Menu

woensdag 7 juni 2017

Is dit onze Vader? – Hetty Lalleman


Ondertitel: Waarom ik van de God van het Oude Testament houd

Vanwege het moslimterrorisme ligt niet alleen de Koran onder vuur maar ook de Bijbel, en met name het Oude Testament, omdat daar net zo goed barbaarse verhalen vol onvoorstelbare wreedheid in voor komen. Ik kreeg van iemand een indrukwekkende en uiterst leesbare verhandeling over deze materie: “Is dit onze Vader? ”. Docent Oude Testament dr. Hetty Lalleman studeerde theologie in Utrecht en promoveerde op een proefschrift over het Bijbelboek Jeremia aan Wycliffe Hall, Oxford. Sinds 2000 woont Lalleman in Londen met haar man, die docent Nieuwe Testament is. Van haar hand verschenen boeken over ethiek in het Oude Testament en verschillende commentaren op het boek Jeremia. Eerder besprak ik naar aanleiding van geweldteksten in de Bijbel: “Vreemd en bizar. Lastige Bijbelverhalen” van Piet Schelling (zie hier).

We dachten toch echt dat God liefde is

De afgelopen jaren heeft ‘religie’ een bittere klank gekregen: religie is de oorzaak van veel geweld in de wereld. Het zogeheten ‘nieuwe atheïsme’ doet daar een flinke schep bovenop: “… Professor Richard Dawkins, een fervent atheïst, maakt korte metten met het christelijk geloof. Hij vindt de Bijbel maar een gewelddadig boek en beschrijft God zelfs als iemand die volkeren uitmoordt, jaloers is en daar nog trots op is ook (The God Delusion, blz. 31)…”. Bij het nadenken over de relatie tussen religie en geweld komen mensen al snel terecht bij het Oude Testament: “… Staat daar niet het bevel in dat alle Kanaänieten vernietigd moesten worden toen Israël het beloofde land binnentrok? Staan er niet eindeloos veel oorlogen in het Oude Testament? En wat moet je met de ‘bede om wraak’ zoals je die zomaar ineens kunt tegenkomen in het verder prachtige boek van de Psalmen? En er is meer: wat moet je met al die gedetailleerde lijsten van voorschriften in Leviticus?...”. Ook veel christenen vinden dat moeilijk: “… We dachten toch echt dat God liefde is – of geldt dit misschien alleen voor het Nieuwe Testament?…”.

Wordt Israël aangezet tot genocide?
Veel mensen struikelen over teksten als Deuteronomium 7:2, “…Wanneer de HEER, uw God, u de overwinning op hen schenkt, moet u hen doden. U mag geen vredesverdrag met hen sluiten en hen niet sparen…”, en Deuteronomium 20:17, “… Alle Hethieten, Amorieten, Kanaänieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten moet u doden, zoals de HEER, uw God, u heeft opgedragen…”. Letterlijk staat er ‘in de ban slaan’, wat niet alleen bij Israël maar ook bij de omringende volken voorkwam. Dat betekent dat alles gedood wordt en toegewijd aan de godheid. In het Oude Testament dus aan God. Wordt Israël aangezet tot genocide? Lalleman neemt de lezer mee naar Deuteronmium 20 waarin je bijna een ‘antioorlogswet’ vindt. Opvallend is dat de nadruk heel sterk op God ligt die voor Israël strijdt – Israël heeft eerder een bijrol dan een hoofdrol. Normaal was oorlog de ‘job description’ van de koningen in het Oude Nabije Oosten en aan de orde van de dag. Er waren geen wetten voor. Er waren soms niet eens landsgrenzen. Het gaat er bij het volk Israël niet om een zo groot mogelijk rijk te krijgen: God geeft aan Abraham de grenzen van het land aan en daar blijft het bij (Genesis 15). Verder is het bijzonder dat volgens de wet het leger eerst kleiner in plaats van groter moet worden gemaakt. Nadat de priester het volk erop heeft gewezen dat God de strijd in handen heeft, mogen de mannen die net een nieuw huis hebben gebouwd naar huis om het te bewonen voor een ander het inpikt. Mogen degenen die net een wijngaard hebben gepland naar huis om van hun eerste druiven te genieten. Mogen degenen die net zijn getrouwd terug naar hun bruid. En degenen die bang zijn voor de strijd kunnen ook maar beter weg gaan, want dat is ontmoedigend voor de andere soldaten. Een klein maar gemotiveerd leger blijft over (zie het verhaal over Gideon waarin verder nog een selectie wordt gemaakt aan de hand waarop de mannen water drinken). Het ideaal voor Israël is geen oorlog maar vrede, getuige het verhaal over koning David die geen tempel mag bouwen voor God omdat hij teveel bloed aan zijn handen heeft (1 Kronieken 28:3). Verder moet er aan de volken buiten het beloofde land eerst vrede worden aangeboden. Als die wordt afgewezen mag men aanvallen, anders niet: “… Israël heeft maar zeer beperkt recht om oorlog te voeren. Er is evenmin sprake van volkenhaat of van superieur zijn ten opzichte van anderen…”.

Hoe zit het dan met de Kanaänieten?
Met de Kanaänieten die in het beloofde land wonen, en uitgeplitst kunnen worden in zeven bevolkingsgroepen, is het anders. Weer ligt de nadruk op dat God zélf de volken op de vlucht zal jagen. Blijkbaar worden niet alle Kanaänieten uit de weg geruimd, want de Israëlieten krijgen van te voren op het hart gedrukt dat ze niet met hen mogen trouwen. De Kanaänieten moeten uitgeroeid worden omdat hun afgoderij ‘levensgevaarlijk’ is. Meedoen betekent: exit Israël. En er is meer. God veroordeelt bepaalde volken omdat ‘de maat van hun zonden vol is’. Israël moet Gods oordeel voltrekken (zie Genesis 15:16 in verband met Deuteronomium 9:4-6). Lalleman haalt de bekende archeoloog, professor Alan Miljard aan, die vertelt dat de Kanaäanieten extreem gewelddadig waren. Ook naar elkaar. Er zijn kleitabletten gevonden die inzicht geven in de religie van hun god Baäl en zijn grenzeloos bloeddorstige zus Anat. Uit het boek “Een tijd van oorlog, een tijd van vrede” van professor Klaas Smelik: “… En zie, Anat vocht in de vlakte, vocht tussen de twee steden, versloeg het volk van de kuststreek, verpletterde de mensen van de zonsondergang. Onder haar lagen als ballen de hoofden, over haar vlogen als cicades de handpalmen, als een zwerm sprinkhanen de handpalmen van de soldaten. Zij maakte hoofden vast aan haar rug, zij omgordde haar lendenen met handpalmen. Haar knieën dompelde zij in het bloed van de strijders, haar ledematen in het binnenste van de soldaten …” (blz. 32) en “… Haar lever zwol op van het lachen, haar hart vulde zich met vreugde, de lever van Anat met triomf, toen zij haar knieën dompelde in het bloed van de strijders…” (blz. 33). De God van Israël gaat daarentegen de strijd nooit aan uit ‘willekeur’, Hij heeft geen ‘zin in oorlog’ zoals Anat, en is er ‘niet blij mee’. Bovendien strijdt Hij nooit met andere goden, want er is maar één God. Daarnaast is er in Kanaän sprake van kinderoffers en waarzeggerij: zaken die zwaar verboden zijn voor de Israëlieten. Uit de boeken Jozua en Richteren wordt duidelijk dat Israël niet alle Kanaänieten heeft kunnen verdrijven. Het feit dat ‘het hele land’ veroverd moest worden moet niet als historisch onjuist gelezen worden. Volgens Lalleman hoort overdrijving bij de literatuur uit het Oude Nabije Oosten. Net zoals wij het hebben over ‘er was geen mens te bekennen’ of ‘de hele wereld kijkt uit naar de geboorte van een prins of prinsesje’: de hele wereld? Uit archeologisch onderzoek blijkt dat de plaatsen Jericho en Ai militaire forten waren. Vandaar dat er geen bewijs voor bevolking is gevonden. De prostituee Rachab zal dan ook vanwege haar beroep in Jericho hebben gewoond. Dat de Israëlieten niet behept waren met ‘vreemdelingenhaat’ bewijst haar spontane opname in het verbondsvolk, als ze het geloof in de God van Israël aanneemt. Zie ook Ruth, de Moabitische. De andere twee grote oorlogen in Jozua 10 en 11 zijn defensief van aard. Om buurvolken te imponeren en af te schrikken beschreven de Assyriërs hun gruwelijkheden uitgebreid: hoe ze mensen doodden, levend vilden, enzovoorts. Het Oude Testament blijft wat dat betreft sober.

Voor een goed en rijk leven hebben mensen veel over
Waar het de God van Israël om gaat is dat het volk ‘anders’ zou zijn. Heilig. God heeft Israël uitverkoren als een soort ‘modelboerderij’, zodat andere volken kunnen zien hoe het is om ‘volk van God’ te zijn: “… Het is de bedoeling dat zij ook God willen dienen doordat ze onder de indruk raken…”. Door Israël heen wil God de andere volken zegenen. Dat lukt slecht. Steeds gaat Israël weer mee in de verering van de goden waar ze mee geconfronteerd wordt. Waarom was het zo buitengewoon aantrekkelijk om de Baäl van de Kanaänieten te dienen? Hun afgodendienst draaide om een vruchtbaarheidscultus: Baäl zou de vruchtbaarheid van land, mens en dier bevorderen. Deze vruchtbaarheid werd door seksuele praktijken in het heiligdom op gang gebracht (tempelprostitutie). En het land wás ook heel vruchtbaar. “… Voor een goed en rijk leven hebben mensen veel over…”. Als de Israëlieten niet luisteren overkomt hen hetzelfde als de Kanaänieten. Ook zij gaan ten onder. Voortdurend is Israël tegendraads. Steeds treden er rechters en profeten op die Israël tot inkeer willen brengen. Volgens Deuteronomium 17 is het toegestaan dat Israël een koning kiest maar deze mag geen paarden en strijdwagens, geld en vrouwen verzamelen, en elke dag moet hij de woorden van God lezen, zodat hij er mee doordrenkt raakt. De Israëlische koningen van Israël staan niet slecht bekend. De adviseurs van de Syrische koning Benhaded zeggen in 1 Koningen 20:31 tegen hem: “… We hebben gehoord dat de koningen van Israël genadige koningen zijn. Laten wij een boetekleed aantrekken en een touw om onze nek doen en zo de koning van Israël tegemoet gaan, misschien spaart hij dan uw leven…”. In het Oude Testament kom je een reële wereld tegen, in het Nieuwe Testament gaat het veeleer om een geestelijke oorlog. Jezus zegt herhaaldelijk dat zijn koninkrijk niet van deze wereld is. En Paulus: “… Onze strijd is niet gericht tegen mensen maar tegen hemelse vorsten, de heersers en de machthebbers van de duisternis, tegen de kwade geesten in de hemelsferen…” (Efeziërs 6:12). Uiteindelijk zal volgens Openbaringen alles wat tegen God ingaat veroordeeld worden en een wereld zonder oorlog, dood en geweld ontstaan waarover God alsnog Koning wordt.

Zonde: een bloedserieuze zaak
Is de God van het Oude Testament rechtvaardig? Lalleman laat met een keur aan teksten over oordeelsaankondigingen zien dat zonde een bloedserieuze zaak is. Maar: “… In al deze woorden van de profeten wordt aan het volk Israël duidelijk gemaakt wat er fout is gegaan en waarom het oordeel over hen is gekomen. Net als in de verhalen over de ontmoetingen tussen Mozes en de farao vindt er in de rest van het Oude Testament geen oordeel over Israël plaats zonder waarschuwing. De ‘onheilsaankondigingen’ zoals we ze bij de profeten aantreffen (in Jesaja tot en met Maleachi) worden altijd gemotiveerd: ‘dit en dit is er fout gegaan, dit zijn de consequenties’…”. Het oordeel komt nooit zomaar uit de lucht vallen. Er zal een eind komen aan alle onrecht omdat God dat niet tolereert. Liefde, waarheid en oordeel sluiten elkaar niet uit: “… Dat God ook oordeelt betekent dat het kwaad nooit zal winnen. Aan onze gebroken werkelijkheid komt een eind. Aan het onrecht dat door onderdrukkers wordt begaan tegen onschuldige mensen komt een eind. Als God alleen maar ‘lief’ was zou er niets veranderen aan situaties waarin het recht met voeten wordt getreden… “. Over het verhaal van Achan in Jozua 7, die met heel zijn huis en have wordt omgebracht omdat hij wat van de oorlogsbuit heeft achterover gedrukt, zegt Lalleman dat het waarschijnlijk om voorwerpen ging die met afgoderij en andere duistere praktijken te maken hadden. Alles wat tot zonde verleidt moet radicaal worden opgeruimd. Nergens klinken protesten van omstanders. Op andere plaatsen, zoals in de Psalmen, klagen mensen wel degelijk als ze vinden dat ze onrechtvaardig behandeld worden. In Ezechiël 18 gaat het over ballingen die het onrechtvaardig vinden dat ze zijn weggevoerd. Waarom moeten ze opdraaien voor de zonden van hun (voor-) ouders? Uit Ezechiël 20:30,31 blijkt dat ze geen haar beter zijn dan hun voorgeslacht. Ze vereren nog steeds afschuwelijke afgoden waaraan ze nota bene hun eigen kinderen offeren. God zegt dat Hij straft tot in het derde en vierde geslacht (in Israël woonden de generaties bij elkaar, dus beïnvloedt afgoderij van de ene generatie direct de andere generatie), voor zover ze Hem haten. Maar zijn liefdevolle trouw gaat door tot in het duizendste geslacht, oftewel, is eeuwig. God laat zijn volk niet en nooit los. In Jeremia 31:31-34 zegt God dat er een dag zal komen dat hij zélf zal ingrijpen en de mensen van binnenuit veranderen. Jezus Christus verwijst naar deze verzen als Hij bij het eerste Avondmaal spreekt over 'het nieuwe verbond door zijn bloed' (Lucas 22:20).

Overwin het kwade door het goede
In Psalm 58 worden mensen die het recht verdraaien vergeleken met leeuwen die met hun kaken onschuldige dieren aanvallen en verslinden. Als het gaat over ‘sla hun de tanden uit de mond’ wordt dat dus bedoeld als beeldspraak. Als een land onrechtvaardige rechters heeft staat heel de samenleving op losse schroeven. Zie 1 Samuel 8:3, Amos 5:7, 10 en 12, Micha 3 en verder Exodus 23:1-2 en 6-8. De dichter van Psalm 58 ziet van eigen wraakneming af en laat alles aan God over. De wetgeving in het Oude Testament is vergeleken met de andere volken buitengewoon democratisch. Nooit mag een straf zwaarder zijn dan het vergrijp: oog om oog, tand om tand. Op stelen staat geen doodstraf zoals overal elders. Moord en doodslag worden heel zwaar aangerekend omdat elk leven even kostbaar is. Bij andere volken had dat te maken met je status. Het leven van een slaaf was niets waard. Er zijn twee getuigen nodig wil een aanklacht rechtsgeldig zijn. Vonnissen moeten eerlijk zijn. Je kunt niet zomaar iemand veroordelen. Je kunt ook niet zomaar iemand vrijuit laten gaan die wél schuldig is. In het Nieuwe Testament zet Jezus daar een nog radicalere aanpak tegenover. Schelden is al een vorm van doden. Om de vicieuze cirkel van wraakneming te doorbreken daagt Jezus in Matteüs 5:38-41 zijn toehoorders uit juist het tegenovergestelde van wat verwacht wordt te doen. Stapel gloeiende kolen op het hoofd van je vijand. Overwin het kwade door het goede (ik moest gelijk denken aan het benefietconcert van Ariana Grande in Manchester waar ik nog steeds tranen van in mijn ogen krijg, en niet omdat ik die muziek zo geweldig vind…).

Waarom lijden rechtvaardige mensen?
Naar aanleiding van Job zegt Lalleman het een en ander over het lijden van rechtvaardige mensen. Ze tekent daarbij aan dat er in het Oude Testament nog niet zo’n zicht is op leven na de dood en de rol van satan als in het Nieuwe Testament. Duidelijk is dat Job ondanks alles God blijft vasthouden en dat God alles in de hand heeft. Ook de profeet Jeremia lijdt nameloos onder de zonden van Israël. God verantwoordt zich nergens, maar duidelijk is wel dat Hij mee-lijdt. Een medelijden dat zich omzet in reddend handelen. In het Nieuwe Testament krijgt het lijden nog een andere dimensie doordat Jezus plaatsvervangend lijdt (zie Jesaja 53:4-6 en 10-12). Volgelingen van Jezus zijn niet verzekerd van instant succes, integendeel, zie Matteus 5:10-12. Het perspectief op leven na dit leven houdt wel in dat het lijden op aarde tijdelijk is. En dat Christus aanwezig is in het lijden: zie Romeinen 8:35-39.

Wees heilig want ik ben heilig
Verder gaat Lalleman nog in op de enorm gedetailleerde wetgeving in het Oude Testament. Opvallend is dat de offers niet zoals overal elders gezien worden als ‘voedsel voor de goden’. Opvallend is ook dat er een enorme nadruk ligt op de zorg voor de zwakken en armen en op de medemenselijke omgang met slaven en vreemdelingen. De wetten bestaan vooral uit sociale regels die te maken hebben met de relatie tussen jou, God en de naaste. In tegenstelling tot de kibbelende en ruziënde goden van de omringende volken staat de God van Israël voor heiligheid, volkomenheid en heelheid. Vandaar ook de vreemde regels over dat een kledingstuk niet uit verschillende stoffen mag bestaan, enzovoorts: God is een persoonlijkheid 'uit één stuk'. De priesters moeten het karakter van God weerspiegelen. Het land wordt gezien als erfdeel van God waarin het concreet zichtbaar zou moeten zijn wat het betekent God te dienen. Elke Israëliet heeft recht op een stukje ‘erfenis’. Er mag dan ook geen sprake zijn van grootgrondbezit. Om het vijftigste jaar, het jubeljaar, moet elk stuk verkocht land teruggegeven worden aan de oorspronkelijke eigenaar. God staat voor leven: geen dodenverering dus, geen enorme piramides, het eten van aaseters is verboden. Israël vertegenwoordigt een stukje ‘verloren paradijs’. In het gedrag van het volk moet Gods karakter als het ware reflecteren: “… Wees heilig, want ik, de HEER, jullie God, ben heilig…” (Leviticus 19:2). Er komt niets van terecht. Uiteindelijk kun je alleen in Jezus ‘de ideale Israëliet’ zien. Dus is God tóch liefde: “… Ach Efraïm, hoe zou ik je ooit kunnen prijsgeven? Hoe zou ik je kunnen uitleveren, Israël? Zou ik je prijsgeven als Adma, je laten ondergaan als Seboïm? Mijn hart wordt verscheurd, door barmhartigheid word ik bewogen. Ik zal mijn toorn laten varen en Efraïm niet opnieuw te gronde richten. Want God ben ik, en geen mens, ik ben in jullie midden, ik ben heilig, ik zal niet meer in woede ontsteken. De HEER zal brullen als een leeuw en zij zullen hem weer volgen. Wanneer hij brult, keren ze schuchter terug van overzee, als bange vogeltjes komen ze uit Egypte, als duiven uit Assyrië. Dan laat ik hen wonen in hun eigen huis – zo spreekt de HEER…” (Hosea 11:8-11).

Uitgave: Ark Media – 2013, 112 blz., ISBN 978 903 380 042 9, € 12,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten