Menu

dinsdag 21 juni 2011

De magische wereld van de bijbel – Bert Jan Lietaert Peerbolte (red.)


Uit het voorwoord: “… Magie is al enige tijd een onderwerp dat zich niet meer laat wegdenken uit de academische wereld. Gedurende lange tijd was het onderwerp in academische kringen niet erg populair: vooral de wereld van de klassieke oudheid werd geacht een wereld geweest te zijn van hoge culturele normen, die belangrijke uitingen heeft voortgebracht op de terreinen van filosofie, literatuur, beeldende kunst, architectuur en politiek. In een dergelijke voorbeeldige wereld past het bedrijven van magie niet. Vanaf de negentiende eeuw werd door geleerden een tamelijk strikt onderscheid gemaakt tussen ‘religie’ en ‘magie’, waarbij het eerste beschouwd werd als hoogstaand en elitair en het tweede als verwerpelijk en vulgair. Pas in de loop van de twintigste eeuw voltrok zich een ommekeer en kwam de antieke magie meer in de belangstelling te staan. De laatste jaren is het tekort van het verleden ingehaald met een stortvloed aan publicaties. De verzameling opstellen in deze bundel wil een onbevooroordeeld beeld geven van het bedrijven van magie en de discussies die dit opriep in de wereld van de bijbel. In zes stukken wordt de lezer langs enkele wezenlijke onderwerpen geleid die een beeld geven van magie in de oudheid. Dit beeld is niet omvattend, maar geeft wel een juiste indruk…”.

1. Klaas Spronk (hoogleraar O.T. Theologische Universiteit Kampen) over “Magie in de wereld van het Oude Testament”.
In het Oude Testament wordt magie op de meeste plaatsen streng veroordeeld:
bijvoorbeeld in Deuteronomium 18:9-15. “Wanneer u in het land komt dat JHWH, uw God, u geven zal, mag u de verfoeilijke praktijken van de volken daar niet navolgen. Er mag bij u geen plaats zijn voor mensen die hun zoon of dochter als offer verbranden, en evenmin voor waarzeggers, wolkenschouwers, wichelaars, tovenaars, bezweerders, en voor hen die geesten raadplegen of doden oproepen. Want JHWH verafschuwt mensen die zulke dingen doen, en om die verfoeilijke praktijken verdrijft hij deze volken voor u. U moet volledig op JHWH, uw God, gericht zijn. Ook al luisteren de volken in het land dat u in bezit zult nemen wel naar wolkenschouwers en waarzeggers, ú heeft JHWH, uw God, dat verboden. Hij zal in uw midden profeten laten opstaan, profeten zoals ik (Mozes). Naar hen moet u luisteren.”
Door de opvallende teksten tegen allerlei vormen van magie kan een vertekend beeld ontstaan. Je zou de indruk kunnen krijgen – en die opvatting hebben bijbellezers dan ook vaak – dat het geloof in JHWH geen ruimte laat voor magische handelingen waarmee het bovennatuurlijke gemanipuleerd kan worden ten behoeve van het aardse leven. Dat is niet terecht, want magie hoorde bij het wereldbeeld en de daarmee samenhangende manier van leven en denken die de Israëliet deelde met zijn tijdgenoten. Magie was in het oude Nabije Oosten wat wetenschap is voor ons. 
De profeet Elisa bedient zich ongegeneerd van magische praktijken, maar zijn magisch handelen is onderdeel van zijn vertrouwen op de macht van JHWH, wat onderstreept wordt door het voorafgaande gebed. En daar gaat het om; soms maakt JHWH het gebruik van magie tot iets legitiems.
2 Koningen 4:32-35: “Toen Elisa zelf bij het huis aankwam, zag hij de jongen dood op zijn bed liggen. Hij ging de kamer binnen en sloot de deur achter zich. Toen bad hij tot JHWH. Daarna liep hij naar het bed toe en ging boven op het kind liggen, met zijn mond op zijn mond, zijn ogen op zijn ogen en zijn handpalmen op zijn handpalmen. Zo bleef hij uitgestrekt liggen tot het lichaam warm werd. Toen kwam hij overeind, liep door de kamer heen en weer, en strekte zich nogmaals over het kind uit. Uiteindelijk niesde de jongen zeven keer, en opende zijn ogen.”
Dergelijke vormen van magie via aanraking zijn ook bekend uit Mesopotamische teksten.
Ook andere magische handelingen komen voor in het verhaal, zoals het zuiveren van een bron met zout (2 Koningen 2:19-22) en terugvinden van een bijl via een twijg (2 Koningen 6:5-7). Er blijkt zelfs plaats voor een met magische kracht beladen profetenmantel (2 Koningen 2:8,14).
Er is het verhaal van Jacob die op bijzondere wijze de kleuring van zijn schapen weet te beïnvloeden en daarmee zijn schoonvader te slim af is (Genesis 30:37-39). In datzelfde hoofdstuk is sprake van ‘liefdesappelen’die een duidelijke werking op Jakob blijken te hebben (Genesis 30:14-17). Er worden orakelstenen gebruikt, de Urim en Tummim (1 Samuel 28:6). Er is sprake van een wedstrijd tussen magiërs (Exodus 7:8-12). In de Mozaïsche wetgeving gaat het over de reiniging van een huis door de onreinheid op vogels over te brengen (Leviticus 14:33-53), en over de manier waarop beslist wordt over schuld en onschuld in geval van verondersteld overspel door de aangeklaagde vrouw ‘vloekbrengend water’ te laten drinken (Numeri 5:11-31). Mozes laat een koperen slang maken, waarnaar de mensen die tijdens een slangenplaag door giftige slangen worden gebeten, maar hoeven te kijken om weer gezond te worden (Numeri 21:6-9).
Maar koning Hizkia, die er naar streefde de zuivere eredienst van JHWH te herstellen, vernietigde de koperen slang van Mozes weer, en zo zou je kunnen zeggen dat de sfeer rondom magie in het Oude Testament eindigt met terughoudendheid.

2. Arjan Knop (promovendus O.T. Universiteit Leuven) over “Jezus de Magiër”.
In dit artikel wordt het boek ‘Jesus the Magican’ (London 1978) van de bijbelgeleerde Morton Smith besproken. Daarin gaat het over de vraag: Wat is magie? Wat voor de een magie is, is dat voor de ander niet, hoewel het om dezelfde gebeurtenis gaat. De voorstanders van Jezus zien in Hem de ware Messias, die wonderen doet met goddelijk verkregen gezag. Voor zijn tegenstanders (schriftgeleerden, Romeinen, priesters) is hij echter een charlatan die magie bedrijft met behulp van demonen.

3. Pieter W. van der Horst (emeritus hoogleraar N.T. Universiteit Utrecht) over “de grote magische papyrus van Parijs en de Bijbel”.
De grote magische papyrus van Parijs, bekend als Papyrus Graeca Magica IV (PGMT IV), is een Grieks handschrift met meer dan 50 documenten, en het meest omvattende handboek voor magische praktijken uit de oudheid dat wij kennen. Er komen veel joods-christelijke motieven in voor. Van der Horst denkt dat dat komt door vergaande pagane (heidense) ontlening. PGM IV is de best mogelijke illustratie van het soort boeken dat volgens Handelingen 19:19 in Efese publiekelijk verbrand werd nadat Paulus de joodse magiërs van die stad ontmaskerd had.

4. Bert Jan Lietaert Peerbolte (universitair docent N.T. Theologische Universiteit Kampen) over “Een wereld vol tovenaars – de vroege christenen in een magische context”.
In de periode waarin de christenen ten tonele verschenen werd magie veelvuldig bedreven. Volgens de Romeinse schrijver Apuleius konden sommige mensen via daimonen spreken met de goden. Met daimonen werden niet perse duivelse gestalten bedoeld, maar eenvoudig wezens die zich ergens tussen mensen en goden bevonden. Wat wel helder is, is dat de verdenking van magie in de oudheid geen positieve aanbeveling was. Wie aan magie deed, stond in een kwade reuk. In het oude Rome bestond zelfs wetgeving tegen magie, wat niet nodig zou zijn geweest wanneer het verschijnsel niet voorkwam. Paulus wijst in Handelingen 13 de magiër Barjesus/Elumas scherp terecht en noemt hem ‘een bedrieger, een gewetenloze oplichter, een kind van de duivel en een vijand van elke vorm van gerechtigheid’. Scherper kan bijna niet. Magie gaat in tegen de autonomie van God en is dus ongehoorzaamheid aan God. De figuur die bij uitstek bescherming bood tegen daimonen, was Jezus Christus zelf. Hij had allerlei zieken genezen tijdens zijn leven en als hemelse Heer bood hij volgens zijn volgelingen een protectie die andere goden niet konden bieden. Eusebius van Caesarea, de eerste grote historicus van het christendom, geeft aan dat de kerk in de vierde eeuw reeds de officiële functie van ‘exorcist’ kende. Het uitdrijven en afweren van daimonen was een activiteit waar veel vroege christenen zich mee bezig hielden. De naam ‘Jezus’ werd in de oudheid zelfs door niet-christenen opgevat als bescherming tegen daimonen. De strijd tegen de magie was voor de vroege christenen niet alleen een theologische strijd, het was een strijd op leven en dood. Voor hen stond het evangelie van het leven tegenover het rijk van de dood waartoe de duistere krachten van de daimonen behoorden. Dat deze strijd gevoerd werd op een wijze die aantoont dat ook onder christenen een magische visie op de werkelijkheid voorkwam, betekent niet dat de christenen een voorliefde voor magie hadden. Integendeel.

5. Hagit Amirav (promoveerde als classica in Oxford, onderzoeker leerstoel Kerkgeschiedenis Theologische Universiteit Kampen) over “Tekenen en schrijven: een vierde-eeuwse magische bezwering uit Oxyrhynchus”.
In dit hoofdstuk een uitgebreide analyse van een magische papyrus, waarop een bezwering staat om een geliefde te strikken.

6. Riemer Roukema (hoogleraar N.T. Theologische Universiteit Kampen) over “Het vroege christendom en magie”.
Kerkvader Origenes erkent dat er een overeenkomst is tussen het ‘heidense’ en het christelijke gebruik van heilige namen en spreuken, maar maakt toch ook een scherp onderscheid tussen het raadplegen en te hulp roepen van ‘heidense’ machten en het geloof in Jezus en de allerhoogste God. Bij Johannes Chrysostomus, Augustinus en Caesarius van Arles zien we dat zij op soortgelijke wijze verschil zagen tussen enerzijds ‘heidense’ amuletten en andere magische gebruiken en anderzijds de christelijke alternatieven hiervoor. Priester Johannes Chrysostomus beschrijft hoe vrouwen en kinderen evangeliën om hun nek hangen als een krachtig amulet, en ze meedragen overal waar ze heengaan. Augustinus prijst de christen die bij hoofdpijn een evangelieboek op zijn hoofd legt, want hij ziet dat liever dan dat een christen zijn toevlucht neemt tot heidense amuletten en tovenarij. Ondanks de oppervlakkige, uiterlijke overeenkomsten in handelingen en voorwerpen, ervoeren althans de christelijke voorgangers van de eerste eeuwen een wezenlijk verschil tussen de heidense magie en de rituelen – of: sacramenten – die werden uitgevoerd in de naam van Jezus Christus. Dit neemt niet weg dat het niet gering is wat Ignatius van het brood van de eucharistieviering zegt: het is een geneesmiddel waardoor je onsterfelijk kunt worden. In de Didache, een geschriftje uit Syrië dat op naam van de apostelen staat wordt de christenen verboden zich in te laten met magie en met tovenarij. In één adem worden afgodendienst, magie en tovenarij gerangschikt onder ‘de weg van de dood’. Men meende dat magische praktijken een mens in contact brengen met heidense goden, die men als demonen beschouwde, en dat een christen zich daar ver van dient te houden. De eenvoudige gelovigen daarentegen hadden er niet altijd moeite mee om hulp te zoeken bij de traditionele, niet christelijk geijkte magische rituelen.

Uitgave: Meinema - 2007

Geen opmerkingen :

Een reactie posten