Menu

donderdag 12 maart 2015

Nog drie keer slapen en ik word wakker – Herman Brusselmans


Waar een leesclub al niet goed voor is: uit mezelf was ik nooit aan ‘de grootste mislukte schrijver van België’, Herman Brusselmans (Hamme, Oost-Vlaanderen, 1957, studeerde Germaanse filologie aan de universiteit van Gent, ex-drummer, was ooit een verdienstelijk voetballer, levert elk jaar twee boeken af plus ontelbare columns, is ook nog dichter en een televisiepersoonlijkheid) begonnen. “Nog drie keer slapen en ik word wakker” is in één woord VRE-SE-LIJK! Het gaat over een tweedehands boekhandelaar die de dagen doorkomt met roken, pils drinken, en letterlijk alles en iedereen ‘afzeiken’; een ander woord kan ik er even niet voor vinden. Stop het nieuwsprogramma PowNews, internetsite GeenStijl, cartoonist Gregorius Nekschot, BN’er Paul de Leeuw (je moet toch wel een totaal gebrek aan zelfrespect hebben als je in zijn shows gaat zitten: je weet al van te voren dat je compleet belachelijk wordt gemaakt), de absurdistische VPRO-serie Jiskefet, de stripboeken over Paling & Ko en de Naked gun-films met Leslie Nielsen in een blender, hussel ze door elkaar, en je hebt Herman Brusselmans. Zo ongeveer.

Ik heb alweer niks te melden

En toch, en toch. Hoe meer ik over Brusselmans nadacht, hoe meer ik hem op de dichter uit mijn vorige blog, Kees van Duinen, vond lijken. Allebei zitten ze vol angst en woede; en woede is vaak de harde laag van veel onverwerkt verdriet, leerde ik van de psychologen (in het e.o.-programma “De kist” vertelt Herman Brusselmans hier uitgebreid over). Alleen reageert de een zich af door sombere, maar prachtige gedichten te schrijven, en zet de ander een loeigrote bek op. Brusselmans in “Drie keer slapen” over angst: “… Zijn geloof in dokters en hun mogelijkheden was zeer beperkt. Geen enkele dokter had hem in die periode van zijn onmenselijke angstbuien kunnen afhelpen. Zo zie je maar. Alvleesklieren transplanteren, vrouwen in mannen veranderen, overbodige darmkanalen dempen, schapen klonen en proefmuizen van aids afhelpen (door ze de kop in te slaan), noem maar op, dat konden de dokters met hun vingers in de neus, maar een eenvoudig mens van z’n angst afhelpen, ho maar. Louis’ angst was overigens, na een carrière van vijftien jaar, rond negentienhonderdtweeënnegentig vanzelf weggedeinsd. ‘Je beste lijfarts ben je zelf,’ oordeelde Louis, ‘daar hoeft verder geen enkele andere kwakzalver aan te pas te komen…”.
Brusselmans geeft af op homo’s, op buitenlanders, op geloof, op vrouwen, gebruikt schuttingtaal, vloekt, beledigt, provoceert, shockeert, is af en toe zo plat als een dubbeltje en wat zijn poep en pieshumor betreft ronduit kinderachtig, maar komt overal mee weg. Hij noemt zichzelf Reviaans. Van Reve wist je ook nooit of hij meende wat hij zei.
Af en toe moest ik ook wel verschrikkelijk lachen hoor. De eerste vijf bladzijden van “Nog drie keer slapen” zijn nog best te verdragen; maar driehonderd… (!) Hij blijft maar doorgaan met flauwekullen, en allemaal op dezelfde, op den duur nameloos vervelende toon. Brusselmans zei daar ooit zelf over: “… Ik heb alweer niks te melden en dat zal ik doen in een pagina of zeshonderd à zeshonderdvijftig, we zullen zien. Dat vat mijn hele schrijverschap samen. Want laten we eerlijk zijn: wat heb ik in godsnaam te melden? Wat heeft om het even wie te melden? Als dat je programma is, kun je twee dingen doen. Of je schrijft niks, omdat je toch niks te melden hebt. Of je zegt: ik heb uiteraard niks te melden, maar dat kan ook in zeshonderd pagina's. Ik gebruik daartoe alles wat zich voordoet…”.
Brusselmans noemt tachtig procent van wat hij schrijft autobiografisch. Hij vormt met Tom Lanoye en Kristien Hemmerechts een nieuwe lichting Vlaamse schrijvers die opkwam in de jaren tachtig. Ik snap er niks van, maar ondanks alle kritiek die hij te verduren krijgt is deze ‘professionele uitdrager van een negatieve levenshouding’ één van de best verkopende auteurs in Vlaamstalig België .

Wandelende persiflage
Als wandelende persiflage neemt Brusselmans zijn schrijverschap uiterst serieus, getuige het diepte-interview dat Wim Brands met hem had – zie hier, tweede helft. Brusselmans schrijft zichzelf een wereld in die voor hem leefbaar is. Om vijf uur ‘s avonds gaat hij aan zijn bureau zitten, werkt de hele nacht door, gaat om zeven uur ‘s morgens naar bed, om tot drie uur ‘s middags te slapen. Dag in, dag uit. Zonder vakanties of weekendjes weg. Daar doet hij niet aan. In “Nog drie keer slapen en ik word wakker” vertelt zijn alter ego, de slapeloze, veertigjarige boekhandelaar Louis Tinner, dat zijn drieëntwintig jarige vriendin Zoë ‘mode’ studeert (hij moet een hip hemd en een leren jasje van haar dragen): “… Louis hield niet van mode. Mode betekende verandering, en verandering betekende paniek, kopzorgen en aanpassing. Waar Louis van hield was gezonde sleur…”. Zijn buurman, een schoenlapper waar hij een hoop geld aan uitleent zonder dat deze hem vertelt waarvoor hij het nodig heeft – hij blijkt er er een pistool van te hebben gekocht waarmee hij zijn onmogelijke vrouw doodschiet waardoor Louis als medeplichtige op het politiebureau belandt - antwoordt op de vraag ‘Hoe staat het leven?’: “… Het leven? Een kopie van gisteren en een doorslag van morgen. Zodoende kan voorlopig niets onze kalmte verstoren…”. “Nog drie keer slapen en ik word wakker” is het middelste boek van een trilogie over de anti-held Tinner. In het eerste, “De man die werk vond” (1985), dat Brusselmans typeert als één van de meesterwerken uit zijn inmiddels 64-delige oeuvre, heeft Tinner een baan in een bibliotheek. Brusselmans werkte daar zelf een tijdje. Ik heb mij laten vertellen dat Tinner in het verhaal de zaak op slot doet om ongestoord te kunnen gaan zitten lezen: daar kan ik me nog wel wat bij voorstellen. In het derde deel “Trager dan de snelheid” (2010) laat Louis Tinner ondanks zijn antifeministische inslag, zich maar al te graag onderhouden door Zoë, zijn inmiddels geslaagde en rijk geworden vrouw.

Mensenhaat
Tinner is een mensenhater. Op een feest waar hij met Zoë terecht komt, gilt een meisje opgewonden bij het uitpakken van hun kado ‘Wat kan het zijn?’: “… ‘Een stel nieuwe hersens,’ mompelde Louis, ‘deze keer niet van de vlooienmarkt.’…”. Over een klant:
“… Thans kwam zo’n totale vreemde de zaak binnen en Louis vond hem meteen een bijzonder onaangenaam mens om mee om te moeten gaan. Nog voor de man een woord kon uiten snauwde Louis: ‘Nee, dat boek hebben wij hier niet!’…”. Over een andere klant die een aantal boeken koopt: “… ‘Een bonnetje graag,’ zei de man, 'voor de belasting. En een plastic zak.’ ‘Verder nog iets?’ mompelde Louis. ‘Een dreun tegen je kop? Een stomp tegen je muil? Een schop in je hol?’ ‘Wat zegt u?’ vroeg de man. ‘Ik? Ik zei geen woord.’ ‘Ach zo. Ik dacht dat u –‘ ‘Geen gebenedijd woord. Zwijgen is het liefste wat ik doe. Hier zie, negenhonderd frank terug, een bonnetje en een plastic zak. Voor de rest: geen woord, meneer.’ De man propte het geld en het bonnetje in z’n portefeuille, stak de boeken in de plastic zak en ging zonder te groeten weg. ‘GEEN WOORD!’brulde Louis hem na. Uitgeput liet hij zich in z’n stoel neerzakken…”. En over nog een klant: “… De vrouw was rond de vijftig en droeg een grote wrat mee op haar voorhoofd. Waarom, zo vroeg Louis zichzelf af, laten mensen zo’n stuitend gedrocht niet weghalen? Of denken zij dat niemand het ziet? Of dat men hoe dan ook, uit beleefdheid, z’n kots wel zal ophouden als men dat vlezige minimonster onder ogen krijgt? ‘Heeft u boeken over het inmaken van vruchten?’ vroeg de vrouw. ‘Het hangt ervan af welke vruchten,’ zei Louis. ‘Allerlei vruchten.’ ‘Allerlei vruchten? Daar schieten we wat mee op. Al geloof ik wel degelijk dat ik een klein werk heb over gistende mispels. Je weet wel, zoals jij er eentje op je voorhoofd geplakt hebt.’ De vrouw sloeg meteen rood uit. ‘Meneer,’ zei ze woedend, ‘ik vat dit op als een belediging.’ ‘Hoe zou je het anders opvatten?’ beet Louis. ‘Kom maar eens terug als dat vieze geval door iemand met een scherp voorwerp van je rotkop is verwijderd.’…”. En zo gaat het aan één stuk door. Is dat leuk? Ik vind van niet; alhoewel ik me wel voor kan stellen dat sommige pubers er kronkelend van het lachen door van hun stoel vallen. Tinner: “… De lach is de wanhoopkreet van de dommen. Echte mannen lachen niet…”.
Iemand op de leeskring zei dat hij het fenomeen Brusselmans las ter ontspanning. Volgens mijn partner is Brusselmans typische mannenhumor, derhalve hebben vrouwen daar niks mee. Maybe…

Amor Vincit Omnia
Het enige wat mij trof in het hele boek is dat Zoë onvoorwaardelijk van de asociale Tinner lijkt te houden. Een enorme scene ontrolt zich als ze tegen Tinner wil zeggen dat ze zwanger is, maar niet durft, omdat ze bang is voor zijn reactie. Uiteindelijk raadt hij het zelf, als hij dat als het gekste wat hij kan bedenken, oppert: “… Ze trok wit weg. ‘Je… je… wist het?’ stamelde zij, in drie seconden laverend tussen opluchting, wanhoop, vreugde en verdriedubbeling van haar angst- en paniekgevoelens…”. Tinner wil geen kind, maar Zoë denkt daar anders over. En dan dist Brusselmans - gek genoeg - zomaar voor de vuist weg, één van de mooiste liefdesverklaringen uit de literatuur op: “… Ineens vloog Zoë uit. Geen spoor meer van het hoopje ellende van daarnet. Een jonge, volwassen, feministisch geïnspireerde, krachtdadige, rationeel denkende, bevlogen vrouw stond op, en zei: ‘Bang voor jou of niet, Louis Tinner, ik heb je dit te zeggen: ik hou van jou, ik hou véél van jou, welke onuitstaanbare, krankzinnige klootzak je ook mag zijn, en ik ben van plan om ALTIJD van je te BLIJVEN houden omdat je de man van mijn LEVEN bent en gvd, oké, ik ben een keer m’n pil vergeten, en ik ben ZWANGER geworden en wat dan gvd NOG? Ik wilde TOCH al een kind van jou, want ik weet dat jij in je verkrampte lijf en in je gekke, stomme, prachtige kop vol LIEFDE zit maar je bent te schijterig, te laf en te gefrustreerd om die liefde los te laten, maar daar zal nu verandering in komen! Je zal VAN MIJ HOUDEN en je zal van JE KIND houden en ik zal nooit meer angst voor je voelen en we zullen gvd een SCHITTEREND leven hebben, dat BELOOF ik je!’ Roodaangelopen en hijgend ging ze weer zitten. Zo lelijk had Louis haar nog nooit gezien…”. Tinner rent naar buiten, zuipt zich een stuk in de kraag, komt midden in de nacht thuis, en hij die het woord ‘schat’ nooit over de lippen kreeg: “… sloop de slaapkamer in, en gleed onder het dekbed naast Zoë. Ze snurkte. Ook dat nog, dacht hij. Hij haalde diep adem; beet op z’n tanden… en… fluisterde ‘Schatje’ in Zoë’s haren. Ik kan het nog verder drijven, dacht hij, en nu fluisterde hij met z’n lippen tegen haar warme, naakte schouder: ‘Schatje… ik hou van jullie.’ Hij glimlachte. Nog drie keer slapen en ik word wakker, dacht hij. Hij legde zijn hand op de buik van Zoë, voelde daar de slagen van haar hart. Hij telde mee. ‘Nog vier keer slapen…’. ‘Nog vijf keer slapen…’. ‘Nog zes keer …’ ‘Nog zeven keer…’ ‘Nog acht keer…’ ‘Nog negen – ‘ Was het wonderbaarlijke moment in zicht waarop Louis Tinner eindelijk in slaap zou vallen? In een diepe, heilzame, zuiverende slaap? Een slaap die inzicht en verlossing zou brengen? Ach nee. Ben je gek. Louis Timmer bleef wakker…”.

Het rare is dat deze stuitende schrijver in dit interview zegt dat hij ‘in wezen een christenmens is’ omdat hij, naarmate hij ouder wordt, er steeds meer van overtuigd raakt dat het enige wat er in het leven toe doet ‘goed zijn voor anderen’ is.
Is “Nog drie keer slapen” literatuur? Zeker. Maar omdat het bij Brusselmans altijd meer van hetzelfde is, hoef ik gelukkig nooit meer wat van hem te lezen.

Uitgave: Prometheus – 1998, 295 blz., ISBN 978 905 333 685 4, €17,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten