Menu

vrijdag 8 augustus 2025

Gesprekken met Gabriël – Arjen Miedema

 


Engelen zijn nog meer uit het denken verdwenen dan duivels, stelt de filosoof Immanuel Kant (zie mijn vorige blog). Waarom weet hij ook niet. Volgens C.S. Lewis is het dan ook veel moeilijker over de hemelse dan over de demonische kosmos te schrijven (zie “Brieven uit de hel”). Toch heeft zijn Nederlandse tijdgenoot, onderwijzer Arjen Miedema (1902 – 1985), dat - op zeer indrukwekkende en onzweverige wijze, mag ik wel zeggen - in zijn tweede boek, “Gesprekken met Gabriël”, gedaan. Zijn spirituele roman, verschenen in 1948, is in dezelfde ietwat naïeve stijl geschreven als het werk van Felix Timmermans en Kader Abdolah. Hoort dat bij het genre? De Groot Goudriaan gaf het boek in 2001 opnieuw uit als pocket. ChatGPT vertelt dat Arjen Miedema “Gesprekken met Gabriël” kort nadat hij zich aansloot bij de gereformeerd vrijgemaakt kerk schreef, mede door zijn relatie met prof. dr. Klaas Schilder. Het verhaal was een bewuste reactie op de existentiële stromingen zoals die van Sartre, en diende als tegenwicht inzake het gevoel van zinloosheid. Precies daarom spreekt de roman mij nu weer zo aan. Sommige dominees gebruikten het boek in preken, anderen waarschuwden tegen de gepersonifieerde engel Gabriël (Joost van den Vondel riep met zijn toneelstuk “Lucifer” dezelfde controverse op, maar daar ga ik het in mijn volgende blog over hebben). Miedema verliet later zijn kerk vanwege de streng dogmatische regels (zie ook: “Mantel van angst” van Inge Bosscha). Zijn boek werd vertaald in het Engels en Duits.

 

Ins Blaue hinein

In de roman worden 25 ontmoetingen van de hoofdpersoon, Jacob van den Domme (alleen de naam al), met aartsengel Gabriël beschreven. Het verhaal. Op een nacht wordt Jacob wakker, kijkt naar zijn majesteitelijke perenboom, en vraagt zich af of hij niet méér is dan een perenboom. Hij is zo arm als een luis. Zijn vrouw en kinderen lopen er bij als schooiers. Er staat  geen heel serviesstuk meer in de kast. De kerk heeft mooi praten over “… de leliën des velds, zij arbeiden niet en spinnen niet… hoe staat het er ook weer?...”. Hij gelooft vast dat er ooit een nieuw paradijs op aarde zal neerdalen, maar hij ziet er nog bitter weinig van: “… De mensen menen, dat God Zijn Zoon alleen maar op de wereld gezonden heeft, om zondaren zalig te maken, maar het was natuurlijk om het paradijs te herstellen en daarbij worden onder andere ook de zondaartjes zalig…”. Plotseling staat er een man, met zijn ellebogen op het raamkozijn, naar hem te kijken. Hij zal wel een beetje “… apocrief…” hebben teruggekeken, want de man begint zichzelf uit te leggen als zijn engelbewaarder Gabriël. Evenals Augustinus, die stelde dat engelen van gestalte kunnen wisselen zoals wij kleren aantrekken (zie mijn vorige blog), vertelt de engel dat hij ‘nu eens zus, dan weer zo’ verschijnt, “… maar altijd in de gedaante, die past bij de gedachtegang van zijn beschermeling…”. Jacob merkt dat hij dwars door de engel heen kan kijken en dat de laatste zijn gedachten leest. De engel zegt dat zijn openbaring te maken heeft met het verrassende feit dat Jacob ‘de hemel op aarde tastbaar wil maken’. De meeste mensen nemen met de gedachte alleen wel genoegen. “… Ja…”, zegt Jacob, “… ik weet eigenlijk niet meer, wat ik van jullie moet denken. Ik moet maar bidden en bidden en ins Blaue hinein geloven, maar ik krijg nooit wat te zien…”. Als hij wil kan hij een stukje van het paradijs voelen als hij de engel een hand geeft: “… Hij stak een hand uit; ik drukte die, het was een echte hand. Er tintelde iets bij mijn polsen bij ’t contact, net of ik een hoogspanningskabel aanraakte, maar in plaats van me te verkolen, maakte die aanraking me heel blij van binnen, ’t was net of er een licht in mijn ziel begon te branden…”. Als de engel er weer vandoor gaat: “… Zijn stap klonk in ’t grind om mijn huis. Vreemd… het grind knarste niet onder zijn voetstap, het was meer een ruisen dat je hoort, ’s avonds aan zee, als de branding uitloopt op de kust…”. Daarna slaapt Jacob vredig verder. De eerste ontmoeting.

 

Het aardse paradijs

Toevallig zag ik van de week een intrigerende podcast over het thema spiritualiteit, waarin een psycholoog zegt dat de deur naar mystiek vlak naast de deur van waanzin ligt. Dat is precies wat Jacob zich de volgende dag ook afvraagt: was het allemaal wel echt? Heeft hij niet gedroomd? “… Was ik gisteravond wel goed bij mijn positieven geweest?...”. Even verder: “… Je hebt tenslotte ook nog zoiets als hallucinaties van een ziek brein…”. Volgens voornoemde psycholoog is het belangrijk dat je iets met je spirituele indrukken doet: verwoorden, schrijven, schilderen, musiceren, op wat voor manier dan ook anderen ‘helpen’. Wanneer je alles opkropt, kan de druk op de ketel zo hoog worden dat de boel ontploft. Zie Pseudo-Dionysius de Areopagiet in mijn vorige blog: “… Elk schepsel ontvangt de goddelijke verlichting en geeft deze naar vermogen door. Het universum vormt als het ware een trapsgewijze waterval van licht…”. Jacob: “… Ik kon er niet over uit… Stel je voor… contact met een dieper leven. Mijn gevoelens hoefden niet langer staan te gisten als in een Papiniaanse pot, er was nu een uitweg. De zaak van het paradijs was aanhangig gemaakt, er zat schot in…”. Als hij die avond in zijn tuin staat, ziet hij hoe in het maanlicht een rietstengel uitgroeit, geel wordt, goud wordt, licht wordt en dat licht een gedaante aanneemt: “… Alles zweeg; ik had een gevoel, of de maan de hand voor de mond hield…”. Dan ziet hij “… een cordon van goudlichtende gestalten om me heen staan…”, waaruit zich Gabriël losmaakt. “… Weer dat aards en hemels door elkaar…”. De engel vertelt niet al te voorzichtig dat hij moet zorgen dat een ‘vloekbeest’ als Jacob zijn naam niet uit het Boek des Levens zondigt, en vraagt om een verlanglijstje. “… ‘Heb ik niet,’ zei ik stijfjes…”. Daarop scheurt Jacob snel een blaadje uit zijn agenda en schrijft er zijn wens op: het paradijs. Gabriël neemt het papiertje aan en suist met een luchtstroom van duizenden kilometers snelheid hemelwaarts, wordt steeds kleiner, en lost op in het maanlicht. De tweede ontmoeting.

 

Paradijsfähig

De volgende ochtend wordt Jacob bedwelmd door de ‘hemelse’ reuk van zijn eerste aardbeien: hoe of God toch op het fantastische idee is gekomen zulk een geur uit te vinden?! Vervolgens ergert hij zich dood aan zijn benepen overbuurman die hij wel móet groeten, omdat hij voor dag en dauw zijn aangeharkte tuintje staat te bewonderen: ‘net een paradijsje’. Dat zo’n iemand het woord ‘paradijs’ in de mond durft te nemen! “… Je reinste blasfemie. Het paradijs is toch zeker het tegenovergestelde van knusheid en genoeglijkheid en pijpjelurken en stomweg rentenieren en onkruidjes wieden en nette grasrandjes en bloembedjes…”. Gabriël zal zijn handen nog vol hebben met dergelijke heikneuters een beetje ‘paradijsfähig’ te maken. Jawel. “… Als ik nou eens een Bijbeltekst mag maken: Aldaar komt niet binnen, iets dat burgerlijk is…”. Als Jacob in een park naar een statige zwaan kijkt die zich terugtrekt vanwege een ordinair snaterende eendenzwerm, komt uitgerekend de gehate overbuurman ongevraagd en glimmend van zelfingenomenheid naast hem op een bankje zitten (zie hetzelfde tafereel in het begin van “De meester en Margarita” van Michail Boelgakov, een boek dat je als het negatief van “Gesprekken met Gabriël”  zou kunnen beschouwen). Jacob: “… als hij nou aanstonds nog in zijn handen begint te wrijven, bega ik een klein moordje…”. Dan ziet Jacob plotseling een hemelsblauw aura om het mannetje heen en een fractie van een seconde flikkert er een ‘Blitzlicht’ uit zijn ogen. “… Ik voelde ineens een energie in me trillen, alsof ik een radiozendstation was…”. De engel! “… ‘Ik vind,’ begon ik ruw, dat je aardig bezig bent je waardigheid kwijt te raken.’ ‘Waarom?’ zei Gabriël laconiek. ‘Omdat ik niet verschijn in een witte japon met vleugeltjes?’…”. Jacob moet voor eens en altijd weten dat de engel verschijnt in de gestalte die bij zijn gedachten past. En wie is er hier nu ‘bekrompen’? “… Je was bezig een paradijsje te bouwen. Erg origineel was je niet, wel? En daarbij lijd je zwaar aan romantiek, Jacobus, en alle romantiek, vooral die goedkope van jou, is je reinste burgerlijkheid…”. De engel móet hem wel besef van proporties bijbrengen, want voor je het weet worden de verzoeken van gelovigen ingewilligd. Straks wil hij nog het Noorderlicht in zijn tuin! Of Jacob alsjeblieft zijn belachelijke  gedachten over een aards paradijs wat wil intomen. En wat zijn vermomming betreft: hij projecteert Jacobs’ eigen zielsgestalte: “… Het ligt dus aan jezelf. Zodra jij geestelijk beschaafd bent, verschijn ik je blinkende…”. Uiteindelijk beseft Jacob wat een ‘boerenheiplag’ hij wel niet moet zijn in Gods’ ogen: “… zo’n stomme ezel, die harpspelen wil…”. Er wordt voor hem gezorgd, troost de engel: “… Er is er Een, die weet, wat maaksel je bent…”. En weg is hij. De derde ontmoeting.

 

Diabolos

Een sjacheraar probeert Jacob aan de deur iets te verkopen, waar hij niet intrapt. De beledigde koopman klapt zijn koffer zo hard dicht dat er zwarte rook uit komt die hem onzichtbaar maakt. Heeft Jacob met de duivel of met een engel te maken? Hij weet het niet meer. Een duivel kan zich inderdaad voordoen als een engel van licht. Zie de schrijver Hans Stolp in mijn vorige blog. Volgens de therapeuten in de podcast over spiritualiteit is hét belangrijke ijkpunt in het onderscheiden van goed en kwaad ‘verbinding’. Wordt er ‘contact’ gemaakt  of juist ‘verdeeldheid’ gezaaid?  De term ‘diabolos’, het Griekse woord voor ‘duivel’ of ‘lasteraar’, betekent dan ook letterlijk: ‘uiteenwerper’. De vierde ontmoeting.

 

Verlaten

Vervolgens ziet Jacob de engel vijf nachten niet. Zijn radeloze eenzaamheid is groot. Het leven verliest zijn goddelijke glans. “… Niets bezat die geheimzinnige trilling meer, alle romantiek was verzakelijkt, ontnuchterd. De dingen spraken niet meer. De gouden achtergrond van de hemel, waartegen alles op aarde zo’n lichtende contour kreeg, was weg. Het leven was banaal vegeteren en liefde seksualiteit, gedichten - kolder en mijn werk: krankzinnigen zoet houden. Ik hoorde mijn vrouw Psalm 25 zingen: ‘Gods verborgen omgang…’ (zie het indrukwekkende interview van Annemiek Schrijver met professor Gilles Quispel). Ja, die was ik kwijt. Ik voelde me een goudvis in een lege kom…”. Terwijl hij niet kan slapen wordt hij beheerst door zelfmoordgedachten. Ineens ziet hij hoe de radiumwijzers van zijn wekker beginnen te gloeien, tot een fosforiserend schijnsel de hele kamer verlicht. In die gloed staat Gabriël. “… Hij droeg een lange witte jas, vol bloedvlekken en had een ijselijke kale schedel. Ik herkende mezelf onmiddellijk in deze moorddadige slagersverschijning…”. Jacob zegt dat alle smaak in het gewone leven wordt bedorven door de sporadische engelenbezoeken. “… Ik heb je trouw bezocht, Jacobus, maar je kon me niet zien; er zaten weer vliezen over je ogen, je moet wel zwaar gezondigd hebben…”, beweert de engel. Ze praten over Jacobs verlanglijstje. God is geen Sinterklaas, had Jacobs vrouw gezegd. “… ‘Dus…’, zei Gabriël. ‘Helemaal geen dus,’ pareerde ik, ‘je weet toch, dat er een zeer christelijke liefdadigheid aan Sinterklaas ten grondslag ligt? God is veel meer dan Sinterklaas…”. De vijfde ontmoeting.

 

Leid ons niet in bekoring

De volgende dag ervaart Jacob zijn paradijsverlangen ‘kersvers en sterker dan ooit’: “… Er ging weer ‘een sprake’ uit van de dingen…”. Zie het korte gedicht van Guido Gezelle: ‘Mij spreekt de blomme een tale’. Jacob gaat op in alle tinten groen die hij in de natuur ontwaart, terwijl hij in zijn eentje geniet van het onbelemmerde uitzicht over een landschap. Hij voelt zich “… als een Batavier, die de god der vruchtbaarheid ziet rijden over het golvende koren…”. Even is hij teleurgesteld als er zich een monnik bij hem voegt. Gabriël. Het is niet goed dat Jacob het paradijs voor zich alleen wil. Weer die nadruk op het ongewenste van isolatie. Of Jacob niet denkt dat hij het paradijs allang gehad zou hebben als hij er maar enigszins voor deugde? Hij is “… net een klein kind, dat de zee in een theekopje wil…”. Met andere woorden, hij is nog veel te aards om de hemel aan te kunnen. Gabriël vertelt over een kloosterling die in vervoering raakte door een merel die hij steeds hoger en hoger liet zingen. Opeens had de monnik zijn wenkbrauwen gefronst, zijn rozenkrans gegrepen en wel twintig keer achter elkaar geroepen: ‘Leid ons niet in bekoring. “… En toen hij de aardse verrukking die ik hem had ingezongen, nog niet kwijtraakte, rende hij de kerk in, naar de biechtstoel. Ik mee, dat begrijp je. Eerlijk biechtte hij alles. Dat hij verlangde de blijde wereld in te gaan, dat hij spijt had van zijn kloostergelofte… dat hij een vrouw begeerde, die zingen kon als een merel… dat hij een vrouw in verrukkelijke naaktheid voor zich had gezien… dat hij zijn hemelsgezindheid kwijt was… en de aarde zo liefhad… dat hij bang was, dat de duivel hem nu vroeg of laat zou halen. Toen hield de biechtvader een oratie. Hij mompelde wat, de monnik kon slechts enkele woorden opvangen. Seks is zonde… vlees kruisigen… oog omhoog, het hart naar boven, hier beneden is het niet… niet denken, de kerk denkt… geheel ziel worden enzovoorts…”. De monnik kreeg absolutie, mits hij zijn wellustige vlees hondervijftig maal zou geselen. Wat doen wij onszelf aan!? De zesde ontmoeting.

 

Over het misbruik van Bijbelteksten

Jacob vindt de kerk nogal vervelend. Hij kan al op zijn klompen aanvoelen waar de eindeloze preek over zal gaan, als hij de uitgelichte tekst hoort: “… Preken waren uit de tijd, voorgoed. Dat was een overwonnen infantilisme van de kerk…”. Misschien kan hij daarentegen enige paradijsgevoelens in de harten van anderen wekken. “… Ze waren tenslotte allemaal afstammelingen van Adam, er moest toch op een of andere manier een aanknopingspunt te vinden zijn…”. Jacob wordt tijdens een visite ronduit door ‘ouderling Manus vanuit zijn dogmatische overwaarde’ uitgelachen, als hij over de schoonheid van de natuur begint: Gabriël moet voortaan maar iemand anders de wereld insturen om paradijsbewoners te ronselen. Als Jacob die nacht met een gil wakker schrikt, staat er een rood monster met groene ogen, hoorntjes op zijn kop en woest zwiepende staart naast zijn bed. Hij moet zich niet zo aanstellen, vindt Gabriël. Jacob wil hem een Bijbeltekst naar zijn hoofd slingeren. “… Maar Gabriël, die hem voelde aankomen, zei gebiedend: ‘Geen Bijbelteksten, Jacobus. Weet je wel, dat de kerk eenmaal aan Bijbelteksten te gronde zal gaan? De Bijbel is een parelsnoer, je moet hem in zijn geheel bewonderen. Als je een tekst gebruikt, dan peuter je een parel los en dan rolt alles over de vloer.’…”. Even verder: “… Zodra je Bijbelteksten hoort citeren, Jacobus, is de duivel vlak bij je…”. Bovendien is hij de duivel niet: “… dit is Mefisto maar, zo’n literair duiveltje, totaal ongevaarlijk, een uitvindsel van jullie eigen brein. Je bent nog bang voor je eigen angstcomplexen. Eigenlijk ben je na veertig eeuwen cultuur nog zo animistisch als de zwartste heiden…”. Vervolgens verandert Gabriël in een ‘oefenaartje van de Zeeuwse eilanden’: “… gemoedelijk, ongecultiveerd en door en door onecht…”. Gabriël vertelt dat hij in zijn gezelschap met smart zat te wachten tot ze eindelijk eens over God en het paradijs zouden beginnen, maar het bleef maar bij afgeven op een ander kerkgenootschap waarover ze in alle ‘oot- en deemoedigheid’ toch wel mochten vaststellen dat ze daar beslist niet zuiver in de leer waren. Wederom transformeert Gabriël. Dit keer in een knappe Griekse jongeling, waardoor Jacob begrijpt dat de Grieken zulke ‘schone mensen’ zijn geworden omdat ze een sprookjesreligie hadden. Tenslotte vervaagt ook de Griek, tot er niets meer overblijft dan een veertje dat het raam uit drijft. De zevende ontmoeting.

 

Clairvoyant

Op een nacht droomt Jacob over een man met een doodbiddersgezicht die hem namens de kerkenraad tot zijn leedwezen komt meedelen dat hij onder censuur staat. Uit zijn keel komt een eindeloze tekstenstroom die Jacob alleen kan stoppen door hem zijn nek (een paar keer) om te draaien. Als hij zwetend wakker wordt, staat Gabriël andermaal naast zijn bed. “… Waarom schijnen mijn ogen zo… zo lucide?...”, vraagt Jacob. “… ‘Als een huis vanbinnen verlicht is, straalt het naar buiten uit,’ zei Gabriël. Ik begreep. De laatste dagen had ik me zo clairvoyant gevoeld, dat ik telkens ontdekkingen deed in mijn eigen zielsgebied…”. Hij heeft de prekende, schriftverdraaiende Jacobus, de sta-in-de-weg-naar-het-paradijs in zichzelf opgeruimd, aldus Gabriël. Samen lopen ze naar buiten. Op straat lijkt Gabriël na tien stappen een dieseltrein die op stoom komt. Niet bij te houden. De achtste ontmoeting.

 

Todeslinie

Gabriël laat zich een week, waarin de natuur zijn rechten herneemt, niet zien. Jacob is blij want uitgeput: “… Dat leven in de geest hou je niet vol, je wordt er bekaf van…”. Jacob stopt zijn paradijsvuur in de doofpot, maar Gabriél werpt het weer voor zijn voeten door in een onstuimige herfstnacht, waarin Jacobs appelbomen tekeer gaan als een ‘duivel in een wijwaterbak’, via een bliksemflits een zwaard van lichtblauw staal voor zijn voeten te spietsen. Het zwaard groeit uit tot een geweldige blauwe engel, een streng wezen, zuiver als gepolijst staal en even onverbiddelijk. Een nieuw stadium breekt aan. Er ontstaat een metafysisch gevecht tussen Jacob en de engel dat doet denken aan het Bijbelse gevecht van aartsvader Jacob en de man bij de beek Jabbok. De engel waarschuwt Jacob voor ‘hybris’: overmoed. Er bestaat een ‘Todeslinie’ tussen God en de mens. Het is de mens niet toegestaan Gods heilige gebied binnen te dringen. Voor hem bestaat die doodslijn niet, werpt Jacob tegen: “… Het kruis is voor mij over de Todeslinie gegaan…”. Gabriël verdwijnt als door het dikke eind van een telescoop in de nacht, ver weg en verkleind. De negende ontmoeting.

 

Bosbad

Op een dag is Jacob volgens eigen zeggen toe aan een ‘bosbad’: “… Ik wilde loofbos zien, dat heeft iets jubelends. Pijnbossen maken me melancholiek met hun ondertoon van verjaard verdriet. Als ik sparren zie, kan ik nooit aan het gedicht van Heine ontkomen: ‘Ein Fichtenbaum steht einsam im Norden auf kahler Höh…’. Nee, ik moest beuken zien en eiken. Ik weet een beukenbos, waar je je met heel weinig fantasie omringd voelt door spiernaakte reuzen en reuzinnen en ik had behoefte aan titanische grootheden om me heen. Mijn tuin met de appelbomen werd me te tam, ik moest eruit. Nu achteraf begrijp ik, dat ik opgejaagd werd tot een volgende fase…”. Op een gegeven moment vindt hij zijn ‘woudlopen’ meer dan bezopen: “… Al kon ik dwars door alle beukenstammen heen lopen, wat schoot het paradijs daarmee op? Zo zie je gekken soms ook achter de tralies marcheren…”. Wat als hij iemand op dezelfde manier, met een kale kop, de hoed in de hand, door het bos zag hollen? “… Dan zou je ook denken: Die is ontsnapt…”. Gabriël verschijnt weer, nu in de brandende stralen van de zon. “… Doe je schoenen uit, Jacobus, en ga met je gezicht in het zand liggen…”. Jacob denkt er niet aan zich te laten commanderen (een engel is God niet) en weer komt het tot een krachtmeting: “… De beuken kwamen unheimisch naar voren en het onderhout balde samen als een roofdier tot een sprong…”. Hij weet met Gabriël in het reine te komen die hem uiteindelijk met zijn lichtende sterrenogen door het duistere bos leidt richting de trein naar huis. De tiende ontmoeting.

 

Het laatste gevecht met de engel

De nacht na de lichtproef zit Jacob op Gabriël te wachten, die zelfs als de klok twaalf slaat niet verschijnt. Wat heeft een engel met het spookuur te maken? Als Jacob in het donker zijn ledikant opzoekt, botst hij tegen iemand op met wie hij voor de derde keer in gevecht raakt. “…  Mijn handen zochten zijn keel. Het was, alsof ik een rots betastte, die daar onwrikbaar voor me stond, tintelend van elektrische geladenheid. Bij het contact sloeg er een vonk op mij over en toen gebeurde er iets eigenaardigs. Die vonk induceerde oerkrachten in me, alsof ik van weekijzer was, dat magnetisch wordt zodra een elektrische stroom in zijn buurt komt. Mijn biceps werden hoogspanningskabels en in mijn ziel begon de cataract der razernij te bruisen. Ik wurg je, dacht ik…”. Even verder: “… We worstelden. Ik werd niet moe, integendeel, mijn kracht nam toe. Eerst was hij de sterkste, toen stonden we gelijk, langzaam overvleugelde ik hem…”. Als Jacob zijn tegenstander de keel dichtknijpt begint er een heerlijke geur uit diens mond te vloeien waardoor hij in een delirium raakt. Hij hoort gejuich als van een overwinnend leger en draagt zijn opponent naar zijn kamer waar hij hem in zijn stoel smakt. “… Toen knipte ik het licht aan. Daar zat Hitler! Dezelfde haarlok, het snorretje…”. Een diamant op zijn das fonkelt fel. Jacob wordt er door gefascineerd. Het licht gaat uit. De diamant straalt nu alleen een woedend, heilig vuur uit, waar Jacob wel in móet kijken. Dit wordt mijn dood, beseft hij. “… ‘Dat is de heiligheid des Heren,’ zei Gabriël…”. Daarop pakt Jacob hem snel het speldje met de diamant af en prikt het op zijn eigen borst. “… Dat was fataal. Alsof het een dolk was, voelde ik een steek in mijn hart en toen wist ik niets meer…”. Als hij bijkomt, buigt zich een groot wit wezen over hem heen. Het fluistert: “… Sta op, Jacobus, je hebt je vorstelijk gedragen. Zeg nu maar wat ik doen moet, want je hebt overwonnen. Ik ben je gedienstige geest. Je hebt maar te gebieden en het staat er…”. Jacob heeft geen idee wat hij moet eisen. Hij denkt aan de suggestie van de duivel die tijdens de verzoeking van Jezus zei: ‘Zeg, dat deze stenen brood worden’. De elfde ontmoeting. 

 

Olijftak

Weer maakt Jacob geestelijk promotie. Jacob blijkt het zoontje van een vriend beter te kunnen bidden en krijgt van Gabriël een klein olijftakje. Hij mag  helpen de wereld te regeren, maar hij snapt ook wel dat hij daar niets van terecht zal brengen. Nog steeds weet hij geen opdracht te bedenken voor Gabriël, die hem een profetenmantel omgooit en geduldig ten dienste staat. De twaalfde ontmoeting.

 

Stof en as

Wanneer Jacob in een hevige storm buiten loopt omdat hij het binnen niet meer uithoudt, komt er nog steeds niets in hem op om aan Gabriël te vragen. Hij beseft heel goed dat de engel geen opdracht beneden zijn stand zal aanvaarden. Gabriël de wereld insturen om de zonde uit te roeien mag niet: “… God schijnt dus met de zonde nog iets voor te hebben…”. Als Gabriël op een wit paard voor hem staat zegt Jacob kleintjes: “… je vergeet, dat ik een mens ben…”. Even verder: “… Vraag maar aan God. Die weet, dat ik stof en as ben…”. De dertiende ontmoeting.

 

Crisis

Het wereldnieuws blijkt Jacob net zo te verontrusten als ons nu: “…Alles loopt in ’t honderd, dacht ik. Politiek geknoei, corrupte conferenties, vredelievende redevoeringen en ondertussen elkaars legermacht aftasten, om op het zwakke punt toe te slaan. De krant stond vol onheil. Atoomproeven, hongersnood, armoede, besmettelijke ziekten, werkende vulkanen, cyclonen, aardbevingen, kerkruzies, doodvonnissen, moord, diefstal en niets over het paradijs. Het was of ik de Openbaringen van Johannes had gelezen. Alle oordelen, daar aangekondigd, werden vandaag in de krant opgesomd. Het paradijs was bezig ’t te verliezen…”. Jacob leest in de Bijbel dat het witte paard vooraf gaat aan de oordelen die komen. Een rood, zwart en vaal paard gaan ook nog een rol spelen: “… Het rode paard met zijn ruiter neemt de vrede op aarde. O, als het nu gebeurde, zouden Rusland en Amerika elkaar in de haren vliegen; dan komt er nooit weer een eind aan de oorlog, dan hebben we de tijd van het Armageddon, het bloedbad zonder eind. De engel op ’t zwarte paard draagt een weegschaal, symbool van distributie. Het zet de wereld op slavenrantsoen en er kan nooit meer iets komen van de paradisische overvloed. Het vale paard droeg de dood op zijn rug. Dan zouden de mensen als ratten sterven aan de pest en de tyfus…”. Als Jacob verder leest, ontdekt hij dat het in eerste instantie om proefritjes op aarde gaat, er is nog niets verloren: “… Er was dus nog uitstel…”. In de voorbereiding voor de eindcatastrofe lopen ook nog eens paradijs en oordeel door elkaar heen: “… Terwijl het oordeel al om zich heen grijpt, loopt het vat van de kennis des Heren vol…”. Wat een en ander voor nu betekent, weet ik ook niet, al is het wel frappant dat veel jongeren weer op zoek gaan naar een kerk, toch? Gabriël op zijn witte paard neemt Jacob vervolgens mee voor een hemelreis, waar Jacob de rode, zwarte en vale paarden weet te stuiten en een andere kant opjaagt: “… Ik zuchtte verlicht. Het onheil was voorlopig afgewend…”. De veertiende ontmoeting. 

 

Het onderscheiden der geesten

Weer volgt er een ongelooflijke deceptie waarin Jacob zich genoodzaakt ziet zich met allerlei aardse zaken bezig te houden zoals de balansen op kantoor en de kapot gevallen po van zijn baby. In de ijzige najaarswind komt er een duistere wandelaar naast hem lopen met een ongewoon fluïdum, wiens kruiperige manier van doen alleen maar met de duivel te maken kan hebben. Als Jacob hem bij de strot wil grijpen, klauwt hij in het niets. “… Een ekster scheerde schaterlachend over het water en verdween in het mysterieuze donker van het weiland…”. Gabriël komt hem vertellen dat hij op de allereerste plaats ‘volgroeid’ moet zijn voor hij het paradijs kan betreden. Hij zal de geesten moeten kunnen onderscheiden. Les één: wat voor zijn vrouw en kinderen van God komt, kan voor hem van de duivel zijn, want God staat tenslotte achter alles wat van de duivel komt. De vijftiende ontmoeting.

 

Hemelse dimensie

Jacob is ontredderd als hij hoort dat zijn vriend een ongeneeslijke hartkwaal heeft. Daarop komt Gabriël en neemt hem mee op zijn witte paard om hem de hemelse dimensie van het leven van zijn vriend te laten zien. Zie het opvallende contrast met “De meester en Margarita” van Michail Boelgakov, waarin de duivel Margarita op een varken door de nacht laat vliegen naar een heksensabbat. De zestiende ontmoeting.

 

De duivel te lijf

De krant wordt een kwelling voor Jacob. Hij durft hem niet meer te lezen: “… Niet, dat ik tegen verdriet opzie, integendeel, ik ben eraan gewend als een fakir aan zijn spijkerbed. Maar wat zo erg is, ik kan niets tegen die wereldellende doen. Ik kan niet helpen…”. Het besef dat hij medeschuldig is aan de misère op aarde maakt hem wrokkig. “… Als je echter eerst maar inziet, dat je staatsvijand nummer een bent, dan ben je al aan de betere hand, zie je dat niet, dan krijgt een ander de schuld…”. Waarom doet Gabriël trouwens  niets? “… Voel je nu hoe erg de zonde is?...”, zegt zijn vrouw. “… Jij wordt niet eerder gelukkig dan dat de duivel overwonnen is. Je zou hem te lijf moeten, Jacobus, maar dat kun je niet…”. Jacob vindt dat ze niet met de zonde moet komen aanzetten, want dat deed Jezus ook niet. Toen Jezus de schare zag, zei hij niet ‘Ja, daar zitten jullie nu met je zonde,’ maar werd Hij met ‘innerlijke ontferming bewogen’ en genas ze bij duizenden, zonde of geen zonde. Jacob loopt naar buiten, roept het witte paard, en rijdt als een soort Don Quichot de mist in, niet wetend waar naartoe, tot Gabriël zich bij hen voegt. Hij wordt naar een pand gebracht waarin een vrouw druk aan het werk is en aan de muur een groot kruis hangt met de letters U.S. van goud. ‘Una Sancta’ legt de engel uit. ‘De ene, heilige, algemene christelijke kerk’. De vrouw neemt hem mee op een tocht door de stedelijke onderwereld. Jacob is niet bestand tegen alle rottigheid die hij voor zijn kiezen krijgt: zo leuk is de zonde niet. Geradbraakt zegt hij tenslotte dat hij terug naar huis wil en valt op de bank bij de vrouw in zwijm. Als hij weer bij zijn positieven komt, zegt de vrouw: “… wie de duivel te lijf wil, moet geen vies gezicht trekken als hij diens uitwerpselen gezien heeft…”. Hij is niets gewend: “… Welterusten baby, lachte ze, draaide het licht uit en verdween…”. De zeventiende ontmoeting.

 

Midden in de wereld

“… De volgende morgen ging de baby aan de hand van de kinderjuffrouw weer op ’t oorlogspad. Ik had het gevoel, alsof ik in een kinderwagen naar het front gereden werd…”. Ze betreden een als museum ingerichte kathedraal. De profetische tentoonstelling begint met middeleeuwse gobelins waarop kuise kloosterbroeders hun onaardse verering voor reine jonkvrouwen hebben uitgebeeld, maar gaat van hoofse liefde geleidelijk naar bewuste erotiek en eindigt in ranzige porno met verminkte vrouwen en lillend vlees, tot het oordeel plotseling inslaat. De vrouw laat de inmiddels kotsmisselijke Jacob als een vaatdoek op een bank langs de wand van een zaal achter, waar Gabriël naast hem komt zitten. Het is zijn taak mensen met slappe paradijszenuwen te trainen voor hun taak, legt de engel uit. Jacob heeft nog te weinig in zonde geleefd. “… Je moet leren, de spanningen van het paradijs te verdragen. Als je nu al niet eens tegen een moord kunt, hoe moet het dan met de omgekeerde moord, het eeuwige aardse leven?...”. Hij moet naar het paradijs toegroeien. Een duiker kun je ook niet in de diepzee neerlaten zonder duikerklok. Hij zou verpletteren. Gabriël brengt hem naar huis: “… Ga je krant weer lezen, blijf midden in de wereld en gebruik het witte paard niet als stokpaardje…”. De achttiende ontmoeting.

 

De wereld troosten

s’ Nachts heeft Jacob nachtmerries waarin figuren uit een Breugheliaans schilderij van het laatste oordeel opduiken. Overdag luistert hij naar een orkest op de radio waarin een viool God aanklaagt: “… Trok God zich nu niets meer van die arme wereld aan? Hoe kon Hij al die ellende aanhoren en niet tussenbeide komen? Als ik hier stond te popelen, om met mijn zakdoek langs miljoenen ogen te gaan, wat was Hij dan wel niet verplicht?...”. Moeten we voor altijd maar een zielig beetje surrograattroost zoeken in een zaal vol geluiden? “… Hier zitten duizenden zich het wereldbankroet bewust te maken, door te luisteren naar één gefolterde ziel, die zich uit kan zingen…”. Ik dacht aan “Nacht” van Elie Wiesel. Dat is wat kunst doet. En toch. “… Had God niet een paradijs gegeven?...”.  Hebben we dat niet zelf stuk geslagen? Maar wat kunnen de mensen nú daar aan doen? Woest roept Jacob Gabriël ter verantwoording. En Gabriël zegt: “… al heb jij de harmonie in de luisterzaal van de hemel gehoord, meen je, dat het gillende orkest van de aarde ons voorbijgaat?...”. De hemelingen lijden er net zo onder als hij. Zíj er niets aan doen?  Is hij soms het kruis vergeten? Ook al voelt hij zich onderhand rijp voor het gekkenhuis, toch wil Jacob de wereld troosten. Zolang nog niemand in het herstelde paradijs gelooft tot hij erbij neervalt, kan de wereld niet massaal getroost worden, fluistert Gabriël. De negentiende ontmoeting.

 

Aardsgezind

Jacob leert in een diepe depressie dat hij niet ‘Onze Lieve Heer’ zelf is. “… Gabriël schudde me door elkaar. ‘Je was zo heerlijk aardsgezind. Als je het wit van je ogen nu ook nog naar boven gaat draaien en hemelsgezind gaat worden, kan ik er wel mee ophouden…”. God zit niet te wachten op Messiascomplexen. De twintigste ontmoeting.

 

Contrapunt

Als Jacob op een kerkorgel de nachtwachtfuga van Bach speelt en drie tellen te vroeg het contrapunt bereikt waardoor het hele muziekstuk in elkaar dondert, schuift Gabriël verwijtend aan op de orgelbank. Dit is nu precies zijn  probleem: “… Het hele leven op aarde is een contrapunt gespeeld door God…”, waar Jacob met zijn hoogdravende eisen als een boer op klompen doorheen stampt. “… Alles grijpt in elkaar als het radarwerk van een horloge. En nu kom jij. Je weet dat je door je gebed invloed uitoefent. Alleen… jij kent de tijd van de hemel niet…”. De eenentwintigste ontmoeting.

 

Echt versus onecht

Als Jacob naar huis loopt, denkt hij aan de demonische schittering in de ogen van Gabriël. Had hij met de duivel van doen? Hoe zou de aarde het hemelse contrapunt in de war kunnen brengen? Als op één dag een vriend zegt dat Jacob zich moet laten nakijken door een psychiater en zijn vrouw vindt dat hij aan vakantie toe is omdat hij duidelijk overspannen lijkt, gaat hij in zijn eentje naar de film. Vol leedvermaak kijkt hij naar de modelmensen die het publiek voor de gek houden: “… Gabriël kon hier toch maar mooi een puntje aan zuigen. Als hij dan voor geen paradijs zorgde, dan verzonnen we er zelf een in de bioscoop en als je maar gek genoeg bent, geloof je vanzelf, dat het waar is…”. Hij geeft een jongen van een jaar of zeventien een sigaret: “… Hier, neem aan, deze is tenminste echt…”. Even verder: “… Hij moest nog door de rijstebrijberg van het leven heen, ik was tenminste dertig jaar dichter bij mijn dood… Nog een paar jaartjes films zien, dan was je eraf. Nou ja, de hel dan, maar dat was geen nieuws, die had je hier ook al een beetje…”. Die avond neemt zijn vrouw hem tegen zijn zin mee naar een muziekuitvoering waarbij Schubert hem weer helemaal terug in het paradijs trekt. “… Toen we naar huis wandelden, voelde ik Gabriël aan mijn linkerkant lopen. ‘Is het goed zo?’ vroeg hij. ‘Ga maar aan de andere kant lopen,’ zei ik, ‘mijn vrouw hoort in het midden.’ ‘Nee, nee,’ zei Gabriël, ‘we zullen de deugd in het midden laten.’… ”. De tweeëntwintigste ontmoeting. 

 

Polaire spanning

Jacob weet zeker dat het paradijs komt, maar het gaat langs de rand van de hel. Hij voelt zich het slachtoffer van een heftig magnetisch krachtenveld, alsof hij in de polaire spanning van positieve en negatieve geesten wordt geslingerd. Is de kosmos een geestelijk nulsomspel? Als alles eindelijk tot rust komt staat Gabriël bij hem, zegt dat de tijd rijp is voor een tocht naar het paradijs en dat hij goed moet uitrusten voor hij hem de volgende morgen komt ophalen. De drieëntwintigste ontmoeting.

 

Bevrijding

De dag daarop maakt Jacob een hemelreis die tot zijn teleurstelling eindigt bij zijn eigen huis. Hij blijkt tot zijn grote schrik alle kerken in puin te hebben geslagen. Gabriël stelt hem gerust. Dat was nodig: “… Het gedogmatiseerde geloof hield de Una Sancta gevangen tussen zijn muren, jij hebt het nu bevrijd…”. Alle gekluisterde kerkkinderen zijn verlost. De vierentwintigste ontmoeting.

 

Hallel

Het laatste visioen heeft Jacob in de oudejaarsnacht, als hij insluimert bij de radio waaruit het mistroostige ‘Uren, dagen, maanden, jaren’ klinkt. Hij beseft dat het lied een leugen is als hij op het witte paard de hemelruimte nadert waar de eeuwige stilte wacht tot het gezamenlijk ‘Hallel’ (en geen separate Psalmpjes) van het machtige koor van de Una Sancta aanbreekt: dat moet van de aarde komen. De vijfëntwintigste ontmoeting.

 

Uitgave: De Groot Goudriaan – 2001, 287 blz., ISBN 978 906 140 735 5, € 8,99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten