn fysieke conditie is het niet raar dat onderweg een vreemdeling, Simon van Cyrene, de last moest overnemen (Marc. 15:21). “… Het is aannemelijk dat op Golgotha een verticale paal gereed stond, vermoedelijk permanent, verankerd in de grond en beschikbaar voor meerdere terechtstellingen…”. Het kruishout, de ijzeren nagels, de spotmantel, de doornenkroon, de geselpaal etc. etc. werden als ultra kostbaar en superheilig beschouwd. Voor de vromen waren het relieken van de eerste orde. Ze waren daardoor vereringswaardig en bevatten krachtdadige en helende heiligheid. De christelijke religie was eertijds heel anders van karakter dan vandaag de dag: “… Geloof was minder een zaak van opvattingen, van abstracte theorieën of intellectuele concepten. Geloof ‘deed’ je. Het werd geleefd en beleefd. Het had alles te doen met rituelen, ceremonies, handelingen en gebaren, met de omgang met voorwerpen en zaken die men sacrale krachten toeschreef. Zien en aanraken waren daarbij essentieel…”.

 

Golgotha

Toen keizer Constantijn de Heilig Grafkerk liet bouwen – gewijd in 335 – nam hij de rotsheuvel Golgotha (Calvarie, Schedelplaats) op in het gebouw: “… De holte waarin eens het kruis was verankerd, kon men persoonlijk voelen. Pelgrims kregen zelfs de gelegenheid om de spleet in de rots te bewonderen die tijdens de kruisiging door de aardschok zou zijn ontstaan en waardoor het bloed van de Heer, aldus de verhalen in het onderliggende graf van Adam zou zijn gesijpeld…”. Als alternatief beschouwen sommige protestanten een ergens anders gelegen graftuin in de vorm van een menselijke schedel als de authentieke graftombe van Jezus, maar de archeologie houdt het toch bij de Heilig Grafkerk. Op veel schilderijen, zie bijvoorbeeld de ‘Kruisiging’ van Georgio Vasari (1545), ligt (volgens een populaire legende) onder het kruis de mensenschedel van Adam, de oervader van de mensheid. “… Het kruis werd zo het symbolische diapositief van de paradijsboom, de materiële schakel tussen zondeval en verlossing…”. Tertullianus van Carthago: “… dat wat vergaat door de ene boom, zal hersteld moeten worden door een andere boom…”. De laatste Adam, Christus, maakte de schade van de eerste Adam ongedaan. Zie Efeze 4:2-24 en 1 Korinthe 15:55-57. Sommige oude schilderijen verbeelden de frisse herstart, de herschepping, de vernieuwing en verlossing die de kruisiging voor de mensheid mogelijk maakte met een kruis dat letterlijk uitbarst in bloei en leven. Zie het mozaïek in de apsis van de kerk San Clemente in Rome van ca. 1200.

 

Atheïsten

“… Tot ca. 100 was de opkomende Jezusbeweging een randverschijnsel. In Romeinse ogen waren christenen revolutionaire ‘atheïsten’, zonder achtenswaardige ‘religio’ of ‘traditio’…”. Ze lokten het volk weg bij de aloude goden en schaadden daarmee de openbare orde. De polytheïstische, conservatieve Romeinen zagen het christendom niet als een godsdienst, maar als een antisociale, politieke beweging die onrust zaaide in de bestaande klassenmaatschappij. In de kerk is ‘noch Jood noch Griek; noch slaaf nog vrije; geen man en vrouw’, schreef Paulus (Gal. 3:28). Bovendien bouwden ze aan een universele, kosmopolitische gemeenschap die aan geen enkele traditie van wat voor volk dan ook gebonden was. Ze wisten de standsverschillen uit en vrouwen werden opgewaardeerd: “… Vrouwen uit de upper class waren zelfs prominent vertegenwoordigd in de geloofsgemeenschap…”. De filosoof Porphyrius vond dat christenen schuldig waren aan “… de grootste goddeloosheid door (…) de wetten te breken die van iedereen eisen eerbied te hebben voor voorouderlijke gebruiken en om wat onaantastbaar is niet te verstoren, maar om ordelijk het pad te bewandelen van de religie van zijn voorvaders en zich niet bemoeizuchtig in te laten met nieuwigheden…”. Christenen leefden in een riskante wereld en  leden daarom in eerste instantie meestal een camouflagebestaan binnen de samenleving. Het kruissymbool bleef bestemd voor intern geloofshuishoudelijk gebruik. De kruisiging was in Romeinse ogen een verwerpelijk thema.

 

Demonenschrik

Het kruisteken, ‘tutela salutis’, was een beschermend heilsteken, dat geacht werd spiritueel en fysiek kwaad te weren: “… Alle soorten demonen slaan op de vlucht voor het kruis van Christus, zo werd algemeen gedacht. Een idee dat nog vandaag herkenbaar is in, om een uithoek te noemen, Dracula-films en vampierliteratuur, waar de kwade machten door het kruissymbool worden verslagen…”. Een ‘kruisje slaan’ was dan ook al vroeg in zwang, hetzij als vorm van zelfzegening dan wel persoonlijke belijdenis of als onderdeel van het doopritueel. Kerkvader Cyrillus van Jeruzalem had het lovend over ‘demonenschrik’. De meeste protestanten vonden het later maar bijgeloof. In de 6e eeuw verweet Caesarius van Arles dat er zelfs christenen waren die zich bekruisten op weg naar diefstal of overspel.

 

Diversiteit aan kruistekens

Ook in het Jodendom komt het kruisteken voor als een X, de tweeëntwintigste en laatste letter in het Hebreeuwse alfabet: ‘tav’, die overeenkomt met de Griekse letter ‘chi’. Het is verbonden met het ‘Ezechiëlteken’: zie Ezechiël 9:3-4 en Op. 7:3, waarin het gaat over een ritueel teken op het voorhoofd, wat ook bij onder andere de Mithrasgodsdienst bekend was. Op de beroemde Jesajarol uit de grotten van Qumran komt eveneens elfmaal een dergelijk teken voor. De letter lijkt te verwijzen naar de gezalfde van God, de Messias en duidt op verlossing. Het Taukruis, of ‘crux commissa’, wordt ook wel het ‘antoniuskruis’ genoemd omdat de Egyptische woestijnvader Antonius dit teken op zijn habijt droeg en een staf had in de vorm van de letter T (zoals alle oosters-orthodoxe bisschoppen, in tegenstelling tot de gekrulde staf van de westerse kerkvorsten). Het ‘Isenheimer Altaar’ van Matthias Grünewald is aan deze heilige gewijd. Het was immens populair in de middeleeuwen, een tijdperk vol demonenangst, epidemieën, de pest en niet te vergeten de volksziekte van het antoniusvuur, een aandoening veroorzaakt door de consumptie van met schimmel geïnfecteerde rogge, het dagelijkse volksvoedsel. Franciscus van Assisi bracht het Tau-teken eigenhandig aan op huizen, muren en bomen. Het herinnert aan de uitgestrekte handen van Mozes in Exodus 17:11. Verder is er nog het ‘staurogram’, dat bestaat uit de combinatie van de letters X en P. Een verhuld kruisteken is de ‘orant’ of het ‘anker’ dat de gebedshouding, staand met opgeheven handen op schouderhoogte symboliseert. In de heidense traditie was de orantgestalte meestal een vrouwelijke figuur, een soort ‘pietas’.”… In de antieke wereld was het anker uiteraard het teken van de zeegod Neptunus. Op Griekse schepen had men zelfs een ‘heilig anker’, het anker dat slechts bij uiterste nood en als laatste werd uitgeworpen…”. Het anker vertegenwoordigt de door Christus verloste ziel: zie de catacombenkunst met Bijbelse voorstellingen als Noach in de ark, Daniël in de leeuwenkuil en de jongemannen in de brandende oven. Het is ook de herkenbare houding van de mensen binnen ‘de wolk van getuigen’ die in de hemelse gewesten voor ons bidden. In Hebreeën 6:19 wordt de hoop een ‘anker voor de ziel’ genoemd. Na de 8e eeuw werd de ‘proskynesis’, het knielen of de kniebuiging, de favoriete vorm om God eer te bewijzen.

 

Jouw God is een stomme ezel

In Romeinse ogen was het kruis zo verachtelijk, dat ze er eigenlijk niet eens over wilden praten, laat staan afbeelden. Wat in de samenkomsten van christenen gebeurde was een mysterie. De vreselijkste geruchten deden de ronde: over incest, babyoffers en kinderbloed drinken. Jezusvolgelingen vereerden een gekruisigde man, zelfs een ezel. De oudste voorstelling van de kruisiging is een spotprent: ‘Alexamenos aanbidt (zijn) God’. Een Romeinse ‘graffiti’ waarop een gekruisigde met ezelskop, ontdekt in 1856 en vermoedelijk uit de 3e  eeuw, gevonden bij een elitaire kweekschool. Waarschijnlijk kwam een en ander voort uit een verbastering van het Joodse Exodusverhaal over het gouden kalf. Bovendien leek de Joodse godsnaam, Jahweh, veel op het Egyptische woord voor ‘ezel’. Haalde Gerard Reve zijn inspiratie uit de Alexamenos—graffitio – zie het ‘ezelsproces’? In de Romeinse samenleving was de status van een ezel minder dan een slaaf. Toch waren harde vervolgingen in de drie eerste eeuwen eerder uitzondering dan regel. Tijdens de wrede tijd onder Nero groeide er zelfs een zekere sympathie voor de christenen.

 

De eerste christelijke keizer

Onder keizer Constantijn de Grote kwam het christendom boven water en werd het en officiële godsdienst. In de nacht voor een veldslag, in feite een ordinaire burgeroorlog, zou hem in een droom verteld zijn dat hij de schilden van zijn soldaten moest voorzien van een hemels teken, namelijk het Christusmonogram, de X en P ineen. Volgens een legende kreeg hij ook nog een visioen van een kruis in de lucht dat begeleid werd met de woorden ‘in hoc signo vinces’ - in dit teken zul je overwinnen. Wat de ‘sol invictus’, de ‘onoverwinnelijke zon’, gelieerd aan de Apollodienst, vervolgens op zijn munten doet, is voor de geleerde wereld een raadsel (alhoewel je Christus natuurlijk ook als de ‘onoverwinnelijke zon’ kunt zien). Sommigen zien de slag bij de Milvische brug als ‘de zondeval van het christendom’ omdat Kerk en staat, het geestelijke en wereldlijke, kruis en zwaard gingen samenvallen.

 

Virtus

Zijn moeder, keizerin Helena, die ook christen werd, vond volgens de verhalen die in omloop zijn het authentieke kruis van Christus terug tijdens een pelgrimsreis naar Jeruzalem. Naar aanleiding van de overleveringen die ene Judas Cyriacus opdiste, gaf Helena de opdracht tot opgravingen. Onder de drie gevonden kruisen was de ware direct identificeerbaar door een kruismirakel: de opwekking van een dode. De keizerin bracht ook nog de ‘titulus’, het drietalige opschrift van Pilatus, plus de oorspronkelijke nagels bovengronds. Het kruishout werd als  wonderdadige materie beschouwd, een visie waar kritische geesten als Erasmus en Calvijn gehakt van maakten. De Reformatie sloopte in de 16e eeuw het geloof in heiligen en relieken. Toch wordt de verering van relieken alom gepraktiseerd, óók onder moslims, boeddhisten en aanhangers van Confucius. Direct contact met relieken zou zegen brengen en zelfs wonderen verrichten, wat wel degelijk stoelt op de Bijbel. Zie 2 Kon. 13:20-21 waar wordt beschreven hoe een dode in het graf van de profeet Elia wordt gegooid en weer tot leven komt. Of Hand. 19:11-12 waarin wordt verteld hoe de doeken en werkkleren van de apostel Paulus zieken genezen. In christelijke kringen kwam men al vroeg samen rond de graven van heilige martelaars die later werden omgebouwd tot mausolea en basilieken. Tot op vandaag is het nog regel in moderne katholieke en orthodoxe kerken dat elk altaar een reliek van een martelaar of heilige herbergt. Het bevat ‘virtus’: heilige kracht dan wel spirituele energie.

 

Het ‘Ware Kruis’

In de “Legenda Aurea” vertelt de middeleeuwse schrijver, die evenals Dan Brown zijn inspiratie vond in het apocriefe “Evangelie van Nicodemus”, hoe Adam zich ziek voelde en zijn zoon Seth naar de Hof van Eden stuurde om een paar druppels olie van de Boom des Levens te halen. De wachtengel liet hem natuurlijk niet binnen, maar gaf hem wel een takje van de boom, die Seth op het graf van zijn inmiddels overleden vader plantte. Het takje werd een wonderschone boom waarover de latere koningin van Sheba, Balkis, profeteerde: “… De Redder van de wereld zal hieraan worden gehangen…”. Daarop liet koning Salamo de mysterieuze boom omhakken en in Jeruzalem verbergen. Het bleek de plek waar later het badwater van Bethesda werd uitgegraven. Het was de bewaarengel van de boom die het water soms beroerde waardoor de eerste die het water bereikte, genas. Toen de tijd van het lijden van de Verlosser aanbrak dreef het hout naar de oppervlakte waaruit de staander van het kruis werd gemaakt. In de loop van de eeuwen wandelden diverse varianten van deze legende door de christelijke wereld. Zo zou Mozes ook een stuk van het hout gebruikt hebben voor zijn staf en plantte David een stekje van het hout dat uitgroeide tot een boom waaronder hij zijn psalmen dichtte.  Zie verder de panelen die Agnolo Gaddi ontwierp voor de franciscaner kerk St. Croce in Florence, 1388-93. Splinters van het ‘Ware Kruis’ zouden zijn uitgewaaierd over heel Europa. Een verloren fragment bevond zich verrassend genoeg tijdens de oorlog tegen Oekraïne in de kapel van de gezonken Russische kruiser ‘Moskwa’. Twee stukjes, geschonken door de Heilige Stoel, bevonden zich in het processiekruis dat tijdens de kroning van koning Charles III voor hem werd uitgedragen.

 

Feit en fictie

Ook het opschrift van het kruis, de ‘Titulus Crucis’, de Heilige Nagels, de Doornenkroon, de Heilige Lans, het Veronicadoek en de Lijkwade van Turijn worden vereerd. In het Latijnse Westen ontwikkelde de kerkelijke kunst zich via andere denklijnen dan in het Oosten, waar het karakter van de orthodoxe iconenkunst uiterlijk repeterend, statisch en theologisch conservatief bleef. De kunstenaars in het Avondland behielden meer armslag. In de oosterse orthodoxie ligt de nadruk op Christus als Triomfator: Hij overwon de dood zodat de mensheid weer terug kan keren tot de eenheid met God. In het westen kreeg de lijdensmystiek en de kruisdevotie de overhand. Als we alle claims van het bezit van de Heilige Nagels bij elkaar optellen komen we uit op ruim dertig exemplaren. Ook werden er diverse lijkwades van Jezus vereerd, waren er minstens achttien lichamen van de twaalf apostelen in omloop en werden er vier hoofden van Johannes de Doper getoond. Toch gaat het niet altijd om opzettelijk bedrog. Imitatiespijkers bracht men in aanraking met het vermeende origineel waardoor de kopie heilige kracht ontving van het authentieke exemplaar. Relieken werden gretig gezocht door edelen en kerkelijk leiders om hun invloed en macht te vergroten. Altijd waren er mensen bereid om heilig materiaal te leveren – zelfs met onheilige middelen. De kruisvaarders zorgden voor een hausse aan relieken door altaren en schrijnen leeg te roven, waardoor de waarde van de voorwerpen dramatisch devalueerde.

 

Van ‘Christus Triumphans’ naar ‘Christus Patiens’

Zoals gezegd deden zich in het Westen gaandeweg grote veranderingen voor: “… De ‘Deus homo’ – de God-mens Jezus – verliest er uiterlijk zijn goddelijke verhevenheid en verschijnt meer en meer als de lijdende mens…”. Even verder: “… De optimistische symboliek van de oosterse theologie werd in het Westen vervangen door een somberder mensbeeld en een anders getinte christologie. De kosmische hoop werd er vervangen door een leer vol menselijke schuld en boete. Wat we terugzien in de haast morbide interesse voor het lijdende lichaam van Jezus…”. In het begin van het christendom was Christus vooral de deur naar het hemelse paradijs. Zie het paradijsmozaïek met kruis en St. Apollinare in Classe, Ravenna, ca. 530. Het gelovige oog richtte zich op het vreugdevolle hiernamaals waarvan het koninkrijk der hemelen stap voor stap op aarde zijn entree zou maken, zoals Jezus had gezegd. Zie de verrezen Christus als de ‘Pantokrator’, de goddelijke ‘Albeheerser’, voor wie zelfs de koning knielt op een mozaïek in de Hagia Sofia in Istanbul. Alleen de kruisnimbus verwijst nog naar zijn kruisiging. De visioenen van het aanstaande paradijs hadden een kosmische betekenis. De mens zou in toenemende mate gaan deelnemen aan het leven van God en met God. De gelovige wordt opgeroepen te participeren in de vernieuwing van de kosmos. Zei de apostel Petrus niet dat we deel moesten krijgen aan de goddelijke natuur (2 Petrus 1:4)? De mens kan opbloeien naar de mate waarin hij zich met God verbindt. Zie Psalm 82:6: “… U bent goden, zonen van de Allerhoogste…”. Gregorius van Nanzianza vergeleek het met het levenslang polijsten van een metalen spiegel. Totdat de mens zijn ware gezicht weer ontvangt en ziet. In de oude kerk lag het accent op transformatie en regeneratie. Deze kosmische opdracht verbleekte in de jonge kerk van het Westen. Niet het paradijs, maar de zonde kwam in het theologische schootsveld te liggen. Christus was niet langer de ‘vernieuwende hersteller’, maar de verzoenende ‘strafdrager’. Paradijs en incarnatie moesten het veld ruimen voor lijden en dood. Het menselijke drong zich op, het goddelijke verdween. Op de Rabbullaprent, ca. 560, staat Christus nog afgebeeld in een purperen ‘colobium’, een liturgisch hogepriestelijk gewaad. Alleen de keizer mocht purper dragen. Het oudste kruisbeeld van Europa, de Volto Santo, 8e eeuw, beeldt Christus ook uit als hogepriester en kosmische koning, met open ogen.

 

De krimpfolie van de concentratie op het persoonlijke heil

Het zelfgeplaveide pad van de mystieke geloofsbeleving kwam “… in de krimpfolie van de concentratie op het persoonlijke heil…” terecht. Een effectieve weg  hiernaartoe was het intensief inleven van de kruisiging: “… De collectieve verbondenheid met de geïncarneerde verlosser en zijn paradijsbelofte muteerde in de verbondenheid met het drama van zijn pijn en zijn dood…”. Het hogere mysterie van de incarnatie raakte buiten beeld. Men zoomde vooral in op de menselijkheid van Christus. Het oudste beeldhouwwerk van de dode Christus is vermoedelijk het Gero-kruis, 10e eeuw, Keulen. Alleen de ‘mandorla’ verwijst nog naar zijn goddelijkheid. Uiteindelijk muteerde het beeld in de ‘Christus Dolens’ waarbij het levenloze en gehavende lichaam van Christus zonder enige gêne wordt getoond. De ogen gesloten, bloed vloeit rijkelijk, het meelijwekkende lichaam hangt met doodgewicht aan de genagelde handen. De antieke kosmische tekens van zon en maan verdwijnen. De lokroep van het paradijs verstomt. Het lijden zelf wordt goddelijk. “… Het Westen  verlaat voorgoed de paradijsgedachte, om voortaan de bloederige afkooproute van de persoonlijke en individuele verlossing van de zondenschuld centraal te stellen…”, met als bijproducten de aflatenhandel en de vele betaalde dodenmissen. Waarschijnlijk is een en ander te verklaren uit het Germaanse temperament met zijn neiging tot introspectie en haast ziekelijke belangstelling voor heldhaftig sterven. Rond 1260 was de goddelijkheid van Jezus visueel nagenoeg uit het blikveld van de westerse kunst geraakt. Het crucifix werd het ultieme zinnebeeld van rechtgelovigheid. Zie de lijdensvroomheid van bijvoorbeeld Franciscus van Assisi die persoonlijk de stigmata ontving.

 

Morbide obsessie

Met de lijdensdevotie groeide ook de belangstelling voor de vijfde wond, de zijdewond, veroorzaakt door de speer van Longinus. “… Van deze Heilige Lans, die voor het eerst werd gedocumenteerd in 570 en een fel begeerd object was voor Napoleon en Hitler, worden er momenteel vijf exemplaren in Europa bewaard. Het Weense exemplaar houdt men voor het meest authentieke…”. Verbazingwekkend is het feit dat de zijdewond soms als een soort vagina werd gezien door de seksuele fascinatie van diverse kloosterzusters: “… Devotionele teksten roepen op tot het  contemplatief binnendringen van de zijdewond, om zo dichter bij het hart van Christus, de bruidegom, te komen…”. Was Eva ook niet uit de zijde van Adam geboren?  De middeleeuwse ‘GoudenMis’ was speciaal gewijd aan de vijf wonden van Christus. Nog steeds worden er vijf korrels wierook in de paaskaars gedrukt. Zie ook het zogeheten ‘vijfwondenkruis’. De tsunami aan kruissymboliek en lijdenskunst werd overigens vermengd met een stevig portie folklore.

 

Zien is geloven

Daarbij moet niet worden vergeten dat de geloofspraktijk eertijds uiterst visueel was ingesteld. Zie Paulus in 1 Kor. 13:12. Had Jezus zelf niet gezegd: “… Wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien…” (Joh. 14:9)? Gelovigen konden met evenveel effect aan de eucharistie deelnemen door alleen maar naar de hostie te kijken. Consumeren was dan helemaal niet nodig: “… In verschillende steden, zoals in Praag, waren de tijden van de zondagse mis op elkaar afgestemd. De gelovigen konden op die manier dan op tijd van de ene naar de andere kerk hollen om zo meerdere malen de door de priester opgeheven hostie te zien, en deze kijkend tot zich te nemen. Om de zichtbaarheid te bevorderen werd sinds de 11e eeuw achter de hostie een zwart of paars doek omhooggehouden…”.

 

Clash

Tijdens de Reformatie annex Hervorming werd het crucifix ‘persona non grata’ en veranderden binnen één generatie vroegere beeldenaanbidders in moderne beeldenstormers. Er was sprake van een revolutionaire media-oorlog. Beeldverkondiging werd Woordverkondiging (de preek). De toegenomen Bijbelkennis maakte de leken mondiger, en de boekdrukkunst opende veler ogen. Vooral de immorele, corrupte en geldzuchtige levensstijl van de kerkleiders kwam onder vuur te liggen. Geloof was commercie geworden. In tegenstelling tot de pronkzuchtige renaissancepausen bezaten de apostelen Petrus en Johannes niets geen zilver of goud (Hand. 3:1-11). Christus had het geldbedrijf zelfs persoonlijk de tempel uitgejaagd. Het oude ideaal van de apostolische armoede groeide met de dag, vooral in de gelederen van de Moderne Devotie. God aanbidden kon alleen in ‘geest en waarheid’ (Joh. 4:23-24), dus puur spiritueel. Daar had je de clerus niet voor nodig, aldus de reformatoren. De kerk werd leeg na de ‘clash’. Volgens Zwingli zelfs ‘positief lichtgevend en prachtig wit’. De eucharistie veranderde in een ‘gedachtenismaal’. Het ging om denkvrijheid en emancipatie. Het betekende ook dat de kerk zich niet meer met de kunst bemoeide, Daardoor ontplooide in protestantse gebieden de autonome seculiere kunst zich met kracht: “… De beeldende kunst stond nu op eigen benen en was niet langer meer het ‘dienstmeisje’ van de kerk. De bloei van onder andere de schilderkunst in de Gouden Eeuw zou gewoon ondenkbaar zijn geweest zonder de theologische omslag van de Reformatie…”.

 

Barok

De katholieke Contrareformatie trok weliswaar een verdedigingslinie door het Europese continent. Er kwam een einde aan het vanzelfsprekende idee van de religieus-staatkundige homogeniteit – het ‘corpus christianum’, dat bewaakt werd  door de kerkelijke geloofspolitie: de Inquisitie. Op het ‘Concile van Trente’ besloot de Rooms-Katholieke Kerk schoon schip te maken in eigen huis: de kraamkamer voor de barok. Een re-katholisering werd ingezet, met nadruk op devotie, biecht en sacramenten. Een uitbundige opbloei van kruiskunst volgde met uitzonderlijke meesterwerken van onder anderen Rubens en El Greco als resultaat.  

 

Moderne kunst

Inmiddels heeft de secularisatie ons ingehaald. Maar de moderne kunstenaars lieten het kruissymbool niet los. Zie de kruisigingsbeelden van de Franse schilder Paul Gaugain, bijvoorbeeld zijn ‘Gele Christus’ (1889). Deze afbeelding was mede de oorzaak van zijn heftige ruzie met Vincent van Gogh, die als goede calvinist vond dat Christus niet mocht worden afgebeeld. In het zelfportret van Edvard Much als de gekruisigde Christus, ‘Golgotha’ (1900), schemert ondanks zijn outsider-status een vonk van psychisch-emotionele hoop: de kunstenaar vergelijkt zich met Jezus en laaft zich zo aan Hem. De idenficatie met de tragiek van Christus zien we ook terug in het werk van James Ensor: zie ‘De intrede van Christus in Brussel in 1889’. Het negendelige werk ‘Het leven van Christus’ van Emil Nolde, doeken met maskerachtige koppen in schreeuwende kleuren, werden in 1912 geweigerd op een prominente tentoonstelling van religieuze kunst en in 1937 door de nazi’s  veroordeeld als ‘entartet’. Zie ook zijn ‘Avondmaal’ dat verrukt een nieuw bezield geloven en begeesterd leven propageert. Zie ook Matisse, Chagall, Léger, Roualt en Le Corbussier in Frankrijk. God is dood – in de kerk. Maar misschien wordt Hij gevonden in de natuur of in de ogen van de mens die ons aankijkt in de kunstwerken. Het draait om engagement en solidariteit met de wereld. Zie de ‘Crucifisicone’ (1930) van Picasso: “… De agonie van Jezus is hier de metafoor voor angst, pijn en menselijke verdwazing…”. Zie ook de verboden anti-oorlogsserie 'Memento' van Willy Jaeckel (1914) en Barlachs litho ‘Anno Domini’ (1916). Of Otto Dix’ ‘Grosse Kreuzigung’ (1948). De 20e eeuw was een era waarin God zijn gezicht verloor: niet Christus, maar de mensheid werd gekruisigd. Zie ook de ‘kosmische droom’ van de surrealistische schilder Salvador Dali: ‘Christus van de Heilige Johannes van het Kruis’ (1951). Hier geen aards engagement, maar een serene en mystieke verbinding met het transcendente. Het nihilistische werk van Francis Bacon, die vooral wordt aangetrokken door beelden van abottoirs en vlees - voor hem hoorden ze bij het kruisverhaal - is in volslagen tegenstelling hiermee. Zie zijn ‘Crucifixion’ (1933) of zijn drieluik ‘Drie studies voor figuren aan de voet van de kruisiging’ (1944). Hij plaatste de Griekse Furiën in de context van de kruisiging. Hij zag het kruis als een ‘(vlees)-haak’ waaraan men alle denkbare gevoelens kon ophangen.

 

Zwarte bladzijden

In het laatste hoofdstuk behandelt Bronswijk de ‘zwarte bladzijden’ van het kruis. Het kruis maakte van de Joden ‘Christ-killers’. Zie het ‘Cloisters kruis’ met daarop de zusters Synagoga, traditioneel geblinddoekt, en haar tegenbeeld Ecclesia, die het toxische denkkader van de  vervangingstheologie’ vertegenwoordigen. De combinatie van het kruis en het zwaard van de kruistochten trof als eerste de Joodse bevolking van Europa, maar later niet minder de moslimwereld in het Nabije Oosten. Voor beide religies staat het kruis symbool voor agressie. Zie de vermaarde soldaten-monniken, de Tempeliers, die nog steeds tot de verbeelding spreken. Zie eveneens onze koloniale geschiedenis. De eigenheid van culturen en religies werd absoluut aangetast, maar er was ook vaak sprake van vrijwillig gekozen wederzijdse beïnvloeding. Zie de natuurlijke osmose met de Keltische cultuur. “… In het noorden van Europa liet het kruis zich eveneens goed mengen met de Scandinavische natuurreligies. Mede door de daar vereerde mythische levensboom Yggdrasil en de god Odin, die met zijn zelfoffer hogere kracht en kennis verwierf, omarmde Blauwtand, koning van Denen en Noren, het christelijke kruis…”. Talloze kunstwerken spreken op een verbindende toon, zoals het kruisbeeld van Chagall. Zie ook 'Boom des Levens' van Jacques-Richard Chery (Haïti - 1982), een zogeheten ‘hongerdoek’ uit het vastenproject Misereor. Bronswijk denkt dat de kracht van het christendom heden ten dage minder bestaat in de gangbare en individueel georiënteerde verzoeningsleer en meer in het oudchristelijke visioen van het paradijs en een geheelde wereld, oftewel ‘het koninkrijk der hemelen’ dat op komst is (zie ook “Gods geheime plan” van Dallas Willard). Dat geloof ik zeker.

 

Uitgave: Kok – 2024, 256 blz., ISBN 978 904 353 920 3, 24,99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier