Menu

vrijdag 1 oktober 2021

Het brilletje van Tsjechov – Michel Krielaars


Subtitel: Reizen door Rusland

 

Martin Buber (zie mijn vorige blog) beschrijft aan de hand van Psalm 82 hoe de engelenvorsten van elk land voor God moeten verschijnen omdat ze onrecht hebben toegelaten in de gebieden die ze hadden moeten beschermen. Hun straf: zij zullen ‘sterven als mensen’. Dit is volgens Buber de reden waarom culturen opkomen, blinken en verzinken. Ruslands engelenvorst mag dan misschien nog leven, hij lijkt in een eeuwenlange slaap te zijn gesukkeld. ChefBoeken van het NRC Michel Krielaars (1961) was jarenlang Rusland-correspondent. Om Moedertje  Rusland te begrijpen moet je haar literatuur lezen, zei zijn leraar. Van Krielaars bevlogen liefde voor de schrijvende arts Anton Tsjechov (1860 – 1904) krijg ik echt tranen in mijn ogen: “ … Tsjechov liet me het Rusland zien van straatschoffies, boze veldwachters, bekrompen provinciale rechters, aan lagerwal geraakte professoren, melancholieke plattelandsdokters, en vooral dat van de kleine ambtenaren, die tot de dag van vandaag het symbool zijn van de verlammende Russische bureaucratie en als een zwerm vliegen iedere vooruitgang tegenhouden. Zo opende hij honderden deuren voor me en ontdekte ik wat er achter de schijnwerkelijkheid lag, die me door de autoriteiten werd gepresenteerd…”.  Volgens Krielaars is het Rusland dat Tsjechov in zijn verhalen en toneelstukken beschrijft -  “… een land van onmetelijke tegenstellingen, waar rechtvaardigheid schaars is…” -  in wezen nog geen spat veranderd. Het probeert wel in beweging te komen, maar zit nog altijd vastgeroest in een mentaliteit die in veel opzichten dateert uit de middeleeuwen. Over Tsjechovs tragikomische ondertoon: “… Ik begon daarom al zijn verhalen te lezen en liet me geleidelijk aan het Russische leven van alledag binnenvoeren, van winkeliers, boeren, kleine landheren met hun verwende vrouwen, lieftallige dochters en lanterfanterende zoons. Permanent waren ze op zoek naar een levensvervulling, die ze nooit zouden vinden…”. En even verder: “… Zijn personages waren gewone mensen, die zich vaak van hun kwetsbaarste kant lieten zien, vaak in de meest idiote situaties…”. In korte columns, reist Krielaars zijn held Tsjechov achterna. Eerder besprak ik van Tsjechov “15 beroemde verhalen” – zie hier.

 

Anarchie

Volgens Krielaars is ex-KGB-officier Poetin een autocratische tsaar die geen tegenspraak duldt en zijn ‘archaïsche rariteitenkabinet’ met harde hand regeert: “… De grootse belofte van modernisering bleek algauw een lege huls te zijn. Ik merkte dat Rusland nog altijd vastzat in dezelfde modder waarin het al eeuwen eerder was vastgelopen…”. In zijn werk behandelt Tsjechov amper politieke en maatschappelijke kwesties. Waarschijnlijk vanwege de censuur. Behalve als hij in 1898 openlijk partij kiest voor de Joodse officier Alfred Dreyfus: “… Verontwaardigd over het lot van Dreyfus en overtuigd van zijn onschuld, schaarde Tsjechov zich aan de kant van zijn Franse collega Émile Zola, wiens pamflet ‘J’Accuse’ diepe indruk op hem maakte. Door die stap te zetten werd hij in Rusland de beroemdste aanhanger van de strijd voor fatsoen en rechtvaardigheid die eind negentiende eeuw in West-Europa woedde…”. In 1989 rijdt Krielaars met een slavist via Finland naar Moskou. Overal zijn wachttorens, controleposten, prikkeldraadversperringen en grimmige militairen die jaloers naar hun gloednieuwe Volvo-stationcar loeren. De heren worden herhaaldelijk gewaarschuwd voor struikrovers: “… Het was alsof in de bossen aan weerszijden van de weg nog altijd boze lijfeigenen rondhingen, vervuld van wraakzucht en in staat om iedereen die het beter had dan zij de keel door te snijden…”. Sinds Gorbatsjov de perestrojka invoerde, heeft de anarchie zich als een olievlek over het immense land verspreid. In plaats van dat het alcoholmisbruik en de corruptie drastisch worden aangepakt, zijn de Russen bij gebrek aan beter eau de cologne en antivries gaan drinken en wordt er in de fabrieken meer gestolen dan ooit. Verse levensmiddelen zijn in de staatswinkels niet meer te krijgen.

 

Moskovieten

Om Moskou binnen te komen gebruiken ze steekpenningen, ‘vzjatki’, het belangrijkste smeermiddel in de Russische samenleving. “… Vooral de Zeven Zusters, de stalinistische wolkenkrabbers die in een grote cirkel om het stadscentrum stonden, maakte diepe indruk op me…”.  Door decennialang achterstallig onderhoud zijn de prerevolutionaire wijken in het centrum halve ruïnes. Straatverlichting is er nauwelijks. De statige huizen van weleer zijn opgesplitst in ‘komnoenalka’s’, gemeenschappelijke woningen met meerdere gezinnen die hun keuken en badkamer delen. Bij de bakker en de groenteboer moet je uren in de rij staan. De Russen op straat zijn afhoudend, wantrouwig en zelfs onbeschoft. Het is verboden een stad in de omgeving te bezoeken. Maar er is ook een andere kant. Krielaars wordt uitgenodigd door een stel it-ers. In een verlaten fabriek met een sauna: “… Om halftien ’s ochtends waren er in het badhuis al vier flessen wodka soldaat gemaakt en twee vette karpers verorberd…”. Terwijl ze gezellig in de banja zitten, vertellen de Russische informatici: “… hoe hun ouders onder Stalin waren vervolgd, hoe zij zelf onder Brezjnev gehinderd werden in hun carrières omdat ze Joods waren, hoe het hun ook nu nog onmogelijk werd gemaakt om hoogleraar te worden. ‘We hopen een dezer jaren naar Israël of Amerika te emigreren,’ zei een van hen opgewekt…”. Krielaars vertelt over zijn bezoek aan de adellijke moeder van een Amsterdamse kennis, die een onopvallend leventje probeert te leiden. Ze neemt hem mee naar het schrijversdorp Peredelkino waar ze het graf van Boris Pasternak gaan bekijken: “… bij de kapel van de begraafplaats stonden enkele oude vrouwtjes gehuld in versleten kapokjassen en dikke sjaals. Hun gezichten kon ik nauwelijks ontwaren. Toen mevrouw Kloetsjevskaja langs hen liep, vielen ze op hun knieën. Ze prevelden gebeden en kropen een eindje met ons mee door de sneeuw. Mevrouw Kljoetsjevkaja gaf ze wat kopeken. De vrouwen sloegen ijverig kruisen…”. Het zou zo uit een verhaal van Dostojevski kunnen komen.

 

Armoe troef

In 2012 is Krielaars in Taganrog, een zuidelijke plaats aan de Zee van Azov, waar Tsjechov werd geboren. Op allerlei manieren houdt men zijn naam hoog. Er wordt zelfs een leger van teckels uitgelaten, waar hij gek op was. Tsjechov voelde een mengeling van afkeer en affectie voor het ingedutte havenstadje. De suffe bevolking bestond voornamelijk uit luie en bekrompen armoedzaaiers. Alleen rijke gepensioneerde buitenlanders gaven Taganrog nog wat allure. “… In de rommelige winkel van zijn vader, die van vijf uur ’s ochtends tot elf uur ’s avonds geopend was en waar hij in zijn schoolvrije uren werkte, stapten de buurtbewoners dagelijks naar binnen en moest hij hun geklets en geklaag aanhoren. De gedachte dat ze hun lot zouden kunnen verbeteren, kwam niet in hen op, tot Tsjechovs levenslange ergernis…”. Dat de kruidenierszaak tenslotte failliet ging had zijn ouwehoer van een vader dan ook helemaal aan zichzelf te danken. Krielaars vertelt dat hij de olie waarin een dode rat had gelegen gewoon doorverkocht, nadat een priester er ‘reinigende’ gebeden over had uitgesproken. Tsjechov roept in zijn verhalen een winkelier op die zeep en brood met hetzelfde mes snijdt: daar krijg je heus niet de cholera van. In een ton grutten liggen jonge katjes te slapen. Tsjechov geloofde in werken voor je geld, maar daar hoef je bij de gemiddelde Rus niet mee aan te komen. Tsjechov: “… hoe de mensen leefden – het was beschamend! Er was geen park, geen schouwburg, geen behoorlijk orkest; de stadsbibliotheek en die van de sociëteit werden uitsluitend bezocht door Joodse jongeren, zodat de tijdschriften en nieuwe boeken maandenlang onopengesneden bleven liggen; rijke en onderlegde mensen sliepen in bedompte, krappe slaapkamers in houten bedden vol wantsen, hun kinderen hielden ze gevangen in afschuwelijk vuile ruimten die 'kinderkamers' genoemd werden, en de bedienden, zelfs de oude en eerbiedwaardige, sliepen in de keuken op de vloer onder een stapel vodden…”. De gemeenteraadsleden, de bisschop en de gouverneur debatteerden oeverloos over het aanleggen van een nieuwe waterleiding terwijl ze hun hele leven giftig water bleven drinken. Ondertussen verspeelden de meest vermogenden soms complete landgoederen met kaarten. Ook vandaag de dag is het economische verval in Taganrog groot. De communistische planeconomie stortte in. Na het invoeren van de vrije markt bleken de meeste fabrieken al jaren niet rendabel. Vrijwel niemand voerde iets uit, er waren geen grondstoffen en de arbeiders kregen amper salaris. “… Zij doen alsof ze ons betalen, en wij doen alsof we werken…”.

 

De Russische ziel

Toen Nina Chroesjtsjova, de in New York wonende kleindochter van Sovjetleider Nikita Chroetsjtsjov, voor de promotie van haar boek “Imagining Nabokov” (2007) een lezing in Sint-Petersburg hield, waarin ze de ‘Russische ziel’ de bron van Ruslands achterlijkheid noemde, werd ze uitgejouwd. Volgens Krielaars had ze echter wel een beetje, zo niet heel erg, gelijk. Hij ontmoet hoge ambtenaren die de hele dag aan het duimendraaien zijn, boeren en fabrieksarbeiders die zo gauw ze de kans krijgen de wodkafles opentrekken, en winkelbedienden en obers die hun klanten negeren omdat ze niet beseffen dat er geld aan hen te verdienen valt. Hij vertelt hoe hij in stadhuizen wordt rondgeleid waar mooie, jonge meiden zich rot zitten te vervelen achter stapels dossiermappen. Computers zijn in geen velden of wegen te bekennen. Eentje vijlt haar nagels, een ander is met een krultang bezig, een derde leest een glossy, iemand ligt half bewusteloos van de gloeiende verwarming met haar hoofd op haar armen. En het merendeel zit met elkaar thee te leuten. “… ‘Vindt u onze meisjes niet mooi?’ vroeg de woordvoerder trots…”.  Maar de Russen kennen wel op een jaloersmakende manier hun klassieken! Een groepje pubers vertelt Krielaars in het Tsjechov Literatuurmuseum enthousiast dat ze Tsjechovs verhalen uitvoerig hebben behandeld: “… Hij heeft humor, hè!...”. Het zevenjarige dochtertje van een kennis begint op een avond een deel uit Poesjkins “Jevgeni Onegin” te citeren. Ze geeft er ook een analyse bij over wat de dichter precies wilde zeggen: “… Uit het hoofd geleerd of niet, in Nederland moet ik de eerste scholier nog tegenkomen die haar dat nadoet…”. Tsjechov heeft zijn geboortedorp tot het eind van zijn leven gesteund. Hij stuurde de gemeentebibliotheek zeker drieduizend boeken en tijdens zijn buitenlandse reizen kocht hij schilderijen voor het museum.

 

Vergiftigde vliegen

Je merkt er niets van in zijn verhalen, maar Tsjechov groeide op in een van de mistroostigste periodes uit de Russische geschiedenis. Als eerste stap naar een moderne wereld schafte Alexander II de lijfeigenschap af. Maar de drieëntwintig miljoen boeren die hun vrijheid kregen, vielen van de wal in de sloot. In ruil voor land moesten ze jarenlang belasting betalen en herendiensten verlenen. Vaak kwamen ze diep in de schulden te zitten. Velen trokken naar de stad waar ze verdwenen in het nieuwe industrieproletariaat. Revolutionaire groeperingen pleegden steeds vaker terreuraanslagen. Tsaar Alexander II werd in 1881 vermoord. Alexander III regeerde met straffe hand en versterkte de autocratie op ongekende wijze. De geheime politie vormde een staat in de staat die uit zou monden in de KGB en haar opvolger, de FSB. Er bestond geen pers- en gewetensvrijheid. De openbare mening werd gesmoord.  “… Als Tsjechov twintig jaar later was geboren, had hij nooit naar het gymnasium gekund, omdat Alexander III in een decreet uit 1887 de toegang tot middelbare scholen ontzegde aan ‘kinderen van koetsiers, lakeien, koks, wasvrouwen, kleine winkeliers en dergelijke lieden’…”. Op het platteland begon een klopjacht tegen intellectuelen die ontgoocheld wegzonken in doffe apathie. Moe en afgetobd kwam het leven krakend tot stilstand. Mensen doolden verward, bedroefd, gekweld en nutteloos rond als ‘vergiftigde vliegen’. Tegelijk maakte Rusland een ongekende artistieke en intellectuele bloei door. Ivan Toergenjev publiceerde “Vaders en zonen”. Lev Tolstoj kwam met “Oorlog en vrede” en “Anna Karenina”. Fjodor Dostojewski schreef “De idioot”, “Boze geesten” en “De broers Karamazov”. De klassieke pianisten Anton en Nikola Rubinstein floreerden aan de opgezette conservatoria. Ze clashten al gauw met de modernisten, waardoor er een heel nieuwe neo-Russische school van componisten ontstond: Moerssorgski, Rimski-Kosakov, Balakirev, Borodin, Cui, en de westers georiënteerde Tsjaikovski.

 

Midden in de hoerenbuurt

Toen Tsjechovs vader bankroet werd verklaard, nam hij met zijn gezin de benen naar Moskou. Tsjechov bleef achter om zijn gymnasium af te maken. Hij kon in het ouderlijk huis blijven wonen, dat een gewiekste zakenman van de familie had afgetroggeld, in ruil voor bijlessen aan een of ander neefje. Een deel van het geld dat Tsjechov verdiende, stuurde hij naar zijn verpauperende familie in Moskou, die twaalf keer verhuisde, om uiteindelijk te stranden in een kelderwoning midden in de hoerenbuurt. In Tsjechovs tijd was hoerenlopen (Tsjechov heeft het in zijn verhalen eufemistisch over naar de ‘zigeuners’ gaan) net zo normaal als boodschappen doen. Toch linkt hij het fenomeen in zijn verhaal “Zielenpijn” aan slavernij: “… Waarschijnlijk was het in vervlogen tijden op de slavenmarkten net zo vrolijk en rumoerig geweest en hadden de gezichten en de tred van de mensen daar eenzelfde onverschilligheid uitgedrukt…”. Volgens een psycholoog die onderzoek doet naar hedendaagse prostitutie in Rusland hebben de meeste prostituees een jeugdtrauma. Ze willen vooral overleven. Slechts een klein gedeelte doet het als bijverdienste. Ook de jonge homohoertjes zijn meestal zwaar gestoord. “… Vaak gaan ze met die mannen mee om maar een slaapplaats voor een nacht te hebben. Vooral in de winter, als ze in de onderdoorgang van de metro leven. Hun tarieven beginnen al bij 200 roebel (5 euro)…”. De politie treedt op als beschermengel - voor geld of seksuele wederdiensten.

 

Schrijvende en dokterende zoon

Na het behalen van zijn diploma trok Tsjechov in bij zijn familie om  geneeskunde te gaan studeren. Zijn stipendium van 75 roebel kon het gezin goed gebruiken. Tsjechov haalde zijn hart op aan Moskou met haar  bedrijvigheid en de stoet aan mensen die overal vandaan kwam. In zijn beroemde verhaal “Zaal nr. 6” beschreef hij de miserabele toestand van de gezondheidszorg in zijn tijd. In de staatshospitalen is het trouwens nog steeds een zooitje: “… Artsen zijn slecht opgeleid, en door het ontbreken van een eigen farmaceutische industrie is het land een afvalbak geworden voor buitenlandse geneesmiddelen die in het Westen verboden zijn…”. Medici houden hun literatuur niet bij omdat ze de Engelse taal niet machtig zijn. Om wat van ze gedaan te krijgen moet dokters en verpleegkundigen smeergeld worden toegeschoven. Krielaars ziet mensen tussen oude, vieze, gescheurde lakens in schilferende ziekenhuisbedden liggen. Alleen vippatiënten krijgen een uitstekende behandeling op hun eigen particuliere afdelingen. Dankzij hun schrijvende en dokterende zoon traden de Tsjechovs allengs toe tot de middenklasse. Tsjechov begon actief deel te nemen aan het datsjaleven.

 

Sint-Petersburg

Krielaars volgt de schrijver naar Sint-Petersburg waar de reactionaire persmagnaat Aleksej Soevorin, die uitgever was van het grootste dagblad van Rusland, Novoje Vremja (De Nieuwe Tijd), hem tegen het riante honorarium van 12 kopeken per regel, aanbood voor zijn krant te gaan schrijven. Hij hapte gelijk toe. Na twee wereldoorlogen, drie revoluties, een burgeroorlog en negenhonderd dagen hongersnood vanwege het Duitse beleg, oogt Sint-Petersburg als een baljurk die zo versleten is dat je erdoorheen kunt kijken, aldus Krielaars. De Petersburgers zijn zichtbaar armer dan de Moskovieten, maar ook ontwikkelder en deftiger. “… Het verschil is net zo groot als tussen Den Haag en Amsterdam – tussen de hofstad met zijn bescheten ambtenarencultuur en de hoofdstad met zijn brutale zakenlieden…”. Alles oogt er gecultiveerder dan in Moskou, waar het nieuwe geld zich op ordinaire wijze samenbalt. Krielaars bezoekt het appartement van de dichteres Anna Achmatova (1889 – 1966), de verpersoonlijking van de Russische geschiedenis van de twintigste eeuw: “… Haar magnus opus, “Requiem”, geschreven tussen 1935 en 1940, kon pas onder Gorbatsjov verschijnen. Het grote gedicht gaat over haar zoon Lev Goemiljov, die tijdens Stalins terreur in 1935 werd opgepakt en drie jaar in de goelag verdween. Zijn arrestatie was een extra drukmiddel om haar het zwijgen op te leggen. Zeventien maanden lang stond Achmatova dag in dag uit voor de gevangenis van Leningrad in de hoop iets over haar zoon te horen…”. In 1889 stierf een broer van Tsjechov aan tbc. Zelf was hij ook een achtentwintigjarige tbc-lijder. Besefte hij zijn sterfelijkheid? Hij leek steeds ongeduriger te worden.

 

De vergadering wordt voortgezet

Krielaars volgt het spoor van Tsjechov naar Odessa, dat heden ten dage vooral gefocust is op de auteur Isaak Babel en Konstantin Paustovski, de enige schrijver die het opnam voor zijn collega’s BorisPasternak, Iosif Brodski, Aleksander Solzjenitsyn en Joeli Daniël, toen ze door het regime te grazen werden genomen. Over de rijkdom van de Nieuwe Oekraïners: “… Op straat wemelt het van de Porsche Cayennes, BMW’s en Mercedessen. De terrassen in de hoofdstraten zitten bomvol mannen met peperdure horloges om. Tatoeages sieren hun gespierde armen en hun haar eindigt vaak in een rattenstaartje. Tegen zessen verschijnt een parade van hooggehakte en langbenige meisjes. In deze wereld van genadeloze corruptie, maffia en nieuw geld zijn ze op zoek naar mannen die hun dromen kunnen realiseren, of ze nu aardig zijn of niet…”. Vervolgens rijdt Krielaars naar de stad Jaroslavl, de eerste stop van Tsjechovs Sachalinreis, waar hij het leven van de dwangarbeiders - zware criminelen; verkrachters, moordenaars, terroristen - die er gevangenzaten wilde gaan onderzoeken (het boek dat hij er aan wijdde, leidde tot hervormingen in de strafkolonie, zoals het afschaffen van zweepslagen). Daar stapte Tsjechov op een boot die hem over de Wolga voer. Hij meerde aan in het mooie, maar slaperige stadje Kostroma, waar de schelmenroman “De twaalf stoelen” van het illustere schrijversduo Ilf & Petrov uit 1929 zich afspeelt, dat werkelijk iedereen kent. ‘Zasedanië prodolzjajetsa’, de vergadering wordt voortgezet, zegt  meesteroplichter Ostap Bender om de haverklap, als hij het even niet meer weet. Het is een gevleugelde uitspraak geworden in Rusland.

 

De route richting de ballingsoorden in Siberië

Verder gaat het naar het kleinste pronkjuweel aan de Wolga, Pljos, waar de landschapsschilder Isaak Levitan het plaatsje door middel van zo’n tweehonderd werken beroemd maakte. Hier liep de route langs van de gevangenen van de tsaar over de eindeloze steppe richting de ballingsoorden in Siberië. De volgende halte is Kinesjma, een troosteloze bende waar werkelijk iedereen dronken is, zelfs kleine kinderen. Dan volgt de handelsstad Nizjni Novgorod, ten tijde van de Sovjet-Unie een ‘gesloten stad’ vanwege de raketindustrie. Ooit Gorki geheten. Het is ook de stad van de dissidente kernfysicus en pacifist Andrej Sacharov. In Kazan stapt Krielaars op de  jaren-vijftig-passagiersboot Pjotr Alabin, waarvan hij dan nog niet weet dat het als ziekenhuisschip heeft gediend tijdens de Tsjernobyl-ramp en mogelijk blootgesteld is aan radioactieve straling. Het schip doet het opvallend schone Oeljanovsk, de geboorteplaats van Lenin (en de schrijver Gontsjarov) aan. In het aangenaam warme, haast Italiaanse Samara vertelt een studente dat ze van haar docenten op Medvedev moest stemmen omdat ze anders niet door mocht naar het volgende jaar: ziedaar Poetins ‘geleide democratie’.

 

De Goelag Archipel

Vervolgens gaat het naar naar de hoofdstad van de Oeral: Perm. De stad van de “Drie zusters”. De poort naar Siberië waar permanent het gerinkel van ketenen hoorbaar moet zijn geweest. Tegenwoordig is het een hip centrum voor moderne kunst. Vandaar rijdt Krielaars naar Jekaterinburg, door een gebied waar na de Tweede Wereldoorlog honderdvijftig dwangarbeiderskampen werden opgezet door Stalins terreurregime. Zo’n vijftigduizend gevangenen moesten er in de houtkap werken. “De Goelag Archipel” van Aleksandr Solzjenitsyn, wiens indrukwekkende begrafenis Krielaars heeft meegemaakt. Iemand vertelt hoe ze zijn teksten 's nachts stiekem overschreven en aan elkaar doorgaven. Volgens Krielaars is “Een dag in het leven van Ivan Denisovitsj” (1962) een van de beste boeken over het dagelijkse leven in een Siberisch strafkamp. Hij bezoekt Perm-36, dat ingericht is als Goelagmuseum. ‘Homo sovieticus’ Poetin doet er alles aan om de strafkampen te verdonkeremanen en de geschiedenis te herschrijven. Veel jongeren hebben er dan ook nog nooit over gehoord. Om de Goelag van zich af te schudden bezoekt Krielaars het pittoreske stadje Koengoer, ooit de theehoofdstad van het tsarenrijk, en met zijn tweehonderd kerken voor twintigduizend mensen, hét religieuze centrum van de Oeral. In Jekaterinburg bezoekt Krielaars de kathedraal die gebouwd is op de plek waar in 1918 tsaar Nicolaas II met zijn gezin werd vermoord en ontmoet hij de dansers van het Theater Provinciale Dansen. In 2010 kregen ze de Gouden Masker Prijs, de hoogste Russische onderscheiding voor podiumkunsten, voor de uitvoering van ‘This is Not a Love Song’ van het Israëlisch-Nederlandse choreografenduo Ivgy & Greben – zie hier. De Oeral wordt niet alleen geteisterd door dronkenschap maar ook door een heroïne-epidemie.

 

Illegale gastarbeiders

Door de onmetelijke wildernis  met zijn onbegrensde landschap en zijn heldere sterrenhemels gaat het naar het vriendelijke Tomsk, waar de bewoners uit wraak een nogal lelijk en vooral onnozel ogend standbeeld van Tsjechov hebben neergezet, omdat hij de stad zo heeft afgekat. De in het voetstuk gegraveerde tekst: “… Anton Pavlovittsj Tsjechov, gezien door de ogen van een dronken boer die in een greppel ligt en nog nooit Kasjtanka heeft gelezen…”. De Siberiërs denken onafhankelijker dan de Europese Russen; laten zich minder snel iets wijs maken door de overheid die hun natuurlijke vijand is geworden. Tsjechov trok van Krasnojark naar Irkoetsk, voer het Bajkalmeer over richting Sretensk, en stapte op een boot de Amoer op, met tussenstops in Blagovesjtjensk, Chabarosk en Vladivostok. Krielaars gaat niet naar het eiland Sachalin omdat daar alleen nog de Shell-gaswinningsvelden vallen te bezichtigen. In plaats daarvan probeert hij een reportage te maken over de illegale Chinese gastarbeiders in Chabarovsk, die er al het vuile werk doen omdat de inwoners er te dronken voor zijn, maar niemand wil hem te woord staan. Krielaars neemt de trein naar ‘de verboden stad’ Vladivostok, het leukste wat je in Rusland kunt doen. Er is altijd wel iemand die een praatje met je wil maken en je wordt goed verzorgd door de wagonbewaarster. In Vladivostok wemelt het van de illegale bouwvakkers: Chinezen, Filipino’s, Oezbeken, Tadzjieken, Turken, Peruanen, Mexicanen, Noord-Koreanen, Vietnamezen. “… Ze worden door koppelbazen, die hun 100 roebel (25 euro) per dag in het vooruitzicht stellen, naar het eiland gehaald. Daar belanden ze met zijn dertigen op een klein kamertje, wordt hun paspoort afgenomen en krijgen ze na het verlopen van hun contract geen cent uitbetaald…”. Het Bijbelse Babel is hier herschapen. Compleet met slavernij. Als ze door een ongeluk of door geweld om het leven komen hoef je hun lijken alleen maar in zee te gooien.

 

Roesski boent

Volgens sommige Russen gaan Tsjechovs verhalen nergens over, omdat er geen levensbeschouwing in naar voren komt. Volgens Krielaars blijkt zijn meesterschap juist uit zijn intentie om niet bij een bepaalde levensbeschouwing uit te komen. Tsjechov hield enorm van het buitenleven en kocht enkele landgoederen. Hij probeerde de verwilderde boeren die hij ontmoette op allerhande manieren te helpen, maar het was bijna onbegonnen werk. Tijdens een cholera-epidemie beschrijft hij hoe in de hutten de mensen op en over elkaar lagen. Kalveren en biggen tussen hen in. Overal smerigheid, stank en rook. “… Overspel, begaan door vrouwen, en het stelen van paarden werden als de zwaarste misdrijven gezien. Een overspelige vrouw kon door haar man in het openbaar worden uitgekleed en geslagen. Als ze pech had werd ze achter een wagen gebonden en naakt door het dorp gesleept…”. Paardendieven werden gecastreerd, geslagen, gebrandmerkt, of doodgeslagen met sikkels. Berucht is de ‘roesski boent’, de ‘Russische opstand’, waarmee de buitengewoon gewelddadige agressie van het gewone volk wordt bedoeld. Zie ook de pogroms tegen de Joden. Langzaamaan ga ik wat meer begrijpen van de barbaarse verkrachtingen door het Rode Leger tijdens de Tweede Wereldoorlog, waar Christina Lamb het over heeft in “Ons lichaam, jullie slagveld”. Tolstoj  - wiens landgoed Krielaars tussendoor ook nog even bezoekt - nam Tsjechov kwalijk dat hij de ‘spiritualiteit’ van het boerenleven teniet deed. Maar de beschaafde en elegante Tsjechov was vooral een realist.

 

De betekenis van literatuur

Het ondernemersklimaat is in Rusland een regelrechte nachtmerrie: “… Volgens krantenberichten zitten momenteel driehonderdduizend zakenlieden – 8 procent van het totale aantal ondernemers en een derde van het totale aantal gevangenen – onschuldig in Russische gevangenissen. Ze zijn gearresteerd op grond van valse beschuldigingen van hun concurrenten of van politie- en FSB-agenten die hen wilden afpersen. Hun bedrijven zijn na hun veroordeling op illegale wijze overgenomen door diezelfde belagers…”. De massale stemfraude in 2011 brengt in Moskou een demonstratie van vijftigduizend vreedzame betogers op de been. Twee weken later volgt er een demonstratie van honderdduizend mensen. Maar het haalt weinig uit. Alleen haar literatuur lukt het al zo’n tweehonderd jaar een verbindende rol te spelen in het chaotische Rusland. Voor de Rus wijzen boeken de weg richting betekenis en doel van het leven. De literatuur moet voor vooruitgang zorgen, aldus een acteur van de tien uur durende trilogie “De kust van Utopia”. Een vriendin en Joodse intellectueel zegt tegen Krielaars: “… Rusland is een Aziatisch land. Het zal nog zeker vijfhonderd jaar duren voordat het modern is…”. En even verder: “… Hier verandert nooit iets, hoogstens de verpakking…”.

 

Mensen zoeken altijd iets hogers

Krielaars schrijft prachtig over de Russisch-orthodoxe Kerk, volgens Poetin een 'Wonder Gods', die sinds de val van de tsaar niet meer zo machtig geweest is als nu, en alle onrust in de Russische samenleving wijt aan het Westen "... en dan vooral aan de Verlichting, die met haar rationele denken het mystieke heeft geprobeerd te verwoesten...". Hij staat ook even stil bij de provocerende actie van de Pussy Riot-band in de Mouskouse Christus Verlosserskathedraal - zie mijn blog over "Zo begin je een revolutie" van Nadja Tolokonnikova. Volgens ene vader Vladimer heeft de religieuze wederopbloei alles te maken met het luchtledige dat na het verdwijnen van het communistische systeem ontstond: “… De Staat heeft de kerkleiding gevraagd dit vacuüm op te vullen…”.  Volgens hem is het vooral een kwestie van identificatie, net zoals bij moslims en katholieken. Vijfentachtig procent van de bevolking mag dan gedoopt zijn, slechts twintig procent van hen neemt deel aan het kerkelijke leven. Een andere jonge priester: “… Mensen zoeken altijd naar iets hogers. Tijdens het communisme zat hun ziel gevangen. Pas nu kunnen ze weer vrij op zoek gaan naar de wortels…”. Hoewel Krielaars een atheïst is, zegt hij dat hij geniet van de plechtige sfeer in de kerken, die zelfs voor een niet-gelovige iets rustgevends en bovenaards uitstralen: “… Hier, in het kerkje, bestaat een verstilde, tijdloze wereld, waar een eeuwenoude rite wordt opgevoerd door een vaderlijke pope met een grote baard. Hij voert iedereen met zich mee in een vaststaande liturgie. De kerkgangers zingen onafgebroken ‘Heer, vergeef me, Heer, vergeef me’ en kijken in trance voor zich uit. Ze bekruisen zich onafgebroken…”. Hij voelt zich opgenomen in de wierookwalm en hemelse gezangen, glimpen uit het paradijs ‘waar je bijna religieus van zou worden’: “… Ontsnapt ben ik ineens aan de harde Moskouse werkelijkheid, waarin hebzucht en overlevingsdrang ’s mensen leidraad lijken te zijn geworden…”. Ook al geloofde Tsjechov zelf niet, zijn verhalen wemelen van de religieuze personages. Een van hen: “… Het lijkt wel alsof een mens geloof moet hebben of ernaar op zoek moet zijn, omdat zijn leven anders leeg is, heel erg leeg…”. Tsjechov betreurde het dat hij zelf niet kon geloven. Hij verzamelde iconen en voelde een diepe emotionele band met de kerk. Hij had veel begrip voor gelovigen. Volgens hem moet je altijd ergens voor leven, anders blijft alleen de wanhoop over. De kern van Tsjechov en het hart van de Russische cultuur is de uiteindelijke verlossing van het aardse om een hogere wereld te bereiken, aldus de Britse historicus Orlando Figes, schrijver van de bestseller “Natasja’s dans”.

 

Uitgave: Olympus – 2016 (eerste druk 2014), 416 blz., ISBN 978 904 670 590 2, 12,50

Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten