In “Stad van de honden” van Leon de Winter (zie mijn blog van 06.11.24) pakt de protagonist in het Beresheet hotel een boek van een plank: “… Hij las: ‘Als ik gek ben, vind ik het best hoor, dacht Moses Herzog. Sommige mensen dachten dat hij knetter was en een tijdlang had hij zelf getwijfeld of hij ze wel allemaal bij elkaar had. Maar hoewel hij zich nog steeds vreemd gedroeg, voelde hij zich nu vol zelfvertrouwen, opgewekt, helderziend…”. De beginzinnen van “Herzog” waarmee de Joods-Amerikaanse Nobelprijswinnaar Saul Bellow (1915 - 2005) in 1964 doorbrak bij het grote publiek. Zou je “Stad van de honden” kunnen omschrijven als ‘literatuur light’, “Herzog” is daarentegen bijzonder zware kost. Het heeft geen plot, maar het meesterlijke taalgebruik blaast je van je sokken, zelfs in vertaling. Voor mij is “Herzog” bij uitstek de verdeelde mens die tot eenheid tracht te komen (zie mijn vorige blog). Bellows universum bestaat uit intellectuele kracht, fijnmazige psychologie en superieure formuleringen, schrijft het NIW van 12.06.15. Voor je aan “Herzog” begint zou je het artikel over ‘Een eeuw Saul Bellow’ kunnen lezen als achtergrond, omdat Moses Elkanah Herzog bijna een alter ego van Saul Bellow zelf lijkt. ‘Fictie is de hoogste vorm van autobiografie,’ zei Bellow eens. Eerder besprak ik van hem het veel toegankelijker “De decaan en diens december”.
Extase
In “Herzog” zit je dan ook in de belevingswereld van een totaal overspannen kerel: “… Hij was met de manie behept geraakt brieven te schrijven aan ieder wezen onder de zon. Hij raakte zo opgewonden door deze brieven dat hij sinds eind juni met een koffer vol papieren van de ene plaats naar de andere trok…”. Hij doet een beetje aan Christophe Vekeman denken in “Tot God”: “… Ondergedoken op het platteland schreef hij eindeloos en fanatiek naar de kranten, naar personen uit het openbare leven, naar vrienden en familieleden en uiteindelijk naar de doden, zijn eigen onbekende doden en tenslotte naar beroemde doden…”. Ziedaar: het boek in een notendop. Herzog schrijft zelfs in het pashokje wanneer hij nieuwe kleren koopt. Hij “… voelde zijn vurige, vliegende geest naar buiten treden, spreken, doordringen, heldere oordelen vellen, uiteindelijke oplossingen geven, alleen noodzakelijke woorden. Hij verkeerde in een werveling van extase…”. En, alsof hij constant in gesprek is met zijn andere ik: “… Beste Moses E. Herzog, Sinds wanneer heb je zo’n belangstelling voor de sociale problemen in de buitenwereld? Tot niet zo lang geleden leidde je een leven van onschadelijke luiheid. Maar plotseling daalt er een faustiaanse geest van ontevredenheid en universele hervorming op je neer. Scheldend. Schimpend…”. Hij is de controle kwijt: “… Het was onvrijwillig. Zijn excentriciteiten hadden hem in hun macht. ‘Er zit iemand in me. Ik ben in zijn greep. Wanneer ik over hem praat, voel ik hem in mijn hoofd om stilte hameren’…”. Zijn gedachten gaan alle kanten op: “… Ik ben bang dat ik in stukken uiteenval…”.
Zelfobservatie
Zijn zelfobservatie is meedogenloos: hij geeft toe ”… dat hij een slechte echtgenoot was geweest – twee maal. Daisy, zijn eerste vrouw, had hij ellendig behandeld. Madeleine, zijn tweede, had geprobeerd hém kapot te maken. Voor zijn zoon en zijn dochter was hij een liefhebbende maar slechte vader. Voor zijn ouders was hij een ondankbaar kind geweest. Voor zijn vaderland een onverschillig burger. Voor zijn broers en zusters hartelijk maar op een afstand. In gezelschap van zijn vrienden was hij te veel met zichzelf bezig. In de liefde was hij lui. In algemene vrolijkheid vervelend. Tegenover macht passief. In zijn eigen ziel ontwijkend…”. Intussen denkt hij aan Mithridates, van 120 tot 63 v. Chr. koning van Pontus, “… wiens gestel leerde te gedijen op gif. Hij verschalkte zijn moordenaars, die de fout maakten kleine doses te gebruiken, en hij werd in het zuur gezet, maar ging niet kapot…”.
Slachtofferschap
Ramona, een van zijn vele vriendinnen (heeft hij last van hechtingsstoornisen?), ziet in wat voor een ‘vreemde’, ‘onbesuisde’, ‘overprikkelde’ toestand hij verkeert en vraagt waarom hij steeds probeert de duivel in zichzelf eronder te houden: “… Waarom sluit je er geen vriendschap mee – nou, waarom niet?...” (Joodser kun je het niet krijgen – zie mijn vorige blog). Hij kan evenwel ‘aanspraak maken op een zeker aanzien’ in een ‘geestelijk verward tijdperk’ als het zijne. Slachtofferschap is lonend: “… Hij begon langzamerhand in te zien dat zijn speciale soort van kortzichtigheid, gebrek aan werkelijkheidszin en duidelijke vindingrijkheid hem een hoge status verleenden…”. Ja, “… De dag komt snel naderbij – Herzog in zijn redaktionele stemming – dat alleen het bewijs dat je wanhopig bent je machtigt om te stemmen…”. Saul Bellow voorziet als geen ander de tegenwoordige ‘emocratie’ (zie de talkshows - ‘Hoe voelt dat nou?’): “… Je moet verloren zijn. Voormalige ondeugden zijn nu gezondheidsmaatstaven. Alles is aan het veranderen. Publiekelijk bekennen van alle diepe wonden die eens werden gedragen alsof er niets aan de hand was. Een goed onderwerp: de geschiedenis van de zelfbeheersing in calvinistische samenlevingen. Toen iedere man, die angstaanjagende verdoemenis vreesde, zich moest gedragen als een uitverkorene…”.
Omgaan met een koning
Wat is er aan de hand? Zijn tweede, betoverende vrouw, Madeleine (“… Ik heb gezegd dat ze buitengewoon was. Ze is briljant, die kat, een verschrikking!...”), heeft hem bedonderd met zijn beste vriend, de charmante disk-jockey en radio-omroeper Valentine Gersbach, met zijn rooie haar en houten been. Herzog was Madeleine tegen het lijf gelopen tijdens het geven van een avondcursus (“… De mensen die naar de avondschool komen, zijn slechts ogenschijnlijk op cultuur uit. Zij hebben een grote behoefte, een honger, naar gezond verstand, klaarheid, waarheid – al was het maar een fraktie hiervan. De mensen gaan dood – dit is geen beeldspraak – aan gebrek aan iets van waarde om mee naar huis te nemen wanneer hun dagelijks werk is gedaan. Kijk hoe gretig ze de grootste onzin slikken…”). Herzog was een nieuw leven begonnen met de gelovige Madeleine, die hij volgens hem van de Kerk wist af te pikken. Alles had hij voor haar over. In een geluksroes gaf hij zijn solide positie als hoogleraar geschiedenis aan de universiteit op, om zich met haar in een groot oud krot van een landhuis op het afgelegen platteland van Berkshires te begraven, waar hij Valentine Gersbach ontmoette. Herzog adoreerde hem: “… Hij had de ogen van een profeet, een ‘Shofat’, ja een rechter in Israël…”. Met Valentine omgaan leek op ‘omgaan met een koning’: “… de diepte van zijn hart was zijn koninkrijk…”. Op majestueuze wijze sprak hij over de dood. Wonderbaarlijk bezield. Er was een trein over zijn been gereden toen hij in zijn jeugd een korte weg nam over een goederentreinplacement en onder de wagons doorkroop. Hij vertelde het verhaal honderden keren: “… Gerbach’s neiging tot herhalingen. Ieder mens had zijn eigen bundel gedichten…”. Herzog was vader geworden van een dochter terwijl hij probeerde een boek te schrijven over “… dat de mensheid nu vrij kan zijn maar dat de vrijheid niets inhoudt. Het is een ontzettende leegte…”. Al gauw begon Madeleine zich te vervelen en hadden ze alleen maar ruzies over geld. Ze wilde terug naar de stad om “… een graad te halen in Russische godsdienstgeschienis (geloof ik)…”. Dus kochten ze een huis in Chicago. Terwijl hij dubbele ramen aan het zetten was, zei ze dat ze wilde scheiden. Ze stuurde hem zijn eigen huis uit: “… zoals je een koekschaal of een badhanddoek terugstuurt naar de winkel…”. Ze had al een kamer geregeld bij een vriendje van hem. Ze 'stuurde hem terug de duisternis in'. Goot 'ammoniak uit over zijn zenuwen'. O, zijn 'verwonde hart'...
Wat wil de vrouw
In een metrostation: “… Hij voelde dat alles hem ontglipte in dat onderaardse gebrul van motoren, stemmen en voetstappen, en in de galerijen met lichten als vetoogjes in een gele soep en de sterke verstikkende geur van onderaards New York…”. Over een ijshockeywedstrijd: “… Op de baan vermengden de spelers zich als wespen – snel, gekapitonneerd, geel, zwart, rood, stuivend, hakkend, wervelend over het ijs. Boven de baan lag de tabaksrook als een wolk magnesiumpoeder, explosief…”. Als hij verhaal gaat halen bij Madeleine’s lievelingstante: “… Ze zegt dat je een diktator was, een echte tiran. Je terroriseerde haar…”. Hij zou aanmatigend en somber en zelfzuchtig zijn, piekerde te veel, en bovendien “… Erg veeleisend. Alles moet gaan zoals jij’t wilt. Ze zegt dat je haar doodmoe maakte met je vragen om hulp, bijstand…”. Herzog: “… Als ik zeg dat het huis vuil is, dat het stinkt, denkt zij dat ik kritiek heb op haar innerlijk en haar terug in het huishouden wil dwingen. Zonder respekt voor haar rechten als mens…”. Snapt hij het dan niet? “… Dat huis maakte haar tot een gevangene. Het moet gewoon vervelend zijn geweest, wassen en koken, en de baby stilhouden, of anders werd je woest, zei ze. Je kon niet nadenken als June huilde, en dan kwam je schreeuwend je kamer uitrennen…”. Even verder: "… ‘Geen man kan een vrouw tevreden stellen die hem niet moet,’ zei Herzog...". De tante: "...Nou, is dat niet een antwoord op je vragen?…". Herzog: "… We zullen nooit begrijpen wat vrouwen willen. Wat willen ze? Ze eten sla en drinken mensenbloed…".
De ingeblikte zuurkool van Spengler
Herzog blijkt zich om precies dezelfde items druk te maken als wij nu: de strijdvraag om de fall-out, chemische onkruidverdelgers, besmetting van het bodemwater: “… Geachte dr. Schrodinger, In ‘Wat is Leven?’ zegt u dat in de hele natuur alleen de mens aarzelt om pijn te veroorzaken. Daar vernietiging de hoofdmethode is waardoor de evolutie nieuwe soorten ontwikkelt, drukt de tegenzin om pijn te veroorzaken misschien het menselijk verlangen uit om de natuur wat dwars te zitten…”. Hoe voorkomen we W.O. III? “… Maar wat was de zaak? De zaak was dat er mensen waren die de mensheid konden vernietigen en dat zij zo dom waren, en eigenwijs, krankzinnig, en dat men ze moest smeken het niet te doen…”. Even verder: “… In iedere gemeenschap is er een groep mensen die hoogst gevaarlijk is voor de rest. De misdadigers bedoel ik niet. Voor hen hebben wij strafmaatregelen. Ik bedoel de leiders. Onveranderlijk zoeken de gevaarlijkste mensen de macht…”. We zijn de slaven van hen die de macht bezitten: “… Laten we nu allemaal onze lijkwaden aantrekken en naar Washington en Moskou lopen. Laten we gaan liggen, mannen, vrouwen, kinderen, en roepen: ‘Laat het leven voortgaan – misschien verdienen we het niet, maar laat het voortgaan.’…”. Herzog: “… Zijn alle tradities opgebruikt, hebben de geloven uitgediend, is het bewustzijn van de massa nog niet aan de volgende ontwikkeling toe? Is dit de periode van de algehele ontbinding? Is het barre ogenblik aangebroken, waarop het zedelijk bewustzijn sterft, het geweten uit elkaar valt, en de eerbied voor vrijheid, wetten, algemeen fatsoen, en de hele rest, vervalt tot lafheid, dekadentie en bloed?...”. We kunnen niet zonder ‘grote verhalen’ (zie mijn vorige blog): “… De revoluties van de twintigste eeuw, de bevrijding van de massa door het produktieproces schiep een eigen leven maar gaf niets om het te vullen…”. Oneerbiedig heeft hij het even later weer over de ‘ingeblikte zuurkool van Spengler’, het ‘goedkope’ geestelijke gewauwel over de vervreemding en het 'gejoel en gejank' over onechtheid en verlatenheid. Als Jood weet hij zich een ‘overlevende’, een ‘uitverkorene’. De doden “… vliegen als uitroeiings-rook de schoorstenen uit, en laten je achter in het scherpe licht van het historische succes – het technische succes van het westen…”. En waarschuwend: “… De oude wereldmachten zijn vernietigd, maar dezelfde krachten als toen zijn sterker dan ooit…”.
Ik en Gij
Hilarisch vertelt Herzog hoe hij een scherpe opmerking maakte over de oude boeken die in het echtelijke bed lagen (“… dikke stoffige delen van een oude Russische encyclopedie…”), toen hij op een nacht in de slordige slaapkamer het laken opsloeg (“… Zij heeft een muur om zich heen gebouwd van Russische boeken. Vladimir van Kief, Tikkon Zadonsky. In mijn bed!...”). Madeleine werd hysterisch: “… Herzog raakte de omvergeworpen lamp op. ‘Madeleine – denk je niet dat je iets moet innemen… hiervoor?’ Dommig stak hij zijn hand uit om haar te sussen…”. Herzog: “… Ik verwacht niet van een godvrezende vrouw dat ze lief is, een aardig poesje…”. Maar wie is hier nu ‘godvrezend’?! Als er iemand in goddelijke nederigheid heeft gehandeld is híj dat wel: “… Ik heb de dubbele ramen bevestigd alsof het een liefdesdaad was, en ik liet het kind goedverzorgd achter, betaalde de huur en de verwarming en pakte mijn koffertje…”. Zo gauw hij de deur uit was, stuurde Madeleine een foto van hem naar de politie om te verhinderen dat hij ooit weer in haar buurt zou komen. Ondertussen troostte Valentine Gersbach hem met boeken van Martin Buber: “… Ik zat ‘Ik en Gij’, ‘Tussen God en Mens’, ‘Het profetisch Geloof’, te lezen terwijl ik trilde van de zenuwen…”. Over Bubers visie: “… Het is verkeerd een mens (een subjekt) te veranderen in een ding (een objekt). Door middel van een begeesterde dialoog wordt de Ik-Het verhouding een Ik-Gij verhouding. God komt en gaat in de ziel van de mens. En mensen komen en gaan in elkaars zielen. Soms komen en gaan ze in elkaars bed. Je hebt een gesprek met een man. Je hebt gemeenschap met zijn vrouw…”. Je houdt zijn hand vast. Je kijkt hem in de ogen. Je berooft hem van zijn dochter. En op de een of andere geheimzinnige manier wordt dat allemaal als religieuze diepzinnigheid opgevat en recht gepraat en ben jij de grootste zondaar, aldus Herzog. Gersbach is het zelfs met Herzog eens dat Madeleine een psychopate is: “… ‘Jawel. Die arme krankzinnige rotmeid,’ zei hij dan. ‘Mijn hart gaat open voor dat knettergekke wijf!’…”.
Verlossing
Herzog denkt veel na en is bezorgd over het geloof “… (Zonder hetwelk het menselijk bestaan enkel het ruwe materiaal is van technologische veranderingen, van mode, verkooptechnieken, industrie, politiek, financiën, experimenten, automatisme, etcetera. De hele inventaris van schanden die men blij is in de dood te kunnen beëindigen.)…”. Madeleine, “… weggestopt in de bossen…”, hunkerde naar geleerde gesprekken: “… Kultuur – ideeën – hadden de plaats van de Kerk ingenomen in Madeleine’s hart (een vreemd orgaan moest dat zijn!)…”. Zoals de oude dominee uit mijn jeugd al zei: het begint geestelijk en het eindigt vleselijk. Herzog wil de minnaars hun verraad betaald zetten: “… Jemach sjemo! Laten hun namen worden uitgewist! Zij hebben een net voor mijn voeten gespannen. Zij hebben een kuil voor me gegraven. Breek hun tanden, o God, in hun mond!...”. Herzog: “… Klaarblijkelijk blijf ik in God geloven. Hoewel ik dat nooit zal toegeven…”. Hij is de wanhoop nabij: “… Mijn hele leven dat tegen zijn begrenzingen staat te bonzen, en de kracht van onderdrukte verlangens komt als bijtend gif terug…”. Wat hij écht begeert is ‘verlossing’: “… O, een geestelijke verandering ondergaan, een nieuw inzicht – een werkelijk nieuw inzicht!...”.
Paranoia
Anyway, “… Harten
die beven van goedkope en zwakke naastenliefde of druipen van apeliefde hebben
geen geschiedenis gemaakt…”. Madeleine streefde er naar hem de baas te
worden als ‘koningin van de intelligentsia’, die ‘gietijzeren blauwkous’. “… Vóór
Solovjev had ze alleen maar gepraat over Joseph de Maistre. En voor de Maistre
– Herzog was een lijst aan het opstellen – de Franse Revolutie, Eleanore van Aquitaine, Schliemann’s opgravingen in Troje, buitenzintuiglijke waarnemingen,
toen tarot-kaarten, toen Christian Science, daarvoor nog Mirabeau; of waren het
detective romans (Josephine Tey) of science fiction (Isaac Asimov)? De
intensiteit was altijd groot. Als ze één
blijvende belangstelling bezat dan was het voor moordverhalen. Drie of vier per
dag las ze wel…”. Madeleine “… lokte me uit de geleerde kringen, ging
zelf naar binnen, sloeg de deur achter zich dicht, en is nog steeds daarbinnen
over mij aan het roddelen…”. Madeleine had het idee opgevat dat ze
achtervolgd werd door een detective. Daarop vroeg hij aan zijn psychiater om
een lijstje kenmerken van paranoia die hij bestudeerde ‘als de plagen van Egypte’, waarna hij ervan overtuigd raakte dat ze totaal ongeschikt was om hun
dochtertje op te voeden.
Perzik
“… Hij had ogenblikken waarop hij goed bij zijn verstand was, maar hij kon het evenwicht niet erg lang bewaren…”. Een medelijdende vriend: “… Jij hebt moeilijkheden, dat kan ik zien. Je bent ten einde raad. Je hebt een ziel, is het niet, Moses…”. En dan: “… We kunnen de lastpost niet overboord zetten, nietwaar? Geweldige handicap, een ziel…”. Het verhaal dat Herzog over zijn jeugd vertelt is bijna een boek in een boek: “… hoe ik van nederige afkomst opklom tot een volledige rampspoed…”. Eindigend met: “… Het is waar – ik moet nog een hoop leren. Maar ik ben vlijtig. Ik doe mijn best en ik geef blijk van een gestadige verbetering. Ik denk dat ik op mijn sterfbed uitstekend in vorm zal zijn. De goeden sterven jong, maar ik ben gespaard gebleven om mijzelf te verbeteren zodat ik mijn leven zilverschoon zal kunnen beëindigen…”. Alles is relatief: “… Als een man zijn borstkas voelt als een kooi waaruit alle donkere vogels zijn weggevlogen – dan is hij vrij, hij is licht. En hij verlangt ernaar zijn gieren weer terug te hebben. Hij verlangt de gewone strijd, waaraan hij gewend is, zijn naamloze, doelloze lasten, zijn woede, zijn kwellingen en zijn zonden…”. Zijn gedachten racen maar door: “… Hij stond alleen in de lift, terwijl hij ‘Kiss Me’ aan het neuriën was, en, alsof het een aan hem ontglippende dunne draad was, probeerde hij te achterhalen, waarom deze oude liedjes hem door het hoofd speelden. Niet om de voor de hand liggende reden. (Hij hunkerde naar liefde en ging op pad om gekust te worden). De verborgen reden (als die waard was gevonden te worden)…”. Hij, één van de drie miljard menselijke wezens: “… Er is een afgelegen tuin, waar vreemde dingen groeien, en daar, in een lieflijk groene schemering, hangt het hart van Moses E. Herzog als een perzik…”. In een brief aan Spinoza: “… Misschien vindt u het interessant om te weten dat in de twintigste eeuw vrije associatie geacht wordt de diepste geheimen van de psyche vrij te geven…”.
Het uur van de vleermuizen
Op straat ziet hij mannen met ‘uitgewiste ogen’, maar ook ‘ogen die metafysische verklaringen bevatten’. “… Het was het uur waarop gewoonlijk vleermuizen fladderend rondvlogen (Ludeyville), of stukken papier (New York) om Moses aan vleermuizen te herinneren. Een ontsnapte ballon zweefde als een zaadcel, zwart en vlug de oranje stofwolk van het westen in. Hij stak de straat over, met een omweg om een wolk van gegrilde kip en worst te vermijden…”. De queers paraderen al van eeuwigheid rond: “… Moses stelde hevige belangstelling in het publiek van de binnenstad, zijn theatrale aard, zijn akteurs – de als vrouw verklede homo’s, de lesbiennes die er zo mannelijk uitzagen dat je moest wachten tot ze voorbij waren en je ze van achteren kon zien om hun ware geslacht te kunnen bepalen, geverfd haar in allerlei kleuren…”.
Emotioneel plasma
Hij gaat bij een advocaat informeren hoe sterk hij staat in een eventuele rechtszaak over het voogdijschap van zijn dochtertje, gesterkt door de roddel van een oppas dat ze het kind in de auto opsluiten als ze lastig is. De manier waarop hij Gersbach neerzet als zo ongeveer de grootste slijmbal die er op aarde rondloopt: “… hij geeft allerlei soorten mensen het gevoel dat hij precies is wat ze zochten. Fijngevoeligheid voor de fijngevoeligen, warmte voor de warmen. Voor de wreden, wreedheid. Voor de oplichters hypocrisie. Gruwelen voor de gruwelijken. Wat je hartje begeert. Emotioneel plasma dat in ieder gestel kan cirkuleren…”. Even verder: “… Ik heb geprobeerd hem te zien als een type. Is hij een Iwan de Verschrikkelijke? Is hij een imitatie-Raspoetin? Of de armelui’s Cagliostro? Of een politikus, redenaar, demagoog, rapsode? Of een soort van Siberische sjamaan? Dat zijn vaak transvestieten of hermafrodieten…”. Gersbach houdt marxistische praatjes die er in hakken voor een gehoor van tweeduizend mensen, een genoegzaam publiek van conventionele zakenlui en vaklieden. Want ja, als je een vetbetaalde baan hebt, een ziektekostenverzekering, een pensioenfonds en misschien ook nog wat aandelen, waarom zou je dan niet radicaal zijn, hè?! ‘Deugers’ die hun schaapjes op het droge hebben, “… maar in de war schijnen te zijn over al het andere en komen om een spreker zich ondubbelzinnig te horen uiten, met nadruk en vuur, gerichtheid en kracht. Met een hoofd als een brandend fornuis, een stem als een kegelbaan en het houten been dat op het podium dreunt. Voor mij is hij een kuriositeit, als een Mongoolse idioot die de ‘Aïda’ zingt. Maar voor hén…”. Valentine Gersbach doet hem aan jongensboeken denken, aan de Franse en Russische revoluties, aan stomme films: “… In ieder geval zie ik het gespuis de paleizen en kerken bestormen en Versailles plunderen, zich baden in roompuddingen of wijn gieten over hun jongeheren en zich kleden in purper fluweel terwijl het kronen, mijters en kruizen meepikt…”.
Gerechtigheid
De ontdekking dat Gersbach hem zelf het verdriet aandeed waarvoor hij hem tegelijk aan het troosten was, maakt Herzog razend. “… Ik ging heel Chicago door om hem te zoeken. Tenslotte stuurde ik hem een telegram vanaf het vliegveld toen ik wegging. Ik wilde hem zeggen dat ik hem zou vermoorden zodra ik hem zag. Maar de Western Union neemt zulke telegrammen niet aan. Dus telegrafeerde ik vier woorden – Droefheid Om Onze Daden. De eerste letters vormen het woord dood…”. Hij eist gerechtigheid. Gerechtigheid? “… Het grootste deel van de mensheid heeft er zonder geleefd en is er zonder gestorven – geheel en al ervan verstoken. Biljoenen mensen hebben eeuwen lang gezweet, zijn bedrogen geweest, zijn slaaf geweest, zijn gestikt, doodgebloed, begraven met niet meer gerechtigheid dan vee. Maar Moses E. Herzog, die zo hard als hij kan staat te brullen van pijn en woede, moet gerechtigheid hebben…”. Hij haalt nog veel meer gekke toeren uit, maar die ga ik niet allemaal vertellen. “… De mens is een amfibie, en ik heb hem even aangeraakt…”, zal hij er later over zeggen. Inderdaad, soms handelen we vanuit ons reptielenbrein. Zie de vier v’s van Karen Armstrong: vechten, vluchten, vreten, voortplanten.
Zomerverdommenis
Herzog blijft geloven dat er iets in zijn ziel is dat wacht op openbaring. Het hele boek door bekruipt je het gevoel dat er méér moet zijn dat zijn totaal gedesintegreerde gedrag verklaart. Waarom anders de herhaaldelijke nadruk op het ‘beroemde’, ‘geweldige’ advies ‘te vergeten wat je niet kunt verdragen’? Aan het eind wordt er tussen neus en lippen door inderdaad een gruwelijke herinnering opgerakeld aan het feit dat hij als jongetje is verkracht: “… Hij wist dat hij vermoord zou kunnen worden. De man zou hem kunnen wurgen. Hij wist dat!...”. Het lijkt mij de sleutel tot het hele boek. Zijn trauma komt boven water als Herzog de hete stank van chemicaliën en inkt ruikt, die van de Donellyfabrieken in Chicago komt, terwijl hij in een politieauto zit: “… Hij herkende de vertrouwde sfeer van zomerverdommenis…”. Sarcastisch merkt hij op dat in onze hedonistische wereld zelfs het geluk ‘mechanisch’ is: “… Alles wat je moet doen is je gulp openmaken en je geluk grijpen…”. Onkundig van je ziel en de God van je ziel. Hij vertelt dat hij bij het eten thuis kwam opdagen alsof er niets aan de hand was. Hij herinnert zich dat hij later “… in het ziekenhuis was en de goede christelijke dame kwam, die met de knoopjesschoenen en de hoedespeld als de hengel van een trolleybus, de zachte stem en het strenge uiterlijk, die hem vroeg haar uit het Nieuwe Testament voor te lezen… “. Hij sloeg het open en las: “… Laat de kinderkens tot mij komen…”.
Memento mori
Over het moderne ‘memento mori’ van de Duitse existentialisten: “… God is niet meer. Maar er is Dood…”. Even verder: “… Moderne filosofen zouden graag willen dat de oude doodsangst weer terugkwam. De nieuwe houding die het leven tot een kleinigheid maakt, die voor niemand een marteling waard is, vormt een bedreiging van de kern van de beschaving…”. Wat is de filosofie van deze generatie? “… Niet dat God dood is, dat punt zijn we allang gepasseerd. Misschien zou gekonstateerd moeten worden dat de Dood God is. Deze generatie denkt – en het is de grondslag van al hun gedachten – dat niets dat trouw is, kwetsbaar, breekbaar, duurzaam kan zijn of enige kracht kan bezitten. De Dood wacht op de dingen zoals een gemetselde vloer wacht op het vallende lampepeertje…”. Op die manier leren we elkaar metafysica. En dat maakt al het lijden waardeloos. Werpt ons terug op onszelf: ben ik mijn broeders hoede? Tegen een vriend: “… Ik ben in het wilde weg aan het brieven schrijven geweest, in alle richtingen…”. En na enig nadenken: “… Ik loop met taal achter de werkelijkheid aan. Misschien zou ik het graag allemaal in taal willen veranderen, om Madeleine en Gersbach te dwingen een ‘Geweten’ te hebben…”.
Drassig tijdelijk licht
Uiteindelijk keert Herzog terug naar zijn oude, verwaarloosde huis op het platteland. De cirkel is rond. Bij Tuttle van de benzinepomp gaat hij vragen of de verlichting en de telefoon weer kan worden aangesloten. Tuttle zal de boel komen maaien en zijn vrouw zal komen schoonmaken. “… ‘Wie is Tuttle?’ ‘Hij regelt alles. Hij is het meesterbrein van Ludeyville. Een grote kerel. Hij is bescheiden, zo te zien, maar dat is alleen maar geslepenheid. Hij is de boze geest van deze bossen. Hij kan hier binnen het uur de lampen laten branden. Hij weet alles, hij overvraagt, maar heel, heel bescheiden…”. Tot zijn verbazing voelt Herzog iets van vrede in zich: “… Ik kijk naar mezelf en zie borst, dijen, voeten – een hoofd. Deze vreemde organisatie, ik weet dat die sterven zal. En daarbinnen – iets, iets, geluk… ‘Gij ontroert me.’…”. Wie is die’ Gij’? Zijn ‘ware zelf’? “… Misschien voelde hij voor het eerst hoe het was van Madeleine af te zijn. Vreugde! Zijn slavernij was afgelopen, en zijn hart verlost van de akelige zwaarmoedigheid en de korst die eromheen zat…”. Zijn obsessie lijkt over: “… Hij voelde zich tamelijk goed hier, en kalmer. De stilte was hem tot een steun en het stralende weer, het gevoel dat hij gemakkelijk in bedwang werd gehouden door alles om hem heen…”. Volgens hem leeft het mensdom hoofdzakelijk volgens verdraaide ideeën. Een van zijn laatste brieven eindigt met de prachtige quote: “… Ik zend u mijn groeten van dit grensgebied van drassig tijdelijk licht…”. Terwijl hij, uitgestrekt op de bank, kijkt naar het netwerk van een hor die door de wingerd is losgerukt: “… Op het ogenblik had hij voor niemand een bericht. Niets. Geen woord meer…”.
Uitgave: Meulenhoff - 2004, vertaling Mischa de Vreede, 463 blz., ISBN 978 902 907 616 6, € 29,-
Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten