Menu

zaterdag 23 augustus 2025

Hamlet – William Shakespeare

 


Subtitel: Prins van Denemarken / Vertaald, ingeleid en geannoteerd door Willem J. Ouweneel

Naar aanleiding van mijn blog over “De verdwijning der engelen uit kerk en theologie” wees iemand mij op de tragedie van Vondel, “Lucifer” (zie mijn vorige blog), die in zijn twijfel aan de raadsbesluiten van de Almachtige, een zelfde soort figuur zou zijn als “Hamlet” van Shakespeare (1564 – 1616, Stratford-upon-Avon, Verenigd Koninkrijk). Ik vond dat zo’n intrigerende gedachte, dat ik ook het koningsdrama “Hamlet”, geschreven tussen 1600 en 1602, ben gaan lezen. Inderdaad roepen de stukken dezelfde vragen op. Wanneer is het geoorloofd in opstand te komen? Is het okay je eigen positie te verdedigen als je deze in gevaar ziet komen – en zo ja, hoe ver mag je dan gaan? Of is het gezag van de heerser allesbepalend? Lost wraak de dingen op? Tot mijn verrassing constateerde ik dat één van mijn christelijke inspirators, Willem J. Ouweneel, óók een inleiding plus vertaling van “Hamlet” heeft gepubliceerd. Hij is bepaald niet de enige. Er bestaan meer dan 25.000 analyses van dit misschien wel beroemdste toneelstuk ter wereld: wie kent niet  de onsterfelijke quotes “To be er not to be”, “Something is rotten in the state of Denmark” en “There are more things between heaven and earth”? Hamlet is dan ook een ‘Elckerlyc’, heeft iets universeel, laat zichzelf zien als iemand waarin iedereen zich nog steeds herkent. Emeritus hoogleraar dr. Willem J. Ouweneel (1944), promoveerde in de biologie, de filosofie en de theologie. Hij doceerde deze laatste twee vakken plus o.a. cultuurgeschiedenis aan academische instellingen in verschillende landen.

Eerste bedrijf

Ik doorloop eerst het werk zelf. Shakespeare baseerde zijn tragedie op de Scandinavische legende “Hamlet of Amleth”, opgetekend in de 13de eeuw. Het toneel speelt zich dan ook aan het hof van Denemarken af. Het begint als een spookverhaal. Rond het middernachtelijk uur wordt de wachtpost, Francisco, afgelost door iemand anders: Barnardo. Ook twee mede-wachtposten duiken op in het donker: Marcellus en Horatio. Marcellus zegt dat hij Horatio heeft meegenomen omdat de laatste niet gelooft dat ze in de afgelopen twee nachten een geest hebben gezien. Horatio denkt dat de verbeelding hen parten speelt. Als ze zitten te praten, komt tot Horatio’s verbijstering het spook wederom opdagen. Hij lijkt sprekend op de overleden koning: Hamlet senior. “… Bernardo: ‘Hij wil aangesproken worden’. Marcellus: ‘Vraag hem iets, Horatio’. Horatio: ‘Wie bent u, die deze tijd van de nacht misbruikt, in die schone en krijgshaftige gestalte waarin de majesteit van de thans begraven Denemarken (zo werd dat vroeger uitgedrukt) eertijds rondschreed? In ’s hemels naam, ik gebied u te spreken’…”. Beledigd door de hoge toon die Horatio opzet, schrijdt de geest weg. Horatio geeft doodsbleek toe dat het inderdaad om de geest van de oude koning lijkt te gaan.  Waarom verschijnt hij? Is er een ramp op komst? Horatio herinnert zich dat, toen “… Rome op z’n verhevenst en zegevierendst was…”, kort voordat de machtige Julius Ceasar ten val kwam, “… de lijken in hun lijkwaden gillend en piepend door de straten …” gingen. “… Sterren met vurige staarten (kometen) en dauw van bloed kwamen als dreigende voortekenen van de zon, en de vochtige ster, die de standen van Neptunus’ rijk bepaalt (de maan), was, bijna als op de oordeelsdag, door verduistering getroffen…”  (de dag van Christus’ wederkomst en het laatste oordeel, zie Matt. 10:15, 11:22-24, 12:36, 2 Petr. 2:9, 3:7, 1 Joh. 4:17). Als de geest nog een keer zichtbaar wordt, proberen de mannen hem tegen te houden, maar er kraait een haan die het ochtendgloren aankondigt, waarop het fantoom schielijk verdwijnt. Als de kersttijd aanbreekt kraaien de hanen volgens Marcellus de hele nacht, waardoor geen geest zich durft te bewegen. In deze ‘heilzame’ nachten richten de planeten geen kwaad aan, slaat geen fee toe en heeft geen heks macht om te toveren. Een en ander doet me denken aan George Sand (1804-1876) die schrijft dat de boeren en herders in haar omgeving allerlei ‘verschijningen’ en ‘fantomen’ zien en volgens haar nog echt het vermogen hebben om te ‘hallucineren’.

 

Vuil spel

In de daaropvolgende scène komt onder trompetgeschal de Koninklijke familie met hun hofhouding op. De koningin blijkt na het overlijden van haar man binnen een maand te zijn getrouwd met haar zwager Claudius. Haar volwassen zoon, prins Hamlet, vindt dat onverdraaglijk en schaamt zich kapot voor zijn moeder. In Skakespeares tijd werd een huwelijk met een broer van de overleden echtgenoot door katholieken én protestanten dan ook als bloedschande (incest) beschouwd: zie Leviticus 18:16, 20:21 en Matt. 14:3. De sombere, in zichzelf gekeerde renaissanceprins draagt nog steeds zijn zwarte rouwkleding, die scherp aftekent tegen de bonte kleding aan het hof. De nieuwe koning vraagt waarom er constant  ‘wolken om hem heen hangen’. Dat ziet hij verkeerd, hij staat juist in de ‘zon’, antwoordt Hamlet sarcastisch, waarmee hij zijn oom bedoelt. Het wordt tijd dat haar ‘lieve Hamlet’ zijn ‘nachtkleur’ van zich afwerpt, vindt zijn moeder, en Denemarken ‘een vriendelijk gezicht toont’. Hamlet uit zich bijzonder depressief: “… O, ik wou dat mijn vaste vlees zou smelten, wegdooien, zich in dauw zou oplossen, of dat de Eeuwige zijn gebod niet tegen zelfmoord had gericht…”, zie Ex. 20:13 en Deut. 5:17. Niets kan hem opvrolijken: “… Hoe moeizaam, muffig, saai en zinloos lijken mij alle bezigheden van deze wereld…”. Zijn omgeving komt hem over als gehuld in een grauw waas: “… Ze is een ongewiede tuin die welig tiert; walgelijke en ordinaire kruiden hebben er helemaal bezit van genomen…”.  Over zijn moeder: “… een beest dat geen denkvermogen bezit, zou langer gerouwd hebben…”. Hij moet zijn mond houden, maar zo snel ‘tussen de bloedschennige lakens te springen’ is niet goed, en er kan ook zeker niets goeds van komen. Dan ziet Hamlet zijn vriend en collega-student Horatio op zich afkomen, met in zijn kielzog Bernardo en Marcellus. Hij omhelst hem verrast en vraagt wat hij komt doen. Horatio zegt dat hij voor de begrafenis van zijn vader naar het hof is gekomen. Weet hij dat wel zeker? Was het niet eerder om de bruiloft van zijn moeder mee te maken? De gebeurtenissen volgden elkaar inderdaad snel op, beaamt Horatio ongemakkelijk. Allemaal zuinigheid, beweert Hamlet spottend, en overdreven: “… De baksels van de begrafenis sierden koud de bruiloftstafels. Ik wou liever dat ik mijn naaste vijand in de hemel ontmoet had dan dat ik die dag had gezien…”. Dan vertelt Horatio dat hij de afgelopen nacht de geest van zijn vader, gewapend en al, voorbij heeft zien komen. De beide andere heren zijn zijn getuigen. Hamlet is ontzet en vraagt hem het schouwspel onder de pet te houden: “… Ik vermoed iets van vuil spel…”. Hij zal die nacht tussen elf en twaalf zélf naar het bordes komen om het fenomeen te onderzoeken.

 

Ophelia

Hamlet blijkt wat te hebben met Ophelia, de dochter van een intieme vertrouweling en raadgever van koning Claudius: Polonius. Als haar broer Laërtus op het punt staat naar Frankrijk af te zeilen waarschuwt hij haar voor Hamlet als geen ander. De kroonprins is onderworpen aan zijn geboorte: “… hij kan niet, zoals gewone mensen doen, zelf zijn weg bepalen, want van zijn keuze hangen de heiligheid en gezondheid van dit hele land af…”. Polonius overlaadt zijn zoon met goede raadgevingen bij zijn vertrek en vindt zijn dochter maar een dom gansje wat Hamlet betreft. Ze moet niet alles geloven wat haar vrijer zegt, ‘hij mag nu eenmaal aan een langere riem rondlopen dan haar gegeven kan worden’. Met andere woorden: ze moet over haar maagdelijkheid waken als een verborgen schat.

 

Engel of demon

Die nacht wachten Hamlet met Horatio en Marcellus in de vinnige ijzige kou op de komst van de geest, die inderdaad verschijnt. Hamlet weet niet of hij te maken heeft met een ‘gezonde geest’ of een ‘verdoemde duivel’, die ‘een bries van de hemel’ of de ‘rukwinden van de hel’ met zich meeneemt. Zijn de bedoelingen van het spook boosaardig of weldadig? Hamlet besluit hem evenwel ‘vader’ te noemen. Waarom heeft het graf de dode weer uitgespuwd? De geest wenkt Hamlet, die besluit met hem mee te gaan, ook al protesteren zijn vrienden heftig. Ze zijn bang dat het fantoom, mocht het een duivel zijn, Hamlet mee zal lokken naar een eenzame plek waar hij tot zelfmoord zal worden gedreven. Hamlet peinst er niet over naar hen te luisteren, zodat ze besluiten hem dan maar te volgen.

 

Wraak

Het spook stelt zich aan Hamlet voor als de geest van zijn vader, “…gedoemd om voor een bepaalde tijd ’s nachts rond te dolen en overdag beperkt tot het vasten in vlammen (vagevuur), totdat de vuile wandaden die ik tijdens de dagen van mijn leven gepleegd heb (n.m. de nodige slemp- en braspartijen), verbrand en weggezuiverd zijn. Als het me niet verboden was de geheimen van mijn gevangenhuis (zie 1 Petr. 3:19) te vertellen, zou ik een verhaal kunnen onthullen waarvan het simpelste woord je ziel zou verbijsteren, je jonge bloed zou bevriezen, je twee ogen als sterren uit hun sferen zou doen wijken, je keurig gevlochten lokken verwarren en elke afzonderlijke haar overeind laat staan als de pennen op het schuwe stekelvarken…”. Jawel. Dan krijgt Hamlet te horen dat de oorzaak van de dood van zijn vader geen giftige slangenbeet is, die hij opliep tijdens een middagslaapje in de boomgaard, zoals algemeen wordt aangenomen, maar dat hij vergiftigd is door zijn bloedeigen broer Claudius, die hem het sap van de giftige herbona in zijn oren heeft gegoten: dat bloedschennige, overspelige, wellustige beest! Om over zijn schijnbaar deugdzame koningin maar te zwijgen. Zoonlief moet hem wreken. Hamlet junior wordt volkomen hysterisch. Als zijn vrienden hem roepen, gebiedt hij hen te zweren op zijn zwaard dat ze niets over wat er is gepasseerd zullen rondvertellen. Wanneer de stem van de geest ook beveelt: ‘zweer’, noemt Hamlet hem toch ‘de knaap uit de kelder’ en even later ‘ouwe mol’, blijkbaar nog steeds onzeker of hij met een goede dan wel een kwade geest van doen heeft. Het feit dat het fantoom  er impliciet op aandringt te zweren bij het kruisvormig gevest en bij de genade van God, bevestigt echter dat het een goede geest is.

 

Tweede bedrijf

Juist wanneer papa Polonius zijn dienaar Reynaldo (veritalisering van de naam Reinhard, dan wel Reinaert, een passende naam voor een ‘sluwe vos’) opdraagt zoonlief Laërtus in Parijs te gaan bespioneren vliegt een ontstelde Ophelia de kamer binnen. Ze is zich rot geschrokken van Hamlet  die zonder hoed en met open wambuis opdook toen ze aan het naaien was, “… met vuile kousen zonder kousenbanden en afgezakt tot op zijn enkels, bleek als een hemd, met klapperende knieën, en met een blik zo meelijwekkend van uitdrukking alsof hij uit de hel was losgelaten om over gruwelen te spreken…”. Beiden komen tot de conclusie dat hij door Ophelia’s afwijzende houding gek van liefde moet zijn geworden. Dat moet de koningin weten…

 

Haviken

Ondertussen zetten koningin Gertrude en koning Claudius twee hielenlikkers in om de aandacht van Hamlet junior te verzetten: Rosencrantz en Guildenstern. Gertrude lijkt nog steeds te denken dat Hamlet depressief is vanwege de dood van zijn vader. Rosencrantz en Guildenstern menen evenals de koning in stilte wel beter te weten: Claudius heeft bij de opvolging Hamlet van zijn troon gedrongen. Dan komt Polonius tussen de bedrijven door (hij heeft net een schikking weten te bewerkstelligen met Noorwegen die het land wilde aanvallen) vertellen dat hij weet waarom Hamlet gek is geworden. De oorzaak is zijn dochter. Als bewijs overhandigt hij hen een liefdesbrief van Hamlet. Natuurlijk heeft hij zijn dochter verboden met Hamlet om te gaan. Hamlet is immers een prins die ‘haar gesternte verre te boven gaat’. Door haar afwijzing verviel de prins “… tot somberheid, toen tot vasten, daarna tot slapeloosheid, daarna tot zwakheid, daarna tot lichthoofdigheid, en door deze neergang tot de waanzin waarin hij nu raast en die wij allen berouwen…”. Hoe kunnen ze er achter komen dat zijn verliefdheid inderdaad de oorzaak van zijn gekte is? Wel, soms loopt Hamlet wel vier uur achtereen op en neer in de voorzaal. Als de vaders zich nu eens achter het wandtapijt verstoppen en een ontmoeting tussen Ophelia en Hamlet bekokstoven? Dan kunnen ze met eigen ogen zien hoe dat uitpakt. Als Hamlet al lezend binnen slentert, stuiven de koning en de koningin weg en maakt Polonius een raar praatje met hem, waarna Rosencrantz en Guildenstorm aantreden. Ik heb me rot gelachen om het gevatte gesprek dat volgt als Hamlet aan de ‘beste kerels’ vraagt hoe het met hen gaat: “ … Rosencrantz: ‘Als de alledaagse kinderen van de aarde’. Guildenstern: ‘Gelukkig in die zin dat we niet overgelukkig zijn: op de muts van Fortuna zijn we niet bepaald de knoop’! Hamlet: ‘Evenmin de zolen van haar schoenen’? Rosencrantz: ‘Ook niet, heer’. Hamlet: ‘Dus verkeren jullie ergens om haar leest, of in het middelpunt van haar gunsten’? Guildenstern: ‘Inderdaad, wij zijn haar intimi’. Hamlet: ‘In de intieme delen van Fortuna? O, al te waar, ze is een snol. Wat nieuws’? Rosencrantz: ‘Geen enkel, heer, behalve dat de wereld fatsoenlijk is geworden’. Hamlet: ‘Dan is de oordeelsdag nabij…’…”.  Hamlet voelt op zijn klompen aan dat ze gestuurd zijn door de koning en de koningin, wat ze uiteindelijk schoorvoetend toegeven. Hij zegt dat zijn ‘oom-vader en tante-moeder’ op de ‘verkeerde weg’ zijn. Hij is alleen maar gek bij noord-noord-westenwind (dus als het zo uitkomt): “… Als de wind zuidelijk is, kan ik een havik van een reiger onderscheiden…”. Met andere woorden, de haviken aan het hof moeten niet denken dat ze een loopje met hem kunnen ondernemen.

 

Lucifer

Wanneer Polonius komt melden dat er een groep toneelspelers is aangekomen, begint Hamlet een gedicht over de dochter van Jefta te declameren om Polonius te stangen. Jefta uit Richt. 11 beloofde God Hem het eerste te schenken dat hem tegemoet zou komen. Dit bleek zijn enige dochter te zijn. Jefta ‘offerde’ haar, wat vermoedelijk betekent dat zij maagd moest blijven, volgens Ouweneel. Hierin ligt een duidelijk verband met Polonius en zijn dochter. Vervolgens laat hij een toneelspeler een doodenge alleenspraak opvoeren over de intrige rond het houten paard van Troje van Vergilius in zijn "Aeneis": “… De ruige Pyrrhus, hij wiens gitten harnas, / Zwart als zijn plannen op de nacht geleek, / Toen hij verstopt lag in ’t noodlottig paard, / Heeft nu zijn zwart gedaante ingesmeerd / Met heraldiek nog aak’liger. Van hoofd / Tot voet is hij nu rood, gruw’lijk besmeurd / Met bloed van vaders, moeders, dochters, zonen, / Gekoekt, verkorst in de verschroeide straten, / Die tiranniek hun doemlicht werpen op / Hun laag gemoord. Verzengd van toorn en vuur / En zo beschilderd met ’t gestolde bloed, / Met oog’n als kolen zoekt de helse Pyrrhus / Voorvader Prianus…”. Dat klinkt toch bijna als een beschrijving van Lucifer (zie mijn vorige blog)? Het voorspelt niet veel goeds. De acteurs zijn ‘de uittreksels en korte kronieken van de tijd’, zegt Hamlet ook nog, dus ze moeten goed behandeld worden. Een poosje staat hij te smoezen met de eerste speler. Vraagt of hij zo’n twaalf tot zestien regels in het stuk zou kunnen inlassen dat ze de volgende dag zullen opvoeren. No problem, aldus de speler. “… Ik zal deze spelers iets laten spelen als de moord op mijn vader voor de ogen van mijn oom. Ik zal op zijn blikken letten; ik zal hem nauwkeurig op de proef stellen. Als hij maar even ineenkrimpt, weet ik wat mij te doen staat…”.

 

Derde bedrijf

Nadat Rosencrantz en Guildenmond hun opdrachtgevers berichten dat ze niet veel wijzer zijn geworden van Hamlet, laat Ophelia zich nogal onnozel door haar vader en de koning als lokaas gebruiken. Ze spreekt Hamlet aan in de voorzaal. Hij zegt prompt dat hij nooit van haar heeft gehouden en dat ze zich maar beter kan laten opsluiten in een nonnenklooster als ze geen ‘fokker van zondaars’ zoals hij wil worden. Hij lijkt zo gek als een deur al weten de beide vaders weer geen raad met wat hij zegt. “… Er zit iets in zijn ziel waar zijn melancholie op zit te broeden, en ik vermoed wel dat wat uit het ei komt, een zeker gevaar inhoudt…”, vreest de koning. Misschien is het het beste hem onmiddellijk naar Engeland te sturen om de achterstallige belastingen op te eisen. Dan is hij tenminste uit zijn buurt.

 

“The Mousetrap”

Ondertussen spreekt Hamlet met zijn boezemvriend Horatius af dat ze samen op koning Claudius reactie zullen letten tijdens een scène die over eenzelfde soort moord als van zijn vader gaat: een koning die vergiftigd wordt door de minnaar van zijn echtgenote. Het stuk heet  “De muizenval” en “… is de val waarmee ik het geweten van de koning vangen zal…”. Het gaat hier dus om een toneelstuk in een toneelstuk. Terwijl Hamlet de gek uithangt tijdens de uitvoering, staat de koning bij het drama van de vergiftiging op en trekt zich geheel uit zijn doen terug. Raadsheer Polonius schreeuwt dat het spel gestaakt moet worden en de lichten aangestoken. Hamlet springt het toneel op en geeft zijn eigenhandig geschreven epiloog ten beste. Guildenstern komt naar Hamlet toe met de boodschap dat zijn moeder hem in ‘grote geestesbenauwdheid’ laat roepen. Hij dolt een beetje met hem en stemt dan toe: “… Nu is het juist de heksentijd van de nacht, wanneer kerkhoven gapen en de hel zelf bedorvenheid de wereld in blaast. Nu zou ik heet bloed kunnen drinken en zulke bittere dingen doen dat de dag bij de aanblik ervan zou sidderen. Stil, nu naar je moeder. O hart, verlies je natuurlijke gevoel niet. Laat nooit de ziel van Nero deze krachtige boezem binnendringen. Laat me wreed zijn, niet onnatuurlijk. Ik zal dolken tot haar spreken, maar er geen gebruiken…”. Keizer Nero liet zijn moeder Agrippina, de vrouw van keizer Claudius, vermoorden op grond van de beschuldiging dat zij haar man zou hebben vergiftigd. De legende vertelt dat Nero de buik van zijn moeder opensneed om de plaats te zien waar hij vandaan was gekomen.

 

Waanzinnig uit list

Wanneer Hamlet op weg is naar zijn moeder treft hij koning Claudius op zijn knieën aan in een donkere gang: biddend. Het is hét uitgelezen om hem een kopje kleiner te maken, maar Hamlet kan het niet. Hij is té christelijk om een bidder te vermoorden, ook al is het een monster. Bovendien zou hij zijn oom dan rechtstreeks naar de hemel helpen! Hij wenst hem de eeuwige verdoemenis! Hamlet weet niet dat Claudius’ wroeging onoprecht is. Hij wil zijn positie en lief niet opgeven: “… Kan iemand vergeving ontvangen en het loon van zijn misdaad behouden?...” (zie Spr.15:29, 28:9 en Jes. 1). Polonius heeft zich ondertussen achter het gordijn in de kamer van de koningin verstopt om de zaak in de gaten te houden. Terwijl Hamlet zijn moeder de les leest, ziet hij het gordijn bewegen, roept ‘een rat’, en steekt toe, wat Polonius’ dood tot gevolg heeft. De koningin vreest dat Hamlet volkomen knetter is. Hamlet sist haar echter toe dat hij ‘slechts waanzinnig is uit list’ (zie David). Of ze weet dat hij naar Engeland moet? Met zijn twee oude schoolkameraden Rosencrantz en Guildenstern die hij evenveel vertrouwd als giftige adders? Welnu, hij is niet van gisteren. Ze zullen in het gat vallen dat ze zelf voor hem hebben gegraven, belooft hij. Uiteindelijk wenst hij zijn moeder, die verbijsterd toekijkt, een goedenacht en sleept het lijk de kamer uit.

 

Vierde bedrijf

Hamlet wordt vlug naar het schip gestuurd voor zijn zeereis met Rosencrant en Guildenstern en Polonius stiekem begraven. Praatjes doen de ronde en bereiken Laërtes in Frankrijk, die met een meute volgelingen, het kasteel van de koning bestormt om opheldering te eisen. Dan komt Ophelia zingend en met wilde, losse haren tevoorschijn en begint knettergek (óók al) iedereen een bloem uit de bos die zich bij zich heeft aan te bieden: het uitdelen van bloemen en kruiden was een oud begrafenisgebruik. Wil ze haar vader alsnog een passende begrafenis geven? Een bode brengt ondertussen een brief van Hamlet, waarin deze vertelt dat hij in zijn eentje en ‘uitgeschudt’ (door dieven) weer in het land is. Of hij permissie heeft langs te komen. In feite heeft hij een stel zeerovers zover gekregen dat ze hem op zee oppikten en terugbrachten. Hamlets aanwezigheid geeft  Laërtus de gelegenheid om de dood van zijn vader te wreken middels een tweegevecht met Hamlet. Samen met Claudius smeedt hij het snode plan zijn degen in te smeren met gif en de koning zal voor de zekerheid ook nog zorgen dat er een beker met giftige drank op tafel staat, mocht Hamlet dorst krijgen tijdens het duel. Dan komt koningin Gertrude radeloos aanzetten met de boodschap dat Ophelia dood is gevonden. Volgens getuigen boog ze zich te ver over het water toen ze de takken van een treurwilg wilde plukken om een krans te maken: de wilg is een symbool voor rouw en versmade liefde. Ze viel in de beek. Ze bleef met gespreide armen drijven terwijl ze oude lofzangen zong, totdat haar gewaden zich vol hadden gezogen  en haar naar beneden trokken.

 

Vijfde bedrijf

Twee grafdelvers, hier ‘clowns’ genaamd, waarmee in de oorspronkelijke betekenis ‘landarbeiders’ werden bedoeld, maar die in deze setting ook zeker staan voor een komisch duet, zijn een gat aan het graven als Hamlet aankomt. Ze discussren of het om zelfmoord gaat of niet. Spotten een beetje met opgespitte schedels. Ze schijnen Hamlet niet te herkennen omdat ze argeloos vertellen dat de gekke prins  naar Engeland is gestuurd ‘om zijn verstand terug te krijgen’. Als dat niet gebeurt, is er nog niets aan de hand. Waarom niet, vraagt Hamlet. Omdat niemand het zal merken, want iedereen is gek daar. Okay. Pas als een kleine stoet onder leiding van een priester, bestaande uit Laërtus en de koning en de koningin zijn ex komen begraven, dringt het tot Hamlet door dat het om Ophelia gaat. Laërtus en Hamlet vliegen elkaar bij het geopende graf in de haren en moeten uit elkaar getrokken worden. Hamlet neemt de uitdaging voor een duel met Laërtus aan, waarbij zo’n beetje iedereen omkomt, behalve Horatius die de ware toedracht van het drama aan de wereld moet vertellen. De koningin drinkt per ongeluk uit de vergiftigde kroes die voor Hamlet is bestemd. Laërtus steekt Hamlet met het giftige wapen, waarop Hamlet zo boos wordt dat ze hun wapens laten vallen om elkaar naar de keel te grijpen. De wapens worden verwisseld als ze die weer oppakken, waarna Hamlet Laërtus een giftige steek toebrengt. Razend steekt hij de koning neer als Laërtus op het randje van de dood het gifschandaal opbiecht. Uiteindelijk zijn er alleen maar verliezers.

 

Interpretaties

Ouweneel: “… Zo ongeveer elke criticus heeft zijn eigen interpretatie van het stuk. Dat pleit niet zozeer tegen de critici als wel vóór het geniale, ‘dus’ multi-interpretabele karakter van “Hamlet”. In de negentiende eeuw was Hamlet natuurlijk de romantische melancholicus. In de jaren vijftig van de twintigste eeuw, in een na-oorlogs Engeland van zelfonderzoek en heroriëntatie, beeldde de grote Engelse acteur Laurence Olivier hem uit als een ontheemde, introspectieve zoeker. In de revolutionaire jaren zestig was Hamlet een opstandige student. In de jaren zeventig presenteerde een Duitse voorstelling hem als een Baader-Meinhof-terrorist. Eind jaren tachtig stelde een Roemeense productie Denemarken voor als een totalitaire staat beheerst door een Ceausescu-achtige dictator. En in de jaren negentig, na de Golfoorlog, beeldde Mel Gibson Hamlet op het witte doek uit als een wijsneuzige, stoere jongen, terwijl de film ‘The Lion King’ belangrijke elementen van Hamlet overhevelde naar het dierenrijk. Rond 2000 zet de ene voorstelling ‘drastisch het mes in het aantal doden’, laat een andere voorstelling Hamlet resp. Ophelia in bepaalde scènes naakt optreden, presenteert de volgende (Poolse) voorstelling Rosencranz en Guildenstern als twee biseksuele vrouwen, die kennelijk seksuele ervaringen met Hamlet gehad hebben, en wordt de relatie tussen Hamlet en Horatio volgens een criticus als ‘duidelijk homo-erotisch’ gepresenteerd. Allemaal elementen die met het stuk als zodanig niets te maken hebben, er ook niets aan toevoegen, maar blijkbaar nodig geacht worden om het hedendaagse publiek te boeien…”. Er zijn Hamlet-opera’s bekend van onbekende componisten als Caruso (1789), Andreozzi (1792), Mercadante (1822), Maratzek (1840), Buzzolla (1848), Zanardini (1854), Stadtfeld (1857), Moroni (1860), Faccio (1865), Hopp (1874), Hignard (1888), Keurvels (1891), Marescotti (1894), Grandi (1898) en Zafred (1961). En van de bekendere componisten Hector Berlioz (1834) en Ambroise Thomas (1868). De meest recente toonzettingen zijn de opera ‘Ophelia’ van Rudolf Kelterborn (1982/83) en de opera ‘Hamlet’ van Carson Kievman (1987-92).

 

Hamlet als Messiaanse gestalte

Het ‘christelijke’ aan Hamlet ziet Ouweneel onder andere in de manier waarop de mens beschreven wordt als allesbehalve een prooi van het noodlot, maar met geweldige mogelijkheden in zichzelf: “… Als de mens al gevangene is dan niet van het noodlot buiten hem, maar van de zonde in hem…”. Hamlets wederwaardigheden hangen af van de goede of slechte keuzes die hij maakt ten aanzien van de geboden van God. Hamlet zegt dat hij geen mens kent die geen slaaf van zijn harttochten is. In de Bijbel wordt de zonde dan ook samengevat als (seksuele) verdorvenheid en geweldenarij. Gods ‘voorzienigheid’ doet niets af aan de menselijke ‘verantwoordelijkheid’: “… Wat zijn verantwoordelijkheid betreft is hij (Hamlet) een moordenaar, wat Gods voorzienigheid betreft is hij een ‘gesel en dienaar’ van God…”. Al naar gelang de mens de weg naar het heil gevonden heeft, zal de mens in het hiernamaals een ‘dienende engel’ in de hemel of een ‘jankend wezen’ in de hel zijn, om het in de onverbloemde taal van Laërtus te zeggen. Ouweneel ziet in Hamlet, vooral vanwege zijn eenzaamheid, een Messiaanse gestalte. Hij heeft alleen God tegen wie hij kan praten. Zie Job13:24, Job 16:19, Job 19:13 en 19, Ps. 41:10, Ps. 69:9, Ps. 88:9 en 19, Job 13:24, Joh. 7:5, Joh. 13:18. Of is Hamlet een soort Julius Caesar, hetzij in de Messiaanse dan wel anti-Messiaanse betekenis? In ieder geval heeft hij vanuit de hogere wereld een goddelijke opdracht gekregen om zijn vader te wreken door Claudius te doden. Ook de Bergrede beoogd nimmer het kwaad ongestraft te laten (zie bijv. Matt. 5:22-26). Het gaat hier niet om persoonlijke wraak, maar om het welzijn van het lánd. “… Hamlet is een man met een last op de rug – net als Christian in John Bunyans ‘Pilgrim’s Progress’…”. Hamlets opdracht steunt vooral op twee morele pilaren: de klassiek-christelijke gerechtigheid en de christelijke liefde. Hij faalt op de kritieke momenten in deze twee christelijke hoofddeugden. Hamlet jaagt de gerechtigheid na, maar vergeet de liefde. Dat beseft hij op het eind van zijn leven maar al te goed, wat zijn geestelijke grootsheid weergeeft. De val van de grote held is tevens zijn apotheose. Vandaar Horatio’s afscheidswoorden: “… Nu breekt een nobel hart. Goedenacht, lieve prins. En mogen zwermen engelen je naar je rust zingen…”.

 

Uitgave: Aspekt – 2004, 302 blz, ISBN 978 905 911 348 0, € 24,95

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten