Subtitel: Een vergelijking van Germaanse en Israëlitische religie
Na het lezen van “De kleindochter” van Bernhard Schlink en “Wewelsburg” van Evertjan van Roekel vond ik het tijd worden om eindelijk eens “Edda en Thora” van de protestantse theoloog Kornelis Heiko Miskotte (1894 – 1976) te lezen, dat ik tijdens mijn ontdekkingsreis in de literatuur echt overal tegenkwam. Steeds dacht ik dat het veel te moeilijk voor mij was. Nou, dat is het ook, maar dat neemt niet weg dat ik mij desondanks zéér met Miskotte verbonden voel. Zijn profetische werk kwam in 1939 uit, net voordat ons land werd bezet door nazi-Duitsland. Evertjan van Roekel laat zien hoe het nazisme zich baseerde op het mythische denken van de Germanen, waarvan het IJlandse heldendicht de Edda een uitdrukking is. Als christen herkent Miskotte de Edda in zichzelf – en ‘so do I’. Ik houd van de bossen en de hei. Ik geef om hunebedden. Ik sla aan op het thema ‘heksen’ en eigenlijk op alles wat ‘oer’ is. Ik ben een ‘bekeerde heiden’. De Thora, waar het christendom op gebaseerd is, komt binnen als een ‘stoorzender’, zegt Miskotte. Een ervaring die ik deel. Het geloof is niet makkelijk. Het geloof is een keuze, die tegen de Germaan in mij, lijkt in te gaan. De Edda-geest, de natuurreligie, zit in mijn bloed. Veroorzaakt een tweespalt. Miskotte heeft het over zijn ‘Zweite Religiosität’. Daarnaast is Miskotte’s boek hoogst actueel nu in Europa het antisemitisme weer helemaal terug is van weggeweest. Misschien zet “Edda en Thora” aan tot nadenken en meer begrip. Misschien kan het werken als tegengif. Ik beschrijf alleen wat ik er voor mezelf uit heb opgepikt.
Me, Myself and I
Volgens Miskotte vinden wij met het verwerpen van de christelijke dan wel Joodse God, een ándere God terug. Namelijk onze éigen God: “… het is de herontdekking van ons onder het puin van eeuwen bedekte wezen…”. Heeft hij het over ons, zeg maar gerust, ‘goddelijke ego’? Ik moet denken aan de heden ten dage overal klinkende oproep ‘authentiek’ oftewel vooral ‘jezelf’ te zijn. Heidendom is géén atheïsme. Heidendom is de religie van de menselijke natuur, aldus Miskotte. In het Duitsland voor WO II werd de christelijke God steeds meer gezien als ‘oosterse import’, een ‘vreemde God’ waarmee het ‘natuurlijke hart’ niets weet te beginnen. “… Wat zich voor onze ogen voltrekt is niets anders dan een ‘kruistocht’ tegen de ‘vreemde God’ van Israël…”. Er werd nog wel wat gezocht richting de ‘Russische ziel’ van Dostojevski, bij Tagore en Gandhi, maar uiteindelijk zonk de vermoeide ‘geest met een eigen gewicht terug in de moederlijke gronden van het eigen heidendom’. Miskotte schetst een cultuur waarin het ontbrak aan zingeving, net als nu verontrustend genoeg. Echter, in het luchtledige viel niet te leven: “… Deze tijd roept de goden…”. Het nihilisme presenteerde zich als ‘leegte’, klaar voor de rentrée van de oude goden (zie ook: “Het lege ik” van Jeffrey Satinover). Alles kon men gebruiken in de oprijzende Teutoonse beweging van Miskotte’s dagen: zie de rassenleer. Het gaat om niet minder dan een ‘herontdekking’. Deze nieuwe inspiratie, of zelfs ‘dwang’ (Miskotte heeft het over ‘furor’: religieuze bezetenheid, mania, roes, waan), blijkt uit veel diepere gronden te wellen dan logisch inzicht of zedelijke overtuiging. Een en ander werd beleefd als het ‘lost paradise’ uit de kinderjaren.
Overeenkomsten
Miskotte begint met een aantal overeenkomsten aan te wijzen tussen Edda en Thora. Germanië voelt zich, evenals Israël, tegenover de volken alleen staan. In de wereld spookt zowel een irrationele ‘Duitserhaat’ als ‘Jodenhaat’. Zie hoe Duitsland de schuld kreeg van WO I en daarvoor diep heeft moeten boeten. Evenals het Jodendom leeft de Germaanse geest meer in de ‘tijd’ dan in de ‘ruimte’, en meer in het’ gehoor’ dan in het ‘gezicht’. Is sterker in muziek dan in beeldhouwwerk. De Edda is tegelijk ‘primitief’ en ‘eschatologisch’ (Ragnarok). Het Germaanse geloof is evenals de Thora ingesteld op de ‘daad’, kent geen ‘ascese’. De Edda kent evenmin te vereren godenbeelden. Evenals in de Thora is in de Edda slechts een vage voorstelling van het hiernamaals (Walhalla) te vinden. Beiden staan vijandig tegen de wereldmacht van Rome. Willen vooral zichzelf blijven. Bij de Germanen in de volksverhuizing en Israël in de verstrooiing leeft de notie van een eigen ‘Rijk’.
In den beginne
In het begin was er volgens de Edda ‘Ginnungagap’, de gapende leegte, de toverkloof, de baaierd waarin Niflheim, de koude, mistige, donkere wereld en Muspelheim, de vuurwereld, een ‘bruisende ketel’ veroorzaken. Uit deze chaos wordt Ymir geboren, de vader der Reuzen. Hij is een-en-al ‘oerdrang’. Tijdens een diepe slaap komen uit zijn oksels een tweeling tevoorschijn. De oerkoe (een algemeen heidense voorstelling die ook bekend is in Egypte, Indië en Iran) Adumla duikt op, die Ymirs antipode, de oerreus Buri, uit het ijs likt. Hij is een-en-al ‘bezinning’. Uit hem ontstaan de Asen. “… De Reuzen leven van geweld, ter wille van het Leven; de Asen leven van de strijd tegen het geweld ter wille van de Orde…”. Deze godengeslachten stichten een voor mens en dier geschikt oord: “… Buri’s zonen, ‘Odin’ en diens broeders ‘Vili’ en ‘Ve’, beurden de aarde op naar de zon en Midgard, d.i. de aarde als bewoonbare wereld, ontstond…”. Deze Germaanse wereld kent allerlei mythische natuurwezens: elfen of alben, ‘moosweibchen’ (vrouwelijke woudgeesten), zeemeerminnen, dwergen die de beroemde ‘Tarnkappe’ hoeden. De Thora vertelt hoe in het begin de hemel en de aarde worden geschapen door God: Jahweh dan wel Elohim. Dat gaat niet moeizaam. Eerder speels, makkelijk en plotseling: “… Met magie kan hij niet bereikt worden, maar hij is zelf de grote magiër, die spreekt en het is er, die gebiedt en het staat er…”. Zie Genesis 1: “… er zij licht en er was licht…”. Even verder: “…‘Ruach’ en ‘Dabar’, ‘geest’ en ‘woord’ zijn de krachten van Jahweh, die in de wereld werken…”. Uit zijn gebruik van woorden en getallen blijkt zijn ‘redelijkheid’. “… Hij bindt de wateren (Ps. 104), hij lacht om de volken (Ps. 2)…”. De God van de Thora is tegelijkertijd verhevener en menselijker dan de godheden in de heidense mythen, die ten dienste van Hem staan (zie Ps, 82). Hij staat buiten en boven zijn schepping. Begeeft zich er ook ín (zie Jeremia 23:23, Job 36:26, Jesaja 55:8,9). Miskotte noemt de sterren de ‘beambten’ van Elohim. Zie Deut. 4:19. Miskotte: “… wat de mythen als aan het huwelijk van hemel en aarde ontsproten voorstellen, dat is in waarheid het werk, de daad van de Schepper, deze ‘Allvermählung’ is een waan …”.
Edda-wereld versus Thora-wereld
De Edda-wereld is in de grond gespleten door de stambomen van Ymir en Buri en het terrein van een eindeloze strijd. Midgard is nooit veilig. De Edda ontvouwt een wereld van eeuwig worden, een oneindige kringloop van chaos tot orde en weer terug. Diep is de noordse voorliefde voor de wilde, onberekenbare, bedreigende, amorele natuur. Naast het donkere woud treedt vooral het gebergte op als een goddelijke, troostende, inspirerende werkelijkheid waarin de mens zich ‘geborgen’ voelt. Nog nooit is er in de bergen een leer van schuld en verlossing ontstaan. De leer van de Thora is dan ook een ‘leer van de woestijn’. Van de ‘ontluisterde natuur’, volgens sommigen. In het heidendom heeft de aarde, het landschap, God en levensgevoel alles met elkaar te maken: “… De daverende heldensagen komen uit de bergen, het smekend gebed en de onderworpen psalm ontstaan alleen in steppe en woestijn…”. Miskotte: “… De Godsleer der Thora werd echter over bergen en zeeën door alle landen gedragen; wat met haar vermogen, de meest verschillende stammen der aarde aan te spreken, samenhangen moet!...”. De wereldstad is aan de vlakte gebonden, dus misschien is er een verband tussen de Thora en de onttovering van de natuur. De God van de mythe is de zichtbare maar duistere werkelijkheid, het Al, om je heen. De mythe verbeeldt geen Godsontmoeting “… maar wereldwerkelijkheid, ‘onze’ wereldwerkelijkheid’…”. De God van de Thora is daarentegen onzichtbaar en kan daarom geloochend worden. We staan volgens Miskotte voor de keuze “… tussen het al, dat Jahweh als een godje verslindt en Jahweh, voor wie het al is als een druppel aan de emmer, een stofje aan de weegschaal. De keuze is zwaar, omdat we haar eenzaam voltrekken in een verwarde wereld…”.
Yggdrasil: de wereldes
Snorri’s Edda verhaalt dat Buri’s zonen Ymir hebben gedood, waarbij zoveel bloed is vergoten, dat alle demonische Reuzen, behalve Bergelmir, daarin verdronken (zie de link met de Bijbelse Noach die als enige de zondvloed overleefde). De Asen gebruiken de lichamen van de gedode Reuzen als bouwmateriaal voor hun nieuwe wereld: Midgard. Ymirs schedel wordt het hemelgewelf, de haren worden bossen, de aderen rivieren, de hersenwindingen de wolken. De wereldes ‘Yggdrasil’, “… het meest geheimzinnige wezen in het kosmische drama…”, komt voorbij, waaraan ‘alles hangt’, dat de ‘negen werelden’ omvat (zie het verrassende equivalent met ‘Adam Kadmon’ en de ‘sefiroth’ in “Kabbala als levenskunst” van Marcus van Loopik). Even verder: “… de chaos, de Heimar-mené, de hulè, het dionysische, het chtonische in één woord, dat moest of wilde de Germaan rechtuit in de ogen zien – en hij zag…. Yggdrasil…”. Uit twee tronken, Ask en Embla, scheppen de Asen mensen. Man en vrouw (ik moest onmiddellijk aan de Bijbeltekst over de blinde man denken, die de mensen ziet wandelen als ‘bomen’, Marcus 8:24-26). Er worden grenzen gesteld voor het land en de zee en de hemel. Er wordt, weliswaar onder dreiging van Thors hamer, een wapenstilstand afgekondigd. De goden houden gericht. Komen daartoe iedere dag over de Bilföst, de Regenboogbrug aangereden. Een vaste zede regeert mens en gezin, stam en volk. Er is een regering, die ten strijde trekt tegen de machten der ontbinding. De heerschappij van Odin, die de ‘trouw’ verkondigt, vestigt zich. Odins grauwe hengst steigert door het zwerk. De raven Hugin en Munin (gedachte en herinnering) zitten op zijn schouders. De wolven Geri en Freki, de adelaar, de slang, de speer en de wild wapperende vaan begeleiden hem. Odins gemalin Frigga ziet zegenend neer op de begrensde orde, het monogame huwelijk en de huiselijke haard. Odin wreekt het onrecht. Hij strijdt tegen de ‘Dwergen’, ontstaan uit de maden die zijn voortgekomen uit het lichaam van de verslagen Reuzen, en tegen het nieuw gevormde geslacht der Reuzen, die zijn voortgesproten uit de ontkomen Bergelmir. Odin rooft in de gestalte van een adelaar de mede, de wonderbaar bedwelmende drank, die door de beide dwergen ‘Hehler’ en ‘Krakeeler’ uit honing en bloed werd bereid. Aan de wortelen van de wereldes Yggdrasil knaagt de draak ‘Nidhogg’. Ver in het koude bovengebied wonen de ‘Nornen’, geheimzinnige wezens ‘zoo schoon en zoo zonder hart’, die soms als de dochters der Reuzen worden voorgesteld.
Testosteron
Alles is strijd, omdat alles in oorsprong chaos is. Ook het rijpen van het graan. Ook de gang der sterren. In geen andere mythe wordt de strijdbare kracht zo ‘eenzijdig’ verheerlijkt. “… De liederen van Thor zijn omgeven van een machtig ‘Donnerwetter’, van een opbruisend triomfgevoel, van een woede, waarin afgerekend wordt tot de vernietiging toe, waarin de wellust der vernietiging, die zo diep leeft in de menselijke natuur, zichzelf bevredigt…”. Het gaat om een zichzelf verliezen, een zichzelf te buiten gaan in geweld. “… Wat niet agressief is, telt niet mee, lééft eigenlijk niet...”. De Edda-wereld staat bol van de testosteron. De spanning geeft het leven diepte. Zonder strijd is het leven leeg. Zonder tragedie is de wereld saai (zie Maarten ‘t Hart die in “Magdalena” schrijft dat hij bang zich eindeloos te vervelen in de hemel). Van meet af aan is elke god een strijder. De rollende, donderende, bliksemende hamer van Thor, ‘Mjölnir’, heeft zo’n grote magische kracht dat hij ook wat dood is weer tot leven kan wekken. “… Vandaar de nood niet alleen van Thor maar van alle Asen als Mjölnir, de heilige hamer, geroofd wordt…”. De cultus van Thor dan wel Donar leefde vooral in Noorwegen en na een nieuwe volksverhuizing op IJsland. “… Daar werden ook zijn tempels gevonden, geen gebeds-, maar offerruimten. Tempel, Thingstätte en Dodenberg behoorden bijeen, golden tezamen als ‘heilig’…”. Even verder: “… Geen god was meer algemeen vereerd. Eenvoudig, rond, driftig, wars van overleg, hoonlachend om alle praat, ras tot spreken, ras tot toorn, stampt zijn stap door Asgard en Midgard; hij is het spiegelbeeld van de doorsnee-Germaan…”. De IJslandse grenssteen had de vorm van een hamer. Een bruid werd met de hamer ingezegend. Over de spijzen bij feestgelagen maakte de boeren het hamerteken.
Het ‘flieszende Licht der Gottheit’
Het natuurgebeuren uit zich in een drama van geisers en lawinen, golfstromen en ijsbergen, de beklemmende stilte van de gletscher-wereld en het wanhopige wonder van het noorderlicht dwars door de nacht der elementen. Ook de seizoenen worden als in strijd bevangen gezien. Zelfs het jaar is een kwestie van ‘Stirb und werde’. De jaargod die in het graf wordt gelegd, splijt de grafsteen met zijn bijl of hamer. Verslaat de donkere winternacht. Verrijst weer: “… Zo verstaan is het Worden verwant te achten met het ‘flieszende Licht der Gottheit’ (Machteld van Maagdenburg) en andere mystieke ervaringen…”. In dit verband komt het zonnewiel voorbij: het achtspakige Jaar- of Julrad oftewel de ‘Gottesrune’. Opvallend is de geringe plaats van de godin, het vrouwelijke element. Wel is er hier en daar een toon van innige eerbied voor Frigga. Maar de Al-moeder (Demeter) ontbreekt, en zeker de Moedermaagd (Artemis). Omdat alles ‘strijd’ is? “… Een overdreven, een om eigen as wentelende, al te eenzame mannelijkheid heeft zich in de Germaanse mythe geprojecteerd…” (zie: “De steppewolf” van Herman Hesse). In plaats van een eeuwige kringloop leert de Thora de onomkeerbare loop van de geschiedenis. De Thora kent ook geen ‘helden’, maar ‘gewone mensen’. Mythische beelden als de monsters Rahab, de Leviathan en de Tannin ontwikkelen zich in de Thora tot chaosmachten die gelinkt worden aan zedelijke verwarring en verwildering. God spéélt met hen (Ps. 104 : 26).
Schicksal
Voor de Germanen is het leven ‘streng’ en ‘veeg’. De innerlijke houding is weerbaar en weemoedig. Romeinse overlevering vertelt hier en daar over krijgsgevangenen die worden geofferd aan de Germaanse oppergod Odin (Wodan): de Alvader. Ondanks zijn wijsheid betekent zijn naam ‘woeden’. Zijn geestelijke extase lijkt een vorm van bloeddorst. De ‘overmacht’ van het blinde lot, het ‘fatum’, is een kwantitatieve grootheid. Het geloof in ‘recht’ en ‘rechtvaardigheid’ ontbreekt. Toch schept ze geen deemoed. Eerder trots. “… Hagens (in het Nibelungenlied) grimmigheid groeit pas tot de ware waanzin van het heldendom, als hij de zekerheid van zijn ondergang bezit…”. Het lot biedt óf zegepraal óf nederlaag, óf leven óf dood (zie mijn vorige blog). Onrust deelt zich aan allen mee. Waarzeggende dromen spelen een grote rol. In zorgeloze stemming spelen de Asen op gouden tafels het heilige bordspel. Ze smeden allerhande kunstzinnige voorwerpen. Ze zingen en denken na over de heersende krachtsverhoudingen inzake hun vijanden, de Wanen. De onberekenbare Loki en zijn kinderen, Fenrir de wereldwolf, de Midgardslang en de bleke vrouw die Hel wordt genoemd, schrijden door Asgard. Daarom is de Germaanse ziel doordrenkt van een diep gevoel van onveiligheid. De Asen voeren de heerschappij bij de gratie van de zwijgzame Nornen, de schikgodinnen die tegelijk de hoeders van de vruchtbaarheid zijn, in hun ‘Welt ohne Wert’. Ze staan ook voor de matronen, de stammoeders, de wraakgodinnen, de sibyllen en walküren die op wilde paarden in Wodans gevolg door de lucht razen. Ze worden begeleid door honden. Ze zitten bij de bronnen aan de voet van de wereldes, die zijn wortels rondom de drie rijken slaat: ‘Oer’ (het verleden), Werdandi (het heden), Skoeld (de toekomst). Kleine kinderen komen uit het water in de diepte, waar ‘raad’ is te halen - de aarde is immers ook een ‘moeder’. Ze scheppen water uit de bron om de wortel van het leven te beschermen. Er zit leembezinksel in: het is onvermijdelijk dat het leven besmet en bedreigd wordt. Aangrijpend is Odins tocht naar de Nornen. Om inzicht te verwerven geeft hij een oog voor een slok water. Beladen met fataal weten toont hij zich een ‘hogere’, innerlijk aangevochten god (zie Prediker 1:18), gekweld en opgejaagd door het raadsel van het Lot . In hem komt het Lot tot zelfbewustzijn. Hij ziet de noodwendigheid van de ondergang, ‘Ragnarök’, en verzoent zich daar heroïsch mee. Het gaat goed tot het fout gaat. Miskotte denkt dat vergeleken met de mythen van andere volken de goden van de Edda zo vaag blijven, omdat alle nadruk op het Lot valt. “… Odin heeft geleden, Odin werd wijs…”. Er is geen ‘heil’, geen ‘verlossing’. “… Maar evenmin als het predestinatiegeloof de calvinisten verlamd heeft (als wij deze slechts betrekkelijke parallel hier mogen trekken) evenmin heeft het geloof in de Nornen de Germanen den moed verminderd…”.
Voorzienigheid
In de Thora is het precies andersom: het gaat fout tot het goed gaat. De Thora kent geen ‘tragedie’, geen ‘ondergang’. De geschiedenis is ‘heilsgeschiedenis’. Het lot wordt veel ‘hoopvoller’ gedragen, ook al zijn de nood en de ellende overal in het leven aanwezig. ‘Heil’ overwelft het ‘Schicksal’. Het lot is niet ‘blind’, er is sprake van ‘Voorzienigheid’. Er bestaat ‘heilszekerheid’: “… Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde…” (Jeremia 31:3). Het lot is ‘bemind te zijn’. ‘Lot’ en ‘Heil’ zijn tegenstellingen: “… Eerst wie zijn ‘heil’ opgeeft, geeft zich prijs aan het ‘lot’; dan eerst wordt het Lot boven den god gesteld, als de god onherstelbaar diep heeft teleurgesteld…”. Het lot is dan ook geen ‘raadsel’, maar een ‘geheim’. Het lot van het ‘uitverkoren volk’ is de oproep een ‘heilig volk’ en een ‘koninklijk priesterdom’ te zijn. Waarzegging wil het ‘stomme’ lot tot spreken brengen, wat in de Thora streng verboden wordt. Spreken is het monopolie van God. De magiër of tovenaar wil de ‘Voorzienigheid’ zijn wil opleggen, wat een doodzonde is. De profeet onthult daarentegen het door de ‘Voorzienigheid’ gewilde. Het Germaanse lot beweegt zich in een ander religieus stadium dan de voorzienigheid. Namelijk dat van de ‘amor fati’: “… Ware toekomst blijft in het heidendom steeds ondenkbaar…”. Er is geen ‘belofte’. Evenmin als de Edda is de Thora echter ‘zoetig’. Daniel 7 kent zijn ‘monsters’. Door middel van een soms zeer grimmig ‘gericht’ zet Jahweh de dingen ‘recht’. Jahweh heeft zijn ‘Thor-kant’: zie Psalm 29 waarin de ‘God der ere’ dondert. Waartoe? Om de groten der aarde hun grenzen indachtig te maken en de mensen opnieuw tot aanbidding te bewegen. In de Thora leidt de ‘Herder’ zijn ‘kudde’ dwars door het lot (van de wereld). De gemeenschap is in de Thora gebouwd op het gezin en niet op de mannenvriendschap. De uitverkorene in de Thora voelt zich ‘klein’ (tegenover Jahweh), de tragisch-gedoemde in de Edda voelt zich ‘groot’. Hem is het dan ook een onmogelijk ding het ‘tragisch bewustzijn’ op te geven voor het ‘schuldbewustzijn’ van de vreemde God uit de Thora: “… Geen wonder, dat er een razend verzet in ons allen woedt juist tegen deze ‘kleine’, ‘kleinzielige’, ‘moralistische’, ‘burgerlijke’, ‘huichelachtige’, ‘kruiperige’ enz. notie van schuld…”. De Germaanse geest neemt “… liever de wijk naar de ‘redding’ in het ‘Schiksalgesetz’, het ‘schrecklich-schöne…”.
Glückauf zum Untergang
De Germaan is ‘dapper’, omdat hij een machtig leven, met de kans te vallen, verkiest boven een onderworpen of een gelukkig of een gewoon leven, zonder levensgevaar: “… wanneer de mens vertelt, vertelt hij gaarne zijn uitzonderlijke daden, het onverwachte, het griezelige, het wilde, het welslagen door het wagen…” (zie “De baron van Münchhausen”). Een ‘knabenhafte’ vreugde in avontuur ‘hardt’ hem. Tacitus vindt de Romeinse elite nogal ‘verwijfd’. Lafheid is schandalig. In plaats van de grenzen van het leven in het algemeen als zinvol op te vatten, ervaart de heiden deze als onzin. Nergens wordt de ‘heilige onbezonnenheid’ zo beleden als in de Edda. Moed verschaft macht, en macht ‘eer’. Zie Nietzsche’s ‘Wille zur Macht’. Er bestaat geen onderscheid tussen krijgsgebral en religieuze vervoering. De ‘eer’ gaat leven en dood te boven. Wraak en zelfondergang handhaven de ‘eer’. De ‘roem’ (zie hoe hetzelfde fenomeen werkt op sociale media). Uiteindelijk zal de dapperheid, de wilde jacht en het extatische moorden, uitlopen op het zinloze. Vrij baan krijgt de woede der vernietiging óm de vernietiging. Helden gaan ‘Glückauf zum Untergang’.
Umwertung aller Werte
Het grote probleem in de Thora is niet de ‘eer’ maar het ‘recht’. Jahweh eist ‘tsedaka’, rechtvaardigheid. De Heer verlost ook niet door ‘spies en zwaard’ (zie 1 Sam. 17:45). De mens moet niet goddelijk worden, maar ‘goed’, ‘rechtvaardig’, ‘oprecht’, ‘weldadig’, ‘mild’ (zie Micha 6:8). “… De mythe vertolkt wereldwerkelijkheid, de Thora Godsontmoeting…”. In de Thora ligt het accent niet op de held maar op de ‘martelaar’: als een lam wordt hij ter slachting geleid. Er is geen sprake van dapperheid, maar van ‘standhouden’ (in het geloof). Jahweh heeft iets ‘moederlijks’. Is met ‘barmhartigheid bewogen’. Bijzondere waardering geldt de arme, de vreemdeling, de weduwe en de wees. “… Terecht zag Nietzsche in dit ‘christelijke’ gevoel een ongehoorde omkering van de antieke waardenschaal…”. Volgens Nietzsche, de ‘filosoof met de hamer’, een soort Thor dus, gaat het er niet om ánders te worden, maar veeleer helemaal ‘jezelf’ te zijn. Om zélf God te zijn. Om ‘gevaarlijk te leven’. Terug naar het instinctwezen. Terug naar het oerwoud. Terug naar de ‘blonde Bestie’. De mens is de mens een wolf. Je bent een vriend of je bent een vijand. De Edda kent een grenzeloze verering voor het ‘vechten’. Wat voor de vrouw het kraambed is, is voor de man het slagveld (zie “Oersoep” van Bregje Hofstede).
Loki
De onbetrouwbare spotter Loki, god van de chaos de leugen en de misleiding, staat voor het demonische, het ‘gespletene’. Hij is een gedaanteverwisselaar. Van onduidelijk geslacht. Eet van twee walletjes (zie de ‘dialectiek’). Een onruststoker die doet denken aan Hermes, de god van de dieven. Hij haat en is tegelijk gefascineerd door de macht van de wolf Fenrir, die hij moet temmen, omdat hij verantwoordelijk is voor de dood van Balder (door een maretak). Loki komt overeen met Satan, de ‘boze’, die sporadisch voorkomt in de Thora. Satan behoort evenwel tot de hemelse hofraad van God. Hij is een ‘malakh’, een ‘zwarte’ engel, een bode. De demonische machten zijn tégen God en tegelijk ván God.
Absurdiologie
De Edda-geest haat de psychoanalyse, “… omdat zij de driften die achter dit Berserkerheidendom drijven, onthult…”, aldus Miskotte. Wijsheid, bezonnenheid staat tegenover bezeten agressie. Daardoor ontwikkelt zich ook een wrok tegen het intellect. Zie Karen Armstrong die in “Compassie” beschrijft hoe ons ‘reptielenbrein’ gefocust is op de vier V’s: vechten, vluchten, vreten, voortplanten. Donkere driften die wij volgens de Thora kunnen overwinnen, want in onze neo-cortex heeft zich een gebied ontwikkeld waardoor het mogelijk wordt keuzes te overwegen en compassie te tonen. We zijn geen dieren; we zijn mensen. Het Jodendom snapt dan ook niet hoe men de gewetenloosheid tot deugd kan verheffen en de doelloosheid tot de zin van het leven wenst te verklaren. Het gekke is dat de zuigkracht van de oorsprong meestal sterker is dan de lichte opgang naar de wil tot orde. Wanneer er sprake is van een verstoring van het psychisch evenwicht is dat altijd richting het ‘lagere’, niet richting het ‘hogere’. Het heidendom is zonder ‘innerlijkheid’, die alle ‘geestelijke zelfstandigheid’ en de ‘vrijheid’ van de christen is (zie ook “De zin van het bestaan” van Viktor Frankl). Je zou kunnen zeggen dat de controverse tussen Edda en Thora, de controverse tussen het dionysische (het extatische, chaotische en instinctieve) en apollinische (het ordelijke, redelijke en harmonieuze) is. “… De Godheid wordt aanschouwd in het ‘Woeden’ óf in de ‘Menselijkheid’, in Odin óf in Jahweh…”. Er is een sacrale strijd gaande tussen theologie en absurdiologie, aldus Miskotte. Tussen humaniteit en het recht van de sterkste. Onbewust vegeteert de Edda-geest nog steeds in de kerkelijke wereld, denk ik. Zie de 83-jarige Harriët Tom, die een taakstraf kreeg opgelegd omdat ze op 22 september 2022 een kunstwerk met ‘asjera’-beeldjes vernielde in een tentoonstelling van het Bijbels Museum in Buitenplaats Doornburgh. Of de extreem linkse christenen van Christelijk Collectief die op 7 juli 2024 het pand van Christenen voor Israël besmeurden met rode verf. Dat het christendom zijn wortels niet dieper heeft geslagen hoeft niet te verbazen: “… De prediking komt ‘van buiten’, het levensgevoel ‘van binnen’…”. Het geloof is geen ‘erfgoed’. Gaat dwars tegen het Germaanse instinct in. In tegenstelling tot veel orthodoxe theologen staat Miskotte dan ook positief tegenover te Verlichting. Dat is goed te begrijpen wanneer je weet dat hij het nazisme in de ogen keek (zie mijn vorige blog). “… Waartoe dient, als de logos wordt verloochend en verworpen, nog het woord? Om het ongehóórde te zeggen! Om het waanzinnige uit te brengen…”.
Godenschemering
Met Balders dood, begint de ondergang der goden. “… Drie hanen kraaien, een bij Eggther waar hij zit met zijn harp in het kreupelbos, de helrode haan, die Fjalar heet, een andere, Guldekam, wekt bij de goden, in Odins woning, de onrust, de derde kraait onder de aarde, de bloedrode haan in de hal van Hel. Uit het Noorden nadert, door Loki gestuurd, Nagelfar, het schip met helpers van Hel bemand en gebouwd uit de nagels der gestorvenen. Uit het Zuiden komt Sust, de vuurreus uit Muspelheim met zijn gezellen in zengende gloed. Als ze over de Bifröst-brug komen, stort die in en vele mannen vergaan. Rotsen breken, reuzinnen vallen, naar Hel trekken de mannen, de hemel barst. Dan volgen de gevechten, god tegen god, man tegen man, borst aan borst…”.
Dualisme
Het christendom voegde zich vaak probleemloos in het heidendom: “… zoals in Bretagne menig crucifix de voorkeur der gelovigen geniet, indien het staat op een oude dolmensteen, zo volkomen naïef schijnt – mede door de schuld der kerk – een leven van gemoedelijke onbeslistheid onder de Germaanse stammen zich ruimte en recht verschaft te hebben, oudtijds en telkens weer…”. In mijn jeugd op de Biblebelt gingen er in de ‘zware’ kerken inderdaad maar weinig mensen naar het avondmaal. De meesten voelden zich ‘onbekeerd’, en daar zat niemand mee. Zie ook de “Heliand”. Jezus is ‘de Geweldige’. De discipelen zijn ‘helden’. De Bergrede heeft de sfeer van een ‘Dingtag’. En eerlijk gezegd heb ik zelf ook veel meer met het beeld van Jezus in Openbaring 1, “… Zijn hoofd en haren waren wit als witte wol of sneeuw, en zijn ogen waren als een vlammend vuur. Zijn voeten gloeiden als brons in een oven. Zijn stem klonk als het geluid van geweldige watermassa’s. In zijn rechterhand had hij zeven sterren en uit zijn mond kwam een scherp, tweesnijdend zwaard. Zijn gezicht schitterde als de felle zon…”, dan met het lievige herdertje in soepjurk op zondagschoolplaatjes. Abel Herzberg meent dat de Joden niet gehaat worden omdat zij de Christus zouden hebben gekruisigd, maar omdat zij de Christus hebben voortgebracht. Soms bezoek ik oude kerken, kijk naar de crucifix, en bedenk dat de gedode God evengoed een expressie van de overwinning van het heidendom zou kunnen zijn. Miskotte: “… Wie het antisemitisme bij benadering begint te verstaan, die ziet daarin samengestuwd eeuwen verzwegen afval, het leed van de tweespalt in duizenden harten, de naweeën van het syncretisme, de diepste oorzaak waarom men zich niet uit kan drukken dan in daden…”. Waren er geen woorden voor hoe men leed aan de kerk? Kerken en altaren en pelgrims vormden niet meer dan een toneelwand. De tweespalt, die de nazi’s onder andere projecteerden op ‘rassenvermenging’, werd (te) lang verdragen en verborgen. Henk Vreekamp in “Het tegoed van Miskotte”: “… De bloedmystiek in de Graallegenden heeft het bloed dat in ons stroomt en het bloed dat voor ons gevloeid heeft, niet uit elkaar kunnen houden…” (zie mijn vorige blog). De existentiële strijd in de ziel bleef een ‘eenzaam-verbeten’, uitputtend, halfslachtig, schizofreen gebeuren. Het antisemitisme is “… een grenzeloze, veel te lang verzwegen haat tegen den God van de Thora, die ook de God der kerk is…”.
Het imperalisme van Oer
Niemand is erbij gebaat dat het almagaam van voorstellingen en gevoelens in de volksziel voortduurt, aldus Miskotte. Het maakt de zielen ziek. Het brengt een verwrongen geestesstaat mee waar tenslotte niemand meer een weg uit zal weten, zodat een uitbarsting, een ‘gewelddadig tabula-rasa-maken’ de konsekwentie zal zijn. Wanneer je door je eigen innerlijke vijand wordt verslonden kom je precies uit waar je niet wezen wil. Miskotte pleit voor het breken van de ban aangaande dit innerlijk-onmogelijk compromis. Een bewuste keuze te maken om het lijden aan ‘de vreemdheid van God’ op te heffen. Afval óf bekering. Hij staat een radicale ‘scheiding der geesten’ voor, wat echter ook kan leiden tot het nihilisme van Loki ( ‘het imperialisme van het Oer’, aldus Miskotte). Kijk om je heen zou ik zeggen. Kwam onder Nietzsche’s aankondiging van de ‘Übermensch’ toch eigenlijk niet vooral de ‘Urmensch’ tevoorschijn? Komen de Germaanse goden anno 2025 niet weer uit de wouden gekropen? Klimmen zij niet naar boven en presenteren zij zich vandaag - uiteraard - niet vooral via de elektronische snelweg? Staan mythe en computer niet aan hetzelfde front? Precies daarom pleitte wijlen Henk Vreekamp, een van mijn grote inspirators, ervoor de Edda een plek te geven in de kerk. Zodat we ons bewust kunnen worden van onszelf.
Uitgave: Kok - 2008, 298 blz., ISBN 978 904 351 549 8, € 39,99
Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

Geen opmerkingen :
Een reactie posten