Menu

zaterdag 11 januari 2020

Nietzsches tranen – Irvin D. Yalom


Ondertitel: Roman van een obsessie

We zijn het nieuwe jaar op onze leeskring begonnen met het bespreken van een al wat gedateerde roman van psychiater Irvin Yalom: "Nietzsches tranen" (1992 - eerder bogen we ons over Yaloms “Het raadsel Spinoza”). Het bijzondere van Yalom is dat hij moeilijke denkers heel dichtbij weet te halen. Hij doet dat door ze in prachtige fictieve verhalen te plaatsen, die veel raakvlakken hebben met de historische werkelijkheid. Het boek over Nietzsche speelt zich af in het Wenen van rond de een-na-laatste eeuwwisseling, waar mensen als dr. Joseph Breuer en Sigmund Freud de psychoanalyse uit de grond wisten te stampen (een therapievorm die inmiddels met de storm des tijds allang weer is weggewaaid, als ik een artikel van Marcel Hulspas mag geloven – 2000, Skepsis).

Onzalige drie-eenheid

Het verhaal. Als de vermaarde Weense dokter Breuer tijdens een vakantie in Venetië op adem tracht te komen, wordt hij lastig gevallen door een mooie, intelligente, vrijpostige jongedame: Lou Salomé. Of hij de wanhoop van een vriend van haar even kan genezen. Zo niet, dan gaat er een briljant filosoof van oneindige waarde voor de Europese cultuur verloren. Want zelfmoordneigingen. Niet dat hij zijn geestelijke misère zal willen toegeven, daar is hij veels te trots voor, maar lichamelijk mankeert hij ook zat. Die vriend: professor Nietzsche. Het punt is dat ze in onmin leeft met hem, dus dat hij niets van haar inmenging mag weten. De reden: samen met nog een kameraad, de filosoof Paul Rée, zouden ze gaan samenwonen in een kuise ménage à trois, een ‘onzalige drie-eenheid’: “… wij zijn vrijdenkende idealisten die door de samenleving opgelegde beperkingen afwijzen. Wij geloven in ons vermogen onze eigen morele structuur te scheppen…”. Helaas kwam er wegens onderlinge jaloezie en druk uit de omgeving niets van het plan terecht. Kortom, Nietzsche voelt zich verraden. Haat haar. Maar ze weet wel een mannetje die hem kan bewegen hulp bij Breuer te zoeken, als de dokter daar tenminste toe bereid is. De overbezette dokter weigert nooit een patiënt, en stemt toe. En zo zit op zekere dag professor Nietzsche tegenover dokter Breuer.

Anarchie der bloedvaten
Opmerkelijk is de tijd die dokter Breuer in zijn nieuwe patiënt steekt. Anderhalf uur. Dat is wel wat anders dan de tien minuten (maximaal) die een gemiddelde huisarts tegenwoordig aan iemand spendeert. Maar ja, al zou de geneesheer dan wel -vrouw vandaag de dag anders willen, waar komt de tijd en het geld vandaan in ons overspannen zorgsysteem? Daarnaast viel mij ook Breuers holistische kijk op ziekte op (Yalom beschrijft het consult uitgebreid in zijn boek): “… ik geloof in organicismische compleetheid. Ik geloof dat lichamelijk welzijn niet te scheiden valt van maatschappelijk en psychisch welzijn…”. Dat zal iedere hedendaagse arts beamen, want dat is de officiële definitie van gezondheid, al vallen theorie en praktijk niet altijd samen. Op zijn zachts gezegd. Leg deze geschiedenis naast het laatst uitgezonden docu-drama “Tygo in de psychiatrie”, en je ziet hoe anders Breuer met de voorgeschotelde problemen omgaat. Terwijl tegenwoordig ieder voor zich werkt met één diagnostisch etiketje, want elke therapeut zijn eigen specialiteit, leert Breuer zijn protegé ‘Siggi’ Freud al dat patiënten vaak ‘polysymptomatisch’ zijn: “… Honden kunnen vlooien en luizen tegelijk hebben…”. Hij moet dus naar de héle mens kijken. Uit de ‘ijzingwekkende lijst aan symptomen’ volgt de conclusie dat Nietzsche aan een zware vorm van migraine lijdt. Een vaatziekte die een helse pijn veroorzaakt door kramp van de hersenaderen, of het tegenovergestelde, het uitzetten van de bloedvaten. Deze ‘anarchie der bloedvaten’ wordt volgens Breuer veroorzaakt door spanningen, die hij wil aanpakken, maar daar moet Nietzsche in eerste instantie niets van hebben. Hij heeft stress nodig om te kunnen schrijven – 'wat mij niet doodt, maakt mij sterker': “… Hij zegt zelfs dat zijn hoofd zwanger is van boeken en hij denkt dat zijn hoofdpijn de barensnood van de hersenen is…”.

Omdenken
Nietzsches ideeën draaien om ‘de wil tot macht’ (zie ook mijn blog over “Nietzsche als opvoeder” van Jan Keij). Onomwonden beschuldigt hij Breuer er dan ook van dat hij een parasiet is die sterk wordt van de zwakte van zijn patiënten – wat natuurlijk wel een delicaat kantje aan de zaak is: “… Uw medelijden met me, uw liefdadigheid, uw empathie, uw technieken om me te helpen, me onder de duim te houden – het effect van al die dingen is dat u sterker wordt ten koste van mijn kracht…”. Maar ja, denk ik dan, als je nog verder redeneert ben je het nog altijd zelf die de ander toestemming geeft om zijn of haar macht op jou uit te oefenen. Dus wie trekt er nu uiteindelijk aan de touwtjes?! Aangaande ‘Nietzsches lelijke theorieën over drijfveren’: “… Ze maken deel uit van de slavenmentaliteit die op listige wijze bewerkstelligd wordt door priesterlijke propaganda. Ontleed uw motieven dieper! Dan zult u ontdekken dat er nog nóóit iemand iets louter voor anderen heeft gedaan. Alle handelingen zijn egoïstisch, alle dienen is eigenbelang, alle liefde eigenliefde…”. Zo. Ga dat maar even vertellen tijdens je eerstvolgende sollicitatiegesprek. Nietzsche wordt niet voor niets ‘de filosoof met de hamer’ genoemd. De heren vinden elkaar in het afwijzen van “… het verlangen naar de eeuwige fopspeen die wij ‘God’ hebben genoemd…”. Vervolgens nemen ze elkaar zo dood- en doodserieus dat je er eng van wordt, wat me aan de gelovige G.K. Chesterton doet denken, die het ook al opviel hoe ernstig hardcore-atheïsten de wereld en zichzelf nemen (zoals alle fanatici). Het dreef hem tot genadeloze spot – zie hier. Chesterton lijkt trouwens in bepaalde opzichten meer op Nietzsche dan hem waarschijnlijk lief zou zijn geweest. Beiden draaien, tot vermoeiens toe, alle geijkte standpunten om. Alleen doet Chesterton dat op een humoristische en Nietzsche (al mag hij de lach dan nog zo verheerlijken) op een uiterst bombastische manier: ‘Umwertung aller Werte’. Wit is zwart, goed is slecht. Het recente ‘omdenken’ is absoluut niet uitgevonden door Berthold Gunster!

De zenuwen
Een indrukwekkend hoofdstuk gaat over de herbergier van het Gasthaus waar Nietzsche verblijft, die Breuer in het holst van een nacht uit zijn bed komt lichten, omdat hij denkt dat Nietzsche zo ongeveer dood gaat. Dat scheelt ook niet veel. De dokter treft Nietzsche bewusteloos, met een gevaarlijke hartritmestoornis, onder het braaksel en gekleed in zijn ondergoed aan op een kaal matras. Weer beschrijft Yalom minutieus de situatie en wat Breuer doet: “… Nietzsche zag eruit alsof hij stervende was: grauw gezicht; ingevallen ogen; zijn hele lichaam koud; bleek en bedekt met kippevel. Zijn ademhaling was moeizaam en zijn pols zwak en razendsnel, honderdvijftig slagen per minuut. Nu rilde Nietzsche, maar toen Breuer hem wilde toedekken met een van de dekens die mevrouw Schlegel had achtergelaten kreunde hij en schopte hem weg. Waarschijnlijk uiterst gevoelig, dacht Breuer: alles doet pijn, zelfs de lichtste aanraking van de deken…”. Het doet me bijna denken aan iemand die een epileptische aanval heeft gehad. Zulke aanvallen kunnen trouwens ook gepaard gaan met intens spirituele indrukken (vandaar dat sommigen denken dat de apostel Paulus aan epilepsie leed – zie ook zijn ‘doorn in het vlees’). Nietzsche over zijn hoogsensitiviteit: “…De eerste keer dat ik ‘Carmen’ hoorde, vloog iedere zenuwcel in mijn brein tegelijk in brand: mijn hele zenuwstelsel stond in lichterlaaie…”. Uren zit Breuer bij hem, terwijl hij met zijn duim Nietzches rechter halsslagader dicht drukt waardoor de polsslag van zijn patiënt direct daalt, en zijn hoofd en nek masseert. Gaandeweg rijpt bij hem een plan om Nietzsche zo ver te krijgen zich te laten helpen tijdens een opname in een kliniek. Hij stelt Nietzsche voor elkaar te genezen – want Breuer gaat zelf ook gebukt onder pijn. Gééstelijke pijn. Of Nietzsche hem kan leren omgaan met zijn wanhoop. Als tegenprestatie voor zijn lichamelijk dokteren. Nietzsche gaat akkoord.

Midlife-crisis
Wat wil het geval: Breuer is evenals Nietzsche compleet van slag door een vrouw. Hij is krankzinnig verliefd geworden op een voormalig patiënte die hij heeft behandeld voor hysterie: Bertha alias Anna O. (haar casus bestaat echt). Hij krijgt haar niet meer uit zijn hoofd (zie ook “Amen” van Marcel Möring). Hij wordt gek van zichzelf: “… Moet dit voorgoed mijn lot zijn? Vroeg hij zich af. Ben ik voorbestemd om alleen maar een podium te zijn waarop herinneringen aan Bertha tot in eeuwigheid hun drama opvoeren?...”. Zijn vrouw kan er niet meer tegen en eist dat hij zijn patiënte overdraagt aan een ander. Dat doet hij, met als gevolg dat hij zich een gevangene voelt van zijn huwelijk en gezin (hij heeft notabene vijf kinderen!). Door zijn dwanggedachten voor te leggen aan Nietzsche hoopt Breuer Nietzsche ook in de biechtstoel te krijgen. Kortom: mannen en hun midlife crisis. Nietzsche is er van overtuigd dat de obsessie van Breuer alleen maar een manier is om zijn echte problemen te verdoezelen: “… ‘Maar’ – Nietzsche schudde zijn gebalde vuist – ‘je moet beseffen dat geen van je obsessies met de realiteit te maken heeft! Jouw visie op Bertha, het aureool van aantrekkelijkheid en liefde dat haar omgeeft – die bestaan in werkelijkheid niet. Die armzalige spookbeelden maken geen deel uit van de heilige realiteit. Alle zien is betrekkelijk en alle weten ook. We verzinnen wat we ervaren. En wat we verzonnen hebben, kunnen we vernietigen’…”. Wellust kalmeert angst (die rotwijven!). En iedere angst kan tenslotte terug gevoerd worden op doodsangst. Breuer maakt zich zorgen over zijn aftakeling en sterfelijkheid. Van alles proberen ze uit om Breuers obsessie - op het hilarische af - te ontmantelen: niet aan Bertha denken, wel aan Bertha denken, bij elke gedachte aan Bertha een munt in je schoen stoppen zodat lopen steeds pijnlijker wordt, bij elke gedachte aan Bertha een munt opzij leggen voor een goed doel, bij elke gedachte aan Bertha een munt opzij leggen voor een afgrijselijk doel (dat wordt een antisemitische vereniging – Freud en Breuer zijn joodse artsen die steeds moeten opboksen tegen antisemitisme). Niets helpt. Tot Nietzsche tot de conclusie komt dat het tijdens een praattherapie niet zozeer gaat om de 'oorsprong' van een probleem te vinden, maar welke 'betekenis' het heeft. Vervolgens kun je zo de bestseller “Erotische intelligentie” van relatietherapeut Esther Perel naast “Nietzches tranen” leggen. Breuer begint te begrijpen dat Bertha hartstocht, mysterie en gevaarlijke ontsnapping betekent. Van het doodsaaie, verschrikkelijk eentonige en voorspelbare leven van de Weense medische bourgeoisie anno 1882. Breuer wil het gevoel hebben dat hij leeft, zou Perel opperen, en vervolgens precies hetzelfde zeggen als Nietzsche: “… Het gaat erom, Josef, dat je geen afstand van hartstocht hoeft te doen. Maar je moet je voorwaarden voor hartstocht veranderen…”. En even verder: “… Ik heb altijd geloofd dat we meer verliefd zijn op de begeerte dan op de begeerde, Josef!...”. Vandaar ook Nietzches statement: “… Veilig leven is gevaarlijk…”.

Spoken uit het verleden

Als de heren een begraafplaats aandoen, komt Nietzsche er ook nog eens achter dat de jong overleden moeder van Breuer, die hij nooit heeft gekend, eveneens Bertha heette: “… Hebben we gisteren niet ontdekt dat je verhouding met Bertha onécht is, een illusie, geweven uit beelden en verlangens die niets met de echte Bertha te maken hebben? Gisteren zijn we erachter gekomen dat je fantasie over Bertha je beschermt tegen de tóékomst, tegen de verschrikkingen van het oud worden, van de dood, de vergetelheid. Vandaag realiseer ik me dat jouw visie op Bertha ook wordt beïnvloed door spoken uit het verléden…”. En even verder: “… Als we iets te weten zijn gekomen, Josef, is het dat jouw Bertha-obsessie niet over Bertha gaat!...”. Gedachten over Nietzches ‘eeuwige wederkeer’ komen voorbij: “… ‘Ga dan zo leven dat je het een prachtig idee vindt!’ spoorde Nietzsche hem aan…”. Breuer luistert naar Nietzsche zonder een woord te zeggen. Nietzsche: “… Toch weet ik dat de dauw het zwaarst valt in de stilste nacht…”. In het hoofdstuk daarop verlaat Breuer inderdaad zijn gezin om zijn vrijheid op te eisen. Een en ander is zo echt beschreven dat ik gewoon even bij moest komen toen ik las dat Freud hem tot de werkelijkheid terug roept na een hypnose-sessie, waarna de ban is gebroken, en Breuer zelfs zijn vrouw weer met nieuwe ogen kan bekijken. Op zijn beurt krijgt Breuer Nietzsche zover dat hij in tranen zijn besognes opbiecht, waaronder zijn gevoelens ten opzichte van Lou Salomé. De maskers vallen, ze zijn volkomen eerlijk tegen elkaar, Nietzsche vertrekt om zijn "Zarathoestra" te schrijven, eind goed al goed, bijna te mooi om waar te zijn. Je zou kunnen zeggen dat ze elkaars duivels hebben uitgeworpen, door met een heftige emotie een minder heftige een kopje kleiner te maken. Echter, in werkelijkheid hebben Nietzsche en Breuer elkaar nooit ontmoet.

Wedergeboorte
Nietzsche was een ziener, een profeet, een mysticus. Het paradoxale is dat juist deze god-is-dood-filosoof als geen ander op de weg naar binnen heeft gewezen, zoals ik dat in mijn vorige blog heb beschreven: “… Onze verantwoordelijkheid jegens het leven is het scheppen van het hogere, niet het voortplanten van het lagere…”. Zie Karen Armstrong, die in “Compassie” zegt dat alle godsdienst gericht is op het te boven komen van het dierlijke in ons, dat naar beneden trekt. Nietzsche refereert dan ook zonder terughoudendheid aan Jezus: “… ‘Er was eens een wijze, joodse leermeester,’ viel Nietzsche hem in de rede, ‘die zijn volgelingen aanried met hun vader en moeder te breken en de volmaaktheid na te streven'…”. Wat is die ‘volmaaktheid’ anders dan God, zullen alle gelovige mystici opwerpen. Even verder over Breuer: “… Wanneer ik hem confronteer met het feit dat hij zelf heeft toegelaten dat zijn leven een toeval werd, ontkent hij dat hij een keuze had. Hij zegt dat niemand die in een cultuur ingebed is kan kiezen…”. Dat is niet waar, volgens Nietzsche, dat is enkel onze gemakzucht (zie ook “De keuze” van Edith Eger). “… Wanneer ik hem confronteer met Jezus’ opdracht, te breken met ouders en cultuur in het zoeken naar volmaaktheid, noemt hij mijn methode te ongrijpbaar en verandert van onderwerp…”. We zijn allemaal een ‘kind van God’, hoorde ik priester Antoine Bodar ooit zeggen. Alleen weten velen dat niet: “… Het is curieus dat hij het concept al jong binnen handbereik had, maar nooit de blik ontwikkeld heeft om het te zien. Hij was de ‘oneindig veelbelovende knaap’ – dat zijn we allemaal – maar hij heeft nooit de aard van die belofte begrepen…”. Nietzsche heeft het naar mijn idee over niets anders dan een geestelijke wedergeboorte: “… Hij heeft nooit begrepen dat het zijn taak was de natuur te perfectioneren, zichzelf, zijn cultuur, zijn familie, zijn wellust, zijn brute, dierlijke natuur te overwinnen en te worden wie hij was, wat hij was. Hij is nooit gegroeid, heeft nooit zijn eerste huid afgeworpen: hij zag de belofte aan voor het bereiken van materiële en professionele doelen. En toen hij die doelen had bereikt zonder ooit de stem die ‘word jezelf’ zei het zwijgen te hebben opgelegd, werd hij wanhopig en razend omdat er een grap met hem was uitgehaald. Zelfs nu begrijpt hij het nog niet!...”. Het is dus maar de vraag welke god er dood is, als Nietzsche god dood verklaart. Er zijn legio goden. Er zijn legio godsbeelden. En “… Het is veel makkelijker iemand anders te gehoorzamen dan jezelf meester te zijn…”. Maar “… het ultieme doel is onafhankelijkheid van de mening van anderen…”. We kunnen goden doden, “…maar verklaren hun vervangers heilig – leermeesters, kunstenaars, mooie vrouwen…”. Uiteindelijk hebben we niets aan de god van een ander, het gaat om de oorspronkelijke relatie die we hebben met de Levende zelf. Ik heb het woord 'relatie' in deze context altijd afschuwelijk afgezaagd gevonden, maar het is wél wáár...

Uitgave: Balans – 2005 (11e druk), vertaling Else Hoog, 329 blz., ISBN 978 905 018 675 9, € 15, -
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten