Subtitel: Biografie van een symbool – kunst, traditie, geschiedenis
Het kruis is het centrale symbool van het christendom. Ik vond het wel mooi om in de zogeheten ‘lijdenstijd’, voor Goede Vrijdag en Pasen, wat meer te lezen over de geschiedenis van het kruis. Het oudste ons bekende crucifix, uit 965, wordt bewaard in Keulen. Pas na bijna duizend jaar introduceerden de christenen boven de Alpen en langs de Rijn het beeld van de gestorven Jezus. Vóór die tijd focusten de gelovigen zich niet op de dode, maar op de verrezen Christus: “… Hij overwon de dood en tilde de mensheid op in een Geest van herschepping en vernieuwing. Een kosmische verandering. Het goddelijke was dichtbij. Ook de kerk was iets bijzonders, het voorportaal van het paradijs. En dat allemaal zag je overal, zichtbaar in de religieuze kunst. Maar geen dode aan het kruis…”. Waarom gingen de gelovigen in het Westen zich meer en meer richtten op het lijden en de dood? “… Het bloedige drama van het kruis werd visueel uitvergroot. Verlossing werd uitgelegd in forensische termen van zonde, boete en losgeld. De eeuwige straf lag als een schaduw op alles en iedereen, met aflaten en beelden van de dode Jezus als tegenhanger. Ook al nam de kerk van de Reformatie afscheid van de kunst en van de beelden, het negatieve mensbeeld van oordeel en kruis bleef er tussen de kerkmuren hangen. Het paradijs raakte buiten het zicht…”.
Het mysterie van het kruis
Gek genoeg bestond het kruissymbool ook al in de vóórchristelijke wereld. Toen Christoffel Columbus in 1492 Midden-Amerika bereikte stuitte hij op een verbijsterend fenomeen: “… De bloedige rituelen van de ongelovigen waren verbonden met een kruis – nota bene het waarmerk van hun eigen en ware godsdienst. Een mysterie. Waren deze heidenen soms in aanraking geweest met het evangelie? Was het duivelswerk?...”. De bekende theoloog uit de 4e eeuw, Aurelius Augustinus, zag zich ook geconfronteerd met voorchristelijke kruisvormen die een heidense functie en betekenis hadden: “… Voor de kerkleraar waren het verwijstekenen naar Gods alomtegenwoordige aanwezigheid…”. Volgens astrologen, zieners, priesters, filosofen en mystici bezaten vormen en maten een goddelijke zin. Stoffelijke modellen waren geladen met ‘heilige’ betekenis, als afspiegeling van de hogere geestelijke wereld. Het kruis blijkt een universeel symbool en drager van verschillende spirituele gedachten en ideeën. We komen kruisvormen tegen in de context van allerlei antieke religies en goden, zoals Mithras, Tammuz, Bacchus en anderen. Visueel roepen twee even lange kruislijnen de voorstelling op van het samenkomen van twee tegengestelde principes: mannelijk en vrouwelijk. Oftewel: het Al dat zonder begin en einde is, de eeuwige kringloop, de kosmische ruimte, het transcendente, de godenwereld, God. De armen van het kruis kunnen ook gezien worden als de vier elementen – lucht, vuur, water en aarde. Het kruis in een cirkel staat voor het zonnerad; zie de antieke zonnecultus.
Christus: dé lichtpersoon bij uitstek
“… Ook de middeleeuwse architecten maakten graag gebruik van de kruis- en zonnewielsymboliek voor hun roosvensters en andere bouwkundige elementen…”. De complexe cirkelvormige ramen van glas-in-lood symboliseren de geboorte van het licht uit de duisternis. De stap van de cirkel naar de bol, of globe is vervolgens niet groot. “… Zo zien we in de apsis van de basiliek St. Vitale in Ravenna een wondermooi mozaïek van de kosmische kogel als zetel van een baardloze Christus, de wereldheerser…”. Zie ook het Keltische kruis – een combinatie van kruis en zonnecirkel: “… Bekend is dat bij de kerstening van de Kelten in Engeland Christus ooit werd vereenzelvigd met de Keltische zonnegod Lugh…”. Christus is dé lichtpersoon bij uitstek, de ‘zon der gerechtigheid’ (Mal. 4:2). Het Eerste Concilie van Nicea (325) stelde dat: “… Jezus is ‘God uit God, Licht uit Licht, waarachtig God uit waarachtig God’…”. De licht- en zonnesymboliek komt dan ook prominent naar voren in de kruisnimbus van het Christusportret. “… Antieke culturen voorzagen heilige of goddelijke personen van een stralenkrans – ‘nimbus’, ‘aureool’, ‘heiligenkrans’ of ‘halo’ genoemd…”. De heiligen kregen ook een nimbus, maar dan zonder kruis.
Het kruis als ‘kosmisch stempel’
Volgens Plato was de X een kosmisch stempel, het grondpatroon, de blauwdruk, de wereldziel van de totale kosmische structuur die hij zag in het kruisen van de Melkweg met het pad van de Zodiac, halverwege de hemelglobe. Daar bevonden zich de ‘poorten van de hemel’. Bisschop Gregorius van Nyssa (midden 4e eeuw) identificeerde dit kosmische zegel met de persoon van Christus, het ‘beeld van God’, dat volgens hem in ons aller hart besloten lig. “… Er is diep in je een soort aanleg om God te zien. Toen God je schiep heeft hij, in jou, de schaduw van zijn eigen goedheid ingesloten, zoals men de afdruk van een stempel in was prent…”, houdt hij zijn vrome kudde voor. Het kruis als kosmisch en christelijk basispatroon zien we ook terug in de ‘rijksappel’, die toont dat de aardse macht van de heerser volkomen afhankelijk is van de gunst van de God van hemel en aarde. De rijksappel van de keizers en koningen van het Heilige Roomse Rijk, een met juwelen bezet prachtstuk, wordt sinds 1801 bewaard in de Keizerlijke Schatkamer in Wenen, samen met andere sacrale kostbaarheden als het rijkskruis met een fragment van het Ware Kruis, de Heilige Lans en een nagel van het kruis – sinds de vroege middeleeuwen de hoogste gewijde symbolen van aardse macht in Europa. Verder hebben de oude Egyptenaren ons het magische Ank-kruis, hengselkruis of ‘crux ansata’ nagelaten: de ‘sleutel van het leven’ en daarmee bij uitstek het tegensymbool van de meest duistere anti-kracht die de mens kent, de dood. Het is een onafscheidelijk attribuut van de Egyptische hoofdgoden, Ra, Amon-Ra en Amon. We vinden het ook nagenoeg altijd afgebeeld bij Isis, de beschermgodin van de Nijldelta. Het oer-heidense Ankh-kruis werd ongewijzigd overgenomen door de Egyptisch-Koptische christenheid.
Beeldverkondiging
Christelijke kunst is ‘beeldverkondiging’: wil een religieuze boodschap overbrengen. Veel mensen konden immers niet lezen. De beeldwereld van het kruis vindt zijn inspiratie in de eerste plaats in de vier evangeliën, maar ook in oudchristelijke vroomheidsboeken als de apocriefen en vroegkerkelijke schrijvers. Zie bijvoorbeeld de “Legenda Aurea” uit ca. 1250 van Jacobus de Voragine, bisschop van Genua. Het Oude Testament werd vooral gelezen om het zogeheten ‘typologische’ element: de verborgen inhoud en verwijzing naar de persoon en het werk van Christus. Zie de verhalen over de koperen slang van Mozes (Numeri 21:4-9) - de antieken zagen er trouwens meteen het archetype van Asclepius, de god van de medicijnen en genezing in – en het offer van Izaäk (Gen. 22:1-19). Of Psalm 22:18-19: verzen die in verband kunnen worden gebracht met het ruwe gedrag van de soldaten bij het kruis. Lange tijd was er grote aarzeling om de God-mens Jezus als een dode af te beelden. Veel werd ook overgenomen uit de heidense symboliek, zoals de afbeelding van de zon en de maan, die voor de Romeinen de kosmische macht van goden en keizers vertegenwoordigden, maar in de christelijke kunst voor het Oude en Nieuwe Testament kwamen te staan. Soms werden de beide Testamenten ook uitgebeeld als vrouwen: Ecclesia en Synagoga. Het lange haar van Jezus was ooit het attribuut van de oppergod Jupiter en de geneesheer Asclepius, Apollo of Bacchus. De lange baard was het teken van de filosoof of de waarheidsleraar. In de kruiskunst is het verhalende, narratieve type te onderscheiden, waarbij zoveel mogelijk verschillende momenten en personen in één beeld gevangen worden, en het ‘Christus solo’ type.
Bestiale straf
De eerste eeuwen werd volstaan met het symbolische Christus-embleem: ICHTHUS / Vis. God mocht immers niet worden afgebeeld. Bovendien was in eerste instantie het lijden secundair in het verhaal van de verlossing. Zie de favoriete orthodoxe paas- of verrijzenis-icoon, de ‘Anastasis’. Het Avondland gaf een pessimistische kleur aan het christelijke mensbeeld. Zie ook “De komende Europeesche mensch” van Walter Schubart. De Romeinen perfectioneerden de kruisiging tot de wreedst denkbare doodstraf. Voor de bevolking betekende het vooral populair en dramatisch entertainment. De kruisiging was een vorm van klassenjustitie waarvan de maatschappelijke bovenlaag van de Romeinse burgerij gevrijwaard bleef. Tenzij er sprake was van een misdaad tegen de staat. Hoewel het Joodse bestuur Jezus veroordeelde voor godslastering werd hij als ‘Koning der Joden’ feitelijk berecht voor rebellie tegen het Romeinse gezag. Normaal gesproken bleven de lichamen van de terechtgestelden dagenlang hangen als prooi voor insecten, vogels en wilde dieren. Het Joodse Judea was een uitzondering, omdat de reinheidswetten voorschreven dat de lijken vóór de nacht inviel, weggehaald moesten worden (Deut. 21:22-23). Uit divers archeologisch materiaal blijkt dat de gekruisigden geheel naakt hun straf ondergingen, dat de enkels aan weerskanten van de paal werden vastgenageld en dat de armen doorgaans aan het dwarshout werden vastgebonden. In het jaar 337 verbood de eerste christenkeizer, Constantijn de Grote, deze bestiale straf.
Bloedroute
In liturgische processies of individueel trekken pelgrims al eeuwenlang massaal door de straten van de ‘Kruisweg’, de ‘Weg der Smarten’, de ‘Via Dolerosa’ of ‘Via Crusis’, die van de burcht Antonia, waar Jezus werd veroordeeld en gegeseld door Pontius Pilatus, dwars door de oude stad van Jerzuzalem naar het einddoel loopt: de Schedelplaats, Golgotha. De oudste verslagen zijn van een bedevaartganger uit Bordeaux, ca. 333-334, en van de vermoedelijk Spaanse abdis Egeria, 381-384. De weg kronkelt zich langs veertien ‘staties’ of ‘halteplaatsen’ die in 1731 verplicht in rooms-katholieke kerkgebouwen moesten worden nagemaakt. Soms werden ze enkel met cijfers aangeduid, maar meestal door middel van schilder-, snij- of beeldhouwwerk. “… De identificatie met het lijden van Christus was meer dan een spiritueel evenement. De pelgrims beleefden alles lichamelijk – zij beroerden, kusten en likten de stenen die naar vermoeden ooit in contact hadden gestaan met Jezus. Ze beschouwden alles wat Christus ooit zou hebben aangeraakt als een reliek van de allerhoogste categorie…”. De Kruisweg liet ook de muziekgeschiedenis en de filmkunst niet onberoerd. Zie het ‘Stabat Mater’, een compositie van Jacopone da Todi, Mel Gibsons film ‘The Passion of the Christ’ uit 2004 en het televisie-evenement ‘The Passion’ dat dit jaar in Terneuzen plaatsvindt.
Sacrale krachten
Waarschijnlijk heeft Jezus alleen de dwarsbalk, het ‘patibulum’, die toch al gauw zo’n dertig tot vijftig kilo woog, naar de executieplaats gezeuld. Gezien zijn fysieke conditie is het niet raar dat onderweg een vreemdeling, Simon van Cyrene, de last moest overnemen (Marc. 15:21). “… Het is aannemelijk dat op Golgotha een verticale paal gereed stond, vermoedelijk permanent, verankerd in de grond en beschikbaar voor meerdere terechtstellingen…”. Het kruishout, de ijzeren nagels, de spotmantel, de doornenkroon, de geselpaal etc. etc. werden als ultra kostbaar en superheilig beschouwd. Voor de vromen waren het relieken van de eerste orde. Ze waren daardoor vereringswaardig en bevatten krachtdadige en helende heiligheid. De christelijke religie was eertijds heel anders van karakter dan vandaag de dag: “… Geloof was minder een zaak van opvattingen, van abstracte theorieën of intellectuele concepten. Geloof ‘deed’ je. Het werd geleefd en beleefd. Het had alles te doen met rituelen, ceremonies, handelingen en gebaren, met de omgang met voorwerpen en zaken die men sacrale krachten toeschreef. Zien en aanraken waren daarbij essentieel…”.
Golgotha
Toen keizer Constantijn de Heilig Grafkerk liet bouwen – gewijd in 335 – nam hij de rotsheuvel Golgotha (Calvarie, Schedelplaats) op in het gebouw: “… De holte waarin eens het kruis was verankerd, kon men persoonlijk voelen. Pelgrims kregen zelfs de gelegenheid om de spleet in de rots te bewonderen die tijdens de kruisiging door de aardschok zou zijn ontstaan en waardoor het bloed van de Heer, aldus de verhalen in het onderliggende graf van Adam zou zijn gesijpeld…”. Als alternatief beschouwen sommige protestanten een ergens anders gelegen graftuin in de vorm van een menselijke schedel als de authentieke graftombe van Jezus, maar de archeologie houdt het toch bij de Heilig Grafkerk. Op veel schilderijen, zie bijvoorbeeld de ‘Kruisiging’ van Georgio Vasari (1545), ligt (volgens een populaire legende) onder het kruis de mensenschedel van Adam, de oervader van de mensheid. “… Het kruis werd zo het symbolische diapositief van de paradijsboom, de materiële schakel tussen zondeval en verlossing…”. Tertullianus van Carthago: “… dat wat vergaat door de ene boom, zal hersteld moeten worden door een andere boom…”. De laatste Adam, Christus, maakte de schade van de eerste Adam ongedaan. Zie Efeze 4:2-24 en 1 Korinthe 15:55-57. Sommige oude schilderijen verbeelden de frisse herstart, de herschepping, de vernieuwing en verlossing die de kruisiging voor de mensheid mogelijk maakte met een kruis dat letterlijk uitbarst in bloei en leven. Zie het mozaïek in de apsis van de kerk San Clemente in Rome van ca. 1200.
Atheïsten
“… Tot ca. 100 was de opkomende Jezusbeweging een randverschijnsel. In Romeinse ogen waren christenen revolutionaire ‘atheïsten’, zonder achtenswaardige ‘religio’ of ‘traditio’…”. Ze lokten het volk weg bij de aloude goden en schaadden daarmee de openbare orde. De polytheïstische, conservatieve Romeinen zagen het christendom niet als een godsdienst, maar als een antisociale, politieke beweging die onrust zaaide in de bestaande klassenmaatschappij. In de kerk is ‘noch Jood noch Griek; noch slaaf nog vrije; geen man en vrouw’, schreef Paulus (Gal. 3:28). Bovendien bouwden ze aan een universele, kosmopolitische gemeenschap die aan geen enkele traditie van wat voor volk dan ook gebonden was. Ze wisten de standsverschillen uit en vrouwen werden opgewaardeerd: “… Vrouwen uit de upper class waren zelfs prominent vertegenwoordigd in de geloofsgemeenschap…”. De filosoof Porphyrius vond dat christenen schuldig waren aan “… de grootste goddeloosheid door (…) de wetten te breken die van iedereen eisen eerbied te hebben voor voorouderlijke gebruiken en om wat onaantastbaar is niet te verstoren, maar om ordelijk het pad te bewandelen van de religie van zijn voorvaders en zich niet bemoeizuchtig in te laten met nieuwigheden…”. Christenen leefden in een riskante wereld en leden daarom in eerste instantie meestal een camouflagebestaan binnen de samenleving. Het kruissymbool bleef bestemd voor intern geloofshuishoudelijk gebruik. De kruisiging was in Romeinse ogen een verwerpelijk thema.
Demonenschrik
Het kruisteken, ‘tutela salutis’, was een beschermend heilsteken, dat geacht werd spiritueel en fysiek kwaad te weren: “… Alle soorten demonen slaan op de vlucht voor het kruis van Christus, zo werd algemeen gedacht. Een idee dat nog vandaag herkenbaar is in, om een uithoek te noemen, Dracula-films en vampierliteratuur, waar de kwade machten door het kruissymbool worden verslagen…”. Een ‘kruisje slaan’ was dan ook al vroeg in zwang, hetzij als vorm van zelfzegening dan wel persoonlijke belijdenis of als onderdeel van het doopritueel. Kerkvader Cyrillus van Jeruzalem had het lovend over ‘demonenschrik’. De meeste protestanten vonden het later maar bijgeloof. In de 6e eeuw verweet Caesarius van Arles dat er zelfs christenen waren die zich bekruisten op weg naar diefstal of overspel.
Diversiteit aan kruistekens
Ook in het Jodendom komt het kruisteken voor als een X, de tweeëntwintigste en laatste letter in het Hebreeuwse alfabet: ‘tav’, die overeenkomt met de Griekse letter ‘chi’. Het is verbonden met het ‘Ezechiëlteken’: zie Ezechiël 9:3-4 en Op. 7:3, waarin het gaat over een ritueel teken op het voorhoofd, wat ook bij onder andere de Mithrasgodsdienst bekend was. Op de beroemde Jesajarol uit de grotten van Qumran komt eveneens elfmaal een dergelijk teken voor. De letter lijkt te verwijzen naar de gezalfde van God, de Messias en duidt op verlossing. Het Taukruis, of ‘crux commissa’, wordt ook wel het ‘antoniuskruis’ genoemd omdat de Egyptische woestijnvader Antonius dit teken op zijn habijt droeg en een staf had in de vorm van de letter T (zoals alle oosters-orthodoxe bisschoppen, in tegenstelling tot de gekrulde staf van de westerse kerkvorsten). Het ‘Isenheimer Altaar’ van Matthias Grünewald is aan deze heilige gewijd. Het was immens populair in de middeleeuwen, een tijdperk vol demonenangst, epidemieën, de pest en niet te vergeten de volksziekte van het antoniusvuur, een aandoening veroorzaakt door de consumptie van met schimmel geïnfecteerde rogge, het dagelijkse volksvoedsel. Franciscus van Assisi bracht het Tau-teken eigenhandig aan op huizen, muren en bomen. Het herinnert aan de uitgestrekte handen van Mozes in Exodus 17:11. Verder is er nog het ‘staurogram’, dat bestaat uit de combinatie van de letters X en P. Een verhuld kruisteken is de ‘orant’ of het ‘anker’ dat de gebedshouding, staand met opgeheven handen op schouderhoogte symboliseert. In de heidense traditie was de orantgestalte meestal een vrouwelijke figuur, een soort ‘pietas’.”… In de antieke wereld was het anker uiteraard het teken van de zeegod Neptunus. Op Griekse schepen had men zelfs een ‘heilig anker’, het anker dat slechts bij uiterste nood en als laatste werd uitgeworpen…”. Het anker vertegenwoordigt de door Christus verloste ziel: zie de catacombenkunst met Bijbelse voorstellingen als Noach in de ark, Daniël in de leeuwenkuil en de jongemannen in de brandende oven. Het is ook de herkenbare houding van de mensen binnen ‘de wolk van getuigen’ die in de hemelse gewesten voor ons bidden. In Hebreeën 6:19 wordt de hoop een ‘anker voor de ziel’ genoemd. Na de 8e eeuw werd de ‘proskynesis’, het knielen of de kniebuiging, de favoriete vorm om God eer te bewijzen.
Jouw God is een stomme ezel
In Romeinse ogen was het kruis zo verachtelijk, dat ze er eigenlijk niet eens over wilden praten, laat staan afbeelden. Wat in de samenkomsten van christenen gebeurde was een mysterie. De vreselijkste geruchten deden de ronde: over incest, babyoffers en kinderbloed drinken. Jezusvolgelingen vereerden een gekruisigde man, zelfs een ezel. De oudste voorstelling van de kruisiging is een spotprent: ‘Alexamenos aanbidt (zijn) God’. Een Romeinse ‘graffiti’ waarop een gekruisigde met ezelskop, ontdekt in 1856 en vermoedelijk uit de 3e eeuw, gevonden bij een elitaire kweekschool. Waarschijnlijk kwam een en ander voort uit een verbastering van het Joodse Exodusverhaal over het gouden kalf. Bovendien leek de Joodse godsnaam, Jahweh, veel op het Egyptische woord voor ‘ezel’. Haalde Gerard Reve zijn inspiratie uit de Alexamenos—graffitio – zie het ‘ezelsproces’? In de Romeinse samenleving was de status van een ezel minder dan een slaaf. Toch waren harde vervolgingen in de drie eerste eeuwen eerder uitzondering dan regel. Tijdens de wrede tijd onder Nero groeide er zelfs een zekere sympathie voor de christenen.
De eerste christelijke keizer
Onder keizer Constantijn de Grote kwam het christendom boven water en werd het en officiële godsdienst. In de nacht voor een veldslag, in feite een ordinaire burgeroorlog, zou hem in een droom verteld zijn dat hij de schilden van zijn soldaten moest voorzien van een hemels teken, namelijk het Christusmonogram, de X en P ineen. Volgens een legende kreeg hij ook nog een visioen van een kruis in de lucht dat begeleid werd met de woorden ‘in hoc signo vinces’ - in dit teken zul je overwinnen. Wat de ‘sol invictus’, de ‘onoverwinnelijke zon’, gelieerd aan de Apollodienst, vervolgens op zijn munten doet, is voor de geleerde wereld een raadsel (alhoewel je Christus natuurlijk ook als de ‘onoverwinnelijke zon’ kunt zien). Sommigen zien de slag bij de Milvische brug als ‘de zondeval van het christendom’ omdat Kerk en staat, het geestelijke en wereldlijke, kruis en zwaard gingen samenvallen.
Virtus
Zijn moeder, keizerin Helena, die ook christen werd, vond volgens de verhalen die in omloop zijn het authentieke kruis van Christus terug tijdens een pelgrimsreis naar Jeruzalem. Naar aanleiding van de overleveringen die ene Judas Cyriacus opdiste, gaf Helena de opdracht tot opgravingen. Onder de drie gevonden kruisen was de ware direct identificeerbaar door een kruismirakel: de opwekking van een dode. De keizerin bracht ook nog de ‘titulus’, het drietalige opschrift van Pilatus, plus de oorspronkelijke nagels bovengronds. Het kruishout werd als wonderdadige materie beschouwd, een visie waar kritische geesten als Erasmus en Calvijn gehakt van maakten. De Reformatie sloopte in de 16e eeuw het geloof in heiligen en relieken. Toch wordt de verering van relieken alom gepraktiseerd, óók onder moslims, boeddhisten en aanhangers van Confucius. Direct contact met relieken zou zegen brengen en zelfs wonderen verrichten, wat wel degelijk stoelt op de Bijbel. Zie 2 Kon. 13:20-21 waar wordt beschreven hoe een dode in het graf van de profeet Elia wordt gegooid en weer tot leven komt. Of Hand. 19:11-12 waarin wordt verteld hoe de doeken en werkkleren van de apostel Paulus zieken genezen. In christelijke kringen kwam men al vroeg samen rond de graven van heilige martelaars die later werden omgebouwd tot mausolea en basilieken. Tot op vandaag is het nog regel in moderne katholieke en orthodoxe kerken dat elk altaar een reliek van een martelaar of heilige herbergt. Het bevat ‘virtus’: heilige kracht dan wel spirituele energie.
Het ‘Ware Kruis’
In de “Legenda Aurea” vertelt de middeleeuwse schrijver, die evenals Dan Brown zijn inspiratie vond in het apocriefe “Evangelie van Nicodemus”, hoe Adam zich ziek voelde en zijn zoon Seth naar de Hof van Eden stuurde om een paar druppels olie van de Boom des Levens te halen. De wachtengel liet hem natuurlijk niet binnen, maar gaf hem wel een takje van de boom, die Seth op het graf van zijn inmiddels overleden vader plantte. Het takje werd een wonderschone boom waarover de latere koningin van Sheba, Balkis, profeteerde: “… De Redder van de wereld zal hieraan worden gehangen…”. Daarop liet koning Salamo de mysterieuze boom omhakken en in Jeruzalem verbergen. Het bleek de plek waar later het badwater van Bethesda werd uitgegraven. Het was de bewaarengel van de boom die het water soms beroerde waardoor de eerste die het water bereikte, genas. Toen de tijd van het lijden van de Verlosser aanbrak dreef het hout naar de oppervlakte waaruit de staander van het kruis werd gemaakt. In de loop van de eeuwen wandelden diverse varianten van deze legende door de christelijke wereld. Zo zou Mozes ook een stuk van het hout gebruikt hebben voor zijn staf en plantte David een stekje van het hout dat uitgroeide tot een boom waaronder hij zijn psalmen dichtte. Zie verder de panelen die Agnolo Gaddi ontwierp voor de franciscaner kerk St. Croce in Florence, 1388-93. Splinters van het ‘Ware Kruis’ zouden zijn uitgewaaierd over heel Europa. Een verloren fragment bevond zich verrassend genoeg tijdens de oorlog tegen Oekraïne in de kapel van de gezonken Russische kruiser ‘Moskwa’. Twee stukjes, geschonken door de Heilige Stoel, bevonden zich in het processiekruis dat tijdens de kroning van koning Charles III voor hem werd uitgedragen.
Feit en fictie
Ook het opschrift van het kruis, de ‘Titulus Crucis’, de Heilige Nagels, de Doornenkroon, de Heilige Lans, het Veronicadoek en de Lijkwade van Turijn worden vereerd. In het Latijnse Westen ontwikkelde de kerkelijke kunst zich via andere denklijnen dan in het Oosten, waar het karakter van de orthodoxe iconenkunst uiterlijk repeterend, statisch en theologisch conservatief bleef. De kunstenaars in het Avondland behielden meer armslag. In de oosterse orthodoxie ligt de nadruk op Christus als Triomfator: Hij overwon de dood zodat de mensheid weer terug kan keren tot de eenheid met God. In het westen kreeg de lijdensmystiek en de kruisdevotie de overhand. Als we alle claims van het bezit van de Heilige Nagels bij elkaar optellen komen we uit op ruim dertig exemplaren. Ook werden er diverse lijkwades van Jezus vereerd, waren er minstens achttien lichamen van de twaalf apostelen in omloop en werden er vier hoofden van Johannes de Doper getoond. Toch gaat het niet altijd om opzettelijk bedrog. Imitatiespijkers bracht men in aanraking met het vermeende origineel waardoor de kopie heilige kracht ontving van het authentieke exemplaar. Relieken werden gretig gezocht door edelen en kerkelijk leiders om hun invloed en macht te vergroten. Altijd waren er mensen bereid om heilig materiaal te leveren – zelfs met onheilige middelen. De kruisvaarders zorgden voor een hausse aan relieken door altaren en schrijnen leeg te roven, waardoor de waarde van de voorwerpen dramatisch devalueerde.
Van ‘Christus Triumphans’ naar ‘Christus Patiens’
Zoals gezegd deden zich in het Westen gaandeweg grote veranderingen voor: “… De ‘Deus homo’ – de God-mens Jezus – verliest er uiterlijk zijn goddelijke verhevenheid en verschijnt meer en meer als de lijdende mens…”. Even verder: “… De optimistische symboliek van de oosterse theologie werd in het Westen vervangen door een somberder mensbeeld en een anders getinte christologie. De kosmische hoop werd er vervangen door een leer vol menselijke schuld en boete. Wat we terugzien in de haast morbide interesse voor het lijdende lichaam van Jezus…”. In het begin van het christendom was Christus vooral de deur naar het hemelse paradijs. Zie het paradijsmozaïek met kruis en St. Apollinare in Classe, Ravenna, ca. 530. Het gelovige oog richtte zich op het vreugdevolle hiernamaals waarvan het koninkrijk der hemelen stap voor stap op aarde zijn entree zou maken, zoals Jezus had gezegd. Zie de verrezen Christus als de ‘Pantokrator’, de goddelijke ‘Albeheerser’, voor wie zelfs de koning knielt op een mozaïek in de Hagia Sofia in Istanbul. Alleen de kruisnimbus verwijst nog naar zijn kruisiging. De visioenen van het aanstaande paradijs hadden een kosmische betekenis. De mens zou in toenemende mate gaan deelnemen aan het leven van God en met God. De gelovige wordt opgeroepen te participeren in de vernieuwing van de kosmos. Zei de apostel Petrus niet dat we deel moesten krijgen aan de goddelijke natuur (2 Petrus 1:4)? De mens kan opbloeien naar de mate waarin hij zich met God verbindt. Zie Psalm 82:6: “… U bent goden, zonen van de Allerhoogste…”. Gregorius van Nanzianza vergeleek het met het levenslang polijsten van een metalen spiegel. Totdat de mens zijn ware gezicht weer ontvangt en ziet. In de oude kerk lag het accent op transformatie en regeneratie. Deze kosmische opdracht verbleekte in de jonge kerk van het Westen. Niet het paradijs, maar de zonde kwam in het theologische schootsveld te liggen. Christus was niet langer de ‘vernieuwende hersteller’, maar de verzoenende ‘strafdrager’. Paradijs en incarnatie moesten het veld ruimen voor lijden en dood. Het menselijke drong zich op, het goddelijke verdween. Op de Rabbullaprent, ca. 560, staat Christus nog afgebeeld in een purperen ‘colobium’, een liturgisch hogepriestelijk gewaad. Alleen de keizer mocht purper dragen. Het oudste kruisbeeld van Europa, de Volto Santo, 8e eeuw, beeldt Christus ook uit als hogepriester en kosmische koning, met open ogen.
De krimpfolie van de concentratie op het persoonlijke heil
Het zelfgeplaveide pad van de mystieke geloofsbeleving kwam “… in de krimpfolie van de concentratie op het persoonlijke heil…” terecht. Een effectieve weg hiernaartoe was het intensief inleven van de kruisiging: “… De collectieve verbondenheid met de geïncarneerde verlosser en zijn paradijsbelofte muteerde in de verbondenheid met het drama van zijn pijn en zijn dood…”. Het hogere mysterie van de incarnatie raakte buiten beeld. Men zoomde vooral in op de menselijkheid van Christus. Het oudste beeldhouwwerk van de dode Christus is vermoedelijk het Gero-kruis, 10e eeuw, Keulen. Alleen de ‘mandorla’ verwijst nog naar zijn goddelijkheid. Uiteindelijk muteerde het beeld in de ‘Christus Dolens’ waarbij het levenloze en gehavende lichaam van Christus zonder enige gêne wordt getoond. De ogen gesloten, bloed vloeit rijkelijk, het meelijwekkende lichaam hangt met doodgewicht aan de genagelde handen. De antieke kosmische tekens van zon en maan verdwijnen. De lokroep van het paradijs verstomt. Het lijden zelf wordt goddelijk. “… Het Westen verlaat voorgoed de paradijsgedachte, om voortaan de bloederige afkooproute van de persoonlijke en individuele verlossing van de zondenschuld centraal te stellen…”, met als bijproducten de aflatenhandel en de vele betaalde dodenmissen. Waarschijnlijk is een en ander te verklaren uit het Germaanse temperament met zijn neiging tot introspectie en haast ziekelijke belangstelling voor heldhaftig sterven. Rond 1260 was de goddelijkheid van Jezus visueel nagenoeg uit het blikveld van de westerse kunst geraakt. Het crucifix werd het ultieme zinnebeeld van rechtgelovigheid. Zie de lijdensvroomheid van bijvoorbeeld Franciscus van Assisi die persoonlijk de stigmata ontving.
Morbide obsessie
Met de lijdensdevotie groeide ook de belangstelling voor de vijfde wond, de zijdewond, veroorzaakt door de speer van Longinus. “… Van deze Heilige Lans, die voor het eerst werd gedocumenteerd in 570 en een fel begeerd object was voor Napoleon en Hitler, worden er momenteel vijf exemplaren in Europa bewaard. Het Weense exemplaar houdt men voor het meest authentieke…”. Verbazingwekkend is het feit dat de zijdewond soms als een soort vagina werd gezien door de seksuele fascinatie van diverse kloosterzusters: “… Devotionele teksten roepen op tot het contemplatief binnendringen van de zijdewond, om zo dichter bij het hart van Christus, de bruidegom, te komen…”. Was Eva ook niet uit de zijde van Adam geboren? De middeleeuwse ‘GoudenMis’ was speciaal gewijd aan de vijf wonden van Christus. Nog steeds worden er vijf korrels wierook in de paaskaars gedrukt. Zie ook het zogeheten ‘vijfwondenkruis’. De tsunami aan kruissymboliek en lijdenskunst werd overigens vermengd met een stevig portie folklore.
Zien is geloven
Daarbij moet niet worden vergeten dat de geloofspraktijk eertijds uiterst visueel was ingesteld. Zie Paulus in 1 Kor. 13:12. Had Jezus zelf niet gezegd: “… Wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien…” (Joh. 14:9)? Gelovigen konden met evenveel effect aan de eucharistie deelnemen door alleen maar naar de hostie te kijken. Consumeren was dan helemaal niet nodig: “… In verschillende steden, zoals in Praag, waren de tijden van de zondagse mis op elkaar afgestemd. De gelovigen konden op die manier dan op tijd van de ene naar de andere kerk hollen om zo meerdere malen de door de priester opgeheven hostie te zien, en deze kijkend tot zich te nemen. Om de zichtbaarheid te bevorderen werd sinds de 11e eeuw achter de hostie een zwart of paars doek omhooggehouden…”.
Clash
Tijdens de Reformatie annex Hervorming werd het crucifix ‘persona non grata’ en veranderden binnen één generatie vroegere beeldenaanbidders in moderne beeldenstormers. Er was sprake van een revolutionaire media-oorlog. Beeldverkondiging werd Woordverkondiging (de preek). De toegenomen Bijbelkennis maakte de leken mondiger, en de boekdrukkunst opende veler ogen. Vooral de immorele, corrupte en geldzuchtige levensstijl van de kerkleiders kwam onder vuur te liggen. Geloof was commercie geworden. In tegenstelling tot de pronkzuchtige renaissancepausen bezaten de apostelen Petrus en Johannes niets geen zilver of goud (Hand. 3:1-11). Christus had het geldbedrijf zelfs persoonlijk de tempel uitgejaagd. Het oude ideaal van de apostolische armoede groeide met de dag, vooral in de gelederen van de Moderne Devotie. God aanbidden kon alleen in ‘geest en waarheid’ (Joh. 4:23-24), dus puur spiritueel. Daar had je de clerus niet voor nodig, aldus de reformatoren. De kerk werd leeg na de ‘clash’. Volgens Zwingli zelfs ‘positief lichtgevend en prachtig wit’. De eucharistie veranderde in een ‘gedachtenismaal’. Het ging om denkvrijheid en emancipatie. Het betekende ook dat de kerk zich niet meer met de kunst bemoeide, Daardoor ontplooide in protestantse gebieden de autonome seculiere kunst zich met kracht: “… De beeldende kunst stond nu op eigen benen en was niet langer meer het ‘dienstmeisje’ van de kerk. De bloei van onder andere de schilderkunst in de Gouden Eeuw zou gewoon ondenkbaar zijn geweest zonder de theologische omslag van de Reformatie…”.
Barok
De katholieke Contrareformatie trok weliswaar een verdedigingslinie door het Europese continent. Er kwam een einde aan het vanzelfsprekende idee van de religieus-staatkundige homogeniteit – het ‘corpus christianum’, dat bewaakt werd door de kerkelijke geloofspolitie: de Inquisitie. Op het ‘Concile van Trente’ besloot de Rooms-Katholieke Kerk schoon schip te maken in eigen huis: de kraamkamer voor de barok. Een re-katholisering werd ingezet, met nadruk op devotie, biecht en sacramenten. Een uitbundige opbloei van kruiskunst volgde met uitzonderlijke meesterwerken van onder anderen Rubens en El Greco als resultaat.
Moderne kunst
Inmiddels heeft de secularisatie ons ingehaald. Maar de moderne kunstenaars lieten het kruissymbool niet los. Zie de kruisigingsbeelden van de Franse schilder Paul Gaugain, bijvoorbeeld zijn ‘Gele Christus’ (1889). Deze afbeelding was mede de oorzaak van zijn heftige ruzie met Vincent van Gogh, die als goede calvinist vond dat Christus niet mocht worden afgebeeld. In het zelfportret van Edvard Much als de gekruisigde Christus, ‘Golgotha’ (1900), schemert ondanks zijn outsider-status een vonk van psychisch-emotionele hoop: de kunstenaar vergelijkt zich met Jezus en laaft zich zo aan Hem. De idenficatie met de tragiek van Christus zien we ook terug in het werk van James Ensor: zie ‘De intrede van Christus in Brussel in 1889’. Het negendelige werk ‘Het leven van Christus’ van Emil Nolde, doeken met maskerachtige koppen in schreeuwende kleuren, werden in 1912 geweigerd op een prominente tentoonstelling van religieuze kunst en in 1937 door de nazi’s veroordeeld als ‘entartet’. Zie ook zijn ‘Avondmaal’ dat verrukt een nieuw bezield geloven en begeesterd leven propageert. Zie ook Matisse, Chagall, Léger, Roualt en Le Corbussier in Frankrijk. God is dood – in de kerk. Maar misschien wordt Hij gevonden in de natuur of in de ogen van de mens die ons aankijkt in de kunstwerken. Het draait om engagement en solidariteit met de wereld. Zie de ‘Crucifisicone’ (1930) van Picasso: “… De agonie van Jezus is hier de metafoor voor angst, pijn en menselijke verdwazing…”. Zie ook de verboden anti-oorlogsserie 'Memento' van Willy Jaeckel (1914) en Barlachs litho ‘Anno Domini’ (1916). Of Otto Dix’ ‘Grosse Kreuzigung’ (1948). De 20e eeuw was een era waarin God zijn gezicht verloor: niet Christus, maar de mensheid werd gekruisigd. Zie ook de ‘kosmische droom’ van de surrealistische schilder Salvador Dali: ‘Christus van de Heilige Johannes van het Kruis’ (1951). Hier geen aards engagement, maar een serene en mystieke verbinding met het transcendente. Het nihilistische werk van Francis Bacon, die vooral wordt aangetrokken door beelden van abottoirs en vlees - voor hem hoorden ze bij het kruisverhaal - is in volslagen tegenstelling hiermee. Zie zijn ‘Crucifixion’ (1933) of zijn drieluik ‘Drie studies voor figuren aan de voet van de kruisiging’ (1944). Hij plaatste de Griekse Furiën in de context van de kruisiging. Hij zag het kruis als een ‘(vlees)-haak’ waaraan men alle denkbare gevoelens kon ophangen.
Zwarte bladzijden
In het laatste hoofdstuk behandelt Bronswijk de ‘zwarte bladzijden’ van het kruis. Het kruis maakte van de Joden ‘Christ-killers’. Zie het ‘Cloisters kruis’ met daarop de zusters Synagoga, traditioneel geblinddoekt, en haar tegenbeeld Ecclesia, die het toxische denkkader van de ‘vervangingstheologie’ vertegenwoordigen. De combinatie van het kruis en het zwaard van de kruistochten trof als eerste de Joodse bevolking van Europa, maar later niet minder de moslimwereld in het Nabije Oosten. Voor beide religies staat het kruis symbool voor agressie. Zie de vermaarde soldaten-monniken, de Tempeliers, die nog steeds tot de verbeelding spreken. Zie eveneens onze koloniale geschiedenis. De eigenheid van culturen en religies werd absoluut aangetast, maar er was ook vaak sprake van vrijwillig gekozen wederzijdse beïnvloeding. Zie de natuurlijke osmose met de Keltische cultuur. “… In het noorden van Europa liet het kruis zich eveneens goed mengen met de Scandinavische natuurreligies. Mede door de daar vereerde mythische levensboom Yggdrasil en de god Odin, die met zijn zelfoffer hogere kracht en kennis verwierf, omarmde Blauwtand, koning van Denen en Noren, het christelijke kruis…”. Talloze kunstwerken spreken op een verbindende toon, zoals het kruisbeeld van Chagall. Zie ook 'Boom des Levens' van Jacques-Richard Chery (Haïti - 1982), een zogeheten ‘hongerdoek’ uit het vastenproject Misereor. Bronswijk denkt dat de kracht van het christendom heden ten dage minder bestaat in de gangbare en individueel georiënteerde verzoeningsleer en meer in het oudchristelijke visioen van het paradijs en een geheelde wereld, oftewel ‘het koninkrijk der hemelen’ dat op komst is (zie ook “Gods geheime plan” van Dallas Willard). Dat geloof ik zeker.
Uitgave: Kok – 2024, 256 blz., ISBN 978 904 353 920 3, € 24,99
Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten