Menu

woensdag 23 december 2020

Geleerd & Gelovig – Cees Dekker (red.)

 


Subtitel: 22 wetenschappers over hun leven, werk en God

 

Ik lees mij langzaam de coronacrisis door. De ouderwetse mainstream-opinie dat geloof en wetenschap niet kunnen samengaan (wetenschapshistorici hebben dit idee allang losgelaten) lijkt vooral een, in mijn ogen nogal aanmatigend, vooroordeel van niet-gelovigen - die dat niet kunnen weten, want ze geloven immers niet - dat niet opgaat voor de gelovigen zélf. In “Geleerd & gelovig” komen 22 christelijke academici aan het woord die op geen enkele manier een schizofreen leven leiden, integendeel. Iemand stelt: “… De tegenstelling die anderen kennelijk ervaren tussen wetenschap en geloof ervaar ik in deze fase van mijn leven helemaal niet. Als Jezus uitlegt dat de essentie van het evangelie is om van God te houden met heel je hart, heel je ziel en heel je verstand (Matteüs 22:37), dan zou die tegenstelling er ook niet moeten zijn…”. Met andere woorden: geloven betekent echt niet verstand op nul en blik op oneindig. De intellectuele opgave de wereld van de wetenschap en de wereld van religie, van ‘uiterlijk’ en ‘innerlijk’, in balans te brengen, blijkt juist een hele intrigerende, spannende en stimulerende zoektocht te zijn: “… De relatie tussen beide is complex en evolueert…”. Het is een pad dat de persoon in kwestie alleen gaat en wel op het scherpst van de snede. Tijdens deze queeste lijkt zich  geleidelijk een ‘zelf’ te ontwikkelen, waar de beroemde dieptepsycholoog Carl Gustav Jung het volgende over schrijft: “… Het Zelf zou gekarakteriseerd kunnen worden als een soort compensatie voor het conflict tussen Binnen en Buiten (…) Zo is het Zelf ook het doel van het leven, want het is de meest volledige uitdrukking van die samengesteldheid van lotsbestemming, die men individualiteit noemt (…). Met het ervaren van het Zelf als iets irrationeels, als een niet te definiëren wezen, waaraan het Ik noch tegengesteld aan is, noch aan is onderworpen, maar daarmee in een relatie van afhankelijkheid staat en waaromheen het in zekere zin roteert, zoals de Aarde rond de Zon, is het doel van de individuatie bereikt…”. Want, zoals de Franse schrijver Eric-Emmanuel Schmitt in zijn roman “Het evangelie volgens Pilatus” een jongetje laat zeggen: “… Mama, diep in mezelf vind ik niet mezelf…”. Wie het vatte kan, vatte het…

 

How Great Thou Art

De aftrap is voor Carlo Beenakker (1960), katholiek hoogleraar in de theoretische natuurkunde aan de Universiteit Leiden. Beenakker weet alles over de kwantumwereld (zie mijn vorige blog). Hij kijkt naar het gedrag van het kleinste bouwsteentje van de materie, de elektron, en bedenkt hoe je met die kennis nieuwe technologieën kunt ontwikkelen. De hele elektronische industrie draait om het elektron. Een wonderlijk deeltje dat op twee plaatsen tegelijk kan zijn en door ondoordringbaar geachte barrières tunnelt: “… Elektronen kunnen via een onwaarneembare streng met elkaar verbonden zijn en die verstrengeling zou ooit gebruikt kunnen worden om de snelste computer ter wereld te bouwen…”. Desondanks zegt hij een heel schimmig idee te hebben van het elektron (ons menselijk voorstellingsvermogen is nogal beperkt). Het gedraagt zich als een golf, totdat je het probeert waar te nemen – dan blijkt het een deeltje te zijn. In de taal van de wiskunde is een elektron echter exact beschrijfbaar. De formules en berekeningen die er op los gelaten worden, kloppen als een bus: “… Ik ben ervan overtuigd geraakt dat de kwantumfysica de waarheid is…”. Beenakker vergelijkt zijn intuïtie voor kwantumfysica met zijn intuïtie voor God; en de schepping met Domino Day. De ontwerpers van het dominospektakel moeten een bijzondere voorzienigheid aan de dag leggen. God evenzo: “… De natuur doet zich aan ons voor als een volledig geordend bouwwerk, alles past in elkaar, alles is begrijpelijk…”.

 

Resonantie

Van ‘God als Sinterklaas’ (zie “Vurige tong” van Ann De Craemer) wil Beenakker niets weten: “… Ik stel me voor wat het zou betekenen als een statistische analyse aan zou tonen dat gelovige mensen een kleinere kans hebben om een vliegtuigongeluk mee te maken dan ongelovige mensen. Geloven zou dan zoiets zijn als het afsluiten van een reisverzekering, het zou geen volledig vrije beslissing meer zijn. En wat zou er overblijven van onze verantwoordelijkheid als we op God konden rekenen om in te grijpen bij natuurrampen, hongersnood, terrorisme, klimaatverandering, enzovoorts? God als vangnet zou ons reduceren tot minderjarige kinderen…”. Gods ‘liefdevolle nabijheid’ is hem genoeg. Beenakker wijst op de dualiteit van het elektron dat golf én deeltje is en de dualiteit van Jezus die God én mens is. In zijn ogen is de oplossing van God om het gevecht met de dood aan te gaan door mens te worden zonder zijn godheid af te leggen, zonder meer briljant, want: “… De eindigheid van het leven is een fysische wetmatigheid die onontkoombaar is. Elke vorm van orde vervalt tot wanorde…”. Zelfs de zon zal ooit uitdoven. “… U zou wellicht denken dat een overwinning op de dood voor een almachtige God eenvoudig moet zijn, maar het probleem is dat God zelf onsterfelijk is en dus geen vat heeft op de dood…”. Over een Godservaring die hem overkwam tijdens een nacht in een klooster  spreekt hij het liefst in termen van ‘resonantie’, “… omdat het voelt als iets dat van buiten komt en toch heel precies bij mij past…”. Zoals bijvoorbeeld een kristallen glas uit elkaar kan springen door resonantie met een zuiver gezongen hoge toon: “… een resonantie is heel selectief: als de toonhoogte niet precies past, merk je niets, maar áls hij past kan het resultaat overweldigend zijn…”. God bracht ‘zijn diepste wezen in trilling’: “… Ik zou willen dat het me vaker overkwam, maar zo is het niet…”.  Als wij ooit iets van God zullen voelen of zien zal dat zijn in de ‘wolk van duisternis en niet-weten’ die ons van Hem scheidt.

 

Eenheid in verscheidenheid

De Nederlandse econoom Lans Bovenberg (1958), hoogleraar aan Tilburg University, heeft het ook over voornoemde ‘eenheid in verscheidenheid’. Wetenschap komt van Mars, geloof komt van Venus. Juist omdat ze zo verschillend zijn vullen ze elkaar aan en hebben elkaar veel te bieden, aldus Bovenberg, die lid is van de pinksterbeweging. “… Geloof en wetenschap zijn twee kanten van dezelfde medaille. Het zijn twee verschillende manieren om inzicht te verwerven in de realiteit waarin wij leven en achter de ondeelbare waarheid te komen…”. Bovenberg: “… Het geloof betreft vooral het onzichtbare deel van de schepping en de wetenschap concentreert zich vooral op het zichtbare deel. Juist vanwege hun verschillende perspectieven op diezelfde realiteit kunnen geloof en wetenschap elkaar versterken…”. En even verder: “… Het christelijk geloof geeft een bril om de zichtbare realiteit beter te begrijpen door inzicht te verschaffen in het onzichtbare deel van het bestaan. Zo wordt de wetenschap bevrucht en krijgt het zin en richting…”.

 

Schepping versus evolutie

Theoretisch bioloog Sander van Doorn (1976), lid van een multiculturele presbyteriaanse kerk in Santa Fe, New Mexico, zegt met enige regelmaat medechristenen te ontmoeten die zich simpelweg niet kunnen voorstellen dat iemand tegelijkertijd christen, evolutiebioloog én gezond van verstand kan zijn. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de al dan niet letterlijke interpretatie van het Bijbelse scheppingsverhaal. Met verfijnde humor vertelt hij hoe hij ooit op een voorlichtingsdag op een universiteit aan een docent vroeg of hij biologie kon studeren zonder in evolutie te geloven. Het antwoord was dat als hij zich specialiseerde in een vakgebied dat in de praktijk niets te maken had met de evolutietheorie, dat geen enkel probleem kon zijn. Eenmaal in de collegebanken, merkte hij dat er van de biologie weinig meer overbleef dan een hoop losstaande feiten, zodra je de evolutietheorie overboord zette: “… ‘Niets in de biologie heeft betekenis behalve in het licht van de evolutie,’ schreef de evolutiebioloog (en Russisch-orthodox christen) Theodosius Dobhansky in 1973. Nou, hij had helemaal gelijk. De evolutietheorie was overal…”. Van Doorn vertelt hoe hij zich in zijn jeugd al verdiepte in het creationisme en zich verbaasde over het feit dat er nergens een weerwoord tegen de overtuigende argumenten van het anti-creationisme was te vinden, terwijl sommige van die argumenten al jaren eerder waren gepubliceerd: “… Zelfs de boeken die vandaag de dag van de creationistische pers rollen geven nog weinig blijk van erkenning voor de inhoudelijke reactie van de gevestigde wetenschap op het creationisme. Ze bevatten nog steeds dezelfde onjuistheden als de boeken die ik las in mijn middelbare schooltijd, inmiddels bijna twintig jaar geleden…”.  

 

Van makreel tot Ouweneel

Van Doorn: “… Ik herinner me een poster van ‘Visje’ in het jeugdhonk van mijn kerk, ‘ik sta liever voor aap dan dat ik er vanaf stam’, en het prachtige aforisme ‘van makreel tot Ouweneel’, dat (naar ik aanneem) bedoeld was om het absurde van gemeenschappelijke afstamming voor eens en altijd duidelijk te maken. Ze staan in een respectabele traditie van grappen over de evolutietheorie. Niet lang nadat Darwin had gesuggereerd dat de mens afstamt van ‘een harige viervoeter, uitgerust met staart en puntige oren’ verschenen plaatjes van Darwin als aap in populaire tijdschriften – tot groot plezier van Darwin zelf, zo blijkt uit zijn bewaard gebleven correspondentiebrieven…”. En even verder: “… Terwijl ik bezig was met evolutiebiologisch onderzoek, liepen christenen warm voor nieuwe vormen van creationisme en intelligent design, kon ik via het tv-kanaal Family 7 dagelijks anti-evolutie preken van Amerikaanse dominees bekijken en verkocht de Evangelische Omroep dvd’s van gerespecteerde natuurdocumentaires waaruit evolutiebiologische passages waren weggeknipt. Afgaande op deze voorbeelden zou je kunnen vermoeden dat christelijke jongeren en studenten nog steeds ondeugdelijk gereedschap meekrijgen om vraagstukken over geloof en wetenschap op te lossen…”. Creationisten lijken zich niet serieus te willen inzetten voor een constructieve discussie met wetenschappers. Hetzelfde geldt in Van Doorn’s ogen voor de aanhangers van intelligent design (ID): “… meer dan 99 procent van wat in de anti-evolutieliteratuur wordt gepresenteerd als een heet hangijzer voor de gevestigde wetenschap, is onder biologen al lang geen onderwerp van discussie meer…”. Met andere woorden: veel gelovigen lopen hopeloos achter de feiten aan. De Bijbel is geen biologieboek. God onttrekt zich aan onze hersenpan. Gaat onze ratio ten enenmale te boven. Daarom dragen orthodoxe Joden een keppeltje, vertelde een Joodse studentenpastor mij ooit.  Van Doorn: “… ‘Wat mensen over God kunnen weten is hun bekend omdat God het aan hen kenbaar heeft gemaakt’, zegt Romeinen 1 vers 19 heel toepasselijk…”. God ‘openbaart’ zich. Wij kunnen God niet ‘beredeneren’.

 

Bredere visie

Theoretisch natuurkundige Rhoda Hawkins (1979), lid van een internationale anglicaanse kerk, deed een postdoc bij AMOLF in Amsterdam, benadrukt dat het geloof nooit een voor eens en altijd uitgemaakte zaak is: “… Het is een pad dat ik ben gegaan, waarop ik onderweg ben en ook onderweg zal blijven zolang ik leef. Mijn overtuigingen en opvattingen zijn in de loop der tijd veranderd en zullen dat blijven doen wanneer ik nieuwe ervaringen heb, nieuwe dingen leer over het leven, God en de wetenschap, en nieuwe inzichten krijg die me dwingen oude ‘waarheden’ opnieuw te bekijken…”. Over haar werk: “… Als ik een nieuw stukje van de wereld begrijp vermindert dat niet mijn beeld van God, maar wordt het juist groter omdat ik onder de indruk ben van het fascinerende mechanisme dat Hij geschapen heeft en dat ik nu beter begrijp…”. Ze ziet dan ook niets in ‘Intelligent Design’ dat voor haar als een ‘God van de gaten’ filosofie voelt, waarin God de verklaring is voor de dingen die we (nog) niet begrijpen. Zo wordt God steeds kleiner. Als veel andere natuurkundigen noemt ze zichzelf een ‘kritische realist’. Dat strijdt met de modernistische visie die de wetenschap op een voetstuk heeft geplaatst, wat door de meeste wetenschappers als onterecht wordt beschouwd: “… veel van onze wetenschappelijke theorieën zijn gebaseerd op aannames die op een bepaald basisniveau gewoon geloofd moeten worden. Als we meer leren, hebben we ook telkens meer vragen. En naarmate ik meer weet van natuurkunde en biologie, realiseer ik me beter hoe weinig ik eigenlijk weet. Als wetenschappers begrijpen we daarom dat wetenschap niet alles kan verklaren en ook niet kan bewijzen dat God niet bestaat. Dat leidt sommigen ertoe om openlijk een bredere visie te overwegen, waarin God mogelijk kan bestaan…”. Het postmodernisme is ook niet bevredigend voor natuurkundigen, die over het algemeen geloven dat er een echte wereld bestaat.  Wie verder over dit soort onderwerpen wil lezen beveelt ze de boeken van John Polkinghorne aan.

 

Gezichten zien en dromen dromen (Handelingen 2:17)

Eén van de indrukwekkendste verhalen komt van psycholoog Peter Roelofsma (1962), vind ik persoonlijk, omdat het veel overeenkomsten heeft met dat van de NDE’ers uit mijn vorige blog. Roelofsma vertelt hoe hij als klein jongetje gefascineerd naar de Bijbelverhalen van de juf op school placht te luisteren. Thuis doen ze niet meer aan geloof. Als hij een jaar of twaalf is, kruipt hij, terwijl zijn ouders op zondagmorgen uitslapen, uit bed om stiekem naar een vroege dienst in een kerkje te gaan, waar hij hoopt God te zien. Dat gebeurt niet. Na een jaar of vier verliest hij zijn interesse en als hij naar de universiteit gaat verlegt hij zijn belangstelling voor God naar mensen. Hij leert dat religieuze ervaringen op zijn minst neuroses zo niet wanen zijn, en dat elk van die wanen symbool staan voor mogelijk diepere klinische problematiek (ik heb het altijd wel gedacht, ik had allang ergens opgeborgen moeten zijn!). Op het toppunt van zijn roem, tijdens een congres in het Shalom Hotel in Jeruzalem, heeft Roelofsma op een nacht een afschuwelijke droom. Het lijkt op een visioen van de hel: “… Ik zag een donkere stinkende plek vol levende lijken die dicht op elkaar krioelend in een doelloze beweging bleven. Ik hoorde gekrijs en gehuil. Ik zag mijn eigen gezicht in het midden van die menigte…”. Hij houdt er een enorme kater aan over. Vergeten doet hij het niet. Tegelijk kan hij niet meer gelukkig zijn met wat hij heeft bereikt. Zijn fixatie op wetenschappelijke publicaties ervaart hij als een onbevredigende ratrace. Na twee jaar komt er weer een congres in Leeds in Engeland. Terwijl hij met zijn collega’s op een zondagochtend op weg is naar een excursie in een brouwerij ziet hij een victoriaans kerkje, waar hij onweerstaanbaar naartoe wordt getrokken. Hij verlaat de groep en maakt daar een dienst mee, waarin hij eenzelfde NDE heeft als waarvan de mensen in mijn vorige blog getuigen: “… Opeens terwijl de mensen nog aan het zingen waren zag ik een groot en helder verblindend licht. Ik zakte vanzelf door mijn knieën en begon spontaan spijt te betuigen voor alles wat ik in mijn leven gedaan en niet gedaan had. Ik had dat nog nooit geuit in mijn leven en het hield maar niet op. Ik kon mijn tranen niet bedwingen. Mijn leven flitste aan mij voorbij. Ik zag mijn leven voor het eerst vanuit de ogen van God…”. En even verder: “… Toen voelde ik een troostende aanwezigheid, een liefdevolle autoriteit, een bron van onuitspreekbaar inzicht en wijsheid heel dicht bij me. Dat heeft mij daarna nooit meer verlaten. Ik herkende hier Jezus Christus in…”. Na de dienst komen anderen naar hem toe, die zagen dat er wat was voorgevallen. Volgens de informatie in “Het geheim van Elysion”, zie mijn vorige blog, kunnen mensen die depressief zijn of mediteren en in zeldzame gevallen spontaan een NDE ervaren. Roelofsma maakt graag duidelijk dat de aannames van de wetenschappelijke methode van kennisverwerving niet in tegenspraak zijn met die van het christelijk geloof: “… er is orde in de schepping, er bestaan oorzaak-gevolgrelaties, niets komt uit het niets, en de mens heeft het vermogen van kenbaarheid om deze oorzaak-gevolgrelaties te ontrafelen…”. Roelofsma begon met het beleggen van christelijke bijeenkomsten op de VU in Amsterdam en is medeoprichter van de Veritas forumdiscussies. Hij is actief lid van de International Church of Uilenstede in Amstelveen.

 

Bovenaards

Ik kan niet alle wetenschappers die in het boek aan het woord komen behandelen, sommigen stip ik alleen even aan. Er is een bijdrage van de Amerikaanse historicus James Kennedy (1963), gereformeerd-vrijgemaakt,  die als hoogleraar aan de VU in Amsterdam werkte en thans decaan is van het University College Utrecht. Verder van professor Ard Louis (1968), hoogleraar theoretische fysica aan de Universiteit van Oxford en lid van een evangelisch anglicaanse kerk. En van Marian Bakermans-Kranenburg (1965), een rooms-katholieke wetenschapper die zich bezighoudt met pedagogiek en familierelaties. Ze is professor aan de Universiteit Leiden waar ze werkt bij het Centrum voor Kind- en Gezinsstudies. Yuli Nazarov (1960) is een Russische hoogleraar theoretische natuurkunde aan de TU in Delft, die vertelt dat hij opgroeide in een tijd dat God niet bestond: “… Het communisme heeft gefaald. Het wordt tegenwoordig gezien als een vreemde ideologie van een sekte die bestond uit achterlijke schurken. Men vergeet te snel dat het communisme destijds aan Europese universiteiten is gekweekt als enige echte wetenschappelijke waarheid. De eerste communistische leiders waren briljante geleerden die een rechte lijn trokken van de Griekse filosofen, via de Franse encyclopedisten en Duitse wijsgeren, naar de communistische leer. Het doel van deze leer was de mens bevrijden van zijn natuurlijke beperkingen en van belachelijke religieuze dwalingen met behulp van de wonderlijke kracht van de moderne wetenschap…”. Omdat hij zag hoe beperkt de wetenschap in feite was, besloot hij op een gegeven moment iets ‘bovenaards’ toe te laten in zijn leven. Marketingprofessor Jan-Benedict Steenkamp (1959), lid van de Chapel Hill Bible Church / Chapel Hill / Verenigde Staten,  legt uit dat het christendom alle marketingsprincipes tart, en daarom juist het overwegen waard is: “… God denkt niet in termen van verkoopmaximalisatie…”. Boeken waar hij heel veel aan heeft gehad toen hij serieus met geloof bezig ging, zijn “Mere Christianity” van C.S. Lewis en “The Reason for God” van Timothy Keller.

 

Kippenvel

De rooms-katholieke hoogleraar wijsbegeerte Wil Derkse (1952) is buiten de academische wereld vooral bekend van zijn bestsellers over de Benedictijse spiritualiteit: “Een levensregel voor beginners – Benedictijnse spiritualiteit voor het dagelijks leven” (2000) en “Gezegend leven –Benedictijse richtlijnen voor wie naar goede dagen verlangt” (2007). Alleen al in de periode 1600-1800 waren ruim 3000 jezuïeten actief in de wiskunde, natuurkunde en astronomie, stelt Derkse: “… De wetenschapsgeschiedenis staat dan ook op gespannen voet met de these dat de wetenschap als vanzelf de religie verdringt, door de zogeheten ‘onttovering’ van de wereld (een these van de socioloog Max Weber). Wetenschap en modernisering gaan hand in hand, zo stelt deze these, en met de modernisering is het magische, en met het magische ook het religieuze uit de wereld verbannen. In mijn ogen is het nog maar de vraag of het religieuze deel uitmaakt van het magische. In de beproefde christelijke spiritualiteiten (zoals de benedictijnse, de franciscaanse of de ignatiaanse), wordt het domein van het magische veelal met grote reserve bezien. Bijzondere ervaringen in dit domein, zoals out-of-body-experience (uittredingservaringen) die tijdens meditatieoefeningen wel eens voorkomen, worden in het opleidingstraject van bijvoorbeeld de monastieke traditie eerder gezien als te overkomen beginnersproblemen of zelfs uitgesproken signalen van geestelijke onrijpheid, dan als teken dat men op de goede weg is…”. Derkse wijst op het gevoel van ontzag dat veel wetenschappelijke ontdekkingen oproepen. Zie de fysicus Werner Heisenberg over zijn onderzoek: “… Hier naderen we de binnenste cirkel, waarin wetenschap en kunst nauwelijks meer onderscheiden kunnen worden… Dat de bereikte wiskundige relaties naast alle abstractie uiterst eenvoudig zijn is een geschenk dat we slechts nederig kunnen ontvangen. Zelfs Plato zou niet geloofd hebben dat ze zo mooi zouden zijn. Deze relaties kunnen niet worden uitgevonden, ze moeten er reeds zijn sinds de schepping van de wereld…”. Kortom: kippenvel.

 

Antenne voor God

Neuropsycholoog André Aleman (1975), lid van de Gereformeerde Gemeenten, wijst op de toonaangevende neuroloog Vilayanur Ramachandran die geopperd heeft dat de hersencircuits die betrokken zijn bij religieuze ervaringen kunnen worden gezien als een antenne die de mens ontvankelijk maakt voor God (zie ook mijn vorige blog). Aleman: “… Francis Crick (en in Nederland Dick Swaab) heeft beweerd dat wij 'niets anders zijn dan het vuren van grote groepen zenuwcellen'; ofwel wij zijn onze hersenactiviteit. In deze stelling wordt dus het psychologische (en ook spirituele) aspect van de menselijke geest gereduceerd tot het fysische en biotische aspect. De uitspraak doet mij denken aan iemand die met een briefje van 500 Euro wappert en beweert. ‘Dit is niks anders dan een velletje papier’…”. George Harinck (1958), gereformeerd hoogleraar geschiedenis, ziet zijn christelijkheid vooral terug in een zekere fijngevoeligheid voor de vervlochtenheid van geloof en leven in de tijden en personen die hij bestudeert: “… De mens handelt en kiest in de verantwoordelijkheid waarmee God hem begiftigde, en ik ben onder de indruk van zijn moed der wanhoop: zowel de moed van mensen om goed te leven als van de wanhoop die daarmee gepaard gaat …”. En even verder: “… De zin is vaak zoek, maar de mens blijft er naar uitzien. De tragische mens is het werkelijke onderwerp van de historicus, zijn streven het goede te doen, het falen van die onderneming en het hernieuwde streven. Die kruising tussen succes en mislukking, zoals George Puchinger het noemde, is de menselijke conditie en daar gaat de geschiedenis over…”.

 

De grote vragen

Essays komen voorbij van Michel Verhaegen (1959), hoogleraar Systeem- en Regeltechniek aan de TU te Delft, die zichzelf pinkster-katholiek noemt. Van Jan Boersema (1947), hoogleraar van de Grondslagen van de milieuwetenschappen en lid van de Protestantse Binnenstadgemeente te Leiden. Van Onno van Schayck (1958), bijzonder hoogleraar Preventieve Geneeskunde en lid van een baptistengemeente. Van Kofi Makinwa (1964), hoogleraar aan de TU Delft en lid van Trinity International Church te Leidschendam, die eenvoudig stelt dat geloof in God zeker wel te rijmen valt met het intellect, “… want de grote vragen waarover het geloof gaat – Waarom zijn we hier? Wat is de zin van het bestaan? – vallen buiten het terrein van de wetenschap…”. Van cultuurwetenschapper en priester Antoine Bodar (1944) - door wiens plechtige ironie en onbegrepen heimwee mij altijd weer de tranen in de ogen springen - die zegt dat hij een deel van zichzelf in zijn jonge jaren terugvond in “ Metamorfoze” van Couperus en “Mémoires uit het souterrain” van Dostojevski. Dat snap ik. Bodar: “… Geloof gaat nooit tegen de rede en dus de redelijkheid in. Geloof kan daaraan voorbij gaan en de rede op haar plaats houden, dan wel daar brengen. Maar dat is een andere kwestie…”. Van voormalig minister-president Jan Peter Balkenende (1956), lid van de PKN, die het houdt bij de bekende boodschap uit het Bijbelboek Jacobus: “… Aan de werken herkent men het geloof…”. Van terrorismedeskundige Beatrice de Graaf (1976), lid van de Jacobikerk (PKN, Gereformeerde Bondssignatuur) te Utrecht: “… Voor mij geldt dat ik probeer te ontrafelen hoe de keuze voor geweld, macht en onderdrukking bewust of onbewust wordt gemaakt. In mijn onderzoek naar de rafelranden van de geschiedenis, daar waar terroristen, spionnen, collaborateurs en terreurbestrijders zich ophouden, is dat een hachelijke onderneming. Al is het alleen maar omdat dit onderzoek laat zien hoe eenvoudig de keuze voor het kwaad is, ook voor degenen die ‘hongeren en dorsten naar gerechtigheid’ en hoezeer we bij al onze individuele verantwoordelijkheid en reflectie speelbal zijn van ‘omstandigheden’ of de ‘tijdgeest’…”. Van professor in de wijsbegeerte, René van Woudenberg (1975), actief lid van een PKN-gemeente, die tot mijn grote verrassing vertelt dat, evenals bij mij, de boeken van F. de Graaff aan het begin van zijn queeste naar het geloof hebben gestaan: “… Ik besef dat Gods redenen een geringe zichtbaarheidsgraad hebben…”. En van redacteur Cees Dekker, gevierd nano-technoloog, die lid is van een evangeliegemeente in Delft, en vertelt hoe zijn leven op zijn grondvesten schudde toen zijn 11 maanden oude dochtertje op de camping een emmer heet water over zich heen trok, wat derdegraads brandwonden veroorzaakte. Ze is blijvend gehandicapt.

 

Schepselen hebben hun eigen verhaal

De hervormde emeritus hoogleraar theologie Bram van de Beek (1946), onder ingewijden bekend als ‘Bramen Bram’ - hij studeerde en passant ook af in de biologie als bramendeskundige - mag ik alleen al om zijn recalcitrante en buitengewoon vrouwvriendelijke visie aangaande Augustinus, een kerkvader waar de meeste godgeleerden mee weglopen. Naar aanleiding van zijn onlangs verschenen boek “God lééft. Over moeilijke teksten in de Bijbel” zegt Van de Beek in een interview in het ND van 27.11.2020 dat hij zich vreselijk kan “… opwinden over Augustinus, die de vrouw met wie hij jaren had samengewoond en een kind had na zijn bekering weg stuurde, terwijl zij onder tranen zei nooit een ander te willen…”. Dat heb ik nu ook altijd zo gevonden. In de praktijk moet Augustinus een bijzonder egocentrische man zijn geweest: “… Dat is dan de bekeerde Augustinus, voor wie zijn moeder een nieuwe vrouw gaat zoeken, maar omdat dit te lang duurt, neemt hij tussendoor nog een ander…”. De Bijbel draait om Jezus Christus. Jezus zegt: Ik ben de waarheid en het leven. In dat licht moet je de teksten lezen, anders gaat het fout. Zie bijvoorbeeld het boek Kronieken waarin koning Ahazia twee jaar voor zijn vader is geboren. Dat kan natuurlijk niet, “… maar dat maakt niet uit, want daar gaat het in de Bijbel niet om…”. Wie moeite heeft met het (on)feilbare Woord van God moet eerst maar eens een poosje gaan luisteren naar oosterse of Afrikaanse verhalenvertellers. Over (wederom) de evolutietheorie: “… Het kan best zijn dat die een keer ter ziele gaat. Er hebben altijd haken en ogen aan gezeten en hier en daar zitten er barsten in. Als ik ‘Bionieuws’ lees, krijg ik soms het gevoel dat de theorie net zo ingewikkeld aan het worden is als de beschrijving van de sterrenhemel in het ptolemeïsche wereldbeeld vóór de tijd van Copernicus. De evolutietheorie zal ook wel weer een keer voorbijgaan. Zo gaat dat met wetenschappelijke theorieën. Ze komen en gaan. Dat wil echter niet zeggen dat de creationisten dan alsnog gelijk krijgen. Er komt dan gewoon een nieuwe seculiere theorie voor in de plaats. En dat is ook goed. We moeten de schepselen gewoon schepselen laten, die hun eigen verhaal vertellen. De creationisten krijgen in de toekomst geen gelijk – biologisch komt er een andere theorie of gemodificeerde evolutietheorie, die net zo haaks staat op het creationisme als de huidige. Theologisch hadden de creationisten al eerder ongelijk. Want ze houden het verschil tussen het schepsel en de Schepper niet goed in het oog. Theologisch moeten we geen rechte lijnen trekken naar de schepselen, maar altijd de grens eerbiedigen die God gesteld heeft. Hij is de enige die deze kan doorbreken en dat heeft Hij zelf gedaan in Jezus. Dat is genoeg en met die genade moeten we het doen…”.

 

Uitgave: Ten Have – 2008, 340 blz., ISBN 978 902 595 894 7, 27,99

Rechtstreeks bestellen: klik hier


Geen opmerkingen :

Een reactie posten