Menu

donderdag 30 oktober 2014

Stoner – John Williams


Eindelijk hebben we hem dan besproken op de leesclub: “Stoner” van de herontdekte auteur John Williams (Clarksville/Texas 1922 – Fayetteville/Arkansas 1994; ik recenseerde eerder “Butcher’s Crossing” en “Augustus”). Dé hype van 2012. Volgens Arnon Grunberg zou het mijn leven veranderen. Nou, ik kan u zeggen: dat was geenszins het geval. Waren mijn verwachtingen te hoog gespannen? Kunnen boeken die de hemel in worden geprezen alleen nog maar tegenvallen? Ik was het eigenlijk wel met Maarten ’t Hart eens die in dit filmpje vertelt dat hij er niet kapot van was. Totdat ik het verhaal zag dat Bos Theaterproducties op de planken bracht (ongesubsidieerd!). De media doen er over het algemeen nogal negatief over - op zijn zachts gezegd - maar ik vond het schitterend. Wat mij vooral heel anders over “Stoner” heeft laten denken, is de inleiding die regisseur Ursul de Geer voor de uitvoering van het stuk, weggaf. Wat een enthousiasme, wat een vervoering, wat een passie voor een boek. Je hebt altijd weer derden nodig om voorbij jezelf te leren kijken…

Verliefd
En daar kan William Stoner over meepraten. Als arme boerenzoon vertrekt hij naar de landbouwuniversiteit van Missouri om nieuwe ideeën en methoden te leren, waardoor de grond meer op zou kunnen gaan brengen. Botje wordt bij botje gelegd. Hij kan bij een neef van zijn moeder inwonen, in ruil voor ochtendlijke en avondlijke arbeid: het vee eten geven, eieren verzamelen, de koeien melken en als er tijd over is brandhout hakken (uiteindelijk ploegt en egt hij ook nog de akkers, karnt hij boter en graaft hij boomstronken uit). Zoals William zich door al die karweien heen werkt, zo werkt hij zich ook door zijn lessen heen: stug, grondig, plichtsgetrouw, zonder vreugde en zonder zorgen. Tot hij in het tweede jaar van zijn studie Archer Sloane ontmoet, die de verplichte inleiding in de Engelse letterkunde doceert, en waar alle studenten een beetje bang voor zijn. Als Sloane een gedicht van Shakespeare voordraagt reageert William als lamgeslagen: “… William Stoner merkte dat hij zijn adem enige tijd had ingehouden. Hij ademde voorzichtig uit, zich er scherp van bewust dat zijn kleren met het ontsnappen van lucht uit zijn longen over zijn lichaam bewogen. Door de ramen viel het licht schuin naar binnen en het bescheen de gezichten van zijn medestudenten, zodanig dat het uit henzelf leek te komen en in een schemering uitdoofde (alsof de schrijver het over een schilderij van Rembrandt heeft!). Een student knipperde met zijn ogen en er viel een smalle schaduw op een wang, waarvan de haartjes door het zonlicht werden bestreken. Stoner merkte dat de stevige greep van zijn vingers om het bureaublad ontspande. Hij staarde naar zijn handen toen hij ze omdraaide, verbaasde zich erover hoe bruin ze waren, over de ingewikkelde wijze waarop de nagels op zijn ruwe vingertoppen pasten. Hij meende te kunnen voelen hoe het bloed onzichtbaar door de kleine aderen en bloedvaten stroomde, zwak en onbestendig vanuit zijn vingertoppen door zijn lichaam klopte…”. Als Sloane vraagt naar de betekenis van het sonnet kan William geen antwoord geven. Toch had ik tijdens de eerste keer lezen niet door dat dit het beslissende moment is waarop William Stoner zich tot de letteren bekeert. Dat snapte ik pas toen acteur Reinout Bussemaker op het toneel met zijn armen begon te zwaaien en naar adem hapte, alsof hij op het punt stond een toeval te krijgen.
Wat Chajm voor Itsik betekent in “De bibliotheek van onvervulde dromen” (zie mijn één na laatste blog), betekent Sloane voor William in “Stoner”. Beiden openen ze een nieuwe, onbekende en daardoor betoverende wereld. Stoner switcht naar een ander studieprogramma en heeft het later over “… de leegte die hij zo miraculeus te boven was gekomen…”. “… U bent verliefd. Zo eenvoudig is het…”, zegt Sloane tegen Stoner. Stoner’s ouders aanvaarden gelaten en verdrietig dat hun enige zoon een andere weg kiest dan ze voor hem in gedachten hadden: hij wordt docent Engels op de universiteit waar hij op het hoogtepunt van de Eerste Wereldoorlog (in tegenstelling tot zijn studievrienden verkiest hij niet mee te vechten) zijn doctorsgraad haalt, en blijft dat tot zijn dood.

De vrouw eist, de man ontwijkt
Wat er verder gebeurt in zijn leven? Eigenlijk niets dan narigheid.
Op een feestje komt hij zijn vrouw tegen: een mooie, lange, dunne, blonde, verwende, neurotische bankiersdochter. Edith. Ze is zo beschermd opgevoed dat ze nooit op de gedachte is gekomen dat ze ergens verantwoordelijk voor zou kunnen zijn. Ze trouwen veels te snel. Vanaf de eerste nacht wil ze niet dat William haar aanraakt. Binnen een maand weet hij dat zijn huwelijk is mislukt. Geduldig verdraagt hij haar nukken en grillen. Als ze op een gegeven moment een kind wil draait ze om als een blad aan de boom, en vrijt ze met Stoner tot de stukken eraf vliegen – twee maanden lang. Dan is de passie definitief over. Enfin: dat kind dat komt er. Een meisje. Grace. Edith die weigert voor het kindje te zorgen ligt constant ziek, zwak en misselijk in bed. Dus voedt Stoner zijn dochter alleen op. Hij adoreert haar. Is Edith jaloers? Als Grace hard op weg is een buitengewoon mooi en intelligent schoolmeisje te worden, kaapt haar moeder haar onder de vleugels van Stoner vandaan. Alles moet anders. Hun dochter is veels te eenzaam, ze moet onder de mensen komen. Hippe kleren aan. Dansen, lachen, praten. Populair worden. Het is of Edith haar man via Grace wil straffen. Op een gegeven moment gaat het zelfs zo ver dat ze alle spullen uit de studeerkamer van Stoner smijt, en er zelf haar intrek neemt: ze heeft artistieke aspiraties. Hij kan wel in de overdekte serre terecht, waar het s’winters niet te harden is van de kou en s’zomers niet te harden van de hitte. Ze laat er ook nog eens Grace en haar vriendinnetjes spelen, zodat Stoner’s papieren door de war raken, en sommige boeken vernield worden. Ze maakt zoveel mogelijk lawaai op momenten dat hij wil werken. Eist alle aandacht op van de studenten die voor hem langs komen – en haar al gauw een gek wijf vinden. Stoner ondergaat het allemaal stoïcijns. En dat maakt Edith alleen nog maar kwaaier. Hun dochter wordt de inzet van het miserabele huwelijk. Ook Grace laat dat apathisch gebeuren. Ze sluit zich in zichzelf op, laat zich ringeloren door haar tirannieke moeder en als student bezwangeren door een jongen waar ze niet om geeft - enkel en alleen om uit haar ouderlijk huis weg te komen, lijkt het. De jongen komt op het slagveld om tijdens WO II, zonder zijn zoon gezien te hebben. Grace raakt langzaam maar zeker aan de drank. En Stoner denkt: ik ben blij dat ze dat tenminste nog heeft – die drank.
Ik vind het allemaal treuriger dan treurig. “Doé wat, Stoner!”, dacht ik steeds. Het verhaal is tekenend voor de visie die Lisette Thooft bespreekt in “De onverzadigbare vrouw (en de afwezige man)” – zie mijn blog van 02.12.13: “… Vrouwen zeuren, mannen zwijgen – weten relatietherapeuten. Hoe erger vrouwen zeuren, hoe harder mannen zwijgen. Maar hoe langer mannen zwijgen, hoe koppiger vrouwen zeuren. ‘De vrouw eist, de man ontwijkt’ was de kop boven een artikel in het wetenschapskatern van NRC-Handelsblad…”. Niets nieuws onder de zon, dus…

Het maakt niet uit
Stoner houdt van het les geven, maar op de universiteit wordt hij eveneens gepest, door een meerdere die hij tegen zich in het harnas heeft gejaagd. Ook dat neemt hij lijdzaam en gelaten. 'Het maakt niet uit' en 'Het doet er niet toe', zijn zinnetjes die ik voor mijn gevoel veels te vaak tegen kom in het boek. Toch is er een periode in zijn leven waarin Stoner echt gelukkig is: als hij verliefd wordt op een studente die zijn passie beantwoordt. En wonder-boven-wonder gunt Edith hem die buitenechtelijke relatie. Maar ook aan deze liefde komt een eind, als er praatjes van komen op de universiteit en zijn vijand zijn vriendin in het ongeluk dreigt te storten, met hem erbij. Ze verkwanselen hun loopbaan niet aan de liefde. Hadden ze dat wel moeten doen? Ik weet het niet. Het lijkt of hun identiteit gekoppeld is aan hun vak, hun passie voor literatuur. Ze zijn wat ze doen. Als ze dat opgeven, verraden ze zichzelf, zullen ze niet en nooit meer zijn die ze waren – zeggen ze. Alsof ze zichzelf trouw willen blijven (daar heeft Stoner toch wel een handje van: een paar keer komt hij voor zichzelf op, als zijn beroepseer wordt aangetast). Ze laten zich niet kapot maken door de buitenwereld, die sterker is dan hun verhouding – en dus gaan ze uit elkaar.

Als ik meer van haar had gehouden
Alle verhalen van John Williams worden naar het eind toe beter. Op zijn sterfbed kijkt Stoner op een magnifieke manier terug op zijn leven. Misschien stelde het allemaal niet zoveel voor, maar hij heeft er wel vrede mee: “… Kalm, redelijk, stond hij stil bij de mislukking die zijn leven moest lijken te zijn. Hij had vriendschap en de intimiteit van vriendschap gewenst die hem onder de mensen konden houden. Hij had twee vrienden gehad, eentje die een zinloze dood had gevonden voordat hij gekend was, en de andere die zich nu zo ver weg onder de levenden had teruggetrokken dat … Hij had de doelgerichtheid en de nog altijd verbindende passie van het huwelijk gewenst. Ook die had hij gekregen, en hij had niet geweten wat hij ermee aan moest, en die was weggekwijnd. Hij had liefde gewenst. En hij had die liefde gekregen, en hij had er afstand van gedaan, had die in de chaos van de potentiële mogelijkheden laten ontglippen. Katherine. Dacht hij. ‘Katherine’. En hij had docent willen zijn, en hij was er een geworden. Al wist hij, en had hij altijd geweten, dat hij het grootste deel van zijn leven een middelmatig docent was geweest. Hij had over een soort integriteit gedroomd, een soort ongedeelde puurheid. Hij had compromissen aangetroffen en bedreigende afleiding door onbeduidende zaken. Hij was wijs geworden, en was na verloop van de vele jaren op onwetendheid gestuit. En wat nog meer. Dacht hij. Wat nog meer? Wat had je verwacht, vroeg hij zich af…”.
En misschien wel het allermooiste, over Edith: “… Soms kwam Edith de kamer in, nam plaats op het bed naast hem en spraken ze met elkaar. Ze spraken over alledaagse dingen – over mensen die ze oppervlakkig kenden, over een nieuw gebouw dat op de campus verrees, over een oud gebouw dat werd gesloopt. Maar wat ze zeiden leek er niet toe te doen. Er was een nieuw soort rust over hen gekomen. Het was een stilte die veel weg had van het begin van een liefde. En bijna zonder erover na te denken wist Stoner waarom die er was gekomen. Ze hadden zichzelf de pijn vergeven die ze elkaar hadden aangedaan en gingen op in wat hun leven samen geweest had kunnen zijn. Hij bekeek haar nu bijna zonder spijt. In het zachte licht van de namiddag zag haar gezicht er jong en rimpelloos uit. Als ik sterker was geweest, dacht hij. Als ik meer had geweten. Als ik had kunnen begrijpen. En ten slotte dacht hij, genadeloos: als ik meer van haar had gehouden. Alsof hij een grote afstand moest afleggen, bewoog zijn hand zich over het laken dat op hem lag en raakte haar hand…”.

Gewoon
“Stoner” laat zien dat je je in je introverte wereld heel gelukkig kunt voelen, ook al ben je dat in de extraverte wereld helemaal niet.
Blz. 212: “… Op de hoek leverde de straatlantaarn zwak verzet tegen de omringende duisternis…”; misschien is deze zin een goede metafoor voor het leven van William Stoner, zei iemand op de leeskring. Zijn zwijgende, taaie doorgaan, ook als het tegen zit, heeft best wel iets heldhaftigs: the struggle for live.
“Stoner” heeft mijn leven niet veranderd, nee. “Stoner” heeft mijn leven wél bevestigd. En dat is heel wat anders. “Stoner” is het leven, zoals ik dat overal om me heen zie. Gewoon; en niet ‘groots en meeslepend’. Maar misschien is ‘gewoon’ wel goed genoeg…

Uitgave: Lebowski Publishers – 2012 (oorspronkelijke uitgave 1965), vertaling Edzard Krol, 304 blz., ISBN 978 904 881 383 4, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

donderdag 23 oktober 2014

Alles stroomt – Vasili Grossman


Dit jaar gaf uitgeverij Balans twee herdrukken uit van de naoorlogse Joods-Russische schrijver Vasili Grossman (1905-1964): "Klein leven" en "Reis door Armenie". Grossman was oorlogscorrespondent voor ‘De Rode Ster’, en maakte in die hoedanigheid o.a. de slag om Stalingrad en Berlijn en de bevrijding van het concentratiekamp Treblinka mee. Hij werd vooral beroemd vanwege zijn roman “Leven en lot”, dat nog voordat het verscheen door de KGB in beslag werd genomen. Ik ga de genoemde titels niet bespreken, omdat daar denk ik al genoeg over geschreven is en wordt, maar wel het veel minder bekende, gedesïllusioneerde “Alles stroomt”, waarin hij kritiek uit op de vervolging van de Sovjet-Joden onder Stalin en het stalinisme vergelijkt met het nationaal-socialisme. Hij bleef er, in het geheim, vanaf 1955 tot een jaar voor zijn overlijden aan werken. “Alles stroomt” werd in 1970 in West-Duitsland uitgegeven en rond dezelfde tijd ook in het Engels vertaald. Vanwege de censuur kon de roman pas in 1989 in Rusland worden gedrukt. Het verscheen in het tijdschrift ‘Oktober’ en maakte heftige reacties los.

Vrijheid
“Alles stroomt” is geen makkelijk, maar wel een bijzonder indrukwekkend boek. Hoofdpersoon Ivan Grigorjevitsj komt na de dood van Stalin vrij uit de wereld van de strafkampen, waar hij dertig jaar heeft doorgebracht, omdat hij tijdens een college een betoog tegen de dictatuur hield: “… hij verklaarde dat de vrijheid een groot goed was, evenveel waard als het leven, en dat mensen door inperking van hun vrijheid werden verminkt alsof hun vingers en oren werden afgehakt, en dat de vernietiging van vrijheid gelijk stond aan moord…”.
Hij gaat op bezoek bij de enige die hij nog kent: zijn neef Nikolaj. Verder is iedereen hem vergeten. Zelfs zijn lief, Anja, stopte na achttien jaar met brieven schrijven - omdat ze dood was, dacht hij. In werkelijkheid liep ze tegen iemand anders aan.
“… De tijd had kalm en gewetensvol doorgewerkt – eerst was de man uit het leven van de mensen uitgeschreven en afgereisd naar het geheugen, toen raakte hij ook daar zijn verblijfsvergunning kwijt, verhuisde naar het onderbewuste en dook nog maar zelden op, als een duveltje uit een doosje, onverwacht, heel even maar, en tot hun schrik…”.
De verschijning van Ivan zet Nikolaj aan tot enig verontrust overdenken van zijn meegaandheid met het meedogenloze Sovjetbewind. Er waren wel héél veel onschuldige burgers en boeren vermoord. Hij had de leugens over talentvolle Joodse wetenschappers voor waar aangenomen, omdat dat wel zo gemakkelijk was - apothekers zouden pillen met gedroogde luizen hebben verkocht, in kraamklinieken zouden vrouwen en baby’s met syfilis worden besmet, tandartsen zouden je inspuiten met kaak- en tongkanker, er waren luciferdoosjes met giftige lucifers in omloop gebracht, enzovoort, enzoverder - en had de leiders van de socialistische staat vereerd en gehoorzaamd uit angst voor honger, marteling en Siberië. Goed, hij had dan wel niemand verraden, maar hij had het ook nooit voor wie dan ook opgenomen.
Zijn vrouw hoopt ondertussen dat Ivan zich in het badhuis gaat wassen: “… in hun bad zou dat nooit zo grondig kunnen, bovendien zou het bad daarna met geen zuur of loog meer schoon te krijgen zijn…”.

Judas
Even verder stuit Ivan op zijn welvoldane verklikker: Pinegin. Diens wroegende gewetensnood verdwijnt als sneeuw voor de zon, als hij merkt dat Ivan van niets weet, en hij vergeet hem totaal als hij in een restaurant een zalmfilet om van te watertanden voorgeschoteld krijgt.
En toch. Voordat iedereen vol afschuw met het vingertje naar de verraders, de rapporteurs en informanten gaat wijzen schrijft Grossman een heel hoofdstuk over hoe iemand kon vervallen tot ‘judas’. Hij vertelt hoe mensen onder druk werden gezet, gemarteld en met de dood bedreigd als ze weigerden anderen aan te geven. De massa was gehersenspoeld. Er waren er die als het ware betoverd raakten door de kracht van de nieuwe wereld, die niets liever wilden dan er bij horen, er deel van uitmaken. Veel mensen gehoorzaamden de leiders uit plichtsbesef. Sommigen geloofden vast in de straffende hand van Stalin, zoals anderen in God - dachten dat hun leugens een hoger doel dienden, zagen achter hun rapporten de waarheid oplichten, offerden alles op het altaar van het vaderland. Sommigen wilden rijk worden, omdat ze van armoede bijna waren gestorven.
Veel mensen werden aangegeven, niet omdat ze iets tegen de staat hadden ondernomen, maar omdat ze iets tegen de staat zouden kúnnen ondernemen. Bij voorbaat dus (ik moest denken aan de Huizense jihadgangers, en kreeg daar toch een beetje een ongemakkelijk gevoel bij).

Massamoord
Ivan vindt werk als slotenmaker in een werkvoorziening voor invaliden en huurt een slaapplaats bij een liefdevolle weduwe. Ze vertelt hem over haar voormalige werk bij een landbouwcomité dat zich bezighield met de ‘dekoelakisering’, de onteigening van zelfstandige boeren ten bate van de kolchozen (collectieve staatsboerderijen). Ze vertelt hoe de gezinshoofden werden opgepakt: de eerste arrestanten werden allemaal doodgeschoten. Daarna werden de gezinnen weggevoerd.
Ze vertelt over de ‘ontmenselijking’ van de koelakken: “… je ging niet bij die parasieten aan tafel zitten, een koelakkenkind was walgelijk, viezer als een luis. De koelakken werden als vee beschouwd, als varkens, alles aan hen was afstotend, ook hun persoonlijkheid, en ze hadden geen ziel, en ze stonken, en ze hadden allemaal geslachtszieken, en het ergste was dat ze vijanden van het volk waren en anderen uitbuitten…”. Vervolgens vertelt ze hoe de boeren in de Oekraïne, aan de Don en aan de Koeban werden doodgehongerd. Daar is weinig over gepubliceerd, dus dit is een vrij uniek en een ten hemel schreiend verslag. Zelden heb ik zoiets onthutsends gelezen.
Stalin gaf het bevel al het zaaigoed dat er op het platteland te vinden was weg te halen. Er was niets meer te eten: “… De vrouwen bleken taaier dan de mannen, zij klampten zich verwoeder aan het leven vast. Terwijl ze meer te verduren hadden – voor eten komen kinderen bij hun moeder. Sommige vrouwen praatten op hun kinderen in en kusten hen: niet huilen, heb wat geduld, waar moet ik het vandaan halen? Anderen werden razend: hou je kop of ik vermoord je! en sloegen ze om ze te laten ophouden. Weer anderen liepen het huis uit en gingen bij de buren zitten om hun krijsende kinderen niet te hoeven horen…”. Ze heeft het over een meisje in een huis vol lijken, die haar tanden in een houten stoelpoot had gezet, en gromde als een hond, en over krankzinnigen die de doden slachtten en kookten en opaten. Ze vertelt over boerenkinderen die op handen en voeten uit de bossen kwamen gekropen om in de stad iets eetbaars te vinden. Hoe ze in de goot werden geschopt als ze in de weg lagen. De dorpen die onbewoonbaar waren door de stank van de lijken, die niet meer weg was te branden. Ze zegt dat het verschrikkelijk was wat de Duitsers de Joden hebben aangedaan, maar dit waren Sovjets tegen Sovjets…

Slavenziel

In het laatste gedeelte van het boek spuit Ivan zijn gedachten over Lenin en Stalin en de Russische ziel : “… Het wordt tijd dat de ontraadselaars van Rusland begrijpen dat de mystiek van de Russische ziel is geschapen door duizend jaar slavernij en door niets anders…”. Vrijheid is het grootste goed wat er bestaat, maar de Russen kunnen er niet mee omgaan: “… In de loop van de Russische revolutionaire beweging raakte de liefde voor het volk, een eigenschap van veel Russische revolutionaire intellectuelen – wier zachtmoedigheid en lijdzaamheid sinds de oude christenen ongeëvenaard leken – vermengd met diametraal daaraan tegengestelde, maar ook bij veel Russische revolutionaire hervormers voorkomende neigingen – een onvermurwbare minachting voor menselijk lijden, eerbied voor abstracte principes, en de vaste overtuiging dat niet alleen vijanden, maar ook de eigen kameraden vernietigd dienden te worden zodra zij deze principes ook maar enigszins afwijkend interpreteren…”.
Over Lenin: “… Revolutionair zijn alleen zij die een aanslag doen op het fundament der fundamenten van het oude Rusland – de slavenziel. Maar het liep zo, dat Lenin met zijn revolutionaire bezetenheid, fanatieke geloof in de juistheid van het marxisme en totale onverdraagzaamheid jegens andersdenkenden bijdroeg tot de ontwikkeling van juist dat Rusland dat hij met heel de kracht van zijn fanatieke ziel haatte…”. Via de achterdeur kwam de totalitaire mentaliteit weer binnen!
De titel slaat op de leer van de Griekse filosoof Herakleitos dat alles voortdurend veranderd. Panta rhei. Echter, sommige dingen veranderen nooit: “… Maar natuurlijk is er ook veel veranderd, veranderingen zijn niet te vermijden. De staat zonder vrijheid heeft zijn derde fase bereikt. Lenin heeft hem gegrondvest. Stalin heeft hem opgebouwd. En nu is de derde fase aangebroken: de staat zonder vrijheid is klaar en, zoals de bouwers zeggen, in bedrijf genomen…”.
Toch kan Ivan als oude man vergeven en heeft hij het geloof in de mens niet verloren:
“… Alle mensen die hem in hun zwakheid, grofheid en boosheid kwaad hadden gedaan – hem met geweerkolven het kantoor van zijn ondervrager in hadden geduwd, hem met verhoren van zijn nachtrust hadden beroofd, hem hadden belasterd op vergaderingen, de mensen die met hem gebroken hadden, die in het kamp zijn brood hadden gestolen, hem hadden geslagen – hadden dat niet gedaan omdat ze dat wilden. Zij hadden verraden, belasterd en banden verbroken omdat er anders niet te leven viel, en toch waren zij mensen. Zij wilden niet echt dat hij, na zijn liefde verloren te hebben, oud en eenzaam naar zijn verlaten huis moest lopen. De mensen wensten niemand kwaad toe, maar deden hun leven lang kwaad…”. Wat een grote ziel!
“Alles stroomt” was het eerste boek dat kritiek uitte op de Sovjetstaat: geen wonder dat het geboycot werd.

Uitgave: de Geus - 2009, vertaling: Anne Stoffel, 224 blz., ISBN 978 904 451 465 0, €14,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

donderdag 16 oktober 2014

De bibliotheek van onvervulde dromen – Peter Manseau


Soms vind ik het ook wel leuk om het stof van een wat ouder boek te blazen. In dit geval “De bibliotheek van onvervulde dromen”, dat zich afspeelt in de vaak wrede, maar altijd sprookjesachtige Jiddische wereld, die ook door anderen - zoals b.v. Chaim Potok, Isaac Bashevis Singer, Marc Chagall en Elie Wiesel – op een bijna magische manier tot leven is gebracht.
Als zoon van een katholieke ex-priester en een uitgetreden non zit Peter Manseau (Boston – 1975) religie in het bloed. Hij studeerde godsdienstwetenschappen en literatuur; is redacteur bij ‘Search, The Magazine of Science, Religion and Culture’, en was een van de oprichters van de prijzenwinnende website ‘Killing The-Budha.com’.

Overleven op een vlot van woorden

In “De bibliotheek van onvervulde dromen” laat Manseau een 21-jarige, afgestudeerde, agnostische, Amerikaanse theologiestudent kennis maken met een Russische Jood van in de negentig, die zich de laatste grote Jiddische dichter noemt: Itsik Malpesj. De eerste heeft een baantje aangenomen bij een Joodse non-profit organisatie waar hij geschonken boeken in een bibliotheek moet sorteren. Hij wordt uitgekozen omdat hij een beetje Hebreeuws kent. Al gauw komt hij erachter dat hij daar niets aan heeft, omdat het om Jiddische boeken gaat; en Hebreeuws en Jiddisch verschillen net zoveel van elkaar als Engels en Latijn. Natuurlijk laat hij het er niet bij zitten en probeert zichzelf Jiddisch aan te leren. Wat erg helpt: er komt een bloedmooi, tot de joodse orthodoxie bekeerd meisje stage lopen in zijn magazijn (hij laat haar trouwens in de waan dat hij eveneens Joods is - ze deelt met hem het bed en voelt zich flink belazerd als ze erachter komt dat ze een relatie heeft met een katholieke goj: hij heeft n.m. wel erg veel verstand van de Bijbel - wat volgens mij allemaal nogal aanvechtbaar is, want ik betwijfel of een echte orthodoxe gelovige geneigd is tot seks voor het huwelijk, en - mocht ze iemand zijn geweest die als het zo uitkwam alle ver- en geboden aan haar laars lapte – als ze niet helemaal achterlijk was toch op z’n minst had kunnen opmerken dat ze met een onbesnedene van doen had - maar dit allemaal even terzijde…), die met een doos vol Jiddische brieven van haar overgrootmoeder aan komt zetten. Hij helpt haar die te ontcijferen. Dat lukt zo goed, dat hij uiteindelijk in staat is de stapel notitieboeken waar Malpesj hem op trakteert, te vertalen. Hierdoor worden we het leven van Itsik Malpesj in getrokken, dat bijna een eeuw beslaat. Het begint in het Russische dorpje Dubossarij, waar hij tijdens een pogrom wordt geboren. Malpesj zegt dat zijn leven heeft bestaan uit golven die hem voortdurend naar beneden dreigden te sleuren: “… Hoe ik dat heb overleefd? Door op een vlot van woorden te drijven…”. Schrijven om het hoofd boven water te houden. Schrijven als heling. Schrijven als therapie. Een thema dat de laatste tijd vaak in mijn blogs opduikt: zie “Mijn tijdperk van de angst” van Scott Stoffel; “Toen ik zweeg” van Nicky Robinson; “Het geluid van vallende dingen” van Juan Gabriel Vásquez . En eigenlijk kan ik niéts mooiers bedenken.

Andere verhalen bestaan niet
“De bibliotheek van onvervulde dromen” gaat over de liefde voor verhalen, het wonder van taal en de betovering van boeken. Aan de ene kant zijn er hoofdstukken die geschreven zijn onder de titel “Aantekening van de vertaler”, waarin allerlei bespiegelingen over het vertaalwerk en de Jiddische literatuur aan bod komen, aan de andere kant zijn er hoofdstukken die geschreven zijn onder de kop “De memoires van Itsik Malpesj”, waarin de dichter zijn verhaal doet.
Als Itsik een jaar of tien is, raakt hij geobsedeerd door een jongen op het jesjieve-schooltje waar hij naar toe gestuurd wordt: Chajm. Hij merkt dat Chajm achter zijn Talmoedboeken heel wat anders zit te lezen dan moet, en tóch alle antwoorden weet op de netelige vragen die ‘der Lerer’ af en toe op hem afvuurt. Hij heeft het er met zijn vader over, die denkt dat Chajm een wonderkind is, die misschien wel de geheimen van de Zohar en de Kabbala zit uit te vissen. Itsik papt met hem aan. Voor een cent per dag wil Chajm hem wel inwijden in zijn wereld. Elke morgen, voor dag en dauw, schept Itsik een paar uur ganzenstront in de zaak waar zijn vader werkt - er worden donzen dekbedden gemaakt - om die cent te kunnen betalen. Hij krijgt er van Chajm dagelijks een uitgescheurde boekbladzijde voor terug. Plus commentaar. Niets geen Zohar of Kabbalah, maar cyrillisch schrift. Chajm leert hem Russisch. Poesjkin, Toergenjev, Dostojevski: “…’Het is een verhaal,’ zei Chajm. ‘Een verhaal?’ ’Een verhaal over een man die een oude vrouw vermoordt en dan verliefd wordt op een prostituee die hem dingen over God bijbrengt.’ ‘Een verhaal uit de Tora?’ ‘Nee, een christelijk verhaal. Een Russisch verhaal.’ ‘Een verhaal vol geheimen?’ ‘Andere verhalen bestaan niet,’ zei Chajm…”. Van de opwinding en hartstocht die zich bij het ontsluiten van deze nieuwe wereld van Itsik meester maakt, springen de tranen in je ogen. Toch duurt zijn duizelingwekkende gelukzaligheid niet lang. Als zijn vader er achter komt dat Itsik zich zijn zuurverdiende geld door iemand laat aftroggelen, komt er een hardhandig einde aan de relatie tussen hem en Chajm. Echter: het zaad is gezaaid en het bloed kruipt waar het niet gaan kan; áltijd… Itsik’s roeping staat vast. Hij weet het zeker. Hij is een dichter.

Basjerte
Door een domme actie van Itsik belandt zijn vader in de gevangenis, en weet zijn moeder niets anders te verzinnen dan hem, vanwege de algehele dorpswoede, naar een vriendin in Odessa te sturen. Deze vriendin heeft een dochter, Sasja, en deze Sasja wordt Itsik’s muze. Ook al heeft hij haar nooit gezien. Behalve op een foto. Al dichtend begeeft Itsik zich als een soort Don Qiuchot op weg. In een gapperskar komt hij in Odessa aan (bandieten kidnappen loslopende jongens om ze te verkopen aan het leger van de tsaar). Hij vindt een Jodenkroeg waar hebraïsten en jiddischisten elkaar bijna de koppen inslaan, met een achterkamertje waar Joodse kranten worden gedrukt – voor het nieuws hoort de cafébaas zijn bezopen klanten uit – en een zolderkamer, waar wonder-boven-wonder de moeder van Sasja woont. Sasja zelf is allang naar Erets Jisroël vertrokken om sinaasappels te kweken. Geeft niets; Sasja blijft zijn ‘basjerte’, zijn lotsbestemming (“… Ze is er vanaf het begin geweest, ze is altijd dichterbij dan het lijkt, en ze wacht er gewoon op om gevonden te worden…”). Op een dag voert de kroeghouder annex krantenuitgever Itsik zo dronken als een toeter, om hem vervolgens als verstekeling per boot mee te zenden in een kist vol houten letterstaafjes, naar het land van onbegrensde mogelijkheden: Amerika. Nóg verder weg van Sasja.
Een straatbende vangt hem op. De leider - hoe is het mogelijk: Chajm. Itsik werkt zich uit de naad in een textielatelier. De uitbater houdt ook nog een drukkerij op poten. Hij wordt omgekocht. Als hij zich met de lelijke zuster van de uitbater verlooft, zal hij de kans krijgen om als dichter op te treden. Eén avondje van roem overkomt hem. En dat is genoeg, want wie zit er onder de aanwezigen: Sasja. Zijn basjerte. Jawel. Kort zijn ze bij elkaar. Nog veel langer uit elkaar. En tenslotte vinden ze elkaar na een lang leven weer terug in een bejaardentehuis in Jeruzalem. Zoals ik al zei: een sprookje.

Kerk en Israël

Wat Peter Manseau mijn inziens vooral goed onder woorden heeft gebracht is de huiver en afschuw die er onder de Jiddische bevolking leeft i.v.m. de zogeheten ‘jodenzending’. Een New Yorkse uitgever drukt Bijbels in het Jiddisch. Niet om aan de Joden te slijten, maar aan evangelische emigranten, die met bosjes uit Europa komen en de Joden willen bekeren (wat door de laatsten gevoeld wordt als het willen ontnemen van hun bestaansrecht, hun wortels en identiteit). Jezus was de slechtste Jood die er heeft bestaan, zegt iemand. Wie wil er nu geen Jood meer zijn, merkt een ander op.
Hoeveel boter hebben christenen op hun hoofd? Het zijn de christenen waarvan de Joden in het verleden het meest te lijden hebben gehad. Als er een dode Russische jongen wordt gevonden krijgen de Joden de schuld: “… Wie zal zeggen waar leugens het best gedijen? In het donker, zoals een schimmel? In het heldere licht, zoals een bloem? In Dubossarij gedijen ze overal. Ze schoten wortel op de markt, waar ze door kooplui werden gekoesterd. Ze bloeiden in de kapellen, waar ze door priesters werden geoogst. Het gepeupel fluisterde dat de jongen door de Joden was vermoord. De Joden hadden zijn bloed nodig, zo ging het oeroude verhaal, om hun matses te zoeten en hun wijn dik te maken; ze hadden zijn bloed nodig voor hun pesachmaal. Natuurlijk! Wie anders, o wijze lieden van Dubossarij? Wie anders dan de Joden zouden een jongen vermoorden en hem langs de weg achterlaten zodat een christelijke landman op hem zou pissen? Wie anders dan de Joden zouden zo geheimzinnig met hun motieven omgaan en hun zaak zo slordig uitvoeren? Wie anders dan de Joden zouden hun eigen galg bouwen, hun eigen strop knopen, en de beul inhuren om hun hals op te rekken? Het is inmiddels jaren later en nog steeds verbijstert het me dat Joden weten dat die leugen al duizend jaar wordt verteld, terwijl christenen hem telkens weer als een openbaring beschouwen. Het is hemeltergend dat wij ons door zo’n stelletje imbecielen laten beoordelen en vermoorden. Zelfs met de laars van een Kozak in zijn hals zou een Moldavisch boertje nog zijn best doen te vragen wie de Jood is die hem tegen de grond heeft geslagen…”. Het laatste wat je doet is de kont van je vijand kussen. Dat mag duidelijk zijn.
Voor wie het interesseert: ik vind dat iemand als Simon Schoon zich wel heel indringend over de kloof tussen Kerk en Israël heeft geuit – zie hier.

Uitgave: Signatuur – 2010, vertaling Miebeth van Horn, 388 blz., ISBN 978 905 672 329 3, €14,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

vrijdag 3 oktober 2014

De vergeetclub – Tosca Niterink


Nu ik toch het onderwerp ‘alzheimer’ bij de kop heb - zie mijn vorige blog: dit jaar verscheen ook “De vergeetclub”, een boek vol korte columns, waarvan sommigen eerder in het NRC waren te lezen, van schrijfster annex actrice Tosca Niterink (1960 - schreef o.a. "Klimmen naar kruishoogte", een verslag over haar 1200 km. lange voettocht naar Santiago als amateurpelgrim). Zo doordacht als Koos Neuvel deze ziekte doorlicht, zo hilarisch hangt Niterink haar ervaringen aan de grote klok…

Om je tranen te lachen
Allebei hebben ze er grote moeite mee om hun moeder naar een verpleeghuis te brengen – dat kun je haar toch niet aandoen! Voor allebei komt het moment dat ze moeten toegeven dat het niet anders kan. In een aangrijpend hoofdstuk over de begeleiding van alzheimer-patiënten merkt Neuvel op dat je absoluut gezegend moet zijn met humor als je met deze mensen omgaat. Laat dat nu nét Niterink’s handelsmerk zijn. Al is in “De vergeetclub” de lach vaak een manier om de tranen tegen te houden. Het is niet leuk om je moeder te zien aftakelen, het is zelfs vreselijk, maar als het niet anders is, maak er dan vooral het beste van – lijkt Niterink mee te willen geven.
”De vergeetclub” is het verhaal over het wel en wee van acht bejaarde vrouwen die geen idee hebben dat ze in een gesloten woongroep van een verpleeghuis bivakkeren. “Oh ja? Vind ik het leuk hier?”, vraagt haar moeder aan Niterink als die haar voor de zoveelste keer vertelt dat ze woont op de plek waar ze is. Soms is ze erg verdrietig en wil ze mee naar huis. Later gaat ze haar medebewoonsters meer en meer zien als vertrouwde kantoorcollega’s, en sommeert ze Tosca iedere keer als ze komt hen ‘netjes een hand te geven’.

Ouder wordt kind; kind wordt ouder
Terwijl de bewoonsters als kleine meisjes naar elkaar toetrekken, jaloers zijn, katten, lol hebben, ruzie maken, soms hartverscheurend lief en tergend dwars zijn, wordt Tosca Niterink al sussend, troostend, knuffelend en gek doend, in de ouderrol gedrongen:
“… Mijn moeder is eindelijk aaibaar geworden…”.
Niterink heeft het over een groep oudjes die zo dement zijn dat ze zich afvraagt waarom er nog wordt geprobeerd ze rechtop in een rolstoel te laten zitten: “… Waarom mogen ze niet in een wandelwagen liggen of in een draagzak hangen, tegen een warm mensenlichaam aan?...”. Misschien komt dat er, met het toegenomen inzicht van vandaag-de-dag, ooit nog wel eens van, hoop ik.
Net als de begeleider in de vorige blog proberen Niterink en haar vriendin uit te vissen waarmee iedere individuele bewoner te paaien is: “… Ik weet sinds kort hoe ik Piek (die snel huilt) rustig kan krijgen, ze is namelijk wiskundelerares geweest. ‘A2 min 2ab is b2,’ zeg ik. Ze kijkt me helder en met een glimlach aan…”, en over Van Haren die stewardess is geweest: “… ‘Ze heeft omgekeerde Gilles de la Tourette,’ zegt Annie, ‘als je naar haar stewardessenverleden vraagt, begint ze te zingen.’…”.
Een vrouw die altijd woedend door roddelmagazines bladert, “… Ik zie de dubbeldikke kersteditie van de Margriet in haar rollatormand liggen. ‘Ze is overgestapt op radicaal feministische undergroundlectuur,’ grap ik tegen Annie…”, keert als een blad aan een boom om als haar een zak vol appelflappen wordt voorgehouden: “…‘Dankjewel, lieverd,’ zegt ze opeens op heel andere toon…”.

Eten
De relatie met eten verandert. De moeder van Tosca doopt haar speklapje in klodders mayonaise en appelmoes terwijl ze daar ooit van walgde. De magnifieke beschrijving over wat er gebeurt als Tosca de afdeling trakteert vanwege haar moeders verjaardag:
“… In de huiskamer scheef hangende bejaarden in hun rolstoelen, met blauwe plekken en verband om hun benen, zich maar half bewust van het feit dat ze bestaan. Maar ze leven op als ze de schaal met glimmende gebakjes zien. Handen worden uitgestoken, grijpen mis, of blijven verkrampt boven de schaal zweven. ‘Hier, neem maar een soesje, daar krijgt u niet zulke vieze vingers van,’ zegt Annie tegen een vrouw die een tompouce platknijpt…". En even verder: “… Een vrouw doopt dankbaar haar hazelnootmokkagebakje in de groentesoep. Tijdens het verjaardagsfeest moest ik ook al een paar keer ingrijpen om te voorkomen dat mijn moeder een hap paling met slagroom in haar mond stopte…”. De absurde gesprekken: “…‘Enig, al die kleine gebakjes,’ zegt Glims. ‘Ik neem aan dat het nog heel wat zorg vereist om ze groot te brengen.’ ‘Inderdaad,’ beaam ik. ‘Hebben ze al gegeten?’ ‘Ja,’ zegt Annie, ‘gelukkig wel, ze zijn doodmoe en gaan nu op stok.’ …”. En: “… Ik ga rond met de snoeppot, er zitten gekleurde dropsleutels in. ‘O, heirlijk (sommige mensen zeggen niet ‘heerlijk’, maar ‘heirlijk’), zuster! Ik hou een felblauwe snoepsleutel voor de neus van Glims. ‘O, wat schitterend,’ roept ze vol bewondering. ‘Die vorm, die kleur, waar vind je zoiets? Kun je dat ergens kopen?’ ‘Ja hoor, gewoon in de winkel. Wilt u hem hebben? ‘ ‘Ik? Nou, beter van niet. Ik weet niet of ik de verantwoordelijkheid aankan. Zoiets vergt natuurlijk een hoop zorg, ik neem aan dat je het regelmatig water moet geven en zo.’…”.

Groundhog day
Eigenlijk is het op de afdeling iedere dag ‘groundhog day’ (titel van een film waarin alles steeds weer opnieuw begint). De bewoners vergeten wat zich voordoet weer onmiddellijk. Dat heeft soms zijn voordelen. Je vergeet de pijn van het leven. Je vergeet wie je allemaal hebt verloren: je vrienden, je familie. Steeds zijn de dingen nieuw en verrassend. De moeder van Tosca is vergeten dat ze niet van handwerken houdt, en breit er lustig op los. Het lijkt of de bewoners eeuwig in het ‘hier en nu’ leven (een toestand waar wij eindeloos mindful-cursussen voor moeten volgen). De moeder van Niterink vindt het zeker niet allemaal kommer en kwel in het verpleeghuis: “… ‘O,o!’ zucht ze nog maar een keer,‘wat hebben we het hier toch goed!’ ‘Is dat zo, mam?’ Mijn moeder kijkt Annie en mij beurtelings doordringend aan, en dan zegt ze : ‘Maak dat jullie hier ook geplaatst worden.’…”.
De verhaaltjes zijn door-en-door herkenbaar, ontroerend, en met een buitengewone aandacht voor wat er allemaal in de kleine wereld van een huiskamer vol dementerenden gebeurt, geschreven. Evenals Koos Neuvel legt Tosca Niterink de nadruk op de kwetsbare schoonheid die zich in alzheimer schuilhoudt. Met een variatie op de slogan van de NCRV: als je goed kijkt, zie je zó veel meer.
Een hoorspel over "De vergeetclub" is in voorbereiding.

Brillendans

Goed. Nog een laatste voorbeeld om de zaak af te sluiten: “… ‘Ik ben mijn bril kwijt,’ zegt Glims. ‘Ik heb er eentje op,’ zegt Map, ‘is die misschien van u?’ ‘Nou, verhip! Ik geloof het wel, dank u.’ ‘Maar ik dan?’ twijfelt Map. ‘Wacht,’ zegt mijn moeder, ‘ik heb er eentje om mijn nek hangen!’ ‘O, dank u,’ roept Map blij. ‘Er ligt hier ook een bril op tafel,’ wijst Wormerveer. ‘O, dan zal die van mij zijn,’ zegt mijn moeder, ‘want ik kan de mijne niet vinden.’ Ze zoekt in de tas. De inhoud wordt steeds wonderlijker. Twee tandenborstels, een suikertang, de afstandsbediening van haar tv. ‘Wat moet je hier allemaal mee, mam?’ Ik hou een schuursponsje omhoog en een soeplepel. ‘Tja,’ zegt ze en begint dan te schaterlachen, ‘geen idee.’ ‘Ik zie niks door deze bril,’ roept Map. ‘Ik ook niet,’ zegt Glims. Er volgt een groepsbrillenwisseling, die nog meer verwarring schept. Op de gang hangen foto’s van de dames en aan de hand daarvan kunnen we de boel reconstrueren...”. Jaren geleden werkte een kennis van mij op een grote zaal van een verpleeghuis. Bij het naar bed gaan gingen alle kunstgebitten in een glas water dat op ieders nachtkastje stond om des morgens netjes gepoetst te worden. Ik zal maar niet vertellen wat er volgde toen bleek dat een hulpvaardig oudje alle tanden bij elkaar in een afwasteiltje met sopwater had gedeponeerd.

Uitgave: Podium – 2014, 157 blz., ISBN 978 905 759 666 7, €16,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier