Ik word wel op mijn wenken bediend, zeg. Zat ik in mijn vorige blog nog te oreren dat ik meer iemand ben van het grote drama, komt Donna Tartt (Greenwood-Mississippi, 1963, studeerde klassieke talen en filosofie) na elf jaar, letterlijk en figuurlijk, als een bom uit de lucht vallen. “Het puttertje”; ruim 900 bladzijden – van het cliché dat schrijven ‘schrappen’ is heeft Tartt duidelijk nog nooit gehoord, of misschien kan ze het gewoon niks schelen, een schrijver met haar sterallures kan natuurlijk alle regels aan haar laars lappen – Dickiaans proza van de bovenste plank. Haar derde boek.
Nature morte
Het verhaal begint met een man die zich ziek en doodsbang heeft teruggetrokken in een Amsterdamse hotelkamer. Om hem heen liggen kranten die hem in verband brengen met een moordpartij. Dan gaat hij vertellen hoe het zover heeft kunnen komen.
Naam: Theo Decker.
Als dertienjarige New Yorker moet hij met zijn alleenstaande moeder op school op het matje komen. Omdat ze te vroeg zijn voor de afspraak en het gaat regenen, lopen ze een museum binnen waar een expositie over Nederlandse schilders in de Gouden Eeuw te zien is.
Zijn moeder is een kunstfreak: “… ‘Zo gek,’ zei ze wel, ‘ik zou volmaakt tevreden zijn als ik de rest van mijn leven naar dezelfde zes schilderijen kon zitten kijken. Ik kan geen betere manier bedenken om krankzinnig te worden.’…”.
Prachtig schrijft Tartt over ‘onze’ schilders: “… Ze wisten precies hoe ze die grens moesten weergeven, die Hollandse schilders: rijpheid die overgaat in verrotting. Die vrucht is volmaakt, maar hij is niet blijvend, hij is binnenkort vergaan…” (nature morte – de dood in het leven), en “… Frans Hals kent niet meer dan negenentwintig schakeringen zwart! Of waren het er zevenentwintig?...”. Over ‘De anatomische les’ van Rembrandt: “… ‘Ze zeggen altijd dat dit schilderij gaat over de rede en de verlichting, de dageraad van het wetenschappelijk onderzoek, dat soort dingen, maar ik vind het griezelig, zo keurig netjes ze daar om die snijtafel rondhangen als om een buffet op een cocktailparty. Hoewel – zie je die twee verbaasde mannen op de achtergrond? Die kijken niet naar het lijk, ze kijken naar ons. Naar jou en mij. Alsof ze ons hier voor zich zien staan, twee mensen uit de toekomst. Geschrokken. “Wat doen júllie hier?” Heel naturalistisch. Maar toch…’ ze omlijnde met haar vinger in de lucht het lijk, ‘… is het lichaam helemaal niet zo natuurgetrouw geschilderd, als je goed kijkt. Het straalt een vreemd schijnsel uit, zie je wel? Bijna de lijkschouwing van een alien. Zie je hoe het de gezichten van de mannen die ernaar kijken doet oplichten? Alsof het zelf een lichtbron is? Hij heeft het die radioactieve uitstraling gegeven omdat hij onze blik wil vangen, het moet ons in het oog springen. En hier…’ze wees op de gevilde hand, ‘… zie je hoe hij de aandacht erop vestigt door hem zo groot af te beelden, totaal niet in verhouding tot de rest van het lichaam? Hij heeft de hand zelfs omgedraaid, zodat de duim aan de verkeerde kant zit, zie je wel? Nou, dat is geen vergissing geweest. De huid is van de hand afgestroopt, dat zie je meteen, dat is iets akeligs, maar door die duim om te draaien heeft hij het nog akeliger gemaakt, dat voelen we onbewust, al kunnen we er de vinger niet op leggen, er is iets wat helemaal niet klopt.’…”.
Maar Theo heeft geen oren naar het verhaal van zijn moeder; hij ziet een verontrustend zwierig meisje met een opa voorbijschuiven. Als zijn moeder hem opdraagt een paar ansichtkaarten in de kadoshop te kopen, en zij nog even terugholt om "De anatomische les" nog een keer van dichtbij te bekijken, slaat het noodlot toe in de vorm van een enorme explosie. De algehele chaos die uitbreekt, de ontreddering, de verschroeiende lucht, de zalen die veranderen in betonnen puinhopen met daarin de zachte materie van menselijke lijven, het verstarrende denken van Theo; het is werkelijk ongeëvenaard hoe Donna Tartt tot in detail het effect van een terroristische aanslag beschrijft. Alsof de tijd stilstaat. De verdwaasde Theo komt bij de opa terecht, die hem stervend op een houten rechthoek wijst dat hij ‘niet mag achterlaten’ en hem een ring in handen drukt terwijl hij de naam van een firma fluistert: ‘druk op de groene bel’.
Outlaws
Negenhonderd pagina’s kan ik natuurlijk niet anders dan in sneltreinvaart samenvatten. Wat volgt is van een hoog ‘alleen op de wereld’-gehalte.
Theo glipt via een nooduitgang ongezien naar buiten, en besluit thuis de komst van zijn moeder af te wachten. Ze komt niet opdagen. Wel maatschappelijk werk met in haar kielzog een heel rataplan aan hulpverleners, die hem vertellen dat zijn moeder is overleden (“… Haar dood was mijn schuld. Anderen hebben me er altijd een beetje te snel van verzekerd dat dat niet zo was, want ja: ‘nog maar een kind’, en ‘wie had kunnen weten’, ‘vreselijk ongeluk’, ‘puur pech’, ‘het had iedereen kunnen overkomen’, het is allemaal volkomen waar en ik geloof er niets van…”).
Lukraak geeft Theo het adres van een vriendje op, waar hij misschien kan logeren. Gelukkig willen die mensen hem een poosje hebben. Het lukt Theo de ring terug te brengen naar de plek waar hij hoort: een antiekwinkel. Daar ziet hij het zwaargehavende museummeisje terug, Pippa. Zijn leven lang zal hij verliefd op haar blijven. Haar voogd, Hobie, blijkt een geniale restaurateur. Theo gaat vaak bij hen langs. Tot op een kwade dag zijn wettige vader met zijn vriendin op de stoep staat. Theo wordt meegenomen naar, en aan zijn lot overgelaten in, Las Vegas - waar zijn pa geld verdient met gokken en drugshandel. Op school papt Theo aan met een andere desperado zonder moeder, Boris, die door zijn dronken vader zo ongenadig in elkaar wordt geslagen, dat hij hem maar in huis neemt (“… Waarom moesten ze dood, die engelen, die godinnen, terwijl die afschuwelijke vaders van ons dronken en wel gedijden, er languit op de bank of wankelend op hun benen in ogenschijnlijke onuitputtelijke gezondheid een puinhoop van maakten?...”). Ze slapen samen in één bed, met de hond tussenin, zijn constant dronken en high van drugs en pillen, jatten hun eten bij elkaar uit winkels - niemand die naar hen omkijkt. En toch zijn het outlaws waar je van gaat houden: buitengewoon intelligente overlevers die Thoreau lezen en discussiëren over “De idioot” van Dostejevski.
Als de vader van Theo omkomt bij een auto-ongeluk laat hij wederom alles en iedereen achter en vertrekt illegaal terug naar New York, waar hij liefdevol wordt opgenomen door Hobie, die hem inwijdt in het vak van restaurateur. Na zijn schooltijd gaat hij in de zaak werken als verkoper – iets waar Hobie niet voor in de wieg is gelegd. Al gauw leidt hij een dubbelleven. Voor het oog is hij een buitengewoon succesvol ondernemer, verloofd met een prachtig meisje (Pippa wijst hem af: twee getraumatiseerde mensen bij elkaar – dat is vragen om ellende), en zich bewegend tussen de New-Yorkse hooggeborenen, welgestelden en machtigen (“… ‘Ik bedoel, je gelooft niet hoeveel die mensen hebben. Zwemmen in het geld. Komt ze de reet uit.’…”). Tegelijk houdt hij zich nog steeds op de been met drank en drugs en besodemietert hij zijn klanten waar ze bij staan. Dat kan natuurlijk niet goed gaan.
Synchroniteit
Ondertussen sjouwt hij overal het wereldberoemde clandestiene schilderijtje uit het museum met zich mee: “Het puttertje” (bijnaam voor de distelvink, een indertijd populair huisdiertje dat vaak het kunstje werd aangeleerd om zelf met een emmertje drinkwater uit een bakje of glaasje te scheppen) van Carel Fabritius. Een van de twaalf overgebleven werken van de schilder, een leerling van Rembrandt, die tijdens zijn werk werd gedood toen in 1654 het Delftse kruithuis ontplofte. De synchroniteit. “… ‘Wie zei ook alweer dat het toeval niet meer was dan Gods manier om anoniem te blijven?’…”. Theo wordt erdoor geobsedeerd. “Het puttertje” is het enige waar hij voor leeft, het verheft zijn ziel, het maakt hem gelukkig: “A thing of beauty is a joy forever”. Het wordt ontvreemd, maar duikt weer op, en uiteindelijk bezorgt het hem handen vol geld – meer zeg ik er niet over, want dit boek is een thriller, en moet dat natuurlijk vooral ook blijven…
Niet de vrolijkste
Eerlijk is eerlijk: na het spectaculaire begin zakt het middengedeelte van dit boek zo’n beetje in naar het nivo van een ouderwetse roadmovie. Maar ja; je kunt op de snelweg ook niet constant 130 blijven scheuren, toch?
Theo is niet de vrolijkste: “… Depressiviteit, dat was het juiste woord niet. Het was een onderdompeling in een verdriet en een walging die het persoonlijke ver te boven ging: een ellendige, allesoverheersende afkeer van de mensheid en elk menselijk streven sinds het begin der tijden. Het weerzinwekkende gewriemel van de hele biologische orde. Ouderdom, ziekte, dood. Niemand die eraan ontsnapt. Zelfs mooie mensen waren als zacht fruit dat elk moment kon gaan rotten. En toch bleven mensen maar neuken en fokken en nieuw vlees aanmaken voor het gapende graf, alsmaar meer levende wezens die gedoemd waren te lijden, alsof dat de verlossing bracht, alsof het juist was of zelfs moreel bewonderenswaardig; nog meer onschuldige wezens betrekken in het spel dat enkel verliezers kende. Spartelende baby’s en ploeterende, tevreden moeders die beneveld werden door hun hormonen. ‘Ooo, is hij niet schattig? Awww.’ Kinderen die schreeuwden en de glijbaan af roetsjten in de speeltuin zonder te beseffen in wat voor een hel ze later terecht zouden komen: een stomvervelende baan, een wurgende hypotheek, een slecht huwelijk, haaruitval, kunstheupen, eenzaam koffiedrinken in een leeg huis en een stomazak in het ziekenhuis. De meeste mensen leken tevreden met het decoratieve laagje glazuur en het kunstige podiumlicht die de fundamentele wreedheid van de menselijke conditie soms iets mysterieus gaven of minder weerzinwekkend deden lijken. Mensen gokten, speelden golf, legden een tuin aan, handelden in aandelen, hadden seks, kochten een nieuwe auto, deden aan yoga, werkten en baden, richtten hun huis opnieuw in, maakten zich druk om het nieuws, wonden zich op over hun kinderen, roddelden over hun buren, bogen zich over restaurantbeoordelingen, begonnen liefdadigheidsorganisaties, steunden politieke kandidaten, woonden de U.S. open bij, dineerden, reisden, zochten verstrooiing bij allerlei gadgets en apparaatjes, lieten zich van alle kanten overvoeren met informatie, met teksten en mededelingen en entertainment, alles om maar te vergeten waar we waren en wat we waren. Maar in een helder licht was het één grote ellende. Het leven was door en door verrot. Je uren volmaken op kantoor, braaf je tweeënhalve kind voortbrengen, beleefd glimlachen op het feestje voor je pensioen, daarna kauwen op je beddenlaken en je verslikken in de perzik uit blik in het verpleeghuis. Het was beter geweest als je nooit was geboren – nooit iets had gewild, nooit iets had gehoopt…”. Maar ach; misschien denken we er allemaal wel eens zo over als we ‘s nachts wakker liggen. “Lucht en leegte. Alles is leegte”. Prediker.
Het desondanks
Op het eind komt Donna Tartt mijns inziens weer helemaal terug, en maakt ze het lezen van dit boek alsnog méér dan de moeite waard, als ze Theo laat terugblikken op zijn leven, en hij de filosofische konsekwenties uit het gevangen (zit vast aan een kettinkje om zijn pootje), maar dappere (trekt zich niet terug, kijkt de wereld recht aan), puttertje trekt: “… Het schilderij heeft me ook geleerd dat we over de tijd heen met elkaar kunnen praten. En ik heb het idee dat ik iets heel ernstigs, iets heel dringends moet zeggen, niet-bestaande lezer, en ik heb het idee dat ik dat zo moet benadrukken dat het is of ik vlak bij u sta. Dat het leven – naast al het andere - kort is. Dat het lot wreed is, maar misschien niet toevallig. Dat de natuur (ofwel de dood) altijd wint zonder dat het betekent dat we er nederig voor moeten buigen. Dat, zelfs als we er niet altijd zo blij mee zijn, het toch onze taak is om ons in het leven onder te dompelen, om dwars door die zinkput naar de overkant te waden, met onze ogen en ons hart open. En als we bezig zijn weg te sterven, als we uit het organische verrijzen en er smadelijk in terugzinken, is het een glorieus voorrecht dat lief te hebben waar de dood niet aankomt.’…”. Verwonderd bedacht ik dat ik voor ‘Het puttertje’, wat mijzelf betreft, net zo goed ‘de Bijbel’ in kan vullen.
Over verlies en over troost, over lijden en over schoonheid, over schuld en over het desondanks…
Ik vind “Het puttertje” beter dan het tweede boek van Donna Tartt “De kleine vriend”(2002); maar het kan niet in de schaduw staan van haar debuut “De verborgen geschiedenis” (1992). Zo’n megabestseller schrijf je natuurlijk maar één keer in je leven.
Donna Tartt in de media:
http://nieuwsuur.nl/video/554656-wereldprimeur-donna-tartt.html
http://dewerelddraaitdoor.vara.nl/media/300523
Uitgave: De Bezige Bij - 2013, 928 blz., ISBN 978 902 348 503 2, €24,90
Rechtstreeks bestellen: klik hier
chapeau
BeantwoordenVerwijderen