Menu

dinsdag 4 juni 2019

Gewone genade – Willem Kent Krueger


Goede literatuur is altijd min of meer ontwrichtend, onberekenbaar en ‘niet normaal’. Als je krijgt wat je verwacht is het al geen literatuur meer. Dat is met “Gewone genade” ook zo. Het is een christelijk boek en toch knetteren hier en daar de vloeken van de bladzijden (wat de gelovige uitgever, Dingeman van Wijnen, blijkbaar de nodige nachtelijke hoofdbrekens heeft gekost, getuige zijn essay in het ND van 26 april 2019). Het is een ouderwetse ‘whodunit’, maar het stelt wel de ‘strenge, bittere dood’ aan de orde. Wat het sterven met je doet. Hoe je er misschien mee zou kunnen leven. En dat in een wereld waarin het onvermijdelijke einde in alle toonaarden wordt ontkend omdat alles mooi en jong en hip moet zijn. Dat alleen al maakt het verhaal meer dan de moeite waard. Over de Amerikaanse schrijver William Kent Krueger (1950): zie hier.

Totdat er wijsheid komt

De proloog stuurt al een beetje in de richting van hoe je over het verhaal moet denken - maar dat zijn kerkgangers natuurlijk wel gewend :). “ … Het was een zomer waarin de dood in vele gedaanten langskwam. Pech. Natuur. Zelfmoord. Moord. Je zou verwachten dat die zomer me is bijgebleven als tragisch, en dat is ook zo, maar toch niet alleen maar als tragisch. Mijn vader citeerde vaak de Griekse schrijver Aeschylus. Wie wil leren moet lijden. En zelfs als we slapen glipt de pijn, die niet vergeten kan, druppel voor druppel ons hart binnen, totdat, midden in onze eigen wanhoop en tegen onze wil, er wijsheid komt, door de vreeswekkende genade van God…”. Wie wil lezen moet ook lijden, dacht ik. Aan het woord is Frank, inmiddels een vijftiger, maar destijds een jongen van dertien. Als zijn vader, een dominee, midden in de nacht uit bed wordt gebeld, weet hij niet hoe gauw hij op moet staan: “ … Er lag een plas maanlicht op de vloer van de slaapkamer. Het getjirp van de krekels en andere insecten van de nacht brachten het duister tot leven. Het was nog geen juli maar toch al gloeiend heet…”. De sfeer die geschapen wordt doet me aan een openluchtconcert van Barbra Streisand denken: de stilte, het kabaal van krekels, voordat het applaus losbarst. De Amerikaanse droom voor mij. Frank wil met zijn vader mee, die een dronken vriend van het politiebureau moet halen: “ … De nacht is de duisternis van de ziel, en dat ik uit bed was op het moment waarop de rest van de wereld sliep gaf me een heerlijk zondig gevoel…”. Zijn broertje, 11 jaar, is zich ook al aan het aankleden. Wil niet achterblijven. Jake; twee koppen kleiner, rood haar, sproeten, “… twee oren die als handvaten van een suikerpot van zijn hoofd stonden…”. Daarom noemen ze hem naar een pop uit een tv-show: Howdy Doody. Meestal zegt hij geen woord in het bijzijn van anderen. Hij stottert verschrikkelijk. Papa is te moe en te slaperig om tegen de jongens op te treden. Toe dan maar. Frank is zo’n etter dat hij ook nog ter plekke verzint dat hij naar de wc moet, zodat ze mee mogen het politiebureau in. Een gebouw dat hij nog nooit van binnen heeft gezien. Papa's vriend heeft gevochten met een plaatselijke raddraaier - “… zwart haar met een kuif en altijd zwarte leren jasjes aan…” – die ook in een cel zit. “… Kijk es aan, als dat Frankfurter Kakworst en Howdy D-D-D-Doody niet zijn…”, treitert de laatste. De dominee praat met de agenten over de eerste dood van het grote sterven dat die zomer begint. Waarschijnlijk een ongeluk. Een kind met een beperking dat op de spoorlijn werd gegrepen door een trein: “ … Ik had nog nooit een jongen gekend die overleden was en het voelde vreemd en sinister, alsof Bobby Cole weggegrist was door een of ander monster…”. Op weg naar huis kotst de vriend van papa - die hij kent uit de Tweede Wereldoorlog en op zekere dag dakloos op de stoep had gestaan, waarna papa een kamertje in de kerk voor hem opknapte - de auto onder. Daarop sommeert papa zijn zonen naar huis te lopen. Ze vragen een krik mee voor het geval dat… Daarmee slaan ze onderweg vervolgens de autolampen van de plaatselijke raddraaier aan gort: “ … Hij had de coolste auto die ik ooit gezien had. Een zwarte Ford Deuce Coupe uit 1932 met zelfmoorddeuren, chromen sierlijsten en grote witte banden, en vlammen over de hele lengte van de zijkant…”. Had hij ze maar niet moeten pesten.

Graaien naar betekenis

Frank vertelt over de begrafenis van Bobby. Zijn vader die de dienst leidt. Zijn achttienjarige zus, die geopereerd is aan een hazenlip, ontzettend goed piano speelt in de kerk, maar ook midden in de nacht wie-weet-waar-vandaan het huis binnen komt sluipen. Zijn mooie moeder, die een hekel heeft aan het werk van zijn vader - oorspronkelijk een veelbelovende advocaat, de oorlog veranderde hem echter in een predikant – maar wel als soliste de sterren van de hemel zingt in het kerkkoor. Ze rookt, ze drinkt graag een glaasje, ze kookt beroerd, ze loopt met een grote boog om de kerkelijke vrouwenvereniging heen en ze schrijft: “ … Het was de periode dat mijn moeder erg weg was van het werk van de schrijfster Ayn Rand en besloten had dat zij ook een wereldberoemde schrijfster zou kunnen worden…”. Niet bepaald de ideale domineesvrouw en domineesfamilie dus. Als het gaat over de vraag waarom God Bobby uit het leven heeft weggenomen zegt Jake zonder te stotteren dat dat vast is omdat hij dan niet langer geplaagd wordt. Jake, zelf het mikpunt van spot, weet waar hij het over heeft. De vriend van zijn vader vertelt huilend in de kerk over de gave van eenvoud die de altijd tevreden Bobby om zich heen verspreidde. Frank: “ … Voor Bobby was de wereld een plek die hij aanvaardde zonder dat hij hem hoefde te begrijpen. Terwijl ik niks anders deed dan graaien naar betekenis, vol verwarring en angst…”. Met verwondering bedacht ik dat ik bijna precies dezelfde woorden had gebruikt in mijn recensie over “De vier maaltijden” van Meir Shalev, en dat ik niets van Bobby had en alles van Frank. Het verhaal is zeker niet alleen maar ernstig. Vol humor vertelt Krueger hoe Jake Frank betrapt terwijl hij in zijn zondagse pak door een kier in de schutting naar de waslijn met het indrukwekkende ondergoed van de voluptueuze buurvrouw staat te loeren. Hoewel de jongens plechtig beloven niet meer op de spoorrails te spelen, wandelen ze op een warme zaterdag toch naar de spoorbrug over de Minnesotarivier. En zonder het te weten naar de tweede dode. Ze zien hem tussen de naden van de bielzen door op de rivieroever liggen. Een indiaan doorzoekt zijn zakken. Wenkt hen. Zegt dat het een soort vriend van hem is. Waarschijnlijk dood door een attaque of een hartaanval. Op een beetje een enge manier legt hij zijn hand ‘als een spin’ op Jake’s been. Als de jongens door de politie verhoord worden verzwijgen ze, zonder dat ze dat met elkaar hebben overlegd, de indiaan. Weer begraaft de dominee de dode. In zijn ogen een zwerver. En vertelt Frank tegen iedereen die het maar horen wil over de vondst van het lijk, terwijl hij zijn rol in het verhaal steeds wat meer aandikt. Jake luistert spinnijdig toe.

Vloeken in de kerk

In het verhaal is er een prachtige rol toebedeeld aan Lise, een autistisch en doofstom meisje. Ze woont met haar geniale broer, een wereldberoemde, maar in de oorlog blind geworden musicus, in een kast van een landhuis op het platteland. Outsiders waar hun stinkend rijke brouwersfamilie geen raad mee weet. Lise voelt zich alleen op haar gemak bij haar broer. En bij de stotterende Jake, die haar feilloos lijkt aan te voelen, en met wie ze in gebarentaal heftig communiceert. Om het minste of geringste kan ze ontploffen. Niemand mag haar aanraken. Zelden komt ze het erf af. Lise gaat op in de tuin. Jake helpt haar. De dominee mag op zijn vrije dag graag met haar broer schaken, die de partij feilloos in zijn hoofd heeft zitten. De buitengewoon getalenteerde domineesdochter krijgt muziekles van de musicus annex oorlogsveteraan. Als ruil helpt ze hem met het op schrift stellen van zijn memoires. Ze heeft een ware obsessie voor hem opgevat. Tegelijk heeft ze verkering met zijn neefje. Om het allemaal nog ingewikkelder te maken: de musicus/oorlogsveteraan was ooit de eerste grote liefde van de domineesvrouw. Hij liet haar zitten om in New York te gaan studeren. Eenmaal verminkt terug kon de domineesvrouw niets anders dan oneindig medelijden met hem voelen. Broer en zus lijken op hun eigen manier gelukkig. Toch is de derde bijna-dode deze blinde. Uit het niets doet hij een zelfmoordpoging – waarvan de zus in volledige paniek Jake op de hoogte komt stellen. Op een zondag ligt hij zogenaamd ziek in bed omdat hij niet naar de kerk wil. De jongens hebben de pech dat hun vader iedere rustdag drie keer voorgaat in verschillende stadjes die geen eigen dominee hebben. Frank: “ … De mensen hielden van mijn vader in die landelijke kerkjes. Zijn preken waren niet zozeer stukjes evangelisch vuurwerk als wel kalme uiteenzettingen van Gods grenzeloze genade en ze werden goed ontvangen in deze gemeenschappen van verstandige boerenfamilies die in hun publieke leven net zo emotioneel waren als hun eigen hooibergen…”. Het valt niet mee om dominee te zijn. De vader van Jake moet optornen tegen drankmisbruik, relatieproblemen, mishandeling en de rassenproblematiek in Sioux County. In elke dienst wordt verwacht dat de voltallige domineesfamilie aanwezig is. Frank aan het eind van zo’n laatste preeksessie, als ze met z’n allen naar huis rijden: “ … Zoals altijd voelde ik me alsof ik geruime tijd in de hel had gezeten en eindelijk genade had ontvangen. Ik racete naar mijn slaapkamer en schoot andere kleren aan om andere dingen te gaan doen en van de dag te gaan genieten…”. Als Frank tegenover de kerkgangers plaatsvervangend van Jake een nationale held maakt die er voor gezorgd heeft dat de blinde net niet dood is gegaan, wordt Jake zo boos, dat hij in een stil moment voor de dienst, zo hard een paar vloeken uit zijn mond laat vallen, dat de hele wachtende goegemeente zich met open mond omdraait. Hij kan wel door de grond zakken…

Mooie dag
De daaropvolgende dode is de meest pijnlijke. De domineesdochter verdwijnt en wordt na een tijdje in de rivier gevonden. Lijkschouwing wijst op moord. Op een diep aangrijpende manier vertelt Krueger hoe deze boodschap iedereen van de sokken blaast. Alles verandert. Allemaal proberen ze op hun eigen manier weer overeind te krabbelen. In zo’n toestand kun je elkaar amper tot hulp zijn omdat je meer dan genoeg hebt aan jezelf. De totale vervreemding. Zelfs de vertrouwde voorwerpen in de omgeving lijken vijandig. Alles voelt verkeerd. Jake en zijn moeder kunnen geen Bijbel meer zien. De dominee preekt over godverlatenheid. En over de vraag wat ons rest als wat ons het liefste is ons wordt ontnomen: geloof, hoop en liefde. “ … Deze gaven, die de grondslag van de eeuwigheid zijn, heeft God ons geschonken en hij heeft ze ons in handen gegeven. Zelfs in de donkerste nacht hebben wij het nog in onze macht om te geloven. Kunnen we nog altijd de hoop omarmen. En ook al voelt het alsof niemand van ons houdt, we kunnen toch standvastig zijn in onze liefde voor anderen en voor God. Dat alles ligt in onze hand. God schonk ons deze gaven en hij neemt ze niet terug. Wijzelf kiezen ervoor ze terzijde te schuiven…”. Het klinkt bijna blasfemisch van goedkoopheid. Maar als een gekweld man als híj dat zegt: “… En of u in wonderen gelooft of niet, ik kan u verzekeren dat u er een zult ervaren. Misschien wel niet het wonder waar u om hebt gebeden. Het is onwaarschijnlijk dat God dat wat gebeurd is teniet zal doen. Het wonder is dit: dat u ’s morgens opstaat en weer in staat zult zijn de verbluffende schoonheid van de dag te zien…”. Ik dacht als vanzelf aan “Wat een mooie dag”, het liedje van Bløf – zie hier. De domineesvrouw houdt het niet meer bij haar man uit, die voor haar God vertegenwoordigt, en gaat haar heil zoeken bij haar eerste grote liefde: de blinde.

Een gebed, zo doodgewoon

Werkelijk iedereen die voorbijkomt zou door alle ontwikkelingen in de loop van het verhaal de mogelijke dader kunnen zijn, maar daar ga ik verder niet zoveel over vertellen natuurlijk. Hoe ben je als je dertien bent?! De eigenwijze Frank luistert stiekem zaken af waarvan hij liever niet had willen weten. Doet domme dingen waardoor hij zich gruwelijk in de nesten werkt. Tot overmaat van ramp verongelukt het gewezen vriendje van de domineesdochter ook nog. Of was het geen ongeluk? En als klap op de vuurpijl valt de plaatselijke raddraaier tijdens zijn werk in een conservenfabriek dronken van een verhoging, waarbij hij zijn nek breekt. Het is bijna teveel van het goede. Of slechte. Wat mij betreft gaat het mooiste fragment over de dominee die na de begrafenis van zijn dochter een zegen wil vragen voor de gezamenlijke maaltijd. Hij is gewend dat nogal uitgebreid te doen: “ … Het was in dat moment van stilte, terwijl het hoofd van mijn vader zich vulde met de woorden die hem gepast toeschenen, dat mijn moeder sprak. Ze zei, ‘In Gods naam, Nathan, kun je alsjeblieft, voor deze ene keer, eens gewoon bidden?’ Het was al stil in de zaal, een respectvolle stilte in afwachting van het gebed. Maar de stilte veranderde en waar we nu op wachtten was vol van onzekerheid en misschien zelfs dreiging, en ik deed mijn ogen open en zag dat iedereen naar mijn vader zat te staren. Naar de familie Drum. Het gezin van de dominee. Naar ons zaten te kijken alsof we een ramp waren die zich voor hun ogen voltrok. Mijn vader schraapte zijn keel en zei in de stilte die gevallen was, ‘Zou misschien iemand anders het gebed willen uitspreken?’ Niemand zei iets en de stilte werd pijnlijk. Toen antwoordde er naast mij een zachte hoge stem, ‘Ik wil wel bidden.’ Mijn hart stond stil. Want, Jezus, degene die dat zei was mijn stotterende broertje Jake. En hij wachtte niet tot mijn vader zei dat het goed was. Hij stond op van zijn stoel en boog zijn hoofd. Ik keek naar alle mensen om mij heen. Niemand kon er toe komen zijn ogen te sluiten en deze treinramp te missen. Ik bad zoals ik nog nooit gebeden had. O LIEVE GOD, LAAT DEZE MARTELING STOPPEN. Jake zei, ‘Hemelse V-V-V-.’ En toen stopte hij. O GOD, bad ik, MAAK ME DOOD, HIER EN NU. Mijn moeder legde haar hand voorzichtig op zijn schouder en Jake schraapte zijn keel en probeerde het nog eens. ‘Hemelse Vader, voor de zegeningen van dit eten en deze vrienden en onze familie willen we u danken. In Jezus’ naam, amen.’ Dat was het. Dat was alles. Een gebed zo doodgewoon dat er geen enkele reden was er ook maar iets van te onthouden. En toch ben ik in de veertig jaar sinds het gebed werd uitgesproken geen woord ervan vergeten. ‘Dank je wel, Jake,’ zei mijn moeder, en ik zag dat haar hele gezicht veranderd was. En mijn vader keek verbluft en bijna blij en zei, ‘dank je wel, jongen.’ En de mensen kwamen, alsof ze bevrijd waren uit een of andere hypnotische trance, heel langzaam in beweging en gingen in de rij staan met hun bord in de hand. En ik, ik keek naar mijn broer met iets dat grensde aan eerbied en ik dacht bij mezelf, DANK U, GOD…”.

Wonderen gebeuren
Vanaf die tijd stottert Jake niet meer: “ … Na de begrafenis van Ariël nam mijn moeder Jake nog een keer mee naar de logopedist. Na afloop vertelde hij me dat ze hem stevig hadden doorgezaagd over de onverklaarbare verdwijning van zijn spraakgebrek. Toen hij bleef volhouden dat het een wonder was keken ze hem aan alsof hij zei dat hij een kikker gekust had en daarna drie wensen had mogen doen…”. Jake: “ … Wonderen gebeuren, Frank. Maar het zijn andere wonderen dan ik altijd dacht. Niet zoals Lazarus en zo…”. En even verder: “ … Ik bedoel, misschien zou iemand anders het wel helemaal niet als een wonder zien, maar voor mij voelde het zo…”. Ik denk dat dat kan. Ik denk dat je er open voor moet staan. Ik denk dat het te maken heeft met de manier waarop je naar de werkelijkheid kijkt, en dat is in het geval van een gelovige een hele andere dan die van experimenterende wetenschappers. Ik denk dat je het gevoel kunt hebben dat er iets of iemand om jou heen is die zorgt dat jouw voet zich aan geen steentje stoot.

Uitgave: Van Wijnen – 2019, vertaling Dingeman van Wijnen, 384 blz., ISBN 978 905 194 548 5, € 19,95
Rechtsreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten