Net in de week dat we moesten stemmen, bespraken we met de leeskring de fijnzinnige, politiek geladen roman “De kleindochter” van de Duitse schrijver en jurist Bernhard Schlink (1944), over een (stief-)opa in het Westen die in contact komt met een verzwegen extreemrechts opgevoede kleindochter uit het Oosten. Je zou bijna kunnen zeggen: D66 ontmoet PVV. Als geen ander toont Schlink hoe wij allemaal het product zijn van de mythe die we ons hebben eigen gemaakt: zie filosoof Bernardo Kastrup. Lukt het opa zijn kleindochter te laten inzien hoe gebrekkig haar mythe is? Lukt het de kleindochter een meer voldoening schenkende mythe te omarmen? In ieder geval beschrijft Bernhard Schlink heel goed hoe moeilijk een paradigmaverandering is. Het zwart-wit denken, het demoniseren, het geschreeuw en erger, is opa wel voorbij. In plaats daarvan toont hij zich een vat van bedachtzaamheid, begrip en geduld. Ondanks de luchtige, korte zinnen heeft “De kleindochter” de typische ‘zwaarte’, eigen aan de Duitse literatuur: ik hou ervan.
Dood in een badkuip
Het verhaal. Een Berlijnse boekhandelaar op leeftijd, loopt na koopavond door een park naar huis: een sjieke bel-etage in Jugenstil-stijl. Het appartement is een zooitje: zijn vrouw blijkt te worstelen met een drankprobleem. Hij denkt dat ze naar bed is gegaan, eet wat, doet de afwas, ruimt de doel op en gaat naar haar op zoek. Hij vindt haar: verdronken in het diepe bad. Hij moet enorm van haar gehouden hebben: “… In zijn rouw, waarin hij Birgit overal en aldoor miste, alsof ze altijd en overal om hem heen was geweest, was hij vergeten hoe vaak en hoe ver weg ze was geweest…”.
Jongeren
Birgit blijkt al een jaar of tien bezig te zijn met het schrijven van een roman. Als er een brief komt van een uitgever met de vraag naar het onafgemaakte manuscript, doorzoekt de boekhandelaar, die trouwens Kaspar heet, de mappen in de werkkamer van zijn vrouw, waarbij hij onder andere op de volgende tekst stuit (waarvan je dan stante pede weet dat dit de achtergrond is waartegen het boek zich gaat afspelen): “… In de veertig jaar waarin ze bestond sloot de DDR 120.000 jongeren op in tehuizen. In gewone tehuizen, bijzondere tehuizen, jeugdwerkinstellingen, opvoedings- en werkkampen of doorgangshuizen. Bij binnenkomst werden ze gevisiteerd, werden hun lichaamsopeningen geïnspecteerd en werd hun haar afgeschoren. Vervolgens werden de jongeren opgesloten in eenpersoonscellen met een brits, een krukje en een emmer. Daarna kwamen ze in groepscellen. Wie opstandig was werd opgesloten met wreedaards, wie cultureel of politiek verzet had gepleegd met criminelen, slachtoffers van geweld werden geplaatst bij geweldplegers, slachtoffers van seksuele misdrijven bij zedendelinquenten. Ze kwamen dáár terecht waar ze het snelst werden afgebroken. De anderen braken ze omdat ze anders waren, omdat ze hen kónden breken, omdat ze gebroken waren. Maakten ze hun bed niet goed op, zetten ze hun tandenborstel verkeerd in de bekers, zeiden ze iets als ze gedacht werden te zwijgen of zwegen ze als ze iets moesten zeggen, dan bestrafte de leiding het collectief en het collectief hen. Sommigen probeerden te vluchten. Als dat mislukte, probeerden ze te vechten. Als dat mislukte, verstijfden ze. Ze bevroren. Ook na hun vrijlating ontdooiden ze niet meer: ze leden aan geheugenverlies, claustrofobie, pleinvrees, ze leden geestelijk of fysiek, ze werden impotent of frigide, kregen miskramen, ze werden alcoholist. Zoals jongeren in jeugdtehuizen in de DDR werden opgevoed en afgebroken, werden ze ook vóór 1945 in Duitse weeshuizen al opgevoed en gebroken, ook na 1945 werden ze nog lang in…”.
Het leven als vlucht
Het stemt Kaspar wrevelig dat de uitgever meer over zijn vrouw lijkt te weten dan hij. Ze vertelde de eerste dat haar werk over ‘het leven als vlucht’ ging. Iets waar Kaspar geen idee van had. Hij heeft haar weliswaar helpen vluchten (uit de DDR), maar ook laten ‘landen’. Toch? In hoeverre kende hij haar eigenlijk? Als student kwam Kaspar in West-Berlijn terecht, wilde Oost-Berlijn leren kennen dus stapte over de grens en zag tijdens een Oost-Duitse jongerenmanifestatie Birgit, die op een briljante manier de 'antifascistische Muur' verdedigde. Kaspar: “… ‘Waarom discussiëren jullie eigenlijk? Jullie weten toch alles al? Wat jullie hierna zullen zeggen en wat de ander hierna zal zeggen? En als de een niet zo gevat is als de ander,’ hij keek mij aan, ‘als de ander – wat bewijst dat eigenlijk?’…”. Hetzelfde heb ik de afgelopen weken ook vaak gedacht. Kaspar even verder: “… ik denk dat discussies niets opleveren als je niet praat over waarom je meent wat je zegt. Wat je daarbij hoopt, wat je daarbij angst inboezemt, wie je met die mening bent en wat je zonder die mening zou zijn – begrijpt u wat ik probeer te zeggen?...”. Ze praatten over boeken. Over de politieke tegenstellingen tussen Oost en West. Toen westerse studenten tijdens ontmoetingen met oosterse studenten vroegen mensen mee te nemen die leken op de romanhelden uit hun literatuur, bleken ze nergens te vinden. Birgit had steeds meer beseft hoe haar utopische denken faalde. Enfin, Kaspar en Birgit werden verliefd. Hij wilde wel verhuizen naar het Oosten, zij wilde perse naar het Westen. Het lukte hem vijfduizend mark bij elkaar te sprokkelen. Hij zorgde voor valse papieren. Via Praag en Wenen bracht een zenuwslopende treinreis Birgit naar een nieuw leven.
Orpheus en Eurydice
Het lukt Kaspar na een hoop gepuzzel het wachtwoord van Birgits computer te vinden. Het bestaat uit hun door elkaar gehusselde voornamen, wat hem plezier doet. Was hij toch belangrijker voor haar geweest dan hij dacht? Terwijl hij op haar bureaustoel gaat zitten om te lezen wat ze voor hem verborgen heeft willen houden, schiet de mythe van Orpheus door zijn hoofd, die Eurydice terug gaat halen uit het dodenrijk. Is hij zelf niet net zo bezig? Hij is bang. Zal ze hem ook ontglippen? Het duurt lang voor hij haar ontboezemingen durft te lezen. Ze schrijft over haar niet-geleefde levens: “… Ik wilde niet wachten op een nieuwe tijd, een nieuw land of de nieuwe mens…”. Ze had niet doorlopend over haar schouder willen kijken, niet steeds hoeven opletten met wat ze zei of dacht: “… ik wilde leven…”. Even verder: “… Ik wilde de hele wereld…”. En toch: “… Ik ben blij dat ik niet ben gebleven. Ik ben blij dat ik ben gegaan. Ik wil geen van die niet-geleefde levens. Maar ik kan niet van ze loskomen…”. Geen wonder. Tijdens een reisje met de studentenbigrade papte ze aan met de districtleider, Leo, een getrouwde man, van wie ze zwanger raakte. Kaspar had niets gemerkt tijdens hun ontmoeting. Toen ze Kaspar tijdens de zomermaanden een tijdje niet kon zien, bracht ze bij haar vriendin, Paula, haar kind ter wereld. In een datsja aan de oostkust. Paula, die ze had bezworen de baby op de stoep van een ziekenhuis, weeshuis of een dominee te vondeling te leggen, was met haar dochtertje weggereden in een gehuurde trabant. Tegenover Kaspar zweeg Birgit in alle talen. Ze had geen band gevoeld met wat er in haar groeide. Was ze een monster? Haar manuscript blijkt de zoektocht naar haar dochter te bevatten, dat deel uitmaakt van de zoektocht naar zichzelf: “… Ik kan mijzelf niet vinden als ik haar niet vind of tenminste alles doe wat ik kan om haar te vinden…”.
Zwijgen
Birgit: “… Dat je niet aan jezelf kunt ontkomen, dat je jezelf overal meedraagt, wist ik, maar ik wist niet dat je anderen ook altijd en overal mee naartoe neemt…”. Even verder: “… Ik wist niet wat zwijgen aanricht. Dat ik altijd afstand van hem zou bewaren, een voorbehoud zou koesteren ten opzichte van Kaspar, dat mij en hem belemmert…”. Ze verliezen zich nooit echt in elkaar. Kaspar weet niet waar Birgit ’s nachts van wakker ligt. Begrijpt niet waarom ze zo geheimzinnig doet over het schrijven. In haar dromen houdt ze zichzelf constant voor dat haar dochter inmiddels een ‘sterke, levenslustige, gelukkige vrouw’ is (ik heb wel eens gelezen dat mensen hun toekomst doorgaans rooskleuriger inschatten dan redelijk is). Birgit ziet toevallig bij een vriendin een tv-uitzending over de verloren DDR-generatie die tijdens de Wende halverwege de twintig was. Hun opleiding stelde in het verenigde Duitsland niets meer voor (ook voor de ouderen was wat ze in de DDR hadden geleerd en gedaan in veel gevallen waardeloos). Ze hingen werkloos en rellend rond. Sloegen soms punkers, daklozen of buitenlanders in elkaar. Een flink aantal van hen waren in weeshuizen opgegroeid en hadden geen familie. Ze ziet een foto van een jonge vrouw, die met zwaar getatoeëerde kerels op soldatenlaarzen bij een bushalte staat met graffiti, bier en drankflessen op de grond. Ze lijkt als twee druppels water op haar: haar dochter?
Brood op de plank
Ze beschrijft hoe ze allebei hun leven hebben omgegooid toen ze samen zijn gaan wonen. Kaspar stopte met zijn studie en werd boekhandelaar. Birgit schrijft zich aan de Vrije Universiteit in voor Duitse taal- en letterkunde. Ze voelt zich vreselijk. Blijft een buitenstaander. Iedereen kijkt op haar neer: “… Mij overkwam in het klein wat ik na de Wende in het groot met de Oost-Duitsers zag gebeuren…”. Haar ideeën over literatuur stroken totaal niet met die van haar professoren: “… Ik wilde weten wie de auteur was, wanneer, waarom en waarvoor hij de tekst had geschreven, ik wilde de invloed kennen die de tekst bij verschijning had, de werking ervan op het heden voelen, ik wilde me erdoor laten raken, erdoor veranderen, ik wilde de kracht, de schoonheid, de grootsheid ervan begrijpen, ondergaan en leren liefhebben…”. Terwijl het haar medestudenten gaat “… om haarkloverijen, metaforen, symbolen en allegorieën, immanentie en diachronie, sociologische en politieke aspecten, om narratologische, vreemde woorden die banaliteiten maskeerden, zodat je iets terugblikkend, vooruitkijkend, een keer of vaker, in de directe of indirecte rede kunt vertellen. Ik begreep niet wat iemand eraan had…”. Nou, ik ook niet, eerlijk gezegd. Na twee semesters stopt ze en wordt ook boekhandelaar, met liefde. Kaspar laat haar zonder slag of stoot gaan als ze een periode naar Bhagwan in India wil. Ze probeert het nog een tijdje als zilversmid en kok. Tenslotte kiest ze voor het schrijven. Ze komt erachter dat Paula nog leeft en is getrouwd met een plattelandsdokter. Daar stokt haar zoektocht. Kaspars liefde blijkt ondanks alles veel voor haar te betekenen: “… Je houdt nog steeds van mij, ik weet het. Het is de grote troost in mijn leven: wat ik mijn leven ook allemaal niet ben, wat ik voor jou niet ben – ik ben genoeg om nog steeds door jou te worden liefgehad…”.
Leuk voor jullie
Kapar neemt de zoektocht van zijn vrouw over. Hij vindt Paula terug. Ze vertelt dat ze het niet over haar hart kon verkrijgen Birgits dochter ergens op een stoep te dumpen. Ze heeft de baby regelrecht aan haar biologische vader overhandigd. Leo en zijn vrouw adopteerden haar graag. Noemden haar Svenja. Paula stuurt Kaspar door naar het dorpje Niesky, waar het stel zou wonen. Een oude man op een bankje in het centrum wijst Kaspar de weg. Leo blijkt inmiddels een oude, verbitterde, autoritaire man. Svenja was een lief meisje, verpeegster in opleiding, toen ze verliefd werd op ‘een stuk stront’, aldus Leo: “…een losgeslagen jongen, die bazelde over anarchie, zijn haar langs zijn oren opschoor en het verfde. Later ging hij in drugs handelen. Wat hebben we op Svenja ingepraat, hè, Irma?...”. Ze gaven haar een bromfiets, waarmee ze een ongeluk kreeg terwijl ze dronken was. Ze leerde er niet van, het werd alleen maar erger. Ze liep weg. Leefde in kraakpanden. Toen ze haar terug vonden heeft Leo haar zes maanden laten opnemen. Dat had hij niet moeten doen, zegt Irma steeds. En daarna nog eens drie maanden. Dat heeft haar kapot gemaakt, volgens Irma. Eenmaal meerderjarig, werd ze ontslagen en vertrok ze naar Berlijn. Ze kwam op hangende pootjes terug om tot aan de Wende in een treinfabriek te werken. “… Na de Wende hing ze weer rond met die jongen met wie alles was begonnen. Hij had inmiddels een kale kop, droeg een bomberjack en legerlaarzen en zat achter jongeren met geverfd haar en Vietnamezen aan. ‘Ongediertebestrijding’. En hij handelde in drugs, op zo’n grote schaal dat hij dacht dat ze hem niets konden maken. De politie kreeg hem niet te pakken, maar in 1991 is hij doodgeschoten – voor het bordeel met Tsjechische meisjes dat hij net had geopend. Toen is Svenja vertrokken…”. Irma geeft Kaspar stiekem een papiertje met het adres en telefoonnummer van een man die na zijn carrière in het Westen aan de deur had gestaan omdat hij Svenja terug wilde zien. Hij kende haar uit de jeugdinrichting: Raul Buch uit Bonn. Hij blijkt inmiddels goed te boeren, maar weet niet of Svenja nog leeft. Hij was een burgerman, Svenja een rebel. Ze wilde kapotmaken wat háár kapot had gemaakt: “… Ze gebruikte drugs, mishandelde homo’s en buitenlanders, ze surfte op metro’s en treinen. Allemaal dingen die je niet zo makkelijk overleeft…”. Svenja was écht, zegt hij. “… ‘Hier in het Westen gaat het nergens over. Dat is leuk voor jullie.’ Hij schoot in de lach. ‘Het is ook leuk voor mij. Mooi, makkelijk en slap.’ …”.
Extreem rechts
Omdat het spoor dood loopt, rijdt Kaspar naar Frankfurt an der Orde, waar de foto met de skinheads bij het bushokje is genomen. Op het politiebureau herkent een oude agent het meisje. Hij vertelt dat de skinheads in de jaren negentig vertrokken. Eentje, hij mag geen namen noemen, wilde een bevrijd nationalistisch dorp beginnen in Nedersaksen door boerderijen op te kopen. Er bestaan een paar van zulk soort dorpen. Kaspar vindt artikelen over nationalistische nederzettingen op internet en begint rondom Güstrow te zoeken, waar de meeste zijn. Hij informeert bij de dominee, de rector van een school en een linkse beeldhouwer die elk jaar een muziekfeest tegen de rechts-extremistische scene organiseert. Ze hebben net zijn schuur in de fik gestoken: “… Nu krijgen ze me helemaal niet meer weg…”. De man zegt dat de jongen op de foto een eettent heeft gehad. Het spul staat leeg, maar een vrouw wijst de weg naar het huis van de eigenaar. Voor hij het weet, zit Kaspar aan de keukentafel bij een vermoeide maar vriendelijke Svenja, een agressieve Björn Renger met een ontiegelijk grote bek, en hun veertienjarige dochter Sigrun. Het enige wat de pater familias wil weten is of Svenja iets heeft geërfd. Boven het aanrecht een foto van Rudolf Hess, volgens Björn ‘een martelaar van de vrede’. “… Nu, schoot het door Kaspars hoofd, mag ik niets verkeerds doen. Als ik contact met Svenja wil hebben, mag ik haar man niet tot vijand maken…”. Hij zegt dat hij zich nooit met Hess heeft bezig gehouden. Dat hij onmogelijk elke nieuwe uitgave uit zijn boekhandel kan lezen. Sigrun laat hem het boek zien dat ze zit te lezen: “De scheepsjongen van de grote keurvorst”. “… De Hollanders, die papzakken, gunden ons de koloniën niet. Ze hebben tegen ons gelogen en bedrogen. Iedereen was tegen ons. Alleen de negers lieten ons niet in de steek…”. Een keurig gehersenspoeld eendje.
Redder
Birgit zou een testament hebben opgespeld waarin is geregeld dat er een hoop geld richting haar dochter gaat, mits eventuele kleinkinderen ieder jaar vijf weken, verdeeld over de schoolvakanties, bij hem mochten logeren, beweert Kaspar. Wil hij haar ‘redden’? Björn gaat er node mee akkoord. Sigrun laat hem haar kamer zien, waar niets meisjesachtig is te ontwaren. Wel drie ingelijste portretten van haar ‘helden’. Wederom Rudolf Hess, Irma Grese, die carrière maakte bij de SS, en Friederike Krüger, die zich verkleedde als man om mee te kunnen vechten in het leger van Napoleon. Ze nemen hem mee naar een dorpsfeest ter ere van de ‘dankdag voor het gewas’. Hij valt alleen al op door zijn hippe spijkerbroek, T-shirt en colbertje. Meisjes in grijze rokken en jongens in korte lederhosen, allemaal met witte overhemden, doen wedstrijdjes hardlopen en touwklimmen. Er wordt gegeten en gedronken: water, vruchtensap en bier – geen cola. Er gaat een houtstapel in de fik. Björn houdt een toespraak waarin hij de boerengemeenschap prijst en waarschuwt voor de moslims die het land willen overnemen. Er worden vaderlandse liederen gezongen bij een kampvuur. Svenja vindt het goed dat haar dochter bij haar stief-opa gaat logeren, mits ze wel zichzelf blijft. Zo gauw ze merkt dat hij haar beïnvloedt, is het over. Kaspar snapt dat Svenja in het extreme gedachtegoed eindelijk het houvast heeft gevonden dat ze heeft gezocht.
Cool
Het voelt of Birgit hem Sigrun heeft nagelaten. Hij maakt een kamer voor haar in orde. Zoekt romans voor het boekenkastje dat hij er neerzet. Dat valt nog niet mee. Drank, drugs en seks maken zestienjarige meisjes in de westerse literatuur cool. Moet Sigrun dat leren? Björn komt Sigrun brengen. Inspecteert het hele huis en somt op wat verboden is: “… geen tv, geen bioscoop, geen sigaretten, geen spijkerbroeken, geen lippenstift, geen gaatjes in de oren…”. Net zoals vroeger bij ons op de Biblebelt. Sigrun zegt dat haar ouders bang zijn dat ze wegloopt naar ene Irmtraud die een klein zilveren hakenkruisje boven in haar oor heeft, en bij de Autonomen in Berlijn woont. Kaspar hoeft niet bang te zijn, ze is niet van plan te vluchten, maar later wil ze er er wél bij. Sigrun is geweldig onder de indruk van Berlijn. Kaspar rijdt met haar op het bovendek van een bus en in de metro door de stad. Neemt haar mee naar de opera, restaurants en musea. Bezoekt met haar de Dom, de Neue Wache en Alexanderplatz. Op de rand van haar bed vertelt hij haar het verhaal over “Die Zauberflöte” , laat de deur open staan en zet de cd op om Papegeno’s lied te draaien. Hoe lief!
De hyena van Auschwitz
Via Wikipedia leest hij zich in over de Autonome Nationalisten. Kan niet geloven dat Sigrun revolutie wil: “… Trokken na die brave rokken en blouses die ze droeg zwarte broeken, hoody’s, honkbalpetjes en handschoenen haar zo aan?...”. Als hij over Irma Grese leest wordt hij nog wanhopiger: “… Op haar zeventiende wilde ze verpleegster worden, op haar negentiende werd ze kampbewaakster in Ravensbrück, later was ze opzichter over dertigduizend vrouwen en leidde ze uiteindelijk een dodenmars naar Bergen-Belsen. Ze was uitzonderlijk wreed, sloeg, gebruikte een zweep en liet honden op mensen los, werd als de ergste vrouw van het kamp omschreven en ‘de hyena van Auschwitz’ genoemd…”. Wat zag Sigrun in haar? “… Kon het haar niet schelen wat Grese had gedaan? Wist ze het niet? Wilde ze het niet weten?...”. Sigrun begint voor hem te koken. Ze schaken samen. Ze vertelt hem dat Germaanse voorouders via runen met hen spreken. De Odal-rune: het symbool van de vrijheid. De ‘zwarte zon’: het symbool van de voleinding. Kaspar neemt het allemaal even serieus. Hij draait Bach, Glass en Brahms voor haar. Neemt haar mee naar de boekhandel. Ze verdiept zich in de kast met boeken over hedendaagse geschiedenis. Zegt dat een boek over Rudolf Hess vol leugens staat, zoals alle boeken op de plank: “… Hitler wilde geen oorlog, hij wilde vrede. En de Duitsers hebben de Joden niet vermoord…”. Even verder: “… Ze liegen over Auschwitz. Met Zyklon B kunnen mensen niet worden vergast, in elk geval niet zoveel en zo snel als over Auschwitz wordt beweerd…”. Hoe of zij kan weten dat historici die larenlang onderzoek doen, liegen? “… Ze zijn gekocht. Ze worden betaald. De bezetter wil Duitsland klein houden. We moeten ons schamen. Dan kunnen zij ons onderdrukken en uitbuiten…”. Sigrun: “… Je kijkt op ons neer. Je vindt ons dom, je vindt dat wij alles verkeerd zien, dat er niet met ons te praten valt. Je denkt dat je beter bent dan wij…”. Kaspar: “… Alles verkeerd zien – moet je alles goed of verkeerd zien? Moet je het meeste niet eerst gewoon zien?...”.
Een andere wereld
Als Sigrun op de piano van haar oma begint te tingelen, schakelt Kaspar een pianoleraar in. Ze blijkt uitzonderlijk begaafd. Sigrun begint boeken uit zijn bibliotheek mee te nemen, maar praat niet over wat ze leest. Als ze weg is, valt Kaspar weer terug in zijn eenzaamheid. Hij mist haar verschrikkelijk. Hij leest dat op het Joelfeest de huizen voor iedereen openstaan, dat mensen in en uitlopen en gastvrij worden onthaald. Hij besluit Sigrun een cadeau te gaan overhandigen: een kleine cd-speler met een stapeltje cd’s. Hij komt er achter dat Sigrun elke dag aan het oefenen is op een keybord. Achter Björns rug om neemt Kaspar haar moeder mee voor een bezoek aan Paula. Svenja zegt dat ze niet snapt wat Kaspar van hen wil. Hij heeft zich aan hen opgedrongen en zij hebben zijn geld nodig. Voor een boerderij. “… Waarom heb je ons niet met rust gelaten? Wil je onze ziel redden? Sigruns ziel?...”. Hij zegt dat ze op Birgit lijkt. Dat hij graag kinderen en kleinkinderen heeft gewild. Svenja bespot hem omdat hij de strijd met haar niet aan aangaat. Waarschuwt hem voor de zoveelste keer niet met Sigrun te sollen. Hij moet het met een andere tactiek proberen, bedenkt Kaspar, hij is nu eenmaal geen vechtersbaas. “… Hij moet Sigrun een andere wereld laten ervaren, andere ervaringen laten opdoen dan haar ouders boden…”. Hij moet in haar buurt blijven.
Holocaustontkenning
Wanneer Sigrun weer komt wil hij met haar op reis. Een mooie stad bezichtigen. Maar Sigrun weigert te vliegen. Vanwege het milieu. Niet alles is fout aan haar. Toch wordt Kaspar ontzettend moe van Sigruns overtuigingen en onwetendheid: “… Ik zie niet dat het met buitenlanders beter gaat dan met Duitsers, en jij ziet het ook niet. Waar zie jij Joden die met hun geld alles bepalen?...”. Die verstoppen zich, volgens Sigrun. Hoe of ze dan weet of ze er zijn? “… Omdat er Holocaustleugens bestaan. Als er geen Joden waren die van de leugens profiteren, waren die leugens er niet…”. Sigrun dwingt Kaspar een boek te lezen waarin wordt beweerd dat het dagboek van Anne Frank een vervalsing is. Ze draaien vast in eindeloze cirkelredeneringen. Hij zegt dat ze niet op anderen moet afgaan. Zelf moet uitzoeken wat er aan de hand is. Buitenlanders, moslims en Joden leren kennen, voor ze over hen oordeelt. Bovendien kent ze er al een: haar pianoleraar. Ze zou hem kunnen vragen of ze misschien een keertje met hem mee mag naar de moskee. “… Ik weet het niet…”, zegt ze kleintjes.
Overal aardige en onaardige mensen
Sigrun komt graag in de boekwinkel. Kaspar ziet in haar al zijn opvolger. Ze zeurt net zolang tot hij haar meeneemt naar Ravensbrück, waar haar heldin Irma Grese tekeer is gegaan. Ze vindt het beter dat ze allebei hun eigen gang gaan in het kamp en elkaar na afloop weer treffen. Heel slim. Op de terugweg zegt Kaspar: “… Ik… ik kan je niet vertellen hoe gelukkig ik zou zijn als de Holocaust niet had plaatsgevonden, maar hij is er geweest, en met dat feit zal ook jij moeten leren leven…”. Voor het eerst lijkt hij een beetje vat op Sigrun te krijgen. “… Maar waarom moet er zoveel herinnerd en over gepraat worden? Dat doe je toch niet. Dan doen anderen met hun erge dingen toch ook niet?...”. Kleine erge dingen worden vergeten, zegt Kaspar. Maar grote erge dingen, die iedereen weet… Als je doet alsof er niets aan de hand is, wil niemand meer iets met je te maken hebben. “… Je moet verantwoordelijkheid nemen voor wat je hebt gedaan, anderen laten zien dat het je spijt, dat je ervan hebt geleerd en dat je het niet nog eens zult doen. Dan nemen ze je weer in hun kringen op….”. Sigrun denkt niet dat ze daar met haar vader over kan praten. Kaspar vraagt zich af of er nationaalsocialisme zou bestaan zonder Jodenvervolging en –vernietiging. Hoeveel heeft het één met het ander te maken? Sigrun vraagt waarom ze niet trots zou mogen zijn op het feit dat ze een Duitser is. Kaspar vindt dat je alleen trots kunt zijn op iets wat je hebt gepresteerd. Je hoeft van niemand te houden, maar er “… zijn overal lieve en onaardige mensen, en als je de Fransen niet mag, maak je het jezelf moeilijker om aardige Fransen te vinden…”.
Het gemis van een gemeenschap
Als Sigrun weg is, leest Kaspar wat hij kan vinden over extremisten, oude en nieuwe nazi’s, de NPD en de AfD, Autonome Nationalisten, de identitaire beweging, Artamanen, de Volksen, hun vestigingen, bevrijde zones en hun vrouwen- en jeugdorganisaties. Hij heeft nooit geweten hoe groot de beweging is, hoe de aanhang in de middenklasse is gegroeid en hoeveel kinderen van artsen, advocaten, leraren en professoren er van deel uitmaken. Ik ook niet. Steeds gaat het over het ervaren van ‘gemeenschap’. “… Bleef de maatschappij de jeugd een positieve beleving van gemeenschap schuldig?...”. De gemeenschap tegen de globalisten. Het platteland tegen de randstad. De praktisch opgeleiden tegen de hoogopgeleiden. De armen tegen de rijken. “… Kon hij Sigrun een beter alternatief bieden dan haar kampen, haar avonturen, haar strijdlust, haar verantwoordelijkheden als jeugdleidster?...”. Nee. Hoe hij ook zoekt, hij vindt niets. Hij zou Sigruns gedachtewereld willen verbreden, openbreken. Maar hóe dan? De westerse wereld verdrinkt in egoïsme en hedoïsme. Alles lijkt om geld en genot te draaien. Maakt dat je blij? Ik dacht het niet: zie de jongeren die massaal in de knel zitten. Wat kan hij tegenover haar belevingswereld stellen?
Een draai om je oren
Kaspar leeft op als Sigrun komt. Ze hebben het fijn met elkaar. Ze vertelt over haar jeugdwijding. Het houdt een feestelijk afscheid van de kinderjaren in door middel van het volbrengen van een opdracht in een grote kring van familie, vrienden en lotgenoten met fakkels rond een groot vuur, liederen en spreuken en ten slotte een draai om je oren, omdat het volwassen worden pijn doet. Ze heeft zesendertig uur zonder proviand in een bos doorgebracht. Ze kreeg een spreuk mee: ‘Brand en schijn als de zon’. “… Hij had haar in zijn hart gesloten – maar onder het voorbehoud dat ze haar wereld zou afzweren en de zijne zou omarmen? Nee, zo wilde hij niet liefhebben. En hoe kon hij ook maar even denken dat zijn persoonlijkheid, zijn aanwezigheid, zijn invloed in een paar weken zouden corrigeren wat vijftien jaar lang verkeerd was gegaan?...”.
Verraad
Op een dag belt een huilende Sigrun op om te vragen of hij die zondagmiddag langs wil komen. Haar vader is laaiend. Op tafel ligt een boek over een jonge vrouw die afrekent met haar extremistische ouders en het rechtse milieu waarin ze is opgegroeid. De tierende en dreigende Björn beschuldigd hem van het feit dat hij het boek in de koffer van zijn dochter heeft gestopt. Wil hem nooit meer zien. Hij kan zijn geld in zijn reet stoppen. Kaspar kent het boek niet, maar als hij Sigruns smekende blik ziet, verdedigt hij zich niet, en loopt zwijgend het huis uit. Uiteindelijk snapt hij Björn ook wel weer: “.. Ouders doen zulke dingen als ze van hun kinderen houden…”. Sigrun verdwijnt uit zijn leven, maar niet voorgoed.
Bevrijding
Na twee jaar belt ze bij hem thuis aan. Hij herkent haar amper met haar zwartgeverfde haar, zwarte hoody en zwarte spijkerbroek. Ze is op de vlucht voor de politie. Tijdens een gevecht met een linkse knokploeg zijn er doden gevallen. Kaspar is in eerste instantie woedend: waarom vergooide ze haar leven ?! Ze beschuldigt hem dat hij haar in de steek heeft gelaten. Voor Kaspars gevoel is het net andersom. Hij zegt dat hij een advocaat voor haar gaat regelen. Kaspar dwingt haar min of meer de volgende dag naar de politie te gaan om haar verhaal te vertellen. De advocaat zal met haar meegaan. En daarna? Misschien kan ze naar het conservatorium. Misschien kan ze bij hem blijven wonen. De nacht voor de aangifte vraagt ze of ze het manuscript van haar oma mag leven. Om tien uur de volgende dag belt de advocaat naar de boekhandel. Sigrun is niet komen opdagen. Kaspar weet niet hoe gauw hij naar thuis moet geraken. Op de tafel een afscheidbrief van Sigrun. Ze wil geen ‘rat’ zijn. Ze heeft zijn creditcard ingepikt, die ze niet zal misbruiken, en een koffer op wieltjes. Ze had wel bij hem willen blijven, maar ze weet ook dat haar vrienden en haar ouders haar niet met rust zullen laten. “… Ik begreep oma toen ik vannacht haar aantekeningen las. Soms moet je toegeven wat je kunt en wat niet. Soms moet je vluchten. Ik hou van je, opa…”. Sigrun heeft zich bevrijd: precies wat Kaspar wenste. Desondanks is hij diep bedroefd. De afschrijvingen van de creditcard komen uit Australië. Wanneer ze steeds minder worden, beseft hij dat ze zich gesetteld moet hebben. Hij brengt zijn tijd door met het lezen van boeken over Australië. Op een dag zal hij er heen vliegen en alle conservatoria aflopen. Er zijn er buiten Brisbane nog twaalf. Dat is te overzien…
Uitgave: Cossee - 2023, vertaling Marcel Misset, 336 blz., ISBN 978 946 452 038 5, € 24,99
Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier
