Menu

woensdag 11 december 2024

De sterren vertellen – Ds. Willem J.J. Glashouwer

 

 

Subtitel: Inspiratie uit de hemel, vroeger en nu

 

Leon de Winter prikkelde mij met “Stad van de honden” niet alleen tot het lezen van “Herzog” (zie mijn vorige blog), maar ik zocht ook verder naar aanleiding van zijn fascinerende verhaal over de Kanaänitische godin Asherah, die de echtgenote van Jahweh zou zijn geweest. Ik stuitte op een cultuurfilosofisch onderzoek dat de behoudende predikant Willem Glashouwer (1944, ooit programmamaker bij de EO) in coronatijd schreef, waarin de oeroude wereld van Asherah uitvoerig aan bod komt. “De sterren vertellen” is een bijna Erich von Däniken-achtig boek over de betekenis van de dierenriem. Glashouwer vraagt zich als Bijbeldeskundige aan het eind dan ook af of er niet teveel ‘inlegkunde’ meespeelt: voor een timmerman is natuurlijk álles een spijker. Oordeel zelf, zou ik zeggen. Ik vond zijn betoog in ieder geval waanzinnig origineel. Al sinds het begin van de mensheid spelen sterrenbeelden een belangrijke rol. Ze duiken op in de oude godenverhalen van Mesopotamië, Babylon en India tot in die van de Grieken en Romeinen uit de klassieke Oudheid. Glashouwer haalt een paar negentiende-eeuwse Engelse studies onder het stof vandaan, waarin de zodiac wordt geïnterpreteerd als een soort Bijbels ‘stripverhaal’: een woordeloos Evangelie dat ooit wereldwijd door elk mens op aarde in de sterren te lezen was. Natuurlijk wijst de Bijbel sterrenwichelarij, occulte waarzeggerij en moderne astrologie af. Maar dat betekent nog niet dat de sterren geen goddelijke boodschap kunnen bevatten, aldus Glashouwer. Zie bijvoorbeeld Deuteronomium 4 vers 19 over de rol van de zon, de maan en de sterren voor ‘andere volken’ dan Israël. Of het verhaal over de Wijzen uit het Oosten, die door een ster wisten dat er een koning was geboren - waaraan Glashouwer  trouwens een geheel eigen interpretatie wijdt. Het ultieme kerstboek…

 

De hemelschijf van Nebra

Hij begint met een verslag over zijn bezoek aan het Drents museum waar in de zomer van 2022 de ‘Hemelschijf van Nebra’ te zien was: de oudste realistische afbeelding van de kosmos. De Nebra-schijf dateert uit ongeveer 1800 voor Christus en werd rond 1600 voor Christus, samen met zwaarden, bijlen en armbanden begraven in de Mittelberg bij het plaatsje Nebra in Duitsland. Waarschijnlijk als een soort offer. In die tijd werd er in Midden-Europa, waar toen de Úněticecultuur bestond, nog geen schrift gebruikt. Per toeval stuitten in 1999 twee mannen met metaaldetectoren op deze schat. De hemelschijf is ontworpen als een soort kalender: “… De Plejaden, een groepje van zeven sterren, markeren in wisselspel met de sikkelmaan dan wel volle maan het begin en het einde van het landbouwjaar. De makers hielden zelfs rekening met schrikkeljaren, om de zonne- en maankalender synchroon te houden…”.

 

God en de goden

De eerste helft van het boek gaat over de oude godenverhalen. De vraag waar het om draait: “… Hoe kan een mens weten dat God bestaat? En als Hij bestaat, hoe kan een mens dan God leren kennen? Ook als je nooit gehoord hebt van de Bijbel? Of geboren bent in een tijd dat de Bijbel nog niet bestond? Of behoort tot een van de schriftloze volkeren? Wat kan de mens vanuit zichzelf van God te weten komen? Wat zijn de bronnen waaruit de natuurlijke mens kan putten?...”. Ver vóór het ontstaan van de Bijbel, Israël, het Jodendom en de verspreiding van het christendom dachten de mensen al na over de rol van God en de goden in de hen omringende wereld: “… Er bleek in de geschriften van diverse historici in de Antieke wereld en bij de vroegste filosofen een diepe kennis te bestaan aangaande een eeuwige, scheppende, almachtige God, die gezien werd als Vader van het menselijk ras, met oneindig veel eigenschappen…”. Vooral in de Grieks-Romeinse wereld ontstond een fundamentele discussie die eeuwenlang zou voortwoeden tussen degenen die voorstander waren van een Schepper-God en zij die deze gedachten bestreden omdat ze enkel geloofden in de natuurlijke krachten van de materie. Het vraagstuk schepping versus evolutie en geloof versus wetenschap  blijkt van alle tijden.

 

De Miletische natuurfilosofen

Glashouwer haalt de Miletische natuurfilosofen aan, met denkers als Thales (‘alles is water’), Anaximander (‘alles is apeiron’: oneindig/onbepaald) en Aximenes (‘alles is lucht’), waarmee het Griekse wetenschappelijke denken in de zesde eeuw voor Christus zo’n beetje begint. Zij namen geen genoegen met de verklaring dat de wereld het werk van de Griekse goden was en zochten naar een natuurlijk oerbeginsel. Gaandeweg werden aarde, water, lucht en vuur beschouwd als de bouwstenen van alles wat bestaat. Zie Empedocles (circa 494-432 voor Christus). Thales van Milete wist via natuurkundige en wiskundige berekeningen de zonsverduistering van 585 voor Christus te voorspellen: niks geen ‘ingrijpen van de goden’. Zijn leerling Anaximander ontwikkelde niets minder dan een volledige evolutietheorie: “… Plutarchus citeert hem als hij zegt: ‘oorspronkelijk werden mensen geboren uit dieren van een andere soort’ enzovoort…”.

 

Niets nieuws onder de zon

Pythagoras kwam niet alleen met ‘de stelling vanPythagoras’, maar ook met het idee van de ‘eeuwige, onsterfelijke ziel’ die na de dood van het lichaam naar de wereld van God en de goden gaat. Het christendom werd sterk beïnvloed door dit Grieks-filosofische gedachtegoed. Anaxagoras (circa 500-428 voor Christus) vond dat de werkelijkheid wel beheerst móest worden door een aanwezige ‘nous’, een geest, een inherente ratio. Er waren ‘atomisten’, zoals Democritus van Abdera (circa 460-370 voor Christus), die al geloofden dat de kosmos bestond uit leegte met daarin eeuwige, eindeloos bewegende deeltjes. De rondreizende dichter en filosoof Xenophanes (570-540 voor Christus) beschuldigde de beroemde Griekse dichters en geschiedschrijvers Homerus (circa 800-750 voor Christus) en Hesiodus (midden achtste eeuw voor Christus) van het schrijven van lariekoek. Hun zelfbedachte goden: allemaal projectie. Een kapstok waaraan de mens zijn vragen en problemen ophangt. Zie Ludwig Feuerbach, Karl Marx, Albert Camus, Jean-Paul Sartre, Simone de Beauvoir, Hugo Borst.  Er is niets nieuws onder de zon. Xenophanes geloofde echter wél in een almachtig goddelijk wezen. Zijn naam is onuitsprekelijk. Kan niet genoemd worden. Hesiodus blijkt in zijn  ‘Theogenie’ in een ‘creatio ex nihilo’ – ‘schepping uit het niets’ te geloven. Zijn beschrijving doet denken aan het Bijbelboek Genesis: “… Allereerst ontstond de leegte… vervolgens de aarde… uit de leegte kwam duisternis… en uit de Nacht kwam het Licht en de Dag…”.

 

Plato

De sleutelfiguren in de bloeitijd van de Griekse filosofie waren Socrates (circa 470/469 -399 voor Christus) en zijn leerling Plato (427-347 voor Christus), volgens wie de echte, oorspronkelijke werkelijkheid der ideeën zich in de onzichtbare wereld bevindt. Plato geloofde ook in een onuitsprekelijke Schepper-God, de Vormgever van het heelal, en weet de ziel gevangen in het lichaam, wat goed aansloeg bij de christenen. Als Socrates stervende is wanneer hem de gifbeker wordt opgedrongen als straf voor het met zijn praatjes bederven van de jeugd, vraagt hij een haan te offeren aan Asklepios als dank voor zijn ‘genezing’: hij verwachtte een betere toekomst binnen te gaan. Veel christenen zien de hemelse heerlijkheid ook als einddoel. Zeno stichtte in circa 308 voor Christus de school van de Stoa waar het ‘godsbegrip’ tot een nog veel genialer hoogte werd opgestuwd. Zij concludeerden dat er ‘iets’ of ‘iemand’ groter moest zijn dan de denkende mens die niet alles kan voortbrengen uit zichzelf: zie de hemellichamen.

 

De Romeinen

Na hen komen de Romeinse filosofen. Cicero (106-43 voor Christus) bestrijdt met kracht het materialistische denken. Hij gelooft niet in toeval. Als je de letters van het alfabet door elkaar husselt valt er ook niet ineens een boek als de ‘Annalen’ op de grond. Er moet een Ontwerper achter zitten, aldus Lucilius. Seneca (circa 4 voor Christus – 65 na Christus), schrijft in een brief: “… God is in de buurt van jou, hij is met jou, hij is binnenin jou…”. Paulus zegt hetzelfde in Handelingen 17:28 waar hij trouwens letterlijk de woorden van de dichter Aratus (315-240 voor Christus) aanhaalt.

 

Opstanding

Deze voorchristelijke wereld is het toneel van de apostel Paulus. Paulus ontdekt dat de Grieken een oprecht verlangen hebben om god, goden en halfgoden te dienen: “… Ze zijn niet a-religieus, integendeel. De Grieken hebben grote eerbied voor de onzichtbare wereld. Voor het bovennatuurlijke. Paulus beoordeelt dat niet negatief. Hij spreekt er zelfs met waardering over. Maar ook met bedenkingen…”. Tijdens zijn zendingsreizen discussieert Paulus kennelijk vooral met hedonistische epicureeërs (die je kunt zien als moderne materialisten) en cerebrale stoïcijnen – zie Handelingen 17:18-20. In de brief aan de Romeinen zegt Paulus over de mogelijkheid om al denkend tot de overtuiging te komen dat er een onzichtbare scheppende God moet zijn: “… Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, Zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien…” (Rom. 1:20). Zie bijvoorbeeld de Taoïst Lao-Tse in China die in de 6e eeuw voor Christus schrijft: “… Voor dat er ‘tijd’ bestond, en gedurende het bestaan van ‘tijd’ heeft er altijd een ongeschapen ‘Wezen’ bestaan, eeuwig, oneindig, volmaakt, alom tegenwoordig… Buiten dit ‘Wezen’, voor het begin van alles dat nu bestaat, was er niets…”. Zijn tegenstem Kuo Hsiang schrijft daarentegen: “… Ik waag het te vragen of er een Schepper bestáát of niet. Als hij niet bestaat, hoe kan Hij dan dingen scheppen?... Het ‘scheppen van dingen’ heeft geen God; alles schept zichzelf…”. Wanneer je gelooft in God weet je echter nog steeds niet hoe Hij wil dat je moet leven. Paulus concludeert dat er ook een innerlijke hulpbron van Godskennis is: je ‘geweten’. Zie Romeinen 2:14-15. Het breekpunt in het gesprek van Paulus met de Grieks-Romeinse filosofen is dan ook niet zozeer het geloof in God, als wel het geloof in de ‘lichamelijke opstanding’. Dat gaat rechtstreeks tegen ons denken in.

 

Egypte

De goddelijke schepping van het universum beheerste ook het denken van de oude Egyptenaren. Het ging in Egypte weliswaar niet om één God, maar om vele ‘goden’. Hoewel er ooit één ketter was: Ahknaton, die geloofde in één God, gepresenteerd door de zon. De Egyptenaren aanbaden goden die meestal een menselijk lichaam hadden met het hoofd van een dier. Zij werden, zoals trouwens in elke primitieve beschaving, gelinkt aan natuurkrachten. Sechmet bijvoorbeeld was half vrouw, half leeuwin. Anoebis, de god van de dood, had het hoofd van een jakhals. Thot, de god van de wijsheid, werd afgebeeld als een aap of als mens met de kop van een ibis. Hathor, de godin van liefde en geluk, dans en muziek, was een vrouw met de oren en horens van een koe. Horus, heerser over hemel en sterren, werd als een valk voorgesteld. Moet of Mut, de oergodin, was een gier. Veel dieren waren heilig en werden vereerd in tempels zoals de kat in het oude Boebastis, de cultusplaats van de kat-godin Bastet. De Egyptische hemelgodin was Noet, afgebeeld als een met sterren getooide vrouw die zich over de aarde buigt. Elke avond slikte ze de zon in die de volgende dag weer uit haar schoot werd geboren. Zij was getrouwd met haar broer Geb, de aardgod. Samen hadden ze vijf kinderen: Osiris, Isis, Seth, Nephthys en Horus de Oude. Een ontkenning van een scheppende Almacht kwam ook niet voor in het oude Mesopotamië of in Israël. Dus bestond er in de Antieke Oudheid nagenoeg universele overeenstemming over dat een goddelijk Opperwezen dan wel goddelijke machten het heelal en de wereld geschapen hadden.

 

De tien plagen

Volgens de Bijbel vindt er afgoderij plaats als de schépping wordt vereerd in plaats van de Schepper. De aanhangers van de Egyptische goden haten de Israëlieten, wat uiteindelijk culmineert in het gebod van de farao alle Israëlitische jongetjes te verdrinken in de Nijl. Glashouwer vergelijkt deze gebeurtenis met het antisemitisme van de Nazi’s. Via Mozes grijpt de Allerhoogste, JHWH, in. De strijd met de goden van Egypte wordt aangebonden door middel van tien plagen. Israël moet zelf óók leren wie de ware God is: zie Ezechiël 20:5-7. Ze zijn hardleers: zie het vervolg in 8-11. In de eerste plaats wordt de Nijl, vereerd als Hapi, de gever van leven, getroffen. Het water verandert in bloed – stinkt, is giftig, ondrinkbaar en alle vissen sterven. De veepest en zwerenplaag treft Apis, de stiergod. De sprinkhanenplaag vernedert Serapis, de beschermgod tegen sprinkhanen. De kikkerplaag onteert Heket, een gestalte van de god Hathor. De muggen- en steekvliegen ontluisteren Isis en de andere godinnen. De duisternis toont de machteloosheid van Ra, de zonnegod.

 

Wijsheid der Egyptenaren

Israël wordt uit Egypte  gehaald, maar het is moeilijker om Egypte uit Israël te halen. Zie de aanbidding van het gouden kalf in de woestijn: één van de Egyptische goden. Opmerkelijk genoeg is de belangrijkste Nederlandse filmprijs ook een ‘Gouden Kalf’. Zie actrice Natalie Portman hierover. Mozes werd onderwezen in ‘de wijsheid der Egyptenaren’. De Papyrus Ebers beschrijft anno 1500 voor Christus hoe ruim zevenhonderd kwalen moeten worden behandeld. Daar word je niet echt vrolijk van. Een oogontsteking is te behandelen met de urine van een trouwe echtgenote. Om kaalheid tegen te gaan moet je de hoofdhuid insmeren met een mix van zes soorten dierlijk vet: van een paard, een nijlpaard, een krokodil, een kat, een slang en een wilde geit. Voor ontstekingen veroorzaakt door splinters is een zalf van bloed, wormen en ontlasting van een ezel goed. Er worden honderden zalven, preparaten en recepten opgedist met ingrediënten als stof van stenen beelden, dekschilden van kevers, muizenstaarten, kattenharen, varkensogen, hondentenen, borstmelk, menselijk sperma, ogen van palingen, ingewanden van ganzen, enzovoort: “… De papyrus zegt ‘dat het goed is voor wonden om een beetje te gaan rotten…”. Het is dan ook niet zo raar dat Mozes in Leviticus 18:1-5 waarschuwt NIET de wijsheid van de Egyptenaren en de inwoners van Kanaän te volgen.

 

Velikovsky

De Papyrus Ipuwer, een verslag van rampen die Egypte trof, bracht de hoogbegaafde maar desondanks door velen als pseudo-wetenschapper beschouwde dr. Immanuel Velikovsky (1895-1979), in verband met de plagen van Egypte. Achteraf kreeg Velikovsky in veel zaken gelijk. Volgens Velikovsky had de overtocht door de drooggevallen Schelfzee van de Israëlieten te maken met een wereldwijde catastrofe. Glashouwer vertelt hoe het hem in de jaren zeventig lukte Velikovsky, die nooit interviews gaf, toch te filmen. Hij woonde in een groot huis waar hij vijf, zes kamers gebruikte om gelijktijdig aan verschillende onderwerpen te werken. Elke kamer was gewijd aan een bepaalde tijdsperiode. Soms kreeg hij tijdens een gesprek ineens een wazige blik in zijn ogen, vloog naar boven om een paar zinnen op te schrijven, waarna hij weer naar beneden kwam. Glashouwer’s collega, Frits Kerkhof, zorgde dat Velikovsky’s populaire boeken bij AnkHermes in Nederland werden uitgegeven.

 

Asjera

Steeds wordt het volk Israël gewaarschuwd door de Bijbelse profeten als ze zich inlaten met de afgodendienst van de volken om hen heen. In de Assyrisch-Babylonische sterrendienst werden de hemellichamen (‘heir des hemels’) als goden vereerd. Zie 2 Koningen 21:2-7 en Jesaja 47:12-15. De Kanaänitische ‘Moeder van de Goden’ Asjera of Inanna (zie “Stad van de honden” van Leon de Winter) is de personificatie van de levensboom of evolutiestamboom. Ze is ook ‘de Vrouw die de Zee doorkruist’. Ze werd voorgesteld als een boom bij het altaar of alleenstaande zuil of paal. Zie1 Koningen 16:32-33, 2 Koningen 23:4-7 en Jeremia 17:1-8. In een Sumerische inscriptie komt zij voor als vrouw van Anu of El, de vadergod van het Kanaänitische pantheon. In de oud-Babylonische tijd was Asjera de vrouw van de Amoritische god Amurru. Ze was de moeder van zeventig goden, waaronder Baäl. Asjera is ook de aanduiding van een heilige boom, een ‘groene’ boom die voor het leven staat en waarbij vaak een lokale boomcultus werd voltrokken. Meestal stonden er twee bomen bij een tempel, oorspronkelijk vijgenbomen, die beschouwd werden als het lichaam van de koningin op aarde. Door de verering van Asjera zouden de Israëlieten zelf hebben bijgedragen aan de ondergang van hun rijk: “… In Israël zijn verschillende inscripties gevonden waarin Asjera wordt genoemd. Het gaat in die inscripties over ‘JHWH en Zijn Asjera’. Waarschijnlijk werd Asjera soms gezien als de vrouw van JHWH, en op die manier vereerd. Haar rol was dan onder meer om voorspraak te doen voor mensen bij JHWH. Dit doet denken aan de rol van Maria, de moeder van Jezus, zoals die aan haar wordt toegedicht door sommige kerken in het christendom…”. Archeologen hebben voor haar ingerichte huisaltaren uit de zesde eeuw voor Christus ontdekt. Ook de belangrijke Joodse Bijbelcommentator Rashi (1040-1105) legt uit dat Asjeirim verwijst naar bomen die aanbeden worden door de Kanaänieten. Verder heeft de profeet Ezechiël het nog over Tammuz, de god van de plantengroei en een zoon van haar, die beweend wordt. Zie Ezechiël 8:14 en 15. En over Astarte, de Fenicische godin van de vruchtbaarheid, seksualiteit en oorlog die er een leger aan heilige tempelprostituees op nahield. Zie Ezechiël 8:7-18. 

 

Nimrod

De astrologie werd ingevoerd door één van de eerste machthebbers op aarde: Nimrod. Een achterkleinzoon van Noach en bouwer van Babel. Zie Genesis 10:8-12. De Babyloniërs vormden een natie van sterrenkijkers. Zij hadden een groep mensen die niets anders deed dan eclipsen, verschijningen van de maan, zonnevlekken, et cetera, rapporteren. De ‘Toren van Babel’ (zie Genesis 11) is waarschijnlijk één van de vele  sterren-observatoria geweest en geen toren die tot in de hemel reikt – zo dom waren de Babyloniërs nu ook weer niet – maar een toren met de hemel op de top: de tekens van de dierenriem, de zodiak, de sterrenbeelden, waarvan zij de uitvinders waren: de bron van hun nieuwe eigen godsdienst. De door Nimrod uitgevonden eerste priesterklasse volgde nauwkeurig de bewegingen van zon, maan en sterren en associeerden hun goden en godinnen met planeten en sterren. Wij weten hiervan doordat de Babyloniërs ook de uitvinders van het spijkerschrift waren, waardoor een stroom van literatuur op gang kwam: mythen, sagen, heldendichten, wijsheidsliteratuur, spreuken, fabels, businesscontracten, testamenten, etc., waaronder het beroemde Gilgamesh-epos dat refereert aan de Bijbelse zondvloed. Een groot deel van de kleitabletten uit de Babylonische bibliotheken gaat over astronomie gecombineerd met astrologie (zie Jesaja 47:13). Er was sprake van polytheïsme, toekomstvoorspellingen naar aanleiding van de vlucht van vogels, vele verschillende offers waaronder mensenoffers, voortekenen en riten om de toekomst te voorspellen en te beïnvloeden of te beheersen. De aarde werd als een vrouwelijke godheid gedacht die bevrucht werd door de hemel als mannelijke godheid, gesymboliseerd door de ‘godenbruiloft’ dan wel het ‘heilig huwelijk’.

 

De maangodin

Ur en Haran in Mesopotamië, een onderdeel van het Babylonische rijk waar de Sumerische beschaving ontstond en Abraham vandaan kwam, waren centra waar de scheppingsgodin Nammu, Nana of Nina dan wel Sin werd vereerd. Intrigerend genoeg verbinden bepaalde onderzoekers deze godin met de maansikkel op de moskeeën en vlaggen van islamitische landen. “… Volgens sommige godsdienstgeleerden was Allah een van de driehonderdvijfenzestig goden (woestijngeesten of djinns), voor elke dag één, die bij de Zwarte Steen, de Ka’aba, in Mekka door de Arabische woestijnstammen vereerd werden, allang vóór Mohammed…”. Frappant is dat in de tempel van de godin Diana bij Paphos op Cyprus, die trouwens een maansikkel op haar hoofd droeg, ook een stuk van een meteoor, een zwarte steen, stond. Toen Mohammed het eindelijk lukte om Mekka te veroveren besliste hij dat de god die op deze dag aan de beurt was om vereerd te worden, van nu af aan de enige ware god zou zijn: Allah dus. Sommigen menen dat het de dag van de maangod(in) was. “… Het Jodendom begint bij Abraham, ongeveer 2000 voor Christus. Het christendom begint bij Jezus, dus bij het begin van de christelijke jaartelling. De islam begint bij Mohammed, ongeveer 600 na Christus. De islam beschouwt zichzelf als de laatste en definitieve openbaring van God, van Allah…”. In sommige Soemerische tabletten wordt de maangodin ook Grote Moederslang van de Hemel genoemd, wat overeenstemt met haar vorm als Tiamat. Glashouwer leidt de maangodin helemaal terug naar Semiramis, de vrouw van Nimrod. Ze was ook zijn moeder. Nimrod zette de grote opstand tegen God in  door het vuur te aanbidden, de aardse representant van de zonnegod, die vanaf de vroegste tijden werd vereerd onder de naam Baäl. Semiramis kwam bekend te staan als de ‘verdorven vrouw’ en ‘grote hoer’. Zie ook mijn blog over "De moedergodin in de oudheid" van dr. C.J. Bleeker.

 

Spraakverwarring

De Allerhoogste maakte een einde aan  de demonische ontwikkelingen in Babel door de legendarische spraakverwarring waardoor de mensen zich over de aarde begonnen te verspreiden. Ze namen echter de goden van hun valse religie mee op hun trektocht, die overal andere namen kregen, aldus Glashouwer. Egypte kent het godenpaar Isis en Osiris. In Assyrië heten ze Assur en Isjtar. In Babylon gaat het om Bel enBelit. In Perzië krijgen ze de naam Mithra en Anahita. In Griekenland Helios en Artemis. In Rome Apollo en Diana. In de Bijbel gaat het om Baäl en Ashteroth. “… Babel is de stad van de mens, met haar eigen godsdienst van de mens. Jeruzalem is de stad van God. Die twee principes vind je terug in de hele Bijbel…”. De Perzische zonnegod Mithras speelde een belangrijke rol in het Zoroastrisme en had ook een grote invloed op het christendom. Het sacrament van brood en wijn, het dragen van de mijter, de titels ‘pater’ en ‘pontifex maximus’, de datum van kerst, de uitdrukking Deus Sol Invictus (onoverwinnelijke zon) en het idee van verlossing door het vergieten van het eeuwige bloed (van een stier) komen allemaal voort uit de Mithrasreligie.

 

Scholastiek

Vanaf de zestiende eeuw stempelt het nieuwe denken van Thomas van Aquino (ca. 1225-1274) het katholicisme. Hij brengt een synthese tot stand tussen de filosofie van Aristoteles en het christendom. Aristoteles focust op de ‘zintuiglijke waarneming’. Niet de introspectie à la Plato maar het ‘naar buiten kijken’ wordt belangrijk. Naast de abdijscholen komen de universiteiten op. Als eerste die van Bologna (1088) en daarna die van Parijs en Oxford in de twaalfde eeuw, waar de rationele, kritische en argumenterende ‘scholastische methode’ wordt toegepast. Het gevolg is een tweedeling tussen wereld en kerk. De ‘beneden-natuur’ wordt gescheiden van de ‘boven-natuur’: “… Voor de dingen van het ‘weten’ moet je zijn bij het redelijk denken, zintuiglijke waarneming, wetenschappelijke proefnemingen, experimenten, et cetera… “. Zie de rationele theologie van Anselmus van Canterbury.

 

Verlichting

In de Renaissance wordt de astronomie losgekoppeld van de astrologie, en een aparte wetenschap. Uiteindelijk vormt alléén het logische denken uitgangspunt voor ‘zeker weten’. Zie René Descartes (1596-1650) met zijn ‘Cogito, ergo sum’: ik denk dus ik besta. Zie vooral de Franse filosofen van de Verlichting. In de zestiende eeuw vond binnen de astronomie ook de Copernicaanse revolutie plaats, waarbij het middeleeuwse geocentrische model van Ptolemaeus werd vervangen door het heliocentriscche model. In de klassieke oudheid had Aristarchus van Samos (circa 310-230 voor Christus) trouwens allang beweerd dat de aarde om de zon draaide! Volgens een peiling uit 2005 beschouwden leden van de Britse Society de natuur- en wiskundige Isaac Newton (1643-1727) als de grootste geleerde in de hele geschiedenis van de wetenschap. Toch was hij verre van een rationalistische vrijdenker: hij schreef meer Bijbelcommentaren dan wetenschappelijke werken. Ondertussen staat vandaag de dag de rooms-katholieke apotheker Nostradamus (1503-1566)  met zijn vage profetieën weer volop in de belangstelling. Glashouwer: “… Nostradamus was een intelligent en geleerd man. Maar gaandeweg in zijn leven is hij verstrikt geraakt in het warrige net van het occulte…”.

 

Geestelijk vacuüm

De christelijke professor dr. K.H. Miskotte waarschuwt in “Edda en Thora” uit 1939 dat het geestelijk vacuüm, nadat het Jodendom en christendom zijn achtergelaten, zich zal vullen met oude en nieuwe goden. Frank Mulder vertelt in een artikel in de Trouw van 27.11.2017 dat de nazi’s inderdaad gefascineerd waren door occult denken. Zie “Hitler’s Monsters: A Supernatural History of the Third Reich” van historicus Eric Kurlander. Het Duitse volk raakte ‘bezeten’ door het archetype Wodan, aldus psychoanalyticus Carl Jung. Hij schrijft dat Hitler mensen ‘betoverde’. Ik heb mij altijd afgevraagd hoe dat kon. Volgens Jung en andere waarnemers was dat alleen mogelijk doordat mensen al jarenlang waren blootgesteld aan bovennatuurlijk denken. Wat zegt dat voor nu? “… Onze liberale democratie is gebaseerd op het vertrouwen dat mensen voor rede vatbaar zijn. Ik zie dat om me heen verkruimelen…”. De hele alt-right-beweging bijvoorbeeld weet zich geïnspireerd door het grenswetenschappelijke, mystieke, natuurlijke levensgevoel. Talloze mensen baseren hun politieke ideeën op eindtijdtheorieën, Joodse complotten of geruchten dat er in 1951 aliens in Amerika zijn geland. Zie ook “Waarheidszoekers” van Cees Zweistra. 

 

Wijzen uit het Oosten

Glashouwer beschrijft de zodiaks op het plafond van de Hathor-tempel in Dendara en in de oude synagoge van Enschede. De twaalf stammen van Israël schijnen te corresponderen met de twaalf tekens van de oorspronkelijke dierenriem, waarvan de betekenis op grond van de openbaring Gods na de Zondvloed al gauw is verminkt, verdraaid, verduisterd of verloren gegaan, volgens Glashouwer. De nieuwe afgodendiensten in Babylonië, India, Egypte, Griekenland en Rome gingen ermee aan de haal door middel van astrologie en sterrenwichelarij. Hij denkt dat de Wijzen uit het Oosten Joodse geleerden, sterrenkundigen en astronomen uit Babylonië (waar veel Joden sinds de ballingschap bleven hangen) zijn geweest, die de authentieke sterrenbeelden nog in hun zuivere betekenis konden lezen. Ze zagen een ster opkomen in een bepaald sterrenbeeld: “… Alleen de wijzen zagen de ster. Anderen kennelijk niet. Terwijl kometen, conjuncties en supernova’s door iedereen in de wereld konden worden waargenomen…”. Bovendien leidt de ster hen rechtstreeks naar Jeruzalem en exact naar de plek van Jezus geboorte, Bethlehem. Dat lukt geen enkele ster of komeet. Het gaat om een beweging van noord naar zuid terwijl alle andere hemelverschijnselen zich altijd van oost naar west voordoen. Daarom denkt Glashouwer dat het een tijdelijk en bijzonder Licht is geweest: “… Het moet te maken hebben met een engel Gods of met een manifestatie van de Shechina, de heerlijkheid Gods…”. Zie de herders die ook te maken krijgen met engelen en het hemelse licht van de wolk- en vuurkolom in de woestijn. Glashouwer wijst in dit verband eveneens op de reportage die hij ooit maakte over de van huis uit niet-religieuze of godsdienstige concentratiekampoverlevende en schrijver van “Nacht und Nebel”: Floris Bakels. Hij zag toen hij werd opgepakt een ‘bovennatuurlijk stralend wit licht’ boven Pijnakker en, terwijl hij de Kerst van 1943 doormaakte in kamp Natzweiler, een ‘geweldig zilveren kruis in de hemel’.  

 

Gods verlossingsplan in de sterren

In het tweede deel bespreekt Glashouwer wat christelijke wetenschappers over de dierenriem hebben te melden. De briljante taalgeleerde Frances Rolleston (1781-1864), schrijfster van “Mazzaroth: Or, the Constellations ontdekte dat de oudste zodiacs uit alle culturen van de wereld hetzelfde zijn, wat wijst op het bestaan van een oorspronkelijk ontwerp. Ze geven hun geheimen prijs als we de stand van de sterrenbeelden reconstrueren aan de hemel van zo’n vijfduizend jaar geleden. Sindsdien zijn er lichte verschuivingen opgetreden. Het woord zodiac komt van het Griekse woord ‘zodiakos’ dat van het Hebreeuwse ‘sodi’ stamt, wat in het Sanskriet ‘een weg’ betekent. Het wordt gebruikt voor de weg of het pad waarop de zon zich beweegt tussen de sterren in de loop van het jaar. Rolleston stelde zich de vraag waarom de hemelse planisfeer bedekt was met héidense afbeeldingen van helden, goden en godinnen. Ze was niet de enige: “… Bisschop Horsley (1733-1806) geloofde dat de fabels uit de Griekse mythologie terug te voeren zijn op de profetieën over de Messias, waarvan ze een perversie waren, bewust of door onwetendheid. Dit geldt in het bijzonder voor Hercules…”. Ze ging op zoek naar de originele sterrennamen en sterrenbeeldfiguren (zie Psalm 147:4), en merkte dat je er ook het hele verlossingsplan van God aan de hemel in kon lezen.

 

Het Raadsel van de Sfinx

Rollestone  ontraadselde en passant ook nog het geheim van de Sfinx, een woord dat van het Griekse ‘spingoo’ komt: ‘samenbinden’. De Sfinx, een Leeuw met een vrouwenhoofd, is op het plafond van de Zuilengang van de tempel van Esneh namelijk te zien tussen de sterrentekens van Leeuw en Maagd. Maakt de cirkel rond. Het (Bijbel)verhaal begint dus met een Maagd (die zwanger zal worden en een Zoon zal baren) en eindigt met de Leeuw (van Juda, die terug zal komen om eindelijk vrede op aarde te brengen). Daartussen is te zien Wie Hij is, wat Hij doet, en wat er vervolgens allemaal in Zijn leven zou gebeuren. Glashouwer gebruikt met toestemming de plaatjes uit de boeken van Jane S. Poole, die het gedachtegoed van Frances Rolleston uitwerkte, om heel de christelijke zodiac te reconstrueren en te becommentariëren. Verder bespreekt hij ook uitgebreid “The Witness of the Stars” van de controversiële anglicaanse theoloog E.W.Bullinger (1837-1913), dat in 1999 in het Nederlands werd uitgegeven als “Het Getuigenis van de Sterren” en alles weer net ietsje anders verklaart.

 

Zo boven, zo beneden

Waar een en ander op neerkomt is dat er in het totaal achtenveertig plaatjes dan wel afbeeldingen met een punaise op de sterrenhemel lijken te zijn geprikt. Elk van de twaalf hoofdsterrenbeelden worden namelijk ook nog eens begeleid door drie kleinere in rang: de ‘decanen’.  Een paar voorbeelden uit de lijst van sterrenbeelden: COMA – de vrouw met de lang verwachte Zoon op schoot. CENTAURUS – de twee naturen van Jezus: God en mens. BOOTES – de Goede Herder die zijn kudde leidt. CRUX – het kruis van Christus. LUPUS – het gedode slachtoffer namelijk het offer van Christus voor de zonde. CORONA – de kroon van Christus. SERPENS – de slang, de duivel. DRACO – de draak, de satan. DELFENIS – de uit de (volken)zee opspringende dolfijn die staat voor de opstanding. AQUARIUS – waterman die het ‘water des levens’ uitgiet. PEGASUS – gevleugeld paard dat de wederkomst van de Verlosser symboliseert. ‘Zo boven, zo beneden’. Ik vind het een ‘fantastisch’ verhaal, ik word er in deze sombere tijd helemaal vrolijk van…

 

Uitgave: Scholten – 2023, 444 blz., ISBN 978 908 326 426 4, 25,95

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten