Menu

dinsdag 30 juni 2020

De afschaffing van de mens & De descriptione temporum – C.S. Lewis

 

Op verzoek. Iemand vroeg of ik “De afschaffing van de mens” van de christelijke denker C.S. Lewis (1898-1963) wilde bespreken. Heeft hij ons nog steeds wat te zeggen? Het boekje bestaat uit drie lezingen die werden gepubliceerd in 1943 en de inaugurele rede die Lewis hield bij zijn intrede als hoogleraar Engelse literatuur van Middeleeuwen en Renaissance in Cambridge in 1954. Eerder schreef ik recensies over zijn “De vier liefdes” en “Verrast door vreugde”.

 

The head and the heart

Het is best een opgave, althans voor mij, om de gedachtegang van Lewis mee te maken. Hij schreef zijn voordrachten ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Toen voelden en redeneerden de mensen anders dan wij, nu. Zijn eerste lezing begint met een voorbeeld van een schoolboekje waarin de progressieve schrijvers met de beste bedoelingen hun leerlingen proberen wijs te maken dat emoties nergens toe doen, wat neerkomt op indoctrinatie. Het gaat over een waterval die de ene toerist ‘grandioos’ en de andere toerist wel ‘leuk’ vindt. De reacties worden aldus ‘ontmaskerd’: “… Hun woorden luiden dat ‘het lijkt alsof wij iets heel belangrijks zeggen’ waar wij in werkelijkheid ‘alleen maar iets over onze eigen gevoelens zeggen’…”. Met andere woorden, er bestaan geen vaststaande, altijd geldende waarden in de buitenwereld; het gaat alleen maar over jouw individuele, hoogstpersoonlijke, redeloze en dus verwaarloosbare beleving. Alsof gevoelens geen enkele betekenis hebben. Daarmee breken ze iets in de leerling af, volgens Lewis. En daar ben ik het volkomen mee eens. Als ik bij de Niagara Falls sta, en iemand zegt ‘wel leuk,’ zou ik waarschijnlijk informeren of hij of zij soms depressief is. Lewis: “… Het ‘ontmaskeren’ van een emotie op basis van een huis-, tuin- en keukenrationalisme ligt in bijna ieders vermogen…”. Over de moderne pedagogen in zijn tijd: “… Zij zien hoe de wereld rondom hen in de greep van emotioneel geladen propaganda is – uit de traditie weten zij dat de jeugd sentimenteel is – en daaruit concluderen zij dat zij niet beter kunnen doen dan het jonge gemoed tegen emoties wapenen. Mijn eigen ervaring in het onderwijs leert mij precies het tegenovergestelde. Voor iedere leerling die tegen ongebreidelde gevoelsexcessen moet worden beschermd heb je er drie die je uit de sluimer van een kille banaliteit moet wekken. De taak van een moderne pedagoog is niet het kappen van jungles, maar het bevloeien van woestijnen. Het juiste verweer tegen vals sentiment is het kweken van eerlijk sentiment. Als wij het gevoelsleven van schoolkinderen laten verkommeren, worden zij niet alleen maar een gemakkelijke prooi voor de propagandist wanneer die komt. Want een uitgehongerde natuur zal zich wreken, en harde harten zijn geen feilloze bescherming tegen zachte hoofden…”. Waarschijnlijk verkeerde Lewis in een omgeving waar de rede werd verheerlijkt als het een en al. Dat is in onze tijd wel anders. De standaardvraag van iedere interviewer op tv is zo ongeveer ‘wat dééd dat met je?’. Een motivatie voor iets is negen van tien keer omdat ‘het goed voelt’. Misschien is inmiddels wat meer redelijkheid wel weer op zijn plaats. De eeuwenoude struggle tussen the head and the heart, tussen rede en gevoel, tussen classicisme en romantisme, lijkt onderhevig aan golfbewegingen.

 

Menselijkheid

Ons gevoel heeft een leidraad nodig. We weten niet vanzelf wat waarde heeft. We herkennen niet uit onszelf wat goed is en kwaad. Daar komt opvoeding aan te pas. Het vraagt sturing en onderwijs. Volgens alle godsdiensten en levensbeschouwingen is het goede, het ware en het schone een kosmisch principe. Het hindoeïsme heeft het over de Rta, de Chinezen over de Tao, het Jodendom kent de Wet, de christenen hebben het over de Weg: “… wat zij gemeenschappelijk hebben is iets wat wij niet kunnen negeren. Het is de leer van de objectieve waarde, de overtuiging dat er werkelijk juiste en al even werkelijke ónjuiste houdingen bestaan tegenover dat wat het universum is en dat wat wijzelf zijn…” (zelfs Patanjali, waar ik net wat over heb zitten lezen, stelt ‘Yama’ in “Aphorisms of Yoga” op de eerste plaats: het onvoorwaardelijk afwijzen van geweld, hebzucht en bedrog). Er bestaat iets als een eeuwige orde en een universeel menselijk geweten: “… ‘Alle mensen binnen de Vier Zeeën zijn mijn broeders’, zegt Confucius (XII.5) van de chün-tzu, de cuor gentil of ‘hoogstaande mens’. ‘Al wat een mens doet gaat me aan’, zegt de stoïcijn. ‘Doe met anderen zoals je wilt dat anderen jou doen’, zegt Jezus. ‘De menselijkheid moet behouden worden,’ zegt Locke…”. Lewis noemt deze universele wet de Tao, en in een aparte appendix haalt hij allerlei citaten uit Egyptische, Joodse, Oud-Noorse, Babylonische, Hindoeïstsche, Chinese, Romeinse, Indiaanse, Stoïcijnse, Angelsaksische, Griekse, Romeinse, Aboriginese en christelijke bronnen aan, die daarop betrekking hebben. Het viel mij op dat de islam ten enenmale ontbreekt – was Allah in zijn tijd nog niet in beeld? Lewis komt tot de conclusie dat het op zijn minst verdedigbaar is “… dat iedere beschaving die wij tegenkomen uit een andere beschaving is ontstaan en uiteindelijk uit één centrum – ‘overgedragen’ zoals een besmettelijke ziekte of zoals de Apostolische successie…”. De Tao is de enige bron van alle waardeoordelen: “… Een volstrekt nieuw waardeoordeel is in de hele wereldgeschiedenis niet voorgekomen en zal ook nooit voorkomen. De vermeende systemen (zoals zij tegenwoordig heten) ‘ideologieën’ bestaan allemaal uit brokstukken van de Tao die naar willekeur uit de context van het grote geheel zijn gerukt, en vervolgens in de leegte tot waanzinnige proporties opgezwollen…”. Zie het verhitte antiracisme-gebeuren, zou ik zeggen. Zie ook Tom Holland in “Heerschappij” en John Gray in “Strohonden” die betogen dat het humanisme verkapt christendom is: “… De opstand van nieuwe ideologieën tegen de Tao is als een opstand van takken tegen de boom…”. Dat betekent niet dat we vast zitten aan een onveranderlijke code, er is wel zeker vooruitgang en ontwikkeling mogelijk (zie Jezus die in de Bergrede de Joodse wet aanscherpt). Maar het fundament ligt vast.

 

Inwijding of africhting

Volgens Lewis kan iemand die buiten de Tao staat wel vijandig, maar niet kritisch zijn: “… Alleen wie de Tao in praktijk brengt zal hem begrijpen…”. Welnu, emoties kunnen redelijk dan wel onredelijk zijn, logisch of onlogisch, al naar gelang ze passen binnen het kader van de Tao. Het verschil tussen de oude en nieuwe opvoeding volgens Lewis: “… Terwijl de oude een vorm van inwijding was, is de nieuwe slechts een vorm van ‘africhting’…”. We moeten ons hart niet uitschakelen, maar laten spreken. Het hart is het belangrijkste in de mens (zie ook “Geest, Ziel en Lichaam” van de Heilige Lucas van Simferopol). Het verbindt het cerebrale met het instinctieve: “… Je zou zelfs kunnen zeggen dat dit middenstuk een mens pas tot mens maakt; want naar zijn verstand is hij alleen maar geest, en naar zijn begeerte alleen maar dier…”. Daar is niets anti-intellectueels aan. Over de nieuwe opvoeders: “… Niet bovenmaatse denkkracht, maar een ondermaats gevoelsleven, een gebrek aan vruchtbare, edele gevoelens is hun speciale kenmerk. Zij hebben geen groter hoofd dan anderen; het lijkt alleen maar groter door hun verschrompelde hartstreek…”. En tegelijk: “… Je kunt bijna geen tijdschrift opslaan of je leest dat onze maatschappij behoefte heeft aan meer ‘élan’, of dynamiek, of solidariteit, of ‘creativiteit’. Met een afgrijselijk soort onnozelheid verwijderen wij een orgaan en verlangen de verrichtingen daarvan. Wij maken mensen zonder hart, en verwachten deugd en dadendrang. Wij lachen om eergevoel, en schrikken wanneer blijkt dat er verraders in ons midden zijn. Wij castreren, en verlangen van de castraten vruchtbaarheid…”.

 

Instinct

De meeste Vernieuwers zeggen dat we ons moeten bevrijden van godsdienstige taboes en ons instinct moeten volgen, maar “… Ieder instinct waarnaar je luistert zal ten koste van alle andere bevredigd willen worden…”. Om maar een voorbeeld te noemen, waarom zou altruïsme rationeler en intelligenter zijn dan egoïsme? Waar staat het woord instinct eigenlijk voor? Hebben we het dan vooral niet over iets onbekends (“… als je zegt dat trekvogels instinctief hun weg vinden, zeg je alleen maar dat het onbekend is hoe zij hun weg vinden…”). En bovendien: “… Waartoe die stroom aansporingen in een richting die toch al onvermijdelijk is? Waartoe die lof voor wie zich in het onontkoombare heeft geschikt?...”. Móeten wij het instinct volgen of behóren wij het instinct te volgen? Hebben we dan toch een keus? En “… waarom behoren wij het instinct te volgen? Geeft een ander instinct van een hogere orde ons daar opdracht toe? En volgen wij dat instinct dan weer op last van een hoger instinct – een oneindig verschiet van instincten?...”. Velen menen dat wij ons ding doen vanwege ons instinct betreffende de ‘instandhouding van de soort’. Maar bestaat zoiets wel? “… Bij mezelf neem ik het niet waar…”. Sterker: “… Nog veel moeilijker kan ik geloven dat het grootste deel van de mensen die met mij in de bus zaten of in de rij voor een loket stonden, een onberedeneerde drang zouden hebben om wat dan ook voor de menselijke soort of voor het nageslacht te doen. Het hele ‘nageslacht’-idee leeft alleen maar bij mensen die een bepaalde opvoeding hebben genoten. Een houding tegenover iets wat alleen maar voor denkende mensen bestaat kun je moeilijk aan het instinct toeschrijven…”. Wat wij wel van nature ervaren is een drang om onze kinderen en kleinkinderen te beschermen – “… een drang die zwakker wordt naarmate wij verder vooruit fantaseren, en die ten slotte vervliegt in de deserts of vast futurity…”.

 

Post-humaan

In de laatste voordracht waarschuwt Lewis voor wat er gaat gebeuren als wij de Tao aan de kant schuiven en ons lot in eigen hand nemen. Wanneer wij niet meer geloven in universele waarden zijn wij uiteindelijk overgeleverd aan onze eigen neigingen, dus het toeval van onze erfelijkheid, spijsvertering, het weer en ideeënassociaties. Door eugenese en propaganda op basis van perfecte psychotechniek zal een kleine minderheid de grote massa volledig kunnen beheersen (zie bijvoorbeeld ook de roman “Vleugels” van Claire Corbett). Een elite zal van mensen kunnen maken wat zij willen. “… Niet dat zij slechte mensen zijn. Zij zijn helemaal geen mensen. Door uit de Tao te stappen zijn zij de leegte ingestapt. Evenmin zijn hun onderdanen per se ongelukkige mensen. Zij zijn helemaal geen mensen; zij zijn industrieproducten. De eindoverwinning door de mens is, zo blijkt nu, de afschaffing van de mens…”. Dan worden we een soort robotjes, stel ik mij zo voor (zie bijvoorbeeld ook de roman "Frankusstein" van Jeanette Winterson). Extreem rationalisme in een volledig geplande en afgerichte wereld laat zich niet hinderen door waarden en normen en gekakel over waarheid en genade en schoonheid en geluk. Extreem rationalisme leidt in zijn uiterste logische consequentie tot absurditeiten “… zoals het geval van de Ier die zag dat een bepaalde kachel hem de helft minder brandstof kostte, en daaruit besloot dat hij met twee kachels zijn huis helemaal zonder brandstof warm kon krijgen…”. Zonder de Tao zullen we onszelf reduceren tot enkel een natuurproduct, waarbij Lewis dan waarschijnlijk een verzameling atomen in natuurwetenschappelijke zin bedoelt, “… goed om in nieuwe vormen te worden geknipt en gekneed naar believen van machthebbers…”. De post-humane wereld van “Het onsterfelijkheidscomité (John Gray) en  “Wij zijn ons brein” (Dick Swaab), waarin wordt beweerd dat wij nimmer een hart, een ziel, een ik, een geest, of hoe je zoiets maar wil noemen, hebben bezeten. Zie Franca Treur in “Hoor nu mijn stem” die een student laat zeggen: “… ik geloof helemaal niet in een authentieke kern. Ik weet niet eens waar mijn navel zit, en het kan me ook niks schelen. Vergeef me dat ik klink als een socioloog, maar we zijn alleen iemand in onze relatie tot anderen. Het is niet anders…”. Over dit ‘wegverklaren’: “… je kunt niet eindeloos doorgaan met ‘wegverklaren’; uiteindelijk zal blijken dat je het verklaren hebt wegverklaard. Je kunt niet eindeloos doorgaan met dingen ‘doorzien’. Bij doorzien gaat het om wat daardoor zichtbaar wordt. De doorzichtigheid van het raam is goed omdat de tuin en de straat óndoorzichtig zijn. Hoe nu als je ook door de tuin kon kijken? Het heeft geen zin grondbeginselen te willen ‘doorzien’. Doorzie je alles, dan is alles doorzichtig. Maar een volkomen doorzichtige wereld is een onzichtbare wereld. Wie alles ‘doorziet’, ziet niks…” (zie Rutger Bregman in zijn bestseller "De meeste mensen deugen": de nazi's dáchten het goede te doen door de Joden te vermoord). Ik schaar mij persoonlijk graag achter de wijze woorden van Ivory Frame in “De taal der dieren: het woordenboek” (zie mijn vorige blog): “… Mensen zouden elkaars ziel met rust moeten laten. Onaangeboorde aspecten van een persoon noemde je vroeger charisma. Nu zijn ze reden voor therapie. Wat binnen in je zit is een kostbare, essentiële kern die onaangetast dient te blijven, anders verpest je hem. De glanzende pracht in het hart van je eigen leven. Datgene wat het leven de moeite waard maakt. Zonder dat is niemand werkelijk onafhankelijk…”.

 

Lewis als dinosaurus

Lewis verdeelt de geschiedenis in drie periodes: de voor-christelijke, de christelijke en de post-christelijke, en stelt dat de ontkerstening een ingrijpender verandering is dan de kerstening: “… Christen en heiden hadden elk voor zich veel meer met elkaar dan met een post-christen. De kloof tussen de vereerders van verschillende goden is niet zo groot als de kloof tussen wie wel en wie geen godsverering kennen…”. Volgens hem betekent de ontkerstening niet dat wij terugvallen in het heidendom. In de geschiedenis bestaat er niet zoiets als ‘terug naar af’: “… Een post-christen is geen heiden; je zou evengoed kunnen denken dat een vrouw weer maagd wordt door te scheiden…”. Spottend stelt hij dat wij sinds de Eerste Wereldoorlog worden geregeerd door reclame. Over de snelle veranderingen in zijn tijd: “… In bij mijn weten alle voorgaande eeuwen – afgezien van korte intermezzi – hadden regeerders als voornaamste doel hun onderdanen rustig te houden, wijdverbreide opschudding te voorkomen of te doen bedaren, en de mensen zover te krijgen dat zij rustig hun diverse werkzaamheden bleven verrichten. En over het algemeen waren hun onderdanen het  hiermee eens. Zij baden zelfs (in bewoordingen die vandaag merkwaardig ouderwets aandoen) om ‘een stil en gerust leven in alle godsvrucht en eerbaarheid’. Maar vandaag lijkt het organiseren van massale opwinding wel bijna het normale instrument van politieke macht…”. Hij zou zijn redevoering zo vandaag de dag hebben kunnen houden. Hij heeft het over de nieuwe dimensie in poëzie en kunst: “… Ik geloof niet dat er ooit een periode is geweest waarin werk ontstond dat, in zijn eigen tijd, even verpletterend en onthutsend nieuw was als dat van kubisten, dadaïsten, surrealisten en Picasso in onze tijd…”. Het nieuwe denkklimaat waarin bestendigheid wordt gezien als stagnatie heeft volgens hem te maken met de komst van de machine (en in het verlengde daarvan natuurlijk de IT-business). In Lewis inaugurele rede valt vooral zijn ongelooflijke humor op; ik heb me slap gelachen. Hij ziet zichzelf niet als iemand van zijn tijd, maar noemt zichzelf een Oude Westerling, een inboorling en een dinosaurus: “… Waar ik als criticus tekortschiet, zou ik op deze manier toch nog als exemplaar kunnen dienen. Ik zou zelfs nog verder durven gaan. Ik spreek niet slechts voor mijzelf, maar voor iedere Oud-Westerse mens die u verder nog zult ontmoeten, als ik zeg: gebruik die exemplaren zolang het kan. Reken niet op nog veel meer dinosaurussen…”. Nou, aan mij zal het niet liggen.

 

Uitgave: Kok Kampen – 1997 (eerste druk), vertaling Arend Smilde, 128 blz., ISBN 978 904 351 926 7, 18,50

Rechtstreeks bestellen: klik hier 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Geen opmerkingen :

Een reactie posten