Menu

vrijdag 27 juli 2012

Collaboratie, Landverraad en Heldendaden – Henk Eefting


Subtitel: Kanttekeningen bij ‘Goed’ en ‘Fout’ in de Tweede Wereldoorlog

“… Mijn familie was fout in de oorlog, dat is maatschappelijk vastgesteld. Fout zijn in de oorlog is een kiss of death. Kinderen horen te lijden voor vaders gedrag. Ik heb er minder last van dan mijn broers, maar wij werden dus vakkundig buiten de maatschappij geplaatst…”
– Rudy Stroink (blz. 104)


Henk Eefting (Witteveen – 1938), voormalig commando-officier, luitenant-kolonel der infanterie en directeur van de militaire strafgevangenis “Nieuwersluis”, maar óók zoon van een Drentse NSB-boer, schreef met “Collaboratie, Landverraad en Heldendaden” niet bepaald een boek dat je even voor de lol leest. In zo’n 80 korte verhaaltjes zet hij grote vraagtekens bij de goed-fout discussie van na de oorlog, en stelt hij allerlei misstanden aan de kaak. ‘Ik snap de behoefte om ‘foute’ ouders te rehabiliteren’, dacht ik toen ik met dit boek in handen stond, ‘maar maakt je dat als schrijver al niet bij voorbaat subjectief en vind je niet altijd een stok om een hond te slaan? Is een boek in roman-vorm niet een beter idee dan deze documentaire?’. Een ‘lastig’ boek dus om te recenseren.

Eefting schreef eerder “De achterkant van de bevrijding” en “De Bijzondere Rechtspleging 1944-1952”.
“Collaboratie, Landverraad en Heldendaden” leest als een trein en is nogal ‘ontluisterend’; maar om genuanceerd te kunnen oordelen moet deze stem over de zwarte kant van de oorlog wél worden gehoord, denk ik.
Het boek is opgedeeld in vijf thema’s: ‘Voor de oorlog’, ‘In de oorlog’, ‘Na de oorlog’, ‘De achterkant van de bevrijding’ en ‘De bijzondere rechtspleging 1944-1952’.

In ‘Voor de oorlog’ licht Eefting het een en ander toe over de beweging van de NSB en zegt dat de leden niet altijd de ‘landverraders’ waren waar ze voor worden aangezien: “… Het zou wijs zijn het jongste verleden eens proberen te bekijken en beoordelen vanuit die tijd en niet vanuit de onze!...”.
Kon er uit Duitsland iets ‘goeds’ komen? Eefting toont aan dat er in de sociale wetgeving van Nederland nogal wat verbeteringen zijn bewerkstelligd die uit de koker van het nazisme komen: “… Ze betreffen uiteenlopende gebieden als sociale zekerheid, ziekenfondswezen, loonbeheersing, arbeidsverhoudingen en de organisatie van de politie. De Utrechtse historicus Maarten van Rossem die als student het plan opperde een artikel te schrijven over maatregelen die de Duitsers in de bezettingstijd hadden genomen en die na de oorlog waren gecontinueerd, kreeg te horen dat hij zich daarmee tot een ‘paria’ in kringen van historici zou maken waarop hij van het plan afzag…”.
Willem Drees was helemaal niet de geestelijke vader van de AOW. Eefting citeert hierover Pim Fortuyn: “… Hij trof de wetten kant en klaar aan op zijn bureau. Hij hoefde ze alleen te ontdoen van het leidersbeginsel van de bezetter en klaar was Kees. Drees heb ik daar zelf nog over kunnen ondervragen, hij had er niet de minste moeite mee dat toe te geven, maar voegde eraan toe: ‘Meneer Fortuyn, u begrijpt toch wel dat ik dat in het politieke klimaat van vlak na de oorlog zo ronduit niet kon zeggen?’…”.

In ‘In de oorlog’ veegt Eefting o.a. de vloer aan met het optreden van koningin Wilhelmina en prins Bernhard. Door naar Londen te vertrekken maakte de eerste “… de weg vrij voor een politiek nazi-bewind in plaats van een (veel soepeler) militair bewind zoals in België. En dat hebben we geweten! (…) Nederland heeft in de Tweede Wereldoorlog bijna 75% (102.000 personen) van zijn joodse bevolking verloren. België verloor 35% van zijn joodse burgers, Frankrijk 22%, Italië 5% en Denemarken slechts 1,6%...”.
Eichmann-aanklager Gabriel Bach in het ND (28.03.12): “… Nederland heeft de ergste statistieken van alle Europese landen. Maar in België en Frankrijk was een militair bezettingsbestuur. Dat was gewoonweg minder goed in het oppakken en deporteren van Joden. En het leger had andere prioriteiten. In Nederland was de administratie goed en werd het deportatiebeleid uitgevoerd door fanatiekelingen als Eichmann…”.
De Amsterdamse SD-chef Lages zei na de oorlog dat de Duitsers zonder hulp van de Nederlandse politie nog geen tien procent van het aantal gedeporteerde joden had kunnen oppakken.
Eefting: “… Hitler kon zijn gang gaan, omdat de Joden voor de Geallieerden van geen enkel belang waren. Het Nederlandse volk als geheel valt niet veel te verwijten. De Duitsers hadden zware straffen en represaillemaatregelen in het vooruitzicht gesteld en de eigen leiders hadden verboden verzet te plegen…”.
Over Bernhard: “… Hij was lid van de SS, de SA en de NSDAP en vlak voor zijn huwelijk met Juliana meldde hij zich in persoon af bij Hitler. Waarmee gezegd wil zijn dat hij een dikke berg boter op zijn hoofd had. Vaststaat dat hij vóór, in en na bezettingstijd een spion is geweest en dat hij als commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten naliet een eind te maken aan de mishandelingen van de politieke delinquenten…”. Zijn moeder, prinses Armgard, zou klip en klaar hebben toegegeven dat haar zoon voor de Duitsers spioneerde. Ook Annejet van Zuil schildert hem in “Een verborgen geschiedenis” af als een opportunist die de integriteit van het koningshuis ernstig heeft geschaad. Bert Wagendorp in De Volkskrant (10.03.10): “… Met de prins van Lippe Biesterfeld kreeg dit boerenkikkerland in 1936 precies de schijnheld en nepschurk die het verdiende. Het viel de prins niet eens te verwijten dat hij een gespreid bedje accepteerde, kwalijker was dat de mythes rond de prins decennialang in stand werden gehouden…”.

Erg trots op de ontembare kracht van de democratie hoeven we niet te zijn: “… De bijdrage van de westerse democratieën aan de ondergang van het Derde Rijk is vergeleken bij de inspanningen van de Sovjet-Unie, volstrekt secundair geweest, zoals alleen al uit de aantallen gesneuvelde militairen valt op te maken: honderdduizenden tegenover miljoenen. Er was een totalitaire macht nodig om nazi-Duitsland te breken…”.
Eefting toont aan dat de naïviteit en het amateurisme van het verzet soms ten-hemel-schreiend was en dat de Bijzondere Rechtspleging die in en na de oorlog gold op essentiële punten strijdig was met de rechten van de mens.
Radio Oranje stelde ook al niets voor, en werd voornamelijk door koningin Wilhelmina gebruikt om haar verloren prestige te herwinnen: “… Als je de teksten goed leest, komt die propaganda over als een ware hersenspoeling…”.

De rest van het boek gaat over de manier waarop met collaborateurs werd en wordt omgegaan. Niet voor niets luidt een van de hoofdstuktitels: ‘Guantánamo in Nederland’.
Daarmee wordt Kamp Westerbork bedoeld waar vele al of niet ‘foute’ Nederlanders na de oorlog werden geïnterneerd. “…De toestanden die in deze kampen heersten, waren in de meeste gevallen met geen pen te beschrijven. ‘Soms waren de omstandigheden even mensonterend als ze in de Duitse kampen waren geweest’, zo schrijft de historicus Eric Slot. Moord, doodslag, foltering, mishandeling, het opzettelijk onthouden van medische zorg, vaak de dood tengevolge hebbend, uithongering en een scala van zedenmisdrijven waren – zeker gedurende de eerste maanden – aan de orde van de dag…”.
Over het geharrewar over het aantal doden dat na de bevrijding onder de collaborateurs zou zijn gevallen: “… Enkele jaren geleden was dat ‘officieel’ 50. Inmiddels heeft Koos Groen vastgesteld dat het om 1200 tot 1500 slachtoffers gaat…”.

Het laatste gedeelte van het boek is gewijd aan de schrijnende reakties die Eefting kreeg van NSB-kinderen: “… Een kind van een ‘foute’ ouder moet eigenlijk zwijgen: zijn spreken verstoort het beeld van de goed-fout-ideologie…”. Deze kinderen hebben verschrikkelijk geleden, en lijden nog steeds. Daar is m.i. de laatste tijd gelukkig meer aandacht voor gekomen.
Uit een geschiedenisboek in de methode Brandaan (Malmberg): “… Veel mensen lieten pas na de bevrijding merken hoe erg ze de Duitsers haatten. Ze wilden iets doen om te laten zien hoe kwaad ze waren. Sommige mensen zochten meisjes die verkering hadden gehad met een Duitse soldaat. Ze knipten de meisjes kaal en scholden hen uit. Na de oorlog was het makkelijk om een held te zijn…” (blz. 84).

Kunstenaar Armando, zelf vervolgd in WO-II, over bepaalde reakties: “… Kennelijk zijn er nog steeds mensen die 50 jaar na de oorlog alsnog verzetstrijder willen worden…”.

Eefting zegt dat het makkelijk is te oordelen over ‘toen’ met de wijsheid van nu. En dat is waar, waarbij ik wel wil aantekenen dat dat voor hem zelf natuurlijk ook geldt.
“Collaboratie, Landverraad en Heldendaden” is een pijnlijk boek, dat aanvangt met een wijs citaat van Solzjenitsin: ‘Historische gebeurtenissen worden niet begrepen in volle passie, maar alleen van op een zekere afstand’.

Laat ik tot slot Harry Mulisch (zie mijn vorige blog) maar voor zich spreken tijdens een interview:”… Vraag: ‘Heeft u de lezers wakker willen schudden om na te denken over de vraag of er wel iemand in de oorlog is geweest die geen schuld had in de oorlog?’
H.M.: ‘Het is natuurlijk niet de bedoeling geweest. Maar als dat het gevolg is, dan is dat helemaal niet zo gek. Want ja, niemand is onschuldig natuurlijk. Iedereen wist wat er gebeurde. Maar als je er dan iets tegen gaat doen, in het verzet, dan maak je je weer op een andere manier schuldig. De oorlog is een toestand waarin iedereen in de … eh prut gaat. Als je niks doet, maar ook als je wel iets doet. Als je ertegenin gaat. Dan loopt alles uit de rails. Het moet gewoon geen oorlog zijn.’ …”.

"Collaboratie, Landverraad en Heldendaden" is voor €18,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt ( voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).


Uitgave: Aspekt - 2011

zondag 22 juli 2012

Harry Mulisch – Hans Dütting


Subtitel: 1927 – 2010 Een documentaire

Harry Mulisch; één van de grote drie. Je vond hem leuk, of je vond hem onuitstaanbaar - een tussenoptie scheen niet mogelijk. Ik vond hem leuk. Sterker: ik lag in een deuk om de elegante en altijd opgewekte arrogantie waarmee hij overal kwam vertellen dat HIJ de beste was:
“… Het is niet moeilijk om in Nederland een schrijver van belang te zijn, maar ik ben liever niets naast Dostojevski dan ‘iets’ naast de klungels, die hier voor schrijvers doorgaan. Zo ijdel ben ik wel… Ik ben een groot schrijver, daar helpt geen moedertjelief aan…”.


Daarmee riep hij heel wat venijn op. Aartsrivaal Gerard Reve: “Het werk van Mullis, is niks als vulles”. Het Amsterdamse studentenweekblad ‘Propria Cures’: “Bestrijd het leed dat Mulisch heet”. Op 22 augustus 2002 hielden ze vanuit die hoek een ‘Grote Harry Mulisch Inruil Actie’ op het Spui. Commentaar Harry Mulisch : “… ‘Hoeveel boeken hebben ze opgehaald? Een stuk of zestig? Nou, als je bedenkt dat ik er anderhalf miljoen heb verkocht, dan is dat heel wat.’ Je ziet de jongens verschrompelen…”. En dat werd alleen maar erger, toen een boomlange redacteur met de oogst reikend tot aan zijn kin in zijn armen, bij Harry aankwam: “… Wat nu? Eerst overweegt Mulisch nog de eerste drukken er uit te zoeken, ‘want daar krijg je zo tweehonderd euro voor’, maar dan zegt hij: ‘Wil iemand een boek? Ga je gang.’ Dat laten de omstanders zich geen twee keer zeggen. Zelfs mensen die net nog bij de bakfiets stonden om zijn werk in te leveren, duiken op de stapel, en de schrijver signeert geduldig. ‘Dat is niet de bedoeling! Zo wordt het een Mulisch-show!’ bromt een PC-er. Te laat. Binnen tien minuten zijn de boeken weg en druipt de redactie af…”.
Albert Hoogeveen van boekhandel Scholtens Wrister in Groningen: “… Mulisch is natuurlijk pedant en dat kun je je in Nederland niet permitteren. Men verwacht hier van een schrijver weemoed. Een beetje afwijkend gedrag wordt wel getolereerd, maar dan moet het meelijwekkend zijn. Bij Mulisch ben je dan aan het verkeerde adres, die staat in het Letterkundig Museum zonder probleem naast zijn eigen borstbeeld te schitteren…”.
Slotzin in “Voer voor psychologen”: “… En schaterlachend, op één pantoffel, de andere op mijn hoofd, ga ik op weg…”. À la de Heilige Gek. Je kunt van alles over Mulisch zeggen, maar niét dat hij bitter of kwaadaardig was.
“… Hij gunt zijn vrienden het allerbeste en het allerhoogste, erkenning, bijval en roem. Mogelijk is zijn vriendenkring daarom ook zo veelzijdig samengesteld: schakers, componisten, schilders, musici, acteurs, journalisten, politici, natuurkundigen en filosofen. Maar uiteraard: geen schrijvers, want al te goed is buurmans gek…”.

Deze ‘In Memoriam’ werd geschreven door Hans Dütting (1947, auteur/vertaler, was o.a. werkzaam voor het Letterkundig Museum en Documentatie Centrum in Den Haag en het Institut Néérlandais te Parijs), een bewonderaar die Mulisch jarenlang volgde. Hij ordende alles wat hij aan artikelen en interviews van en over Mulisch kon vinden chronologisch, praatte vervolgens de zaak aan elkaar, en zo ontstond een razendsnel en leesbaar boek.

“Ik BEN de Tweede Wereldoorlog”, zei Mulisch ooit: de rode draad in zijn werk. Mulisch ouders scheidden toen hij negen was. Hij bleef bij zijn vader wonen die tijdens WO II directeur personeelszaken was van de Duitse ‘roofbank’ Lippmann-Rosenthal & Co in Amsterdam, het bankiershuis dat verplicht ingeleverde joodse bezittingen ‘beheerde’. In die functie kon hij zijn joodse ex-echtgenote, die bij de Joodse Raad werkte, en zijn zoon uit Duitse handen houden. Zijn moeder emigreerde naar Amerika. “… Als mijn vader niet had gecollaboreerd, was mijn moeder niet levend uit de oorlog gekomen…”. De strijdende partijen, de heersers en de slachtoffers, waren in Harry Mulisch verenigd.

Na de oorlog werd zijn vader opgepakt, ging Mulisch niet meer naar school maar had hij ook geen werk, en wist hij één ding zeker: ik word schrijver. “… En Mulisch schrijft: een roman, verhalen, een toneelstuk, notities – die hij allemaal in 1959 in het bijzijn van zijn vriend Hein Donner, de schaakgrootmeester, verbrandt. Drie jaar lang schrijft hij, ‘En laten jonge schrijvers zich dit voor gezegd houden,’ zonder dat iemand er van wist of hoorde. In februari 1949 begint hij aan ‘Archibald Strohalm’. Hij heeft niets te eten. ‘Hoe dan ook, ik schreef. Mijn vader zat in de gevangenis, de bakker wilde zonder geld geen brood meer afgeven, en terwijl ik stukje voor beetje het huisraad verkocht, schreef ik verhalen, die na een paar aanvankelijke successen door heel de wereld geweigerd werden…”. Wat aan waardevolle bezittingen overbleef werd door dieven die zich uitgaven voor binnenlandse strijdkrachten gejat.

Alles komt aan bod in dit boek. Zijn betrokkenheid bij Provo, zijn ‘verliefdheid op Castro’, de aangrijpende reportage die hij schreef over het proces tegen Adolf Eichmann, zijn weigering lid te worden van het Republikeinse Genootschap vanwege de clubclausule dat ‘alleen autochtone mannen’ in aanmerking komen voor het lidmaatschap (dan is zelfs de monarchie nog vooruitstrevender), Ruud Lubbers die naar aanleiding van de vraag van bondskanselier Helmuth Kohl of de drie van Breda vrijgelaten kunnen worden niets beters weet te verzinnen dan hem “De aanslag” te sturen om duidelijk te maken hoe gevoelig dat bij ons lag (wat werkte: de kracht van cultuur), hoe hij kanker overwon, de rel rond het boekenweekgeschenk ‘Het theater, de brief en de waarheid’, dat deels geïnspireerd was op de verzonnen ontvoering van acteur Jules Croiset, de gelegenheidsuniversiteit die twee uur werd opgericht om Mulisch tot doctor in de wijsbegeerte te promoveren, het verpletterende succes van ‘De ontdekking van de hemel’: zijn ‘totaalroman’, zijn prijzen en onderscheidingen, Mulisch vele, vele vrouwen, wat hem ooit een artikeltje in een New Yorkse krant opleverde waarin werd gezegd dat hij vanwege zijn duizendste verovering een feestje had gebouwd (wat hij trouwens ontkende) dat zijn moeder naar hem opstuurde met in de kantlijn de onsterfelijke woorden: ‘Eigenaardig om dat van je eigen zoon te horen…’. In ieder geval nam Mulisch zijn uitgeverij De Bezige Bij serieuzer dan al zijn huwelijken: “… De Bezige Bij, c’est moi – zo ziet hij dat. Je kunt hem daarom gerust de Bijenkoning noemen…”.

Over Haarlem, de stad waar Mulisch het meeste naam heeft gemaakt, schreef hij doodleuk: “… Haarlem is de negerwijk van Amsterdam. Iedereen kijkt zwart. Dat dit niet bijdraagt tot de kleurigheid van het stadsbeeld laat zich horen. Tevergeefs proberen de Haarlemmers hun zwartgalligheid achter bloementooien te verbergen. Door wrok verteerd mijden zij de openbare weg, en in hun donkere huizen overpeinzen zij slechtgewassen de menselijke verhoudingen. Men woont niet in Haarlem, men lijdt aan Haarlem…”. Over het Hildebrandtmonument dat daar enige tijd stond: “… Dit is echter kort geleden verpulvert toen meer dan tien mensen tegelijk er naar keken, wat door de maker uitdrukkelijk verboden was…”. Als de Wereldomroep hem vraagt iets over de stad te zeggen, en Mulisch begint over dat Haarlem is omringd door krankzinnigengestichten, laten ze het er daar maar bij zitten.

Harry Mulisch is de enige schrijver die ik in mijn leven ben tegengekomen voor wie ‘de wijsbegeerte der wetsidee’ (een reformatorische filosofie) niet vreemd was. Nu snap ik waarom. Zijn beste vriend, Hein Donner, was van calvinistische huize. Samen ontwikkelden ze een taalgebruik dat voor niemand meer te volgen was, en heel veel irritatie wekte: “… Waren wij flikkers? Feitelijk zeker niet. De hete brij, waar wij als twee hatende katers omheen slopen, was niet van lichamelijke aard…”.
Ontroerend is het te lezen hoe hij Donner trouw bleef bijstaan toen deze werd getroffen door een beroerte.

Ik denk dat het volgende stukje wel zo ongeveer het meeste inzicht in het schrijverschap van Mulisch geeft: “… Nadat ‘Archibald Strohalm’ is verschenen, vertelt Mulisch, is ‘De criticus Hans Gompert (1915-1988) erg lovend, maar hij vond dat boek wel een raar kantje hebben. Hij vergiste zich, want dat rare kantje bleek heel essentieel in mijn geval. Ik moet een transcendente draai aan het boek hebben gegeven. Ik was vermoedelijk knetter (toen hij het schreef) ja. Maar ik kende de neiging niet om dat om te zetten in een naturalistische vertelling, zoals Reve. Maar het boek heeft absoluut psychotische trekjes. Archibald Strohalm heeft mijn kruis op zich genomen.’ Wat was er volgens Mulisch psychotisch aan ‘Archibald Strohalm’? ‘De uitstorting van inzichten van hoe de wereld in elkaar stak. Die obsessie van Archibald Strohalm om in zeven boeken zijn wereldbeeld vorm te geven. Dat wou ik ook en dat ging dus mis. Om als het ware mijn vege lijf te redden heb ik toen maar dat boek geschreven. Maar het project zelf ben ik nooit vergeten. Tenslotte heb ik dat in 1980 volbracht met het schrijven van ‘De compositie van de wereld’. Ik schrijf boeken, anderen richten een sekte op…”.
De rest van dit boek is commentaar.

"Harry Mulisch" is voor €22,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: Aspekt - 2011

maandag 16 juli 2012

Het huwelijk – Tim Keller (met Kathy Keller)


Subtitel: Gods wijsheid over gevende liefde

Is het tij aan het keren?
Pas kreeg ik in de Kalverstraat een gratis tijdschrift in handen gedrukt, “Esta” nr. 8/2012, waarin een artikel van Marleen Janssen: “Pleidooi voor eeuwige liefde – Waarom vreemdgaan als het ‘makkelijk’ kan?”, dat mij uit het hart is gegrepen: “… Elke twee weken hoor ik dat er weer een stel dat ik ken gaat scheiden. Bijna allemaal hebben ze kinderen, en vrijwel altijd is de reden van de scheiding een al te aantrekkelijke buurman. Of een waanzinnig interessante collega. Het lijkt of iedereen vreemdgaat. En: of iedereen het normáál vindt.
Ik vind het niet normaal. Ik vind: eerst je oude breiwerkje afmaken, en dan pas aan iets nieuws beginnen. ‘Nou ja zeg, hoezo dat?’ zeggen mijn vriendinnen. Ze kijken me aan alsof ik uit de middeleeuwen stam.
Wat moet ik zeggen tegen een collega die me toefluistert dat ze zulke fantástische sex buiten de deur heeft, terwijl de kinderen pannenkoeken eten, gebakken door papa die van niets weet? Ik krijg er tranen van in de ogen en prevel iets wat onverstaanbaar blijft. Ik zeg niet: wat leuk voor je. Ik kan het mijn strot niet uit krijgen. Ik ben geen preuts wezen dat losgezongen is van de realiteit. Ik ben van vandaag en ik ben in de war. Is monogamie uit de mode of zo? What’s going on?...”.


Relatietherapeut Aly van Geleuken in datzelfde blad: “… Het verstandshuwelijk van vroeger – ja, ik klink nu misschien wat ouderwets – was zo gek nog niet. Omdat je het met elkaar te doen had, scheiden was niet aan de orde, vond je samen een vorm. Daar zouden stellen anno nu misschien iets van kunnen leren..”.

Tim Keller: “… In de Westerse cultuur van tegenwoordig besluit je om te trouwen omdat je je tot de ander aangetrokken voelt. Je vindt hem of haar geweldig. Maar een jaar of twee later – en heel vaak al een maand of twee later – gebeuren er bijna tegelijkertijd drie dingen. In de eerste plaats kom je erachter hoe egoïstisch deze geweldige persoon is. In de tweede plaats ontdek je dat deze geweldige persoon een soortgelijke ervaring heeft en dat zij je begint te vertellen hoe egoïstisch JIJ bent. En in de derde plaats, ook al geef je dat ten dele toe, je stelt vooral vast dat het egoïsme van de ander een groter probleem is dan dat van jou…”.

Aly van Geleuken: “… Verliefdheid buiten het huwelijk komt sowieso steeds vaker voor. Mensen nemen geen tijd meer om na te denken over wat ze aan moeten met dat gevoel. Er is sprake van een ‘overwaardering’ van gevoelens in het algemeen, en verliefdheid in het bijzonder. Gevoel is leidend bij ingrijpende beslissingen. ‘Dit heb ik nog nooit gevoeld’ en ‘Het overkomt me’ hoor ik vaak. Maar is dat zo? Aandacht is altijd heerlijk en de gevoelens die daarbij horen overkomen je misschien, maar het gaat erom wat je ermee dóet. Over gedrag heb je meer te vertellen dan over gevoelens…”.

Maarten Luther (1483-1546 en vast een gevoelsmens): “… Je kunt niet voorkomen dat er vogels boven je hoofd vliegen, maar je kunt wel voorkomen dat ze nesten in je haar bouwen…”.

Op mijn leeftijd en na 18 jaar huwelijk (met dezelfde) kan ik je wel vertellen dat je van ieder wissewasje tot knetterende ruzie meestal zelf voor de helft het probleem bent. Als je nadenkt, weet je dat best. Dus waarom je partner inruilen voor een ander? Je blijft niet eeuwig gek van verliefdheid. Na verloop van tijd zul je in die ander onherroepelijk ook weer jezelf tegen komen.

Tim Keller: “… Niemand ondervindt zoveel ongemak en pijn van jouw gebreken als je man of vrouw. En daardoor is je man of vrouw zich veel scherper bewust van wat er met je aan de hand is dan anderen in je leven. (…) Als je trouwt, is de ander een grote vrachtwagen die recht door je hart rijdt. Het huwelijk zorgt ervoor dat het slechtste in jou aan het licht komt. Het veroorzaakt je zwakheden niet (ook al geef je de ander misschien de schuld van je uitbarstingen) – het onthult ze. Toch is dat niet slecht. Hoe kun je veranderen in ‘jezelf vol luister’ als je doet alsof je nu al zo ongeveer volmaakt bent?...”. Daar gaat dit boek over: het is een vat vol aanmoediging om 'het goede' in elkaar te ontketenen.

Psycholoog Paul Verhaeghe in “Liefde in tijden van eenzaamheid”:
“… De man-vrouwverhouding wordt vandaag ervaren als zeer problematisch, en dat is nog zwak uitgedrukt. De romantische liefdesverklaringen van weleer klinken hol – voor zover ze nog uitgesproken worden – en vroeger vanzelfsprekende verwachtingen blijven uit. De liefde, dat is maar voor even, ‘voor zolang het duurt’. De jongere generatie spreekt nog nauwelijks in termen van ‘mijn lief’, laat staan van ‘mijn man/vrouw’, nee, zij hebben het over ‘mijn vriend(in)’. De generatie van hun ouders is vaak die van de desillusie, van de niet-ingevulde verwachtingen. Straks krijgen we het Brave New World-effect, waarin de cynicus een langdurige liefdesrelatie niet alleen als onmogelijk beschouwt, maar zelfs als verdacht, als een teken van een psychische stoornis, waarbij de twee ‘abnormalen’ zo snel mogelijk in behandeling moeten. Terzelfder tijd blijft een dergelijke levenslange liefdesrelatie toch datgene waar jong en oud van dromen. De mislukkingen in de realiteit maken die droom alleen maar heviger, samen met het zoeken naar nieuwe invullingen…”.

Volgens Tim Keller is dat niet zo vreemd: “… In het verhaal van de Bijbel voltrekt God zelf het eerste huwelijk (Gen. 2:22-25). Wij hebben een sterk gevoel van verlangen naar het huwelijk. Dat klinkt door in de uitroep van Adam: ‘Eindelijk’, als hij Eva ziet: het onuitwisbare besef dat in het huwelijk een onuitsprekelijke schat besloten ligt…”. (De woorden zijn moeilijk te vertalen. Letterlijk zegt hij: ‘Dit – dit moment!’).

Tim Keller (1950), stichter en pastor van de Redeemer Presbyterian Church in New York City, een kerk waar 6000 mensen naar toe komen, waarvan 80% alleenstaand (!), heeft honderden verhalen over moeizame relaties en verloren liefdes aangehoord, en schreef er als ervaringsdeskundige - samen met zijn vrouw – een verrassend boek over:
“… Ik word moe van al die sentimentele verhalen over het huwelijk. Op bruiloften, in de kerk en op de zondagsschool hoor ik verhalen die de diepgang hebben van een wenskaart. Het huwelijk is een hele hoop dingen, maar allesbehalve sentimenteel. Het huwelijk is heerlijk, maar ook moeilijk. Het is vol vurige vreugde en kracht, maar ook vol bloed, zweet en tranen, vol inzichtgevende nederlagen en uitputtende overwinningen. Ik ken geen enkel huwelijk van meer dan een paar weken oud dat getypeerd kan worden als een sprookje…”.
Kijk; dat vind ik nou realistisch…

Keller bespreekt in zijn boek allerlei onderzoeken waaruit naar voren komt dat het aantal getrouwde mensen dat zegt ‘ZEER gelukkig’ te zijn hoog is: 61 à 62%. De afgelopen 20 jaar blijkt uit verreweg de meeste gegevens dat mensen die getrouwd zijn consequent veel meer voldoening uit hun leven halen dan degenen die alleenstaand of gescheiden zijn of samenwonen. Het meest opvallend is nog wel dat langetermijnstudies laten zien dat tweederde van de ongelukkige huwelijken binnen vijf jaar weer gelukkig worden als men getrouwd blijft en niet van elkaar scheidt. Dit bracht Linda J. Waite, een socioloog aan de Universiteit van Chicago, ertoe om te zeggen dat de voordelen van echtscheiding zwaar worden overdreven. Kinderen die opgroeien in een gezin van twee gehuwde ouders komen twee tot drie keer vaker goed terecht dan degenen bij wie dat niet het geval is. Het is dus zonneklaar dat getrouwd zijn en opgroeien met ouders die getrouwd zijn, een geweldige steun in de rug is voor het menselijk welzijn.

Sinds de Westerse cultuur God uit het oog heeft verloren, zeggen de Kellers, vestigen wij onze hoop op bijna ‘apocalyptische romantiek’: op een perfecte partner die het volmaakte innerlijke en emotionele geluk brengt. Mensen zoeken nu eenmaal niets minder dan ‘verlossing’. Maar zelfs het beste huwelijk kan de lege plek van God in onze ziel niet opvullen.
Hij citeert ene Lauren Winner die zegt: “… Wanneer we ‘verliefd’ zijn, lijkt het alsof we zorgen voor onze geliefde, terwijl we in feite precies het tegenovergestelde doen. We zijn niet aandachtig, maar hebzuchtig. We gebruiken de ander voor onze eigen eer, we verkeren graag in de nabijheid van onze geliefde omdat we genieten van het beeld van onszelf dat weerkaatst wordt. Dit is het tegenovergestelde van christelijke liefde. Dat tegenovergestelde draait helemaal om mij. Zelfs als ik mijn geliefde aanbid – en dat is een reëel gevaar voor smoorverliefde mensen – draait het allemaal om mij, ook al wordt de suggestie gewekt dat het allemaal draait om de ander; het draait allemaal om mij, want ik zie mijn geliefde niet als iemand die door God geschapen en verlost is, maar beeld me in dat hij volmaakt is en heldhaftig, geweldig en precies wat ik nodig heb… ”. Dat heeft haast iets onbarmhartigs; want wie kan er nu aan zulke torenhoge idealen voldoen!
Vaak dreigen relaties te kapseizen, doordat je blind bent voor de gebreken van de ander, en daarna doordat je boos en gedesillusioneerd en blind bent voor de sterke kanten van de ander.
Als de opwinding minder wordt (en die wórdt minder, niemand kan een staat van voortdurend geëxalteerde turbo-liefde volhouden), vinden partners het al gauw tijd voor verandering. Daarom zijn veel stellen ook zo kwetsbaar voor affaires; je komt namelijk al gauw iemand tegen die aantrekkelijker lijkt dan degene bij wie je hoort.

Ook al voel je niets, toch moet je in de liefde 'aktie ondernemen'; niet bij de pakken neer gaan zitten, maar ‘doen’ – zegt Keller. Je kunt je partner niet veranderen; je kunt wel jezelf veranderen. Zet je in voor de belangen van de ander. Dat is hard werken ‘maar daar zijn we op gebouwd’. De ander is gave en opgave. Het rare is dat het bijna een kosmisch principe lijkt dat als je daden van liefde bewijst, je gevoel volgt. Dan komt de liefde vanzelf. Het graan valt in de aarde, en sterft, voordat het groeit. God vraagt van je dat je jezelf verloochent, dat je jezelf verliest, om jezelf te vinden: “… Sommigen durven zelfs de stelling aan dat alles op die manier werkt. Je moet bereid zijn om iets prijs te geven, wil het echt van jou worden…”. Je moet de onvolwassen incarnatie van je liefde laten ‘sterven’, zodat ze kan opstaan tot een nieuw leven. De liefde waarin je dan groeit zal wijzer, rijker, dieper en minder veranderlijk zijn. Het is paradoxaal, het is onnatuurlijk, maar dat is wel het fundament van het huwelijk.

Ook leuk: “… Binnen het huwelijk vinden er vanwege sekseverschillen conflicten plaats die de kracht hebben van een aardbeving. Het probleem is niet dat het andere geslacht anders is, maar dat zijn of haar verschillen ‘onzinnig overkomen’. Van homoseksuele vrienden, zowel mannen als vrouwen, heb ik gehoord dat homoseksuele liefde onder meer zo aantrekkelijk is, omdat het veel makkelijker is dan liefde voor iemand van het andere geslacht…”.
Mannen willen volwassen worden door verbindingen te verbreken, vrouwen noemen dat zelfzuchtig. Vrouwen willen volwassen worden door verbindingen te leggen: mannen noemen dat afhankelijk. Zoals overal in de natuur, zijn wij tegenovergestelde deeltjes, die om in evenwicht te blijven, elkaar omarmen.

Dit geweldige boek lijkt mij de perfecte uitleg van wat Claire Corbett een au-pair in een paar zinnen laat zeggen in haar eveneens geweldige debuutroman “Vleugels” (zie mij blog van 16.06.12), die deze maand uitkomt:
“… Dus daarom gaven Peter en Avis (ouders) nooit om Hugo (kind) en deed ik dat wel. Doe ik dat wel. Dat heb ik nooit begrepen. Zij hebben nooit iets opgegeven, nooit iets geriskeerd, en hoe minder ze iets voor hem deden, hoe minder ze van hem hielden. Ik dacht dat het andersom werkte: dat ze niets voor hem deden omdat ze niet van hem hielden. Misschien dachten ze dat zelf ook wel. Ze vroegen zich vast af wat er met ze aan de hand was. Als ze dag in dag uit hadden gedaan of ze van hem hielden, zijn billen hadden schoongeveegd, hem in bad hadden gedaan, hem hadden gevoed, elke nacht uit bed waren gekomen, dan was die liefde wel gekomen. Als je liefde wilt, zul je er werk voor moeten verzetten…”.

Tim Kellers boodschap: vecht voor je huwelijk...

“Het huwelijk” is voor €19,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).


Uitgave: Van Wijnen - 2012

donderdag 5 juli 2012

Agaat – Marlene van Niekerk


Als je als schrijver kracht in een verhaal wilt pompen kun je twee dingen doen: vloeken of de Bijbel citeren.
Ik hoef niet te vertellen waar mijn voorkeur naar uitgaat, neem ik aan. Iemand als Claire Corbett (zie mijn blog van 16.06.12) doet dat laatste in “Vleugels” b.v. herhaaldelijk (vloeken ook, trouwens): “… Als ze zich bewogen, hoorde ik het slaan van hun vleugels, dat klonk als het gebulder van de zee…” – Ezechiël, “… Want jullie dekken alles toe met leugens, kwakzalvers zijn jullie allemaal…” - Job, “… Hebt u samen met Hem het firmament tot een gladde spiegel getimmerd?… De havik wiekt op en vliegt naar het zuiden met een brede slag, is dat te danken aan uw wijsheid? De gier bouwt zijn nest hoog, is dat een voorschrift van u?...” (nou, nee) - Job.
Komt allemaal uit de Bijbel. Hoe ouder ik word, hoe meer ik lees, hoe dieper ik onder de indruk raak van de macht van deze oeroude teksten en wat ze nog steeds doen in onze post-christelijke cultuur.

Marlene van Niekerk (Caledon, 1954 – studeerde filosofie en literatuurwetenschap, is momenteel docent creatief schrijven aan de Universiteit van Stellenbosch) speelt in “Agaat” niet alleen op een virtuoze manier met bijbelteksten; héél deze monumentale roman (580 blz.) is van ‘bijbelse allure’. Hij werd in Zuid-Afrika dan ook bekroond met de W.A. Hofmeyer Prijs voor de beste literaire roman, de Prijs van de Universiteit van Johannesburg voor het beste werk in het Afrikaans en de M-Net Prijs voor de beste literaire tekst.
“… Zal ik voorlezen? Genesis? Job? Een psalm van David? Openbaring? De bijbel volgens Agaat. Gods delirium en de verbijstering van de mens…”.
Ik zal het maar gelijk bekennnen: ik heb zo ongeveer mijn ogen uit mijn kop gejankt om dit boek…

Wie is ‘Agaat’? Een zwarte dienstbode op een stille ‘plaas’ in Zuid-Afrika; laatste helft vorig eeuw. Ze verzorgt haar bazin, Milla Redelinghuys, die verlamd op bed ligt te wachten op de dood. Ooit leidde de laatste met straffe hand de boerenzaken op ‘Grootmoedersdrift’, drilde ze Agaat in elke richting die ze wenste. Nu zijn de zaken omgedraaid; is Agaat degene die de touwtjes in handen heeft en bepaalt wat er gebeurt.
Dit boek gaat over een machtstrijd tussen twee vrouwen; een zwarte en een blanke, die elkaar net zo hard haten als liefhebben. Die een leven lang niet mét, en niet zónder elkaar hebben gekund. Die met huid en haar aan elkaar zijn overgeleverd, tot in de allerintiemste en allerlaatste details.

Agaat leest in willekeurige volgorde stukken uit Milla’s dagboeken aan haar voor, wat Milla tot het overdenken van haar zware leven zet. Milla kan niet meer praten; ze communiceert op bijna telepathische wijze met Agaat via haar ogen: “… Zoek, Agaat, zoek het woord in mijn mond, vind de drift waaruit het moet ontspruiten, vis het eruit als bedoeling, als verlangen (…) Jij bent de ogenlezer…”.

De eerste verhalen gaan over de sterke, harde, onafhankelijke boerin, die Milla ooit was. Getrouwd met een ongelooflijke klootzak, ‘mooie Jak’, die haar vernedert en mishandelt. In feite heeft ze hem zelf om haar vingers gewonden. Ze denkt dat ze hem wel kan veranderen; natuurlijk lukt dat niet. Hij wil haar niet, en toch gaat ze steeds naar hem toe. De keren dat hij haar te erg toetakelt, kruipt ze jankend bij Agaat in bed. Als Jak in een dronken bui uitkraamt hoe rot hij zich voelt omdat Agaat en Milla veel meer verstand van boeren hebben dan hij; hem voortdurend in alles de baas zijn – begrijp je dat ook wel weer een beetje: “… J. zegt hij heeft zin om in een flat te gaan wonen in het dorp & om advocaat te worden hij is het spuugzat om figurant te zijn in mijn concentratiekampfilm…” en “… Toen hoorde ik Jak daar in de keuken die A. opjutte: je moest maar een liedje gaan zingen voor je witte stiefmoeder: Anything you can do I can do better…”. Jak, de zielige, patriarchale, luidruchtige vertegenwoordiger van het apartheidsdenken.

Je snapt niet hoe het heeft kunnen gebeuren, maar Milla raakt zwanger. Haar eniggeboren zoon aanschouwt het levenslicht op een parkeerplaats omdat ze met Agaat, een totaal in shock verkerende puber, op weg gaat naar een ziekenhuis als de weeën komen. Man in geen velden of wegen te bekennen. Agaat die haar bazin van het kind verlost. Er na: “… In het ziekenhuis was je bijgekomen en had je gehuild. Waar is Jak? had je gehuild. Waar is Agaat? Jak zit in zijn kano op de Breërivier. (…) Ze hadden de bundel gebracht, je wilde hem niet hebben, je huilde. Haal Agaat, breng haar hier, ga haar halen, breng haar naar me toe, huilde je, haal Agaat, ik wil Agaat hebben. Snot uit je neus, je handen over je mond, je handen aan je sleutelbeenderen. Je wilde stikken, je wilde dood, je wilde terug onderin de berg, je hart achter je aan slepen, binnen slepen, sleepslierten, vuist aan bloeddraden…”.

Daarna de verhalen over het getouwtrek om het kind, dat als een kuiken achter Agaat aanloopt – en Agaat wint. Agaat die niet mee mag naar het strand, of de wc, of een restaurant, of een circus, of een militaire vliegshow (het kind gaat tot voldoening van pa het leger in, “… Hij houdt zijn hoofd nog koel in een karnton, die jongen…”, maar deserteert, als hij genoeg heeft van het moorden) – omdat ze zwart is. Die overal in winkels wordt aangekeken of ze in een inrichting thuis hoort – omdat ze zwart is. Die wordt uitgescholden door de zwarten omdat ze bij de blanken hoort, en door de blanken omdat ze bij de zwarten hoort, en zodoende nergens thuis is: het is allemaal niet zo simpel als wij denken.

De laatste dagboeken doen op een ongelooflijk ontroerende manier uit de doeken hoe Agaat op ‘Grootmoedersdrift’ terecht is gekomen. Milla blijkt haar als zwaar getraumatiseerd, ondervoed en verwaarloosd vier, vijfjarig verschoppelingetje, te hebben weggehaald bij een verlopen arbeidersgezin.
Niemand die snapt hoe Milla zo stom kon zijn: "... wat haal je je op je hals?...".

Agaat wordt haar ‘project’.
“… De grote schoonmaak is begonnen. Ze staat nog stijf van de valeriaan (die ze de kleuter haastig door de strot heeft geduwd om haar rustig te houden in de auto, bij Jak). Ik neem elke dag mijn kans waar. Heb het haar afgeschoren en het hoofd met medicinale teer en toen met shampoo gewassen en zalf erop gesmeerd. Erge huiduitslag. De klodders oorsmeer uitgepeuterd met een lucifershoutje en watten en de nagels geknipt. Groot gedoe om de tanden gepoetst te krijgen. Tandvlees ontstoken, heel wat rotte tanden. Gelukkig melktanden, moeten getrokken worden, gewoon de hele boel. Heb de mond ontsmet met kruidnagelextract. Het hele lijfje ingesmeerd met olie en toen een halfuur geweekt in een warm bad, daarna met harde spons en nagelborsteltje en zeep afgeschrobd. Korsten, rauwe plekken overal. Half slap, het lijfje. Ogen vallen voortdurend dicht. Kijk me aan, Asgat, zeg ik, alles komt goed. Moet een andere naam bedenken…”.
Alles haalt Milla uit de kast; en niet al te zachtzinnig.
“… Ik moet haar dwingen te eten, haar tussen mijn knieën vastklemmen, met de ene hand de kaken openforceren, lepel tussen de tanden duwen, tjoep, snel de mond dichtdrukken. Met de andere hand op de keel wrijven zodat ze wel moet slikken. Alleen slappe pap, veel suiker. Wil niets kauwen. Wil niet praten. Klemt haar handen tot vuisten, een kneukel in de mond, die is al roze en blauw. Ze wil niet eens naar me kijken. Haar ogen schuiven onderlangs mijn benen voorbij. Krimpt ineen als ik in de buurt kom, draait haar hoofd weg alsof ze een klap verwacht…”.
In het ziekenhuis “…hebben ze me zo ongeveer de spreekkamer uit gekeken, alsof ik een overtreding beging in hun ruimte, alsof ik die bezoedelde!...”.
Inwendig onderzoek: veelvuldige penetratie. “… Precies wat ik had gedacht. De Here weet wat er met dit schepsel gebeurd is, wegwerpkind, vergeten kind…”. (sic!)
Moge al het gore gajus dat maar niet met hun tengels van kleine kinderen af kan blijven voor eeuwig branden in de hel! Dat klinkt niet erg christelijk. Maar als Christus Jezus zegt dat wie ‘een van de kleinen ergert beter af is als hij met en molensteen om zijn hals in zee wordt gegooid’ dan dat hij ‘in de Gehenna geworpen wordt, waar de wormen blijven knagen en het vuur niet dooft’ (Marcus 9), klinkt dat ook niet veelbelovend. Halleluja!

Milla: “… Waarom geef ik mezelf altijd de moeilijkste opdrachten? De moeilijkste plaas, de moeilijkste man, en nu dit verkreukte kind zonder naam?...”.

Met eindeloos geduld wint ze Agaat’s vertrouwen. “… Ik hoef haar overdag niet meer de hele tijd op te sluiten. Ze loopt al achter me aan. Ben jij mijn staartje? Vraag ik…”.

En dan snap je eindelijk waarom Agaat en Milla als het ware elkaars blikken lezen. In het begin durft Agaat niet te praten. Seint ze alleen met haar ogen: “… Doorbraak! Vanochtend in de tuin was haar blik opeens wakker. Ze haalde haar wenkbrauwtjes op, ze keek over mijn schouder, keek iets achter me. Toen keek ze me recht in de ogen, voor de allereerste keer, en weer terug over mijn schouder, alsof ze wilde zeggen: Kijk achter je! Opgelet! Kijk! Ik antwoordde met mijn ogen: Wat zie je? Achter je! Seinde ze met haar ogen. Wat kan het zijn? vroeg ik met mijn ogen heen en weer. Ze keek hoe langer hoe dringerder, ze pakte mijn blik, ze stuurde mijn ogen, ik schrok bijna toen ik haar eigen wil voelde, voor de allereerste keer!!!...”.
Toch is het die rottige Jak, die de eerste reaktie losmaakt: “… de hele tijd was het Jak die achter mijn rug gezichten naar haar stond te trekken…”.

Hoe Milla haar aan het praten krijgt. Eerst ieder aan een kant van een deur. Later op de rand van Agaat's bed: “…Ik zal niet kijken, had ik gefluisterd, ik kijk de andere kant uit…”.

Kleine, slimme Agaat: "... Wat is heilig? vroeg ze weer. Ik zei alles in het wild wat vrij is, alles wat we niet zelf hebben gemaakt, alles wat we niet kunnen vasthouden en vastbinden. Jouw ziel is heilig. Keek me recht aan: Maar jij hebt mij gevangen en mak gemaakt. Heb hr. stijf tegen me aangedrukt, ach toch...".
Echter, als Milla een tijd later een zoontje krijgt, verstoot ze Agaat zonder meer. Degradeert haar tot bediende. En Agaat pikt dat zonder morren...

Een van de mooiste fragmenten over het aftakelingsproces dat Milla ondergaat vind ik een stuk waarin het gaat over het accepteren van een rollator, dat helemaal in de cadans van het bijbelboek Job, wordt beschreven: “… Wie pakt de dozen uit van bockman independent living aids? kijk naar de dikke groene letters op het bruine karton het is herfst 1944 land van hoop en glorie wie snijdt het bruine plakband open? wie haalt de blokken piepschuim en de plasticpakking eraf? het zijn metalen chromen stangen steunstukken wie leest de instructies? wie klikklakt de stukken in elkaar daar staan ze mijn veruitwendigde skeletten mijn looprekken een met poten een met wielen
tarantula of fortuna
Kies!
Wie grijpt de spinnekop bij zijn kop? wie demonstreert het ding?
De loper en het rek wie zal ze scheiden? en het wiel en de omwenteling? de nabootser en het nagebootste? wie loopt demonstratierondjes op de rode geboende verandavloer? wie keert er op het verste punt met ingehouden kin met lippen op een tuit? wie huilt geluidloos zonder tranen?...”
.

In het begin is dit ingewikkelde boek flink doorbijten. Vaak is het onduidelijk uit wiens perspectief wordt verteld. Hele stukken ontberen voegwoorden en leestekens. Het verhaal springt van verleden naar toekomst, en andersom. Maar als je volhoudt, heb je als je dit boek dichtslaat een leeservaring achter de rug die zijn weerga niét kent…
Met dank aan de lezer die mij driekwart jaar geleden op het spoor van dit boek zette!

"Agaat" is voor €17,50 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt ( voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: Querido - 2006

zondag 1 juli 2012

Honden van Riga – Henning Mankell


Na het lezen van de prachtige recensie die Rien van den Berg schreef in het ND van 29.06.12 n.a.v. de biografie van Kirsten Jacobsen over de beroemde misdaadschrijver Henning Mankell: “Henning Mankell. Over het leven van de idealist, workaholic en schrijver van de beroemde Wallander-serie” (De Geus – 2012), bedacht ik dat er ergens in huis vast nog wel een Wallander-pocket moest rondslingeren (mijn man heeft n.m. de gewoonte voor iedere vakantie een stel detectives in te slaan). En ja hoor, na wat gezoek en gewroet kwam “Honden van Riga” (1992) boven tafel.
Dit schrijven is dus een schrijven over een schrijven over een schrijven over een schrijven; maar dat mag de pret niet drukken - op deze blog kán alles…


Ik heb de indruk dat bijna elk boek interessant wordt, zo gauw je wat van de auteur weet en onder welke omstandigheden het geschreven is.
Filantroop Henning Mankell (Stockholm – 1948 – getrouwd met Eva Bergman, dochter van de beroemde filmregisseur Ingmar Bergman) is vooral bekend geworden door zijn tiendelige reeks over inspecteur Kurt Wallander waarvan wereldwijd meer dan 25 miljoen exemplaren zijn verkocht in meer dan 30 landen. Meestal moeten thrillers het hebben van veel seks en actie. Dat heeft Mankell niet nodig; hij heeft niets tegen erotiek maar vindt het vervelend om er over te schrijven. In zijn boeken wordt vooral veel ‘nagedacht’. Naast thrillers schrijft Mankell ook literaire romans, kinderboeken, toneelstukken en televisieseries.
Met zijn ene been staat Mankell in Zweden, met zijn andere – uit idealistische bevlogenheid - in Afrika. In Mozambique leidt hij een internationaal toneelgezelschap: “… Het publiek krijgt niet al te moeilijke stukken te zien, omdat zeventig procent van de bevolking analfabeet is. De stukken hebben dan ook vaak te maken met het dagelijkse leven in Mozambique. Het is natuurlijk mooi om daar een traditie binnen het theater op te bouwen…” (PZC 04.02.00). "... Ik geloof niet dat er in Mozambique ook maar een boekhandel is (...) Tanzania is heel bijzonder. Daar heeft de beroemdste auteur van het land nog geen enkel boek gepubliceerd. Hij vertelt talloze verhalen op de radio, elke week, maar nooit een boek. Het kan dus heel goed zijn dat binnenkort de beroemdste schrijver van Tanzania overlijdt, zonder dat er ook maar een werk van hem in druk verschenen is..." (ND 30.05.03). Hij zegt dat Afrika een betere schrijver en een betere Europeaan van hem maakt. De Europese manier van leven is niet de enige manier. Door de dingen vanuit een ander perspectief te bekijken zie je ze scherper.
Henning Mankell staat bekend om zijn politiek activisme. Hij protesteerde heftig tegen de Vietnamoorlog, het apartheidregime in Zuid-Afrika en de manier waarop het westen zijn voormalige koloniën in de steek liet. Mankell was aan boord van één van de zes schepen in het hulpkonvooi voor de Gazastrook die op maandagavond 31.05.10 werden geënterd door Israëlische commando’s.
In zijn thrillers zijn altijd politiek beladen onderwerpen gestopt: “… Wat ik probeer te doen, is een kader scheppen voor heel andere dingen. Dat is een oude traditie. De misdaadstukken van de oude Grieken; de stukken van Shakespeare, met als hoogtepunt de Macbeth; de boeken van Dostojevski en Joseph Conrad; in alle klassieke misdaadliteratuur gaat het er uiteindelijk om dat de schrijver een beeld wil geven van de maatschappij. Je wilt beschrijven hoe de dingen werken in de wereld waarin je leeft. Welke discussies er spelen, en langs welke lijnen die gevoerd worden (…) Het is makkelijker uit te leggen wat normaal is, als je extreme situaties schept. Ze maken duidelijk wat normaal is en wat niet. Door een dramatische setting te kiezen, kun je uitleggen wat er in heel gewone levens is misgegaan…” (ND 30.05.03).
Mankell schrijft geen ‘whodunits’, maar ‘whydunits’.

“Honden van Riga” gaat over de corruptheid in de voormalige Oostbloklanden.
Een stel smokkelaars in een bootje op zee zien in de mist een vlot drijven. Als ze het enteren blijken er tot hun ontsteltenis twee elkaar omarmende en strak in het pak zittende lijken in te liggen. Als ze de kust naderen laten ze het vlot los. Een anoniem telefoontje naar het politieburo van Wallander zet hem op deze zaak.
Gebitsidentificatie wijst in de richting van Letland. De aartslelijke, immer rokende, maar sympathieke en intelligente majoor Liepa vliegt uit Riga binnen om Wallander en zijn team een handje te helpen. Dezelfde dag waarop Liepa naar zijn vaderland terugkeert wordt hij vermoord. Nu moet Wallander op zijn beurt naar Letland.
Het door de Russen bezette Letland blijkt een slangenkuil van elkaar beconcurrerende machten. Het communisme is op zijn retour. Iedereen houdt iedereen in de gaten. Nationalisten hunkeren naar vrijheid. Overal heerst verdeeldheid, wantrouwen, controle, angst, onderdrukking, corruptie en geweld. Indrukwekkend weet Mankell de melancholieke sfeer op te roepen die rond de jaren ’90 van de vorige eeuw als een grijze deken over dit troosteloze land ligt. Een melancholie die inspekteur Wallander overneemt. Hij begrijpt niets van Letland. Hij heeft het gevoel overal geschaduwd te worden. Hij kent de taal niet. En in al deze vervreemding ontstaan ook nog eens droevige en onvervulbare gevoelens van liefde voor de weduwe van majoor Liepo: "... Hij besefte opeens dat de oorsprong van zijn liefde geworteld was in het feit dat een ander hem nodig had. Hij vroeg zich af of hij ooit eerder iets dergelijks had beleefd...".
Voor vrije westerlingen anno 2012 is het bijna niet voor te stellen, maar ik herinner mij reisverslagen van o.a. leraren op school, die vertelden over dezelfde beklemmende atmosfeer in eertijds communistische dictaturen.

Mankell schrijft somber, maar prachtig. Enkele citaten:
“… ‘Zweden is een fantastisch land’, zei Bjork. ‘Ik geloof dat ik moet overgeven.’…”

“… Vaak had hij gedacht dat hij leefde als een man die iedere steen op zijn weg om moest keren. Hij moest altijd weten wat eronder lag…”

“… ‘In ons land kun je sterven als je praat’, zei ze. ‘En je kunt sterven als je zwijgt. Of iets fout zegt. Of met de verkeerde mensen praat..”

“… Zijn beleefdheid was zo opvallend dat Wallander vermoedde dat er een mens achter schuilging die in zijn leven heel wat vernederingen had ondergaan…”

“… We leven in een tijd waarin muizen op katten jagen, dacht hij. Maar ook dat klopt niet meer, want niemand weet nog wie de muis en wie de kat is…”

“… Ik ben religieus, had hij gezegd. Ik geloof niet in een god. Maar ik ben toch religieus…” - (Ik vind dat fascinerend: iemand zonder god die moralistisch is. Dat is nu precies waarom de bekering van de atheistische blogger Leah Libresco op dit moment hot nieuws is in de Verenigde Staten. Ze kon niet langer uit de voeten met moraal als abstract en afstandelijk gegeven. Dat verklaart namelijk niet waarom een menselijke moraal het goede voor mensen zoekt: 'Voor mij blijkt daaruit dat het een Persoon moet zijn, of een Waarheid'. 'En ja', schrijft ze, 'er is een religie die de meest beloftevolle route aangeeft hoe die levende Waarheid te ontdekken'. Ze verscheen op CNN waar de reacties van voor- en tegenstanders een kookpunt bereikten.)

“… Ik weet dat het paradijs veel poorten heeft. Net als de hel. Een mens moet het verschil tussen deze poorten leren. Anders is hij verloren…”

“… Als u marxist was geweest zoals ik, zou u begrepen hebben dat men van tijd tot tijd de wereld op haar kop moet keren om haar weer op poten te zetten…”

En over Zweden: “… Dit is Zweden, had hij gedacht. Uiterlijk ziet alles er hier licht en fris uit en we hebben onze vliegvelden zo gebouwd dat vuil en schaduwen geen kans hebben zich ergens te nestelen. Bij ons is alles zichtbaar, is alles precies wat het pretendeert te zijn. Onze religie en onze armzalige, nationale hoop bestaan uit de geborgenheid die in onze grondwet verankerd ligt en die de wereld verkondigt dat het bij ons een misdaad is om te verhongeren. Maar onnodig praten met vreemden is er niet bij, want iets wat vreemd is, kan pijn doen, kan onze hoeken en gaten vuil en onze neonbuizen zwart maken. Wij hebben nooit een imperium opgebouwd en we hebben het daarom ook nooit ineen hoeven zien storten. Maar we hebben onszelf wel wijsgemaakt dat we de beste van alle werelden hebben, al was ze dan klein. Wij zijn de betrouwbare bewakers van het paradijs geweest en nu het feest voorbij is, nemen we wraak door de strengste pascontroleurs van de wereld te hebben, die de toegang tot ons land moeten verhinderen…”.

Voorwaar: niet bepaald teksten die je verwacht in een detectiveboekje. En toch. Echt doordringen tot een man als Wallander doe je niet. Mankells mensen blijven afstandelijk. Opgesloten in zichzelf. Verdrietig.
Zou dat te maken hebben met de jeugd van de schrijver? Rien van den Berg:
“… Mankells moeder heeft haar gezin verlaten toen de kinderen nog heel klein waren. Henning heeft haar later nog een keer teruggezien, maar dat was geen succes. Hij en zijn zus zijn opgevoed door hun vader, een rechter, maar tussen vader en dochter bestond een band waar hij buiten viel. ‘Ik was alleen, zij waren samen, en ik vond het prima. Zo kijk ik er tegenaan.’…”.
Oh ja?
Zijn visie op religie is navenant hetzelfde: “… ‘Het heeft God niet behaagd om met mij te spreken – en omgekeerd is dat ook niet het geval. We hebben een beleefde, respectvolle relatie tot elkaar, maar we gaan niet met elkaar om.’…”.
Ik moest denken aan wat Anna Terruwe zegt over onbevestigde kinderen en de rol van de vader i.v.m. het godsbeeld. ("De frustratieneurose"; zie mijn blog van 19.06.12).

Hierdoor komt Henning Mankell voor mij in een heel ander licht te staan. Plotseling snap ik waarom hij schrijft dat Wallander “… griende als een in de steek gelaten kind…”.
Waarom in zijn kinderboeken moeders weglopen (De hond die naar de sterren rende / Reis naar het einde van de wereld). Waarom je de relatie tussen Wallander en zijn bejaarde, tegen dementie aanzittende vader gerust kunt typeren als eentje van ‘gewapende vrede’: “… ‘Ik bedoel niets. Ik vraag me alleen iets af. Ik vind dat je met het jaar vreemder wordt.’…”. Je vader zal het maar tegen je zeggen. “… ‘Ik had nooit gedacht dat mijn zoon thuis zou komen en aan tafel zou gaan zitten terwijl de lijkenwormen uit zijn overhemdsmouwen kropen.’ (…) ‘Ik zal nooit een antwoord krijgen, dacht hij. Ik zal nooit weten waarom hij het erg vond dat ik politieman ben geworden…”.

'An unhappy childhood is a writer's gold mine'...

"Honden van Riga" is voor €7,50 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: De Geus - 1998