Menu

zondag 27 juli 2025

De verdwijning van engelen uit kerk en theologie – dr. L.F. de Graaff

 


Subtitel: Engelen. Oude voorstellingen en nieuwe ervaringen

 

Ik heb zoveel stil gestaan bij duivels (“De duivelskunstenaar” – Pieter Steinz, “De duivel. Een biografie” – Philip C. Almond, “De meester en Margarita” – Michail Boelgakov,  “Brieven uit de hel” – C.S. Lewis), dat het mijns inziens hoog tijd wordt om het eens over hun tegenspelers, de engelen, te hebben. Ik kwam tot dezelfde conclusie als C.S. Lewis in mijn vorige blog: het lijkt veel moeilijker om over engelen te schrijven. Ik kon (buiten de populaire New Age-humbug) niet zoveel serieuze studies vinden. Tot mijn verrassing stuitte ik evenwel op een boek van ene Leonardus Frank de Graaff (1952, studeerde theologie aan de rijksuniversiteiten van Groningen, Utrecht en Leiden), die de zoon blijkt van één van de meest wonderlijke en inspirerende theologen die ik in mijn leven ben tegengekomen: Frank de Graaff (1918 – 1993). De laatste was ook cultuurfilosoof. Eerder besprak ik van hem “Het geheim van de wereldgeschiedenis”. “De verdwijning van de engelen” is aan hem opgedragen. L.F. de Graaff stelt dat de Verlichting de wereld heeft ‘onttoverd’. De wijsgeer Blaise Pascal waarschuwde hier al voor: “… Als we alles ondergeschikt maken aan het verstand, heeft onze godsdienst niets mysterieus en niets bovennatuurlijks meer…”. Wordt het geloof zelfs ongelooflijk saai en vervelend: zie de leegloop van de kerken. Zie ook John Fowles die het in zijn roman “De Magiër” heeft over dat ‘hele soorten gevoel uitgestorven zijn’: “… De mens heeft het bestaan van mysteries nodig. Niet de oplossing ervan…”. Dat houdt hem psychisch gezond, geeft hem energie. Ik denk dat het gemis aan spiritualiteit af te lezen is aan de hedendaagse depressie-epidemie. Zie Jonatham Haidt in “Generatie angststoornis”. Echter, ons leven kan altijd opnieuw een queeste worden naar het goede dat we verloren hebben.

 

Godsdienstkritiek

In de middeleeuwen waren engelen enorm  belangrijk, stelt De Graaff. Zie hun rol in “De goddelijke komedie” van Dante, het schilderij ‘De dood van een vrek’ van Hiëronymus Bosch en het devotiegeschrift “Ars moriendi”. De adepten van de Verlichting stelden de metafysische wereld zwaar onder kritiek. Schopenhauer vond dat we de godsdienstige verhalen vooral niet letterlijk moesten nemen. Zijn bezwaren: het is weerzinwekkend dat de misstappen tijdens het beperkte aantal jaren dat een mens leeft, gewraakt worden met eeuwige hellestraffen. God heeft de mensen zélf niet beter geschapen dan ze zijn. De God die van mensen verdraagzaamheid, vergeving en liefde tot de vijand verlangt, gedraagt zichzelf tegenovergesteld. En wat is er in vredesnaam zo leuk aan om mensen te scheppen waarvan het merendeel (aldus Augustinus) naar de eeuwige verdoemenis gaat?! Vervolgens kwam Freud. Hij beschouwde alle godsdienstige voorstellingen als illusies, die vooral veel zeggen over de menselijke psyche.

 

Nietzsche en de dood van God

De vader van de auteur, Frank de Graaff, schreef een boek over Nietzsche, waarin de laatste vertelt  hoe anders de dood in het verleden werd beleefd, vergeleken met nu. Men geloofde dat sterven de toegang opende tot een ander leven: “… Over het leven viel een licht dat van de dood terugstraalde…”. Alle gebeurtenissen werden vroeger verlicht door de geest van God, volgens Nietzsche: “… Wij moderne mensen hebben de dingen opnieuw gekleurd. Ons schilderen en onze kleuren vallen in het niet bij de kleurenpracht uit het verleden dat was gelegen in de goddelijke aanwezigheid…”. Nietzsche spreekt over ‘der Tolle Mensch’: “… Hij constateert dat wij mensen God gedood hebben, en dat wij daarmee ‘het heiligste en machtigste dat de wereld bezat’ geëlimineerd hebben. Door deze daad hebben wij de goddelijke aanwezigheid uit onze cultuur verwijderd. Wij hebben de horizon weggewist en de aarde van haar zon losgemaakt. Hierdoor is het kouder geworden en gaat de nacht steeds meer overheersen. Alles heeft zijn zin en doel verloren en wij hebben het gevoel dat wij ‘door een oneindig niets’ dwalen…”. De moderne mens bevindt zich op een schip in een grenzeloze, kolkende, beangstigende oceaan, aldus Nietzsche: “… F. de Graaff stelt dat het land dat wij achter ons hebben gelaten, aanduiding van de goddelijke aanwezigheid is…”.  Zie ook de Franse dichter Paul Valéry  die er op heeft gewezen dat de mens vanwege de moderne, door techniek en wetenschap beheerste wereld, à la John Fowles hierboven, steeds ongevoeliger wordt en meer en meer in de war raakt: “… De moderne mens heeft lawaai en sensatie nodig en wil zijn fysieke behoeften uitleven…”. Zie Michail Boelgakov en C.S. Lewis die de hemel associëren met ‘stilte’. Wij leven middenin de door Nietzsche aangekondigde twee eeuwen van nihilisme: “… Onze Europese cultuur bevindt zich in een crisis. Deze crisis wordt echter door politiek, economie en massamedia bewust verborgen gehouden, door middel van een verstikkende materiële welvaart…”. Zie hoe men denkt elk probleem op te lossen door er maar weer een zak geld tegenaan te smijten! Waarheid, schoonheid, gerechtigheid en barmhartigheid zijn bijbels-christelijke waarden die wegvallen door de dood van God. De westerse cultuur "... is losgeraakt van God en van de metafysische werkelijkheid die haar beschermt…”. Welnu, in een wereld waarin Gods aanwezigheid niet langer ervaren wordt, is ook geen plaats meer voor engelen als teken van die aanwezigheid.

 

Auschwitz

Theoloog Bram van de Beek stelt dat de Holocaust het einde van het Europese christendom impliceert: “… De lege huizen van de Joden hebben de lege kerken in Europa tot gevolg. De Shoah heeft geleid tot de verdrijving van de aanwezigheid van God in onze westerse cultuur…”. F.O. van Gennep schrijft dat Auschwitz zich onderscheidt van andere gruwelen uit de twintigste eeuw als Verdun en Hiroshima, doordat het een ‘christelijk gebeuren’ betreft: “… God bleek niet bij machte te zijn om de vernietiging van zes miljoen mensen van het door Hem uitverkoren volk te voorkomen…”. De Hongaars-Joodse auteur György Konrad benadrukt dat de kerkelijke overheden met de Jodenvervolgingen instemden. George Steiner stelt dat de poging van de nazi’s om het Europese Jodendom te vernietigen een ‘zelfmoordreactie’ van de westerse beschaving was. De Oostenrijks-Joodse schrijver Stefan Zweig definieert de tijd voor de Eerste Wereldoorlog als ‘das goldene Zeitalter der Sicherheit’, een paradijs volgens Steiner, waaruit de westerse mens vrijwillig is vertrokken om voor de hel van Auschwitz te gaan: “… Aangezien men wel de hel, maar niet de hemel kan herscheppen, heeft men in Auschwitz de hel nagebootst…” (Zie C.S. Lewis die stelt dat hij wel over duivels maar niet over engelen kan schrijven). De tweede ‘zondeval’. Volgens de filosoof Immanuel Kant kunnen alleen de ‘duivelse wonderen’ ter sprake gebracht worden, omdat de goede engelen weinig of helemaal niet van zich laten horen. Kant weet ook niet waarom. “… Engelen zijn nog meer geweken uit het denken dan demonen…”. F. de Graaff wijst er op dat vroegere generaties ook verschrikkelijke dingen meemaakten, maar hun ervaring was anders omdat zij nog van de goddelijke nabijheid waren doordrongen.

 

Gods almacht

Mensen kunnen niet meer in Gods almacht geloven. In het bijzonder is het nameloze kinderleed moeilijk met de goddelijke voorzienigheid te verbinden. Zie Dostojevski in “De gebroeders Karamazov”. Of het verhaal van Elie Wiesel over een jonge jongen die in Auschwitz opgehangen wordt in “De nacht”. Volgens theoloog Herman Wiersinga wortelt het begrip ‘almacht’ echter meer in de Romeinse wereldkerk dan in de Bijbel: “… Almacht is een eigenschap die eerst door de Griekse filosofen en later door de christelijke theologen aan God werd toegeschreven. Zo werd God de onafhankelijke bestuurder van de wereldgeschiedenis en van het lot der mensen. Uit de idee van de almacht van God kwam ook de leer van de predestinatie en van de voorzienigheid voort…”. Zie C.S. Lewis die stelt dat God de dingen niet ‘voorziet’ maar ‘ziet’ in een ‘grenzeloos nu’:  “… En het ligt voor de hand dat er nog verschil is tussen een mens iets zien doen en hem te laten doen…” .

 

Denkers over engelen

De Graaff haalt een hele serie denkers aan die over engelen hebben geschreven. Ik zal ze in het kort even nagaan. Voltaire houdt de mogelijkheid van het bestaan van engelen open. Hij verzet zich tegen het idee dat ze zuiver geest zijn: “… Indien dit waar is, dan is het onverklaarbaar dat zij aan een maaltijd kunnen deelnemen (Gen. 18). Ook is het onduidelijk hoe de inwoners van Sodom een poging kunnen doen om de liefde met engelen te bedrijven (Gen. 19)…”. Friedrich Schleiermacher veronderstelt wel dat ze geestelijke en voor de mens onzichtbare wezens zijn, die evenwel dateren uit de tijd der sagen. David Friedrich Strauss gaat met zijn kritiek op de traditionele voorstelling van engelen verder en concludeert dat ze geen betekenis meer hebben voor de moderne mens. Rudolf Bultmann heeft het in dit verband dan ook over ‘ontmythologiseren’. Wiersinga ziet de idee engel als uitdrukking van poëtische en metaforische taal en vraagt zich ‘postmodernistisch’ af of onze visie op de werkelijkheid wel betrouwbaar is: “… Het lijkt er veeleer op dat al onze kennis fragmentarisch is…”. Zie Paulus die erop wijst dat zowel onze kennis als ons profeteren stukwerk is (1 Korinthiërs 13:9). Hendrikus Berkhof heeft een meer positieve benadering: “… Voor de hedendaagse mens die de mogelijkheid van leven op andere planeten veronderstelt, kan het geloof in engelen niet ongerijmd zijn…” (zie ook: “Op een andere planeet kunnen ze me redden” van Lieke Marsman). Paul Tillich ziet engelen als ‘symbolen’: “…  Geloofstaal kan alleen in symbolische taal worden weergegeven…”. Volgens Gijs Dingemans gaat religie over de transcendente macht die achter onze waarneembare werkelijkheid ligt. God is voor ons verborgen. Omdat rechtstreeks contact met God niet mogelijk is, spelen religieuze ‘geleiders’ een wezenlijke rol: mythen, Bijbelverhalen, legenden, tempels, kerken, priesters, profeten, de Messias en dus ook engelen. Zij laten ons iets van het mysterie van God voelen. Herman Bavinck constateert dat in de Bijbel een geestelijke en stoffelijke wereld valt te onderscheiden. Het geloof in een geestelijke wereld berust op de Bijbelse openbaring waaronder ook de engelen vallen. Sommigen beschouwen engelen als potenties van een individu of volk. Anderen als bewoners van de sterren. Vroeger brachten de engelen goddelijke openbaringen en daalden zij neer in onze wereld, maar sinds de komst van Christus is dat niet meer nodig, aldus Bavinck. Als reactie op het toenemende rationalisme en materialisme merkt hij dat het ‘spiritisme’ in zijn dagen nogal toeneemt, wat hij beschouwt als een nieuwe vorm van bijgeloof: “… Het spiritisme berust voor het grootste gedeelte op bedrog en het is schadelijk voor de mens. De Schrift verbiedt met nadruk het spiritisme (Deut. 18:11)…” (zie ook: “Voorbij het zwart” van Hilary Mantel). Abraham Kuyper ziet engelen eveneens als dienende geesten met een heel ander karakter dan de geesten van doden. Hij legt een verband tussen het geloof in de opstanding en het bestaan van engelen: “… Wie gelooft dat ons stoffelijk bestaan met de dood eindigt, gelooft ook niet in het bestaan van onstoffelijke wezens…”. Engelen zijn instrumenten van de goddelijke energie. Zij kunnen een ‘menselijke’ vorm aannemen, die na het vervullen van een opdracht weer verdwijnt. Volgens Karl Barth zijn de engelen Gods dienaren en vertegenwoordigers door wie de goddelijke dimensie in onze wereld waarneembaar wordt. God maakt zich door Zijn engelen aan de mens bekend. Barth wijst erop, dat de engelen alleen aan het begin en aan het eind van het evangelie voorkomen. Bij de Amerikaanse evangelist Billy Graham hebben de engelen een duidelijker profiel dan bij Barth. In “Engelen. Gods geheime agenten” schrijft hij dat hij vele malen de nabijheid van engelen heeft ervaren. Evenzo de evangeliste en verzetsstrijdster Corrie ten Boom.  

 

Sola Scriptura

Wegens de dominerende plaats van de rede is er een scherpe scheiding ontstaan tussen ‘hoofd en hart’, waardoor ook de theologie zich heeft afgesloten van ‘de dingen die boven zijn’. Vooral in het reformatorische milieu werd er zo onophoudelijk op het ‘Sola Scriptura’ gehamerd, dat er een verarming van de christelijke spiritualiteit ontstond (zie ook: Arjan Plaisier in “Zorg voor de ziel”). Echter, het zijn de engelen die door hun gezang de stilte van de kerstnacht doorbreken en de christelijke eredienst zou meer moeten ‘instemmen met deze hemelse liturgie’, aldus Gerardus van der Leeuw en Rudolf Boon. Mogelijk weerhouden anti-roomse gevoelens, de ‘infantilisering’ van de engelen in onze kinderjaren en de atheïstisch-materialistische mentaliteit ons ervan de engelen opnieuw een plaats te geven in onze kerkelijke liturgie en in onze geloofsbeleving?  In de schilderkunst is de allesbeheersende rationele visie op de werkelijkheid wél doorbroken: zie Kandinsky en Chagall.

 

Beschermengelen

De katholieke traditie kent het fenomeen ‘beschermengelen’. Volgens de priester-dichter Guido Gezelle werd zijn dichtkunst aan hem overgedragen door de engel van de poëzie (zie zijn gedicht “De berechtinge”). Voor Karl Rahner hebben de engelen het karakter van een ‘onbewezen theorie’. Romano Guardini ziet de engelen, die eertijds de heerlijkheid en gloed van God uitstraalden en waren omgeven door Zijn geheimenis, evenals C.S. Lewis steeds ‘menselijker’ worden: “… In plaats van een wezenlijke functie voor het geloof te vervullen, komen ze terecht in de sfeer van het sprookje en de legende. De engelen worden sentimentele wezens en verliezen alle betekenis voor het geloof…”. Even verder: “… Guardini constateert dat wij met de verdwijning van de engelen uit het geloofsleven van mensen iets zeer wezenlijks verloren hebben. Het zou een grote troost zijn wanneer de mens zou beseffen, dat er een engel is die stil en vol liefde op hem gericht is en met hem bezig is. Dit besef zou zelfs ogenblikken van eenzaamheid en zwaarmoedigheid kunnen verlichten en draaglijk maken…”. De benedictijner abt Anselm Grün duidt de engelen in navolging van Jung als archetypische symbolen met een spirituele energie: “… Engelen zijn tekenen van Gods genezende en beschermende nabijheid. Hierbij is het niet van belang of God zich door middel van droombeelden, visioenen, een medemens, positieve gedachten of van zichtbare geestelijke wezens openbaart…”. Zie het Bijbelverhaal over Daniël en zijn drie vrienden in de vurige oven (Dan. 3). Grün legt de vurige oven uit als een beeld van onze ‘vurige emoties’, zoals bijvoorbeeld seksuele hartstochten of het vuur van de haat: “… Dan is het belangrijk dat er een engel is, die dit vuur in ons hart met verzoening en liefde tempert…”. Volgens de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus verlaat de beschermengel ons zelfs niet tijdens onze doodsstrijd. Uit verhalen is bekend dat heden ten dage nog steeds geestelijke wezens worden ervaren door mensen die in grote nood verkeren. Bijvoorbeeld in gevaarlijke verkeerssituaties, door seksueel misbruik, tijdens ziekteperiodes, ter verhindering van zelfmoordpogingen, door verlaten en/of angstige kinderen en in oorlogsomstandigheden: zie de engelen van Mons en Béthune bij La Bassée. Van de engelen gaat een grote geestkracht, liefde, licht en vrede uit. De omstandigheden veranderen niet, maar de mensen kunnen het weer aan.

 

Bijna-dood-ervaringen

De Amerikaanse arts R.A. Moody, predikant W.C. van Dam, psychiater Elisabeth Kübler-Ross en cardioloog Paul van Lommel onderzochten allemaal bijna-dood-ervaringen waarbij sprake was van engelen (zie ook: “Het geheim van Elysion” van Rinus van Warven). Mensen ondergaan daardoor belangrijke veranderingen zoals de afwezigheid van angst voor de dood, een inzicht in het grote belang van liefde, het gevoel dat alles in het heelal met elkaar verbonden is, een grote waardering van kennis die ook in het hiernamaals een belangrijke rol speelt, een nieuw en groot verantwoordelijkheidsbesef, het bewust zijn van hoe kort en broos het leven is en het belang van het ontwikkelen van spiritualiteit. Zij ervaren nogal eens negatieve reacties van vrienden en familie. Critici demoniseren BDE’s vaak, maar hoe kan het dan dat liefde zo’n grote rol speelt? Farmacologische verklaringen gaan ook niet altijd op, omdat veel mensen met een BDE-ervaring geen drugs of medicijnen hebben gebruikt. Fysiologische verklaringen schieten tekort wanneer BDE’s  plaatsvinden voordat de zuurstoftoevoer naar de hersenen afgesneden is. Neurologische verklaringen zijn voorstelbaar omdat BDE’s inderdaad veel lijken op ‘autoscopische hallucinaties’. De moeilijkheid is dan dat je het ene probleem vervangt door het andere, want wat is de bevredigende wetenschappelijke verklaring voor deze autoscopische hallucinaties!Psychologische verklaringen inzake leugens en bedrog lijken niet te stroken met de grote emotionele oprechtheid van mensen die verslag doen over wat hen is overkomen. In dezelfde lijn ligt de verklaring dat het zou gaan om dromen, hallucinaties en waanvoorstellingen. Hoe kan er zo’n grote overeenkomst bestaan tussen de ervaringen van mensen in alle tijden en op alle plaatsen. Dat is bij dromen en psychoses nooit het geval. BDE’s komen wel overeen met isolementservaringen, zoals bijvoorbeeld bekend van schipbreukelingen. Het is een feit dat men in veel religies, maar ook in de mystiek, de stilte zoekt om tot inzicht en verlichting te komen: “… Als dus het isolement tot die ervaringen leidt, is daarmee nog niets over de realiteit van die ervaringen gezegd. Het zegt alleen, dat die bij voorkeur in bepaalde omstandigheden voorkomen…”.

 

Goede machten

De discussie over engelenervaringen is in Nederland binnen de kerk en de theologie vooral aangezwengeld door voormalig ziekenhuispastor Hans Stolp. In het academisch ziekenhuis in Groningen maakte hij diverse doodzieke kinderen mee die een chemotherapie tegen kanker ondergingen en vertelden over de troost die ze ontvingen van een ‘gestalte van licht’. In zijn eerste publicaties is Stolp uitgesproken positief over engelenervaringen. Zie: “Nu de engelen zijn weergekeerd. Een visie op geloof en leven vanuit de engelenwereld”. Als hij zich echter zelf gaat toeleggen op het contact met engelen, merkt hij dat ze gaandeweg een geweldige psychische druk bij hem veroorzaken. Hij komt tot de conclusie dat deze geestelijke wezens nooit engelen kunnen zijn. Engelen moeten genezing en heling brengen  of daar op de lange termijn toe bijdragen: “… Deze criteria verwijzen ernaar dat engelen opgevat worden als goede machten. Als zij mensen knechten, hebben zij demonische trekken. Dan gaat het niet om wezens die wij met het woord ‘engelen’ aanduiden…”.  Zijn latere publicatie, “Bij nader inzien. Over bijna-dood-ervaringen, verschijningen en New Age-hulpverlening” is dan ook een serieuze waarschuwing niet met verkeerde machten in zee te gaan. Zie 2 Korinthiërs 11:14.

 

Tienduizend maal tienduizenden hemelingen

In deel twee gaat De Graaff na wat er in de Bijbel over engelen wordt gezegd. In het Oude Testament wordt YHWH voorgesteld als voorzitter van de hemelse raad, een gedachtegoed dat we ook in de Umwelt van Israël (Mesopotamië en Ugarit) aantreffen. Zie bijvoorbeeld Psalm 89. In Daniël 7:10 gaat het over ‘duizendmaal duizenden’ en ‘tienduizendmaal tienduizenden’ die voor de troon van ‘El’ staan. Deze hemelse hofstoet bewaakt Zijn ongenaakbare heiligheid. Satan en de heidense goden blijken ondergeschikten van YHWH. Er wordt beraadslaagd over aardse aangelegenheden. Zie 1 Koningen 22. In Psalm 82 staat God in de vergadering der goden en spreekt recht. Waarschijnlijk gaat het om hemelse wezens die over een volk zijn aangesteld. Zie Deuteronomium 32:8 waarin de Allerhoogste de landen en volken onder de goden verdeelt. Alleen Israël is en blijft het erfdeel van YHWH. YHWH spreekt het doodsoordeel over de goden uit die hun taak verkwanseld hebben door onrecht toe te laten. Onder de hemelingen bestaat een grote diversiteit. Er is sprake van numineuze ‘cherubs’, ontzagwekkende ‘serafs’, de ‘zonen Gods’ die gemeenschap met aardse vrouwen hadden waaruit reuzen geboren werden, de ‘qedosjim’ of heiligen. Er zijn ‘hemelse bodes’, vaak in de verschijningsvorm van een menselijke gestalte. Er bestaat een ‘hemels leger’Zie ook het scheppingsverhaal waarin God zegt: ‘Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis.’ YHWH zelf is niet zichtbaar of manipuleerbaar. Engelen hebben te maken met bijzondere geboorteaankondigingen en treden als beschermers op van enkelingen en volken. De ‘ware’ profeten (Micha, Jesaja, Amos) hebben toegang tot de hemelse raad. ‘Tolkengelen’ leggen aan Zacharia, Daniël en Ezechiël hemelse visioenen uit. Hemelse wezens geven mensen goddelijke opdrachten en functioneren als voorspraak. Verderfengelen voltrekken strafgerichten.

 

De bestemming van de mens

In het Nieuwe Testament wordt verteld hoe Christus de verbinding tussen hemel en aarde heeft hersteld. In tegenstelling tot de tijdelijke hedendaagse wereld waarvan God het bestuur aan de engelen heeft opgedragen, is de toekomende wereld onderworpen aan de Zoon. De engelen beschermen Hem. Hij is hun Heer. De engelen staan vooral in dienst van de proclamatie van het evangelie wereldwijd en steunen iedereen die daarmee bezig is. “… De mens is uiteindelijk tot zijn ware bestemming gekomen, als hij de heerlijkheid en volmaaktheid der engelen zal delen (Matt. 22:30, Marc. 12:25, Luc. 20:36). Op deze wijze vormen de engelen een beeld van de volmaakte staat waartoe de mens door goddelijke genade kan worden verheven…”.

 

Augustinus

De Graaff bespreekt de theologie over engelen van drie christelijke auteurs  van voor de reformatie, waaronder in de eerste plaats Augustinus, die zijn ideeën vooral bij het neoplatonisme weghaalde. Zie Plotinus wiens filosofie hoofdzakelijk om het ‘Ene’ draait. Volgens Augustimus is het mogelijk dat engelen zich in een lichaam hullen, zoals wij een kledingstuk aantrekken. Engelen kunnen mensen in een visionaire toestand plaatsen. Een engel kan ook op het verstand en de fantasie van een mens inwerken, zie Zacharia 1:9. De engelen kunnen de menselijke geest helpen om het licht van God te ontvangen. Augustinus’ leer van de ‘predestinatie’ is gestoeld op de visie dat een deel van de mensen zijn uitverkoren om de lege plaatsen, die door de val van de engelen zijn ontstaan, op te vullen: “… God achtte het voortreffelijker om naar aanleiding van het kwade goed te doen, dan het kwade onmogelijk te maken…”. 

 

Pseudo-Dionysius de Areopagiet

De tweede schrijver die uitgebreid behandeld wordt is ‘Pseudo-Dionysius de Areopagiet’, een anonieme schrijver die het pseudoniem van een bekeerling van Paulus (Hand. 17:34) heeft aangenomen, waarschijnlijk om zijn geschriften extra gezag te verlenen. Hij leefde aan het eind van de vijfde of aan het begin van de zesde eeuw. De centrale gedachte van Dionysius was dat God licht is: “… Elk schepsel ontvangt de goddelijke verlichting en geeft deze naar vermogen door. Het universum vormt als het ware een trapsgewijze waterval van licht…”. Via een drievoudige hiërarchie van engelen, die de weg der vergoddelijking door middel van ‘verlichting, reiniging en vervolmaking’ bij de mensen bewerken, is de hemelse wereld met de stoffelijke wereld verbonden: “… Binnen de volken zijn er heilige mensen die direct met de wereld der engelen verbonden zijn, zodat zij als middelaars tussen de engelen en andere mensen fungeren…”. In de eerste plaats de bisschoppen. Je kunt alleen kennis van de goddelijke geheimenissen, die voor de ‘onheilige menigte’ verborgen moeten worden gehouden,  opdoen door de Heilige Schrift te bestuderen en Jezus aan te roepen. Hij is immers ‘het waarachtige licht’ dat ieder mens verlicht die in de wereld komt (Joh. 1). Dante heeft in zijn beschrijving van de hemelse ordes het hiërarchische systeem van Dionysius volledig overgenomen. Het gedachtegoed van Dionysius is ook voor een belangrijk deel geïncorporeerd door de oosters-orthodoxe kerk: “… In de eredienst vindt de eschatologische opheffing van de grenzen tussen hemel en aarde plaats. De liturgie weerspiegelt de schoonheid van de eeuwigheid…”.

 

Bonaventura

De derde schrijver is de scholastische theoloog Bonaventura die het gedachtegoed van Augustinus en Dionysius heeft verbonden met de middeleeuwse mystiek, waarin een groot verlangen naar persoonlijke bescherming en nabijheid van een transcendente macht de boventoon voert. Bonaventura zag de Goddelijke Drieëenheid van Vader, Zoon en Heilige Geest als ‘de eeuwige zon’: vol leven, glans en gloed.  De hemelse ordes waren voor hem niet langer het voorwerp van beschouwing buiten de mens, maar een transparant medium waardoor de ziel innerlijk God nadert. Het gaat Bonaventura om ‘mystieke verheffing’. De engelenhiërarchie staat dus niet langer boven de geschapen werkelijkheid. Vandaar dat God ieder mens zijn eigen beschermengel heeft kunnen geven. De engelen helpen de mensen op hun moeilijke weg opwaarts tot God. De engelen verlichten de menselijke ratio. Ook overwint God door de engelen de macht van de duivel. Bonaventura's leermeester was Franciscus van Assisi die zijn vroomheid vooral richtte op de lijdende Christus: “… Hij is daarin voluit kind van zijn tijd met de wending waarin de ‘statige, serene, rustig zegevierende romaanse Christus (met hier en daar nog een byzantijns trekje)’ heeft plaatsgemaakt ‘voor de gotische: de gruwelijk getormenteerde Gekruisigde’…” (zie ook: “Het kruis” van Alfred Bronswijk).

 

De reformatoren

De grote reformatoren Luther en Calvijn hebben het ‘Sola Scriptura’ hoog in het vaandel staan. Zij verbreken de band met de eeuwenoude traditie rond engelen. Calvijn heeft het zelfs over ‘klinkklaar geklets’. Deze breuk leidt tot een minimalisering van de betekenis van engelen binnen het protestantisme. Er zijn geen bemiddelende machten nodig om het goddelijke licht over te dragen. Dit gebeurt enkel door middel van de Heilige Geest. De engelen spelen alleen een beschermende rol als ‘wachters’: “… Bij Luther impliceert deze hulp der engelen voor alles de strijd tegen de duivel. De angelologie van Luther is voor een belangrijk deel nog typisch middeleeuws…”. Paulus is dan wel  in de derde hemel opgetrokken geweest, maar zegt ook dat het hem niet geoorloofd is om de verborgen dingen die hij gezien heeft aan mensen bekend te maken (2 Korinthiërs 12). De Graaff concludeert dat de Bijbel de mogelijkheden van bemiddelende engelen erkent, terwijl de Reformatie die vooral afwijst (Openbaring 8:3, Job 33, Zacharia 1). Er is geen notie van hiërarchie: “… In de Schrift komen engelen juist ter sprake als de afstand tussen God en mens wordt opgeheven. Vooral in de eerste boeken van de canon blijkt de ontmoeting met de engel een ontmoeting met God zelf te zijn…”.

 

Een stil geloof in engelen

De Graaff stelt de vraag of het ‘ontmythologiseren’ van ons wereldbeeld wel winst is: “… De mythe is de tegenpool van het wetenschappelijk en begripsmatig denken. Het wetenschappelijk denken abstraheert de werkelijkheid en doodt haar. De mythe roept daarentegen het leven tevoorschijn…”. Even verder: “… Met andere woorden: de mythe toont een onmiddellijke en levendige betrekking tussen de dingen; dit in tegenstelling tot de levenloze en abstracte benadering van de wetenschap…” (zie ook: “Zen en de kunst van het motoronderhoud” van Robert M. Pirsig). Over het exacte denken: “… De moderne hemel is onbewoonbaar geworden voor goden en engelen. De psychologie heeft de ziel van de mens teruggevoerd tot wetmatige processen en biologische werkingen. De moderne mens heeft daarom ook geen ziel meer in de oorspronkelijke betekenis. De moderne mens heeft zijn ziel verloren…”. Theoloog Wim Aalders stelt in dit verband: “… De mens is geworden tot een slaaf en slachtoffer van technische machten en mogelijkheden, die hij zelf heeft opgeroepen, maar die hij niet meer verantwoord hanteren kan, omdat hij gewetenloos, omdat hij ‘nihilist’ is geworden…”. Het probleem met hedendaagse engelenervaringen is de vraag in hoeverre het hier om engelen van God gaat: “… Wij hebben te maken met geseculariseerde engelen, waarbij de ego-ervaringen van mensen een belangrijke rol spelen. Deze engelen passen goed in de hedendaagse postmoderne cultuur. Zij missen echter de vreemdheid en de verbijstering die de bijbelse engelen bij mensen oproepen…”. Even verder: “… In alle religies ervaart de mens in de ontmoeting met de bovenaardse macht een huiver en een vrees in de ziel. Iedere religie kenmerkt zich door de tegenstelling van het Heilige en van het profane…”. Zie Rudolf Otto en zijn definitie van het ‘mysterium tremendum et fascinans’. De bijna-dood-ervaringen lijken tot de oerervaringen van de mensheid te behoren: “… Wellicht worden er in de grensgebieden van de dood andere delen van het menselijk bewustzijn actief, zodat de mens in staat is om de transcendente wereld der engelen te aanschouwen…”.

 

Uitgave: Boekencentrum – 2004, 252 blz., ISBN 902 391 538 0

Alleen nog tweedehands verkrijgbaar

Geen opmerkingen :

Een reactie posten