Menu

maandag 28 september 2015

Nu begrijp ik je – Huub Buijssen


Subtitel: Over verborgen verwachtingen en verlangens tussen mannen en vrouwen

Hoe komt het toch dat ‘onmogelijke liefdes’ zo ‘onmogelijk’ zijn? Klinisch psycholoog, gezondheidszorgpsycholoog en psychogerontoloog Huub Buijssen (1953) kan je dat precies vertellen. “Madame Bovary” (zie mijn vorige blog) is zowat een casestudy bij “Nu begrijp ik je”. Het boek gaat over relatieconflicten, die van alle kanten zo uitgebreid onder de loep worden genomen dat het verhaal bijna in een lichtchaotische informatiebrij ontaardt, ware het niet dat een serie luchtscheppende, grappige, relativerende, cartoonachtige plaatjes voor de nodige onderbreking zorgt. Natuurlijk zijn echtelijke ruzies een doodserieuze zaak. Maar ik heb ook verschrikkelijk gelachen om “Nu begrijp ik je”. Met dank aan degene die mij dit boek ter hand stelde.

Arme mannen

Wat blijkt: negen van de tien ruzies wordt door vrouwen gestart. Jawel. Het is meestal de vrouw die kritiek heeft op de man (voor alle duidelijkheid, dat zegt Huub Buijssen niet omdat hij een man is, hij heeft die informatie van de bekende Nederlandse psychologe Martine Delfos). Voor mannen is het misschien onvoorstelbaar, maar Buijssen vertelt naar aanleiding van een onderzoek waarin vrouwen werd gevraagd te kiezen tussen hun man of vriendinnen - hij kwam het zo’n twintig jaar geleden in een Duits psychologieboek tegen - dat vrouwen voor het merendeel kiezen voor… hun vriendinnen: “… Een recent Engels onderzoek bevestigt nog eens dat voor veel vrouwen hun vriendinnen belangrijker zijn dan hun man. Dit onderzoek was zelfs nog schokkender voor het zelfbeeld van de man: niet alleen moesten ze de vriendinnen van hun vrouw voor laten gaan, maar ook hun schoonmoeder (op nummer één), en ook foto’s en de mobiele telefoon. Vriend of echtgenoot staat nog in de top vijf, maar als er sprake is van ernstig geldgebrek, bleek een vijfde van de 4000 ondervraagde vrouwen bereid haar partner af te staan in ruil voor 775.000 euro…”. Echt waar. En dat komt allemaal omdat vrouwen nu eenmaal anders in elkaar zitten dan mannen. Mannen zijn gefocust op competitie, vrouwen op verbondenheid: “… Voor vrouwen zijn en blijven gesprekken over mensen en hun gevoelens net zo belangrijk als eten en drinken (mannen bestempelen dat al gauw als ‘roddelen’). Vandaar dat vriendinnen zo’n belangrijke rol spelen in hun leven. Vrouwen hebben andere vrouwen als ondersteunend netwerk nodig. Ze toetsen voortdurend hun denkbeelden aan elkaar, ze delen hun zorgen en pleziertjes, ze gebruiken elkaar als klaagmuur en praatpaal. Vriendschappen tussen vrouwen zijn dan ook intens en intiem…”.

“De vrouw is anders dan de man. En daar komt al die herrie van.” (Marc van den Eynde)
Voor mannen is het altijd even wennen dat vrouwen op dezelfde manier over hun vriendinnen praten als over een romantische relatie. Het nadeel is dat vrouwenvriendschappen snel om kunnen slaan in felle ruzies en heftige vijandschap. En het tweede grote nadeel is dat vrouwen dezelfde closeness, nabijheid en intimiteit willen van hun partner. Zelfs op de EERSTE plaats van hun partner! Terwijl mannen van nature juist graag afstand houden (zie bijvoorbeeld ook mijn blog over “De onverzadigbare vrouw en de afwezige man”), en hun problemen het liefst alleen verwerken (nu snap ik ook waarom leesclubs voornamelijk bevolkt worden door vrouwen, terwijl Peter Buwalda in "Zomergasten" beweerde dat je in je eentje van een goed boek - en goede muziek - hoort te genieten). Mannen denken in termen van ‘ik’; vrouwen in termen van ‘wij’. Mannen zijn zakelijk; vrouwen emotioneel. Mannen uiten zich rechtstreeks, vrouwen draaien nogal eens om de pot (ter illustratie: zie het “Relatie Woordenboek” van “Loesje”). Mannen zoeken naar oplossingen, vrouwen tonen meegevoel. Mannen willen op zijn minst respect dan wel bewonderd worden, zich bewijzen, de held zijn, sterk zijn, onafhankelijk zijn, zich onderscheiden van de rest en vooral niet afgaan. Vrouwen zoeken harmonie, willen erbij horen, zich aansluiten bij anderen en opgaan in hun omgeving. Mannen zijn allergisch voor eisen en commando’s en lopen te pochen zonder zich een seconde te schamen. Vrouwen willen ‘zorgen’, en scheiden daarom vaker van een gelukkige dan van een ongelukkige man. Het grootste schrikbeeld van een jongen is ‘minderwaardig’ zijn. Het grootste schrikbeeld van een meisje is 'niet aardig' gevonden te worden.

Er is hoop
Mannen hebben vooral een hekel aan ‘zeuren’. En dat doen vrouwen vaak en veel. Volgens een onderzoek onder 3000 mensen van de Engelse krant “The Daily Mail” klagen vrouwen elk jaar gemiddeld 7920 minuten tegen hun man: “… Dit staat gelijk aan tweeënhalf uur zeuren per week, of vijfenhalve dag zeuren per jaar. De meeste mannen (83 procent) gaven toe dat het gezeur van hun vrouw vaak wel terecht was. De helft gaf zijn vrouw daarom binnen een halfuur haar zin en 21 procent gaf zich na enkele uren gewonnen (dus het heeft absoluut effect). Van de vrouwen bekende 87 procent dat ze het hun man soms toch wel erg moeilijk maakten…”. Uit een Brits onderzoek onder 3000 getrouwde stellen kwam ook nog eens naar voren dat er gemiddeld twee uur per week geruzied wordt: “… Daardoor wordt er wekelijks meer dan twee uur niet of nauwelijks met elkaar gesproken. Bij elkaar opgeteld is dat bijna tien dagen mokken per jaar. Slechts de helft van alle koppels geeft toe dat zij medeverantwoordelijk zijn voor de slechte verstandhouding door superkritisch of overgevoelig te reageren…”. Verder is het zo dat vrouwen in alle culturen en maatschappijen - onbewust - vallen op mannen die goed geld verdienen en een hoge status hebben (wat evolutionair gezien natuurlijk volkomen op zijn plaats is). Maar die mannen moeten daar veel voor doen. Is een stel eenmaal getrouwd, dan kun je dan ook wachten op de klacht van de verbinding zoekende vrouw, dat de man alleen maar met zijn werk bezig is. Waarop de man weer geschokt is dat zijn vrouw zó ondankbaar kan zijn: hij doet het toch allemaal voor haar en voor de - eventuele - kinderen?! Omdat het deel van het brein dat reageert op beloningen, zoals verliefdheid, nauw verbonden is met het woedecentrum, zullen mensen die het meest van hun partner houden het hardste ruzie maken: ze vechten letterlijk om elkaars liefde. En als we maar boos genoeg zijn, wordt ook nog eens de hersencentra voor logisch redeneren zo goed als inactief. Met alle gevolgen van dien. Ik ga het verder maar niet over de verschillende seksdrive hebben; daar weet iedereen met een wat langere relatie zo’n beetje alles van, vermoed ik. Overigens: er is wél hoop. Mannen en vrouwen komen dichter bij elkaar naarmate ze ouder worden. Door de verminderende oestrogeenproductie is de vrouw in staat sneller opgewonden te raken en door het afnemende testosteron heeft de man iets langer tijd nodig om op te warmen. Bovendien veranderen vrouwen in wezens die als ze in de spiegel kijken ineens denken: “Hé, ik ben er ook nog”. En mannen concluderen: “Hé, er zijn ook anderen”.
Toch mag het al met al gerust een wonder heten dat het vaak nog zo goed gaat tussen de seksen…

Onmogelijke verwachtingen
Volgens Buijssen komen de meeste, zo niet alle ruzies voort uit onuitgesproken dan wel botsende dan wel verkeerde dan wel te hoge verwachtingen. Evenals Madame Bovary door haar boeken, zijn wij door alle films, tv-series en reclames die we zien, gaan geloven in een torenhoog romantisch ideaal. Negentig procent van de Amerikanen en zeventig procent van de Nederlanders droomt van “De Ene Ware”. Maar die ene ware is de Messias niet. We hebben verschillende karakters, we kijken op een verschillende manier naar de werkelijkheid en we hebben verschillende normen en waarden. We zullen die verschillen onder ogen moeten leren zien en onze onvolmaakte, tekortschietende partner met al zijn eigenaardigheden moeten leren accepteren. Mensen zijn namelijk onverbeterlijk: “… Uit onderzoek naar het effect van psychotherapie blijkt dat zelfs mensen die vele jaren achter elkaar vier keer in de week gedurende een uur op de divan hebben gelegen bij hun psychiater daardoor nauwelijks veranderden: op een schaal van 0 tot 10 punten niet meer dan een half punt. En bedenk dan dat het hier gaat om mensen die gemotiveerd waren om iets aan hun persoonlijkheid te doen en geholpen werden door professionals die een jarenlange opleiding hadden gehad om aan de persoonlijkheid te sleutelen…”. Naarmate mensen ouder worden, worden ze zelfs nog een beetje meer zichzelf. De lieverds worden liever en de sacherijnen sacherijniger. De andere kant van het verhaal is dat we niet de ander, maar wel onszelf kunnen veranderen. Buijssen vertelt over een proef onder verzorgenden in Duitsland die de opdracht kreeg een groep lastige, mopperende bejaarden, die ze bij voorkeur meden, te behandelen alsof ze de meest vriendelijke en aardige oudjes waren die er bestonden. Wat bleek; na een paar weken hielden ze werkelijk van hen. Een positieve benadering levert altijd een positieve reactie op. Uiteindelijk is dat niet alleen fijn voor je partner, maar ook voor jezelf.

Hoe ouder, hoe gekker

Het rare is dat sinds wij trouwen uit liefde, en dat is nog niet eens zo heel lang, de echtscheidingscijfers door het plafond schieten. Gearrangeerde huwelijken lopen vaak veel positiever. Ze mogen dan weliswaar op een lager pitje beginnen, het gaat steeds beter. Een Marokkaanse vrouw van middelbare leeftijd zegt in het boek dat dat komt omdat vaders veel meer levenservaring hebben dan hun kinderen en daardoor beter weten wie er bij hen past. Filosoof Stine Jensen vertelde vorige week tijdens een filmcollege waar ik bij aanwezig was, dat hoe meer stellen verschillen (qua leeftijd, uiterlijk, nationaliteit, godsdienst, sociale klasse, enzovoorts) hoe minder de relatie een kans van slagen heeft. Daar komt bij dat we leven in een cultuur die streeft naar perfectie. Jagen naar geluk is ons emotionele handelsmerk. De ander moet ons in de zevende hemel brengen. Faalt hij of zij dan hoppen we naar de volgende, die daartoe misschien wel bij machte is. Maar die volgende gaat ook vervelen. Helaas ligt de helft van je vermogen om gelukkig te zijn al bij je geboorte vast: geluk zit in je genen. Veertig procent van je geluk wordt bepaald door je eigen actie en gedrag. Je zult zelf je leven spannend moeten maken. Slechts tien procent van je geluk heeft te maken met je omstandigheden: “… Wellicht vind je het moeilijk om te geloven, maar of je nu jong bent of oud bent, in een villa woont of in een gewoon rijtjeshuis, rimpels hebt of een strakke huid, of je drie keer per jaar op vakantie kunt gaan naar een ver land of dat je amper geld hebt om een weekje in eigen land door te brengen, of je de duurste merkkleding draagt en in het bezit bent van de nieuwste gadget of dat je je qua kleren en elektronica geen enkele luxe of uitspatting kunt veroorloven – de kans dat je gelukkig of ongelukkig bent, is ongeveer gelijk…”. Het goede nieuws is dat veel huwelijksrelaties qua welbevinden een U-patroon laten zien. De ongelukkigste tijd is als je in de kleine kinderen zit: je leven bestaat voornamelijk uit ‘racen’. Ook al maken de meeste jonge ouders en jonge-ouders-bladen je heel wat anders wijs. Een langlopend onderzoek onder 21.000 Britse en Duitse mannen en vrouwen toonde aan dat mensen vanaf hun 45ste tevredener worden met hun bestaan en de top van hun geluk bereiken als ze 74 zijn. In “Zin” nr.7 van juni 2015 stelt de Amerikaanse onderzoeker Arthur Stone zelfs dat je ergens tussen de tachtig en vijfentachtig jaar het gelukkigst bent. En ik maar denken dat oud en bejaard gelijk staat aan ellendig en eenzaam! De volhouder wint. Hoe ouder, hoe gekker, zullen we maar zeggen.

Al dat praten heeft nog nooit wat uitgehaald
Deel een van dit boek maakt duidelijk hoe aanvaringen ontstaan. Deel twee bestaat uit een uiteenzetting van zeven communicatietechnieken die je kunnen helpen om vruchtbaarder om te gaan met kritiek en deze niet te laten ontaarden in steeds terugkerende heilloze ruzies. We zijn geneigd ons te verdedigen tegen kritiek, maar de strijd aangaan werkt eigenlijk nooit. Zowel jijzelf als de ander zullen de hakken in het zand zetten. Pissige mannen trekken zich terug; pissige vrouwen gaan kijven. Het is zaak de ander te ontwapenen, bijvoorbeeld door hem/haar (een beetje) gelijk te geven. Het is zaak door de bril van je partner te kijken. Het is zaak open te staan voor andermans gevoelens, want ieder mens wil diep in zijn hart gehoord en begrepen worden. Het is zaak te praten over elkaars verwachtingen, en dat is nog niet eens zo eenvoudig, want de meeste mensen hebben geen idee wat hen precies drijft. “Ik voel …” uitspraken zijn erg nuttig bij het verwoorden van emoties en gedachten, want gevoelens zijn nooit fout. Een beetje slijmen kan ook geen kwaad (in de psychologie ‘stroking’ genoemd). Vertel verder vooral wat je wil, want anderen - en met name mannen - kunnen dat niet ruiken. En als je niet wilt praten is dat ook best. “Al dat praten heeft nog nooit wat uitgehaald”, zegt mijn moeder altijd. Toch heeft bijna niemand een moeder die zó kan kletsen, als ik, denk ik wel eens. Edoch; doen heeft net zoveel, zo niet meer effect. Ophouden met zeuren en zeiken en daarvoor humor en waardering in de plaats stellen zal ieders leven veranderen in een zonnige alpenweide, volgens Buijssen. En dat wisten we met z’n allen natuurlijk allang…

Uitgave: Spectrum – 2010, 333 blz., ISBN 978 904 910 437 5, € 17, 99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

donderdag 17 september 2015

Madame Bovary - Gustave Flaubert



Afgelopen weekend heb ik het filmcollege van alweer de 17de editie van “Film by the Sea” in Vlissingen gevolgd; een evenement waarin de link tussen literatuur en film wordt onderzocht. Dit jaar draaide alles om het universele thema 'onmogelijke liefde'. Gidsen: Gerlinda Heywegen, Stine Jensen en Harry Peters. De laatste deed een boekje open over zijn favoriete personage: “Madame Bovary”. Het bijna archetypische verhaal (zie dit grappige filmpje) over een verveelde doktersvrouw in de provincie, die boven haar stand leeft en overspel pleegt, om aan de leegte en banaliteit van haar leven te ontsnappen. Dat loopt natuurlijk niet goed af. “Madame Bovary” blijft een eindeloze inspiratiebron en een interessant onderwerp voor discussie over de mens en de liefde. Peters maakte inzichtelijk hoe verschillende filmmakers “Madame Bovary” in beeld hebben gebracht, waarna we de nieuwste interpretatie van Flauberts meesterwerk kregen te zien: die van regisseuse Sophie Bartes (Verenigde Staten, 2014). Het is best een leuk kostuumdrama, maar persoonlijk vind ik het boek duizend keer beter. De film oogt vrij vlak, terwijl het echte verhaal barst van de emotie. Dat zegt wel wat over onze cultuur, denk ik. Gaan wij de kant van de Japanners op, zoals ik mij afvroeg in mijn blog over “Het geluid van vallende sneeuw”? Je zou het bijna zweren. Misschien zijn we al dat gezoek naar ons ‘authentieke zelf’ inmiddels wel een beetje zat. Het verhaal van Peters was zo goed, dat ik vanzelf zin kreeg om de klassieker te herlezen.

Madame Bovary, c’est moi

Peters noemde “Madame Bovary” de eerste volwaardige roman in de wereldliteratuur. Mij is altijd verteld dat dat “Don Quichot” van Cervantes was. Een verhaal waarvan het eerste deel in 1605 werd gepubliceerd, en het tweede deel in 1615. Hoe dan ook, toen “Madame Bovary” tussen 1 oktober en 15 december 1856 voor het eerst als feuilleton werd gepubliceerd in “La Revue de Paris”, werd de schrijver Gustave Flaubert (Rouen 1821 – Croisset 1880) door openbare aanklagers vervolgd voor obsceniteiten (hoewel je het boek ook als een zedenschets zou kunnen lezen: ‘loop je achter vreemde kerels aan, dan zal het je slecht vergaan’). Dat resulteerde in een geruchtmakende rechtszaak in januari 1857. Evenals later W.F. Hermans (“Ik heb altijd gelijk”, 1952) en Gerard Reve (“Nader tot u”, 1966-1968), verweerde hij zich door een beroep te doen op de autonomie van de literaire tekst: een auteur kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor de opvattingen van een romanpersonage. Na de vrijspraak op 7 februari, werd “Madame Bovary” een bestseller. Critici prezen de roman om zijn psychologische diepgang en de sterk uitgewerkte sociale kritiek. Het boek is een aantal malen vertaald in het Nederlands; in 1904 door G.H. Priem, in 1940 door C.J. Kelk, in 1960 door Margot Bakker - de editie die ik heb gelezen - en in 1987 door Hans van Pinxteren. Flaubert deed er meer dan vier jaar over om zijn verhaal te vervolmaken. Hij schreef het net zolang over tot iedere zin klopte en de muzikaliteit van de tekst nergens meer haperde. De tot in de puntjes verzorgde schrijfstijl, waaronder een heftige gevoeligheid merkbaar is - beroemd werd zijn uitspraak: “Madame Bovary, c’est moi” - maakte hem tot een van de grootmeesters van de Franse literatuur. Elke beschrijving van dingen en situaties onderzocht hij van te voren tot in de finesses. Zo is “Madame Bovary” dan ook nog eens een schitterend tijdsdocument: “… Charles daalde de trap naar de benedenverdieping af en ging de eetkamer (van een herenboer) binnen. Twee couverts met zilveren bekers wachtten al op een kleine tafel vlak naast een groot hemelbed, bekleed met bedrukte stof, waarop Turken waren afgebeeld. Er hing een geur van lavendel en vochtige lakens, die ontsnapte uit een hoge eiken kast recht tegenover het raam. In een hoek stonden op de vloer zakken koren naast elkaar. Dat was het overschot van de nabijgelegen voorraadschuur, die via drie stenen treden te bereiken viel. Als versiering van de ruimte was er aan een spijker in de muur, waarvan de groene verf schilferde door de salpeter, een kop van Minerva opgehangen, uitgevoerd in zwart krijt en voorzien van een vergulde lijst, die in Gothische letters aan de onderkant het opschrift droeg: ‘Voor mijn lieve pappa.’…”.

Molenpaard
Anders dan in de film begint het boek met Charles, de toekomstige man van Madame Bovary, een niet bijster intelligente student medicijnen. Hij deed mij sterk aan “Stoner” denken: “… Hij begreep er niets van; hij kon luisteren zoveel hij wilde, het drong niet tot hem door. Toch werkte hij, hij bezat stapels dictaten. Hij verrichtte zijn bescheiden dagelijkse taak op de wijze van het molenpaard, dat in een kring rondloopt, met kleppen voor de ogen, zonder te weten wat er tussen de stenen vermalen wordt…”. Hij zakt als een baksteen voor zijn artsenexamen, maar vijf jaar later wordt hij toch nog beloond met een tamelijk goede uitslag. Even terzijde; Flauberts vader was arts. Charles doortastende moeder regelt een dorpspraktijk en een vrouw voor hem. Een vijfenveertig jarige weduwe: lelijk, mager als een lat, met een gezicht vol pukkels, en liegend dat ze rijk is. Al gauw wordt hij vrijwel vermorzeld tussen hun op- en aanmerkingen: “… Hij moest niet zoveel eten! Waarom moest hij altijd met een borrel klaarstaan als er iemand binnenliep? Waarom was hij zo stijfhoofdig geen flanel te willen dragen?...”. Gelukkig gaat de weduwe snel dood. Hij rouwt op zogenaamd gepaste wijze, maar went snel aan het alleen zijn:
“… Hij kon nu eten wanneer hij wilde, uitgaan of thuiskomen zonder opgaaf van redenen en zich, als hij vermoeid was, languit op bed uitstrekken, dat nu ruimte in overvloed bood…”. Bovendien vindt iedereen hem zielig, en wordt hij overal vertroeteld, zo ook bij een boer wiens gebroken been gespalkt moet worden, en die een waanzinnig mooie dochter heeft. Daar is ze dan: Madame Bovary! De boer heeft al snel in de gaten dat Charles een rooie kop krijgt als hij naar zijn Emma kijkt. “… Hij vond de dokter wel een beetje miezerig klein en het was niet precies de schoonzoon die hij zich voorgesteld had…”, maar toch praat hij Charles - die natuurlijk geen woord durft te zeggen - het huwelijk in, want Emma is een verwend nest waar hij eigenlijk alleen maar last van heeft en die zich bovendien dood verveelt op het eentonige platteland. En zo huwt Charles dan voor de tweede keer.
“… Emma zelf had het liefst omstreeks middernacht bij fakkellicht willen trouwen…”, maar daar steekt pa een stokje voor. Doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg. Op een virtuoze manier beschrijft Flaubert vervolgens hoe het er aan toe gaat op een boerenbruiloft rond 1850.

Zwijmelromans
Charles is dolgelukkig, maar de onrustige Emma vraagt zich al heel snel af waarom haar leven niet is zoals in alle zwijmelromans die ze op kostschool heeft gelezen. Ze is eenzaam. Haar man springt s’ morgens vroeg op zijn paard, komt s’ avonds laat terug, eet, en valt in slaap. Ze meende verliefd te zijn. Heeft ze zich vergist? “… En Emma trachtte erachter te komen wat men eigenlijk precies bedoelde met de woorden verrukking, hartstocht en roes, die zij in haar boeken altijd zo prachtig had gevonden…”. Evenals Don Quichot laat Emma zich het hoofd op hol brengen door de verhalen die ze leest. Ze irriteert zich hopeloos aan haar saaie, alledaagse echtgenoot: “… hij leerde haar niets, hij wist niets, hij verlangde niets…”. Ze komt tot de wanhopige conclusie dat haar huwelijk met een sukkel van een vent - “… Was niet hij, de belemmering van alle geluk, de oorzaak van alle narigheid, als het ware de spitse pen van de gesp van de riem, die haar aan alle kanten vasthield? …” - een uitzichtloze tredmolen zonder verrassingen is. Van die gedachte wordt ze letterlijk, zoals dat toen zo mooi werd genoemd, ‘zenuwziek’. Ze is moeilijk en onberekenbaar (zie alweer Stoner): “… Zij bestelde gerechten voor zichzelf en zette er dan geen mond aan. De ene dag dronk zij niets dan melk, de volgende dag ging zij zich aan tientallen koppen thee te buiten. Vaak weigerde zij uit te gaan; maar even later kreeg zij het benauwd, wierp de ramen open en kleedde zich dun. Als zij haar dienstbode al te ruw had bejegend gaf zij haar geschenken of liet haar met haar vriendinnen uitgaan, zoals zij soms ook zilverstukken uit haar beurs aan bedelaars kon toewerpen, hoewel daarbij geen sprake van vertedering was en zij eigenlijk nauwelijks openstond voor de nood van anderen, zoals de meeste plattelandbewoners, die in hun gevoelsleven altijd nog iets van de hardheid van hun voorouders bewaren…”. Charles denkt dat verandering van lucht zal helpen, en verhuist naar een onfortuinlijke praktijk in een wat grotere plaats. Hoe ze het voor elkaar krijgen is een raadsel; maar tussendoor wordt Emma zwanger, bevalt van een meisje, die ze natuurlijk uitbesteed aan een min. Een mooie anekdote gaat over het feest na de doopdienst waarop iedereen dronken wordt, en de grootvader zijn kleinkind met een glas champagne doopt dat hij over het hoofdje uitgiet, ter bespotting van het kerkelijke ritueel. De pastoor is woedend…

Verleiding
Dan komen er andere mannen in zicht. Een jonge klerk, met wie Emma zo ontzettend ‘goed kan praten’. Over boeken, over muziek, over mode, over de wereld van glitter en glamour in de grote steden. En over de lompheid en stompzinnigheid van de mensen om hen heen. Helaas verdwijnt hij uit het zicht als hij verder gaat studeren. Emma weet zich geen raad en vervalt in ongeremd gedrag: “… Zij kocht een gotische bidstoel, zij gaf in een maand voor veertig franken aan citroenen uit om haar nagels schoon te maken; zij schreef naar Rouen en bestelde een japon van blauwe kasjmir; zij zocht bij Lhereux de allermooiste sjaal uit (tussendoor wordt ze namelijk ook nog eens uitgeknepen door een gewiekste koopman, die haar van alles aansmeert waar ze geen nee tegen kan zeggen); zij knoopte die, over haar peignor heen, om het middel; zij sloot luiken en bleef, op deze manier toegetakeld op de canapé liggen. Herhaaldelijk veranderde zij haar kapsel; zij maakte het naar Chinese trant op, of in losse krullen, of in vlechten; zij trok een scheiding aan de zijkant van het hoofd en rolde het haar eronder op, als een man. Zij wilde Italiaans leren: zij kocht woordenboeken, een spraakkunst, een voorraad schoon papier. Zij trachtte zich in belangrijke boeken te verdiepen, geschiedenis en wijsbegeerte. Charles werd nu en dan ’s nachts verschrikt wakker, in de mening dat men hem voor een patiënt kwam halen. ‘Ja, ik kom,’ zei hij slaperig. Maar het was het geluid van een zwavelstok, die Emma afstreek om de lamp aan te steken. Het ging met haar boeken evenwel zoals met haar borduurwerkjes, die, wel begonnen maar niet afgemaakt, haar kast vulden; zij begon eraan, liet ze liggen, begon aan iets anders…”. Daarna wordt ze verleid en weer gedumpt door een vrijgezelle markies, een vrouwenverslinder die precies weet hoe hij een labiel iemand als Emma moet aanpakken. Ze gaat bijna dood aan liefdesverdriet. Als Charles haar als verzetje meeneemt naar de grote stad om een opera bij te wonen komt ze – oh hemel – de klerk weer tegen, wat uitloopt op een hernieuwde affaire, waarin alle uitgezette listen en lagen uiteindelijk wel naar de ondergang móeten voeren: ze beneemt zich het leven met gif. Door verschillende perspectieven te gebuiken schotelt Flaubert ons steeds een andere Madame Bovary voor. Wie is de echte? Is ze een slachtoffer van haar omgeving of gewoon een egoïstisch kreng? Is ze de onschuld zelve of loopt ze weg voor problemen? Is ze een meelijwekkende geesteszieke of een dom wicht dat weigert volwassen te worden? Valt ze ten prooi aan kwade machten of is ze vooral een over het paard getild mormel? Is ze gezegend - dan wel vervloekt - met een hoogbegaafde, hoogsensitieve geest, of zwelgt ze in eigendunk en zelfmedelijden? Is ze een harteloze echtbreekster of een speelbal van het lot? Wie zal het zeggen? Misschien is ze van alles wel een beetje. Misschien hebben wij allemaal wel eens zo nu en dan wat van Madame Bovary weg. Daarom zal ze eeuwig voortbestaan. Wat een boek!

Uitgave: LJ Veen Klassiek – 2015, vertaling Hans van Pinxteren, 384 blz., ISBN 978 902 041 380 9, € 15,-
Rechtstreeks bestellen: klik hier

vrijdag 11 september 2015

Muidhond – Inge Schilperoord


“Muidhond” is het zinderende, gitzwarte, ónwaarschijnlijk goed geschreven debuut van Inge Schilperoord (1973), forensisch psycholoog bij onder andere het Pieter Baan Centrum. Als geen ander dringt ze door in het hoofd van Jonathan, een dertigjarige, wegens gebrek aan technisch bewijs van tbs vrijgesproken pedofiel. Hij doet zijn best, maar hij redt het niet…

Mijn jochie

Als een hedendaagse Tom Joad – zie "De druiven der gramschap" van John Steinbeck – keert Jonathan onverwacht op een snikhete dag uit de gevangenis terug naar huis. Terwijl hij door middel van de ademhalingstechniek die een psycholoog hem heeft aangeleerd zijn spanning probeert te reduceren, neemt hij zwetend vanuit de bus het vertrouwde kustlandschap in zich op: “… De mensen moesten hem niet, dat was altijd zo geweest. Maar de natuur nam hem zoals hij was…”.
Jonathan is sociaal niet de sterkste: eenzaam, gevoelig, in zichzelf teruggetrokken. Op zijn dertigste woont hij nog steeds bij zijn oude astmatische moeder die hem liefkozend ‘mijn jochie’ noemt. Hij doet er alles aan om het haar naar de zin te maken. Laat de hond uit, maakt het huis – dat op de slooplijst staat - schoon, doet de boodschappen, kookt, zet koffie, kijkt samen met haar televisie. Hij heeft een doodsaaie baan op een visverwerkingsfabriek: dag in dag uit vis kaken. Het is hem echter op het lijf geschreven. Hij kan slecht tegen verandering. Ziet dan ook als een berg tegen de aankomende verhuizing op. Hij bemoeit zich niet met zijn collega’s. Gaat in de pauze meestal “Het Natuurblad” zitten lezen. Zijn passie. In de vrije natuur is hij volmaakt gelukkig.

Behandelprogramma
Uit het verhaal blijkt dat hij iets uitgespookt heeft met een geestelijk beperkt meisje (het heeft bijna iets satanisch): “… De rechter had geoordeeld dat hij misbruik van haar had gemaakt. Maar voor hem was het alsof er iets groots, onmetelijks, iets onuitsprekelijks buiten hem was, dat misbruik van hém had gemaakt. Hij zou dat nooit kunnen uitleggen of goed in woorden kunnen vatten. Maar er was iets geweest dat het heel lichte dat hij in zichzelf voelde plotseling had verzwaard, zomaar, buiten hem om, achter zijn rug om. Dit had hij nooit tegen de psycholoog kunnen zeggen, die zou hebben gedacht dat het een goedprater was, of dat hij ‘externaliseerde’, zoals ze dat noemden, dat hij geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden. Toch was het precies zoals hij het had ervaren. Hoe zou dat niet goed kunnen zijn?...”. Zijn moeder moet weten van de hoed en de rand, maar zwijgt in alle talen. In plaats daarvan bidt ze zich een ongeluk met behulp van een rozenkrans en een beeldje van de maagd Maria. Ze vindt dat hij naar een Bijbelclub moet, om wat meer onder de mensen te komen. Jonathan belooft dat, maar doet het niet. Hij gelooft niet in het geloof. Wel in de wetenschap. En in zijn behandelprogramma dat gebaseerd is op statistieken en cijfers. Hij is er van overtuigd dat de gevangenispsycholoog een ander mens van hem kan maken. Hij vertrouwt hem volkomen. Als er vanwege zijn voorlopige vrijlating een abrupt einde komt aan de sessies mag hij in ieder geval zijn therapiewerkboek mee naar huis nemen. Bijna aandoenlijk probeert hij de richtlijnen van de psycholoog toe te passen: “… Kon hij nog naar huis rennen, zijn hengel halen, een vis vangen en zijn aquarium op orde krijgen? Snel rekende hij: vier uur thuis, half vijf hier, wachten, vangen, teruglopen, vijf uur, half zes, nee, dat werd te laat. Hij balde zijn vuisten, hoorde de woorden van de psycholoog. ‘Bij jou is het eerst doen, dan denken. Dat gaan we omdraaien.’…”.

Vervangen
En dan staat Elke op de stoep, het nieuwe buurmeisje. Overgelaten aan zichzelf. Hunkerend naar aandacht. Haar moeder werkt hele dagen in een café. Of ze de hond mag uitlaten. Dat heeft ze steeds gedaan toen Jonathan weg was. Hij weet dat hij weg moet lopen. Maar doet het niet. De gevoelens die ze bij hem opwekt: “… Onderzoekend keek ze hem aan. ‘Ga jíj Milk nu uitlaten?’ Ze liet haar onderlip een beetje hangen. ‘Ja. Ja, vanaf nu ga ik weer met hem lopen.’ Hij hoopte dat zijn stem net zo vastbesloten had geklonken als hij zich had voorgenomen. Het kind deed nog een stapje naar achter maar bleef op het stoepje staan. Langzaam wiebelde ze van haar ene voet op de andere. Zo stonden ze tegenover elkaar zonder iets te zeggen. Hij wilde langs haar heen kijken, maar zijn ogen werden haar kant op getrokken. Op de een of andere manier voelde hij zich gedwongen haar weer te bekijken. Ze was erg jong, dacht hij, nog geen tien. Hij zag wat dons in haar hals. Ze had kleine, lieve, ontroerende oren. Niet doen, dacht hij. Niet zo denken. Voor je het weet heb je gedachten die niet goed zijn. Cognitieve vervormingen. Of goedpraters. Of iets anders. Hij wist even niet meer precies wat het was, maar hij zou het zometeen opzoeken…”. Hij weet dat voor waar hij voor veroordeeld is een hoge recidivekans wordt ingeschat. Hij weet dat hij zijn gedachten moet ombuigen: “… ‘Seks is normaal’, stond er in zijn werkboek, ‘een normale drift’. Een manier om straks beter met zijn seksuele driften om te gaan was zijn seksuele fantasieën trainen, was hem ook geleerd. Je moest ongewenste fantasieën vervangen door andere. Van vrouwen, volwassen vrouwen. Het was allemaal een kwestie van aanleren en afleren. Afleren. Of aanleren en vervangen. Hij herhaalde de woorden een paar keer in zijn hoofd en probeerde het. Maar hij kon geen enkel plaatje bedenken dat hem beviel en probeerde toen om nergens aan te denken…”.

Genezende krachten
Op een hete zondagmiddag vangt Jonathan in een duinmeertje een slap ogende zeelt oftewel muidhond. Een vis die slecht tegen hitte kan, en bovendien verwond lijkt door een aanvallende vogel. Hij neemt hem mee naar het aquarium in zijn kamer waar hij de vis op krachten wil laten komen. Tegelijk heeft hij het gevoel dat de muidhond hem zal helpen. In een dierenboek leest hij dat de muidhond vroeger ook wel doktersvis werd genoemd. Omdat de huid en het slijm van de vis antibiotica zou bevatten, werd hem genezende krachten toegedicht. Een boerenvrouw zou door middel van een muidhond van een bezeerde hand zijn genezen en zijn aanwezigheid in een vijver vol karpers maakte de vissen fitter. Dwangmatig plant hij de zorg voor de vis in zijn dagschema. In een schrift houdt hij zijn bezigheden tot op de minuut nauwkeurig bij. Elke dag maakt hij twee opdrachten uit zijn therapiewerkboek: “… Hij moest en zou beter worden. Een beter mens. Een nieuw mens…”. Gedreven concentreert hij zich op de vijf G’s: gedachten, gevoelens, gebeurtenissen, gedrag en gevolg. Vult netjes praktijkvoorbeelden in. Peinst over hoe hij anders kan denken. Doet zijn ontspanningsoefeningen. Rekent uit dat als hij zo bezig blijft misschien al over een paar weken met succes uitbehandeld is, zonder hulp van wie dan ook. Hij is zijn eigen therapeut.

Obsessie
Elke heeft hem met de emmer met de vis zien sjouwen. Als hij op een dag thuiskomt ziet hij de huisdeur open staan. Onmiddellijk beseft hij dat het meisje langs zijn slapende moeder de trap op is geslopen naar zijn kamer om de vis te bekijken, en dat ze hem daarmee in een zeer risicovolle situatie brengt. Toch besluit hij het gebeuren als een test te beschouwen. Hij maakt zelfs stiekem wat te eten voor haar klaar. Hij neemt haar vaker mee naar zijn kamer. Elke gedraagt zich steeds aanhankelijker. Zijn gedachten tollen meer en meer om het meisje. Tot hij er geen baas meer over is. Zijn hoofd niet meer stil kan krijgen. Langzaam maar zeker raakt hij volledig geobsedeerd: “… Met evenveel opwinding als walging bekeek hij de binnenkant van zijn hoofd, waar als een diavoorstelling beelden van haar werden geprojecteerd. Zelfs toen hij zijn ogen opendeed en zijn blik door de ruimte liet gaan, drongen de beelden zich op. Zij zat hier, in zijn kamer, warmte verspreidend, haast schaamteloos haar kinderlijke meisjesgeuren afgevend…”. De spanning stijgt met iedere bladzij: “… Hij zag haar bewegingen als lijnen, als ragfijne draden die hen met elkaar verbonden, een strak, fijn geweven web. En hij was niet de spin die zwaar en wraakzuchtig in het middelpunt zat en wachtte. Hij was het allerkleinste fruitvliegje, vastgeplakt en achtergelaten aan een zacht bevende kleefdraad, en het was wachten op de vernietigende windvlaag…”. Hij voelt het bijna als verraad dat het therapieschrift niet levert wat het beoogt, scheurt het woedend vanwege alle verspilde moeite aan gort. Onvermijdelijk beweegt het verhaal zich naar een verstikkende climax: “… In zijn binnenste gloeide het ook. De warmte van zijn bloed, het koken, het stoven in zijn hoofd. Het was een straf, dacht hij. Een straf van de natuur. Of een straf van God. Een God waarin hij niet geloofde, maar van wie het toch niet vreemd leek als hij Jonathan zou straffen. Voor wat hij was, wat hij dacht, wat hij voelde. ‘Het gaat nu echt gebeuren’, zei hij en huiverde , ‘het is zover’. Alles wat hij wilde, alles wat hij zo lang met alles wat hij in zich had, had tegengehouden, zou nu gaan gebeuren…”.

De wereld die op onredelijke wijze zwijgt
Het is om te huilen. Wat zou er gebeurd zijn als de psycholoog en de rechter Jonathan niet hadden overgelaten aan zichzelf, denk je van de weeromstuit. Hoe kun je zo’n verlegen jongen nu naar huis sturen met een telefoonnummer van een psychologenpraktijk waar hij eventueel vrijwillig hulp kan vragen? Je kunt toch op je klompen aanvoelen dat iemand die zo mensenschuw is als Jonathan dat nooit zal durven? En wat als die moeder iets meer verantwoordelijkheidsgevoel had getoond richting haar zoon? Ze heeft feilloos in de gaten dat het de verkeerde kant op gaat, getuige de doodenkele keer waarin ze haar verontrusting uit over zijn gedrag: “… Maar plotseling duwde ze haar bord van zich af en keek hem met opengesperde ogen aan, haar neusvleugels licht trillend. ‘Laat dat kind niet meer binnen en richt je op wat je moet doen, jongen. Als je zo doorgaat, laat je me geen keus.’ Nu keek hij op, verschrikt. Nee, dit gebeurt niet, was het enige wat hij kon denken. Dit is niet aan het gebeuren. Dat kan niet. Niet mijn moeder. Zij staat aan mijn kant. Ze zou me nooit aangeven, ze zou me nooit verraden. ‘Ik wil je zien zoals ik je altijd heb gezien, als mijn lieve jongen, maar ik weet niet of dat nog lukt.’…”. Het is duidelijk dat ze niet wil weten wat er in haar zoon omgaat. En Jonathan laat het maar uit zijn hoofd om het met haar over ‘copingmechanismen’ en ‘stressregulatie’ te hebben. Hij begrijpt zelf trouwens amper wat dergelijke termen inhouden en zij legt liever een kaartje, drinkt liever een wijntje, en kijkt liever naar eindeloze kwisprogramma’s.
Het hele verhaal wekt de indruk dat er ongelooflijk veel deskundigheid bestaat wat betreft zedendelinqenten, maar als die knowhow niet daadwerkelijk wordt aangewend om - potentiële - daders te begeleiden, wat is het nut dan eigenlijk van al die professionaliteit? Het doet een beetje denken aan de vermeende moordenaar van Els Borst. "Muidhond" begint niet voor niets met een citaat van Albert Camus: “… De mens die vraagt, en de wereld die op onredelijke wijze zwijgt…”.

Uitgave: Podium B.V. – 2015, 220 blz., ISBN 978 905 759 715 2, € 17,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

zaterdag 5 september 2015

Het geluid van vallende sneeuw – Jannie Regnerus


Subtitel: Herinnering aan Japan

De mens leeft niet van brood alleen… In mijn vorige blog had ik het over het merkwaardige feit dat hoe harder de wetenschap roept dat er niet zoiets als een ‘ziel’ bestaat, het lijkt alsof we met z’n allen des te wanhopiger op zoek zijn naar ons ‘authentieke zelf’. Een dito tegenstrijdigheid tref je aan in Japan. Een land waar het rationele karakter van de modernste technologie moeiteloos paart met het volstrekt irrationele geloof in goden, geesten en magische rituelen. Jannie Regnerus woonde er een jaar, maar kon er niet wennen. En dat is niet zo raar, want volgens Auke Hulst (zie mijn blog van 30.11.2014) kom je nergens dichter in de buurt van buitenaardse wezens: “… Bevreemding stapelt zich op bevreemding…”. Met dank aan degene die mij wees op dit fascinerende boek.

Doordeweeks aan robots sleutelen, in het weekend shintoschrijnen bezoeken

In 2001 kreeg Jannie Regnerus (Oude Bildtzijl, 1971 - volgde haar opleiding aan de Academie Beeldende Kunsten Maastricht en de Rijksacademie in Amsterdam - nam deel aan een groot aantal groepstentoonstellingen en had solotentoonstellingen in Amsterdam, Parijs en Tokio - haar werk werd onderscheiden met een tiental stipendia, beurzen en prijzen) de kans als kunstenaar in Japan te werken. Haar verhaal dateert dan wel van vijftien jaar terug - inmiddels zal Japan technologisch hoogstwaarschijnlijk melkwegen verder zijn geëvolueerd - ; voor mij, uit de klei getrokken Hollander, is het nog steeds meer dan gek genoeg.
Negentig procent van de Japanners praktiseert het shintoïsme. Een van oorsprong inheemse animistische religie waarin wordt verondersteld dat alle dingen een ziel hebben: “… Het zou betekenen dat negen van de tien mensen die achter de ramen van Starbucks hun koffie drinken, in het weekend shintoschrijnen bezoeken om daar geesten en goden te vereren. En het is niet ondenkbaar dat iemand die op doordeweekse dagen aan robots sleutelt, in het weekend zijn bril of fotocamera in een ritueel vuur werpt om het bezielde object op die manier een waardig afscheid te gunnen…”. De grote stad mag dan bestaan uit “… een klinische wereld van spiegelend schone vloeren, tot in de puntjes verzorgde mensen, glanzend chroom en zonwerend glas…”, op het platteland “… trof ik in het struikgewas merkwaardige stenen mensfiguurtjes aan die met rode schortjes waren aangekleed en een gebreide muts droegen (zie ook de fotoreportage op haar website). Aan hun voeten een uitstalling van offeranden: fruit, muntstukken, bloemknoppen, rijstkorrels en flessen rijstwijn. De hoeveelheid en de versheid daarvan wees erop dat de stenen figuren regelmatig door mensen werden bezocht. Dieper in het bos verraadde de geur van wierook de aanwezigheid van minuscule tempeltjes, verscholen tussen boomwortels en vaak niet groter dan een vogelhuisje. En bij vrijwel ieder huis hadden bewoners schaaltjes zout naast de deurpost gezet, een gebruik waarmee kwade geesten uit het huis worden geweerd…”.

Kleine dingen die je ziel beroeren
Regnerus wordt op het spoor naar Japan gezet door een medestudente. De verfijnde, elegante, zwijgzame, eeuwig-stabiele Etsuko, die dag en nacht werkt: een tot vleesgeworden karikatuur van de Japanse arbeidsmentaliteit. Een kei in afzien. Tussen neus en lippen door vertelt Etsuko quasi-onaangedaan dat haar ouders haar niet langer als hun dochter beschouwen omdat ze haar Europese kunstplannen heeft doorgedreven. Als ze het atelier van Regnerus bezoekt zegt ze dat ze in een vorig leven een Japanner moet zijn geweest. Omdat haar werk ‘Aware’ bevat: ‘kleine dingen die je ziel beroeren’. Het geluid van vallende sneeuw: dat is ‘Aware’.
In Kyoto wacht Etsuko, die na haar studie teruggekeerd is naar Japan, Regnerus op. Om haar appartement te kunnen betalen heeft ze drie baantjes: overdag geeft ze les in Engels en kunstzinnige vormgeving aan basisschoolleerlingen, s’ avonds maakt ze kantoren schoon en s’ nachts werkt ze aan haar kunstprojecten. Schiet er nog vier uur per etmaal over om te slapen. Ze leidt Regnerus rond langs een paar van de honderden plaatselijke schrijnen en tempels. Elke dag vindt wel ergens een religieuze festiviteit of ritueel plaats. Een priester verkoopt witte briefjes met toekomstvoorspellingen. Regnerus knoopt haar briefje in een daarvoor bestemde boom omdat de boodschap haar niet zint. De boom lijkt permanent in bloesem te staan. Sommige briefjes zijn beschreven met inkt die alleen in water zichtbaar wordt. Er zijn ook talismannen te koop. Ze maken slechte berichten ongedaan. Ieder doel heeft zijn eigen gekleurde zijden zakje. De ene helpt bij een examen, een ander behoedt voor auto-ongelukken. Etsuko en Regnerus drinken water waar de maan in wordt weerspiegeld, het zou hun hart en geweten schoon wassen. Een man bidt bij een verzameling porseleinen vosjes. De vos Irani is de god voor goede zaken en welvaart. Van papier gevouwen kraanvogels bespoedigen gezondheid. Ze maken een ritueel mee waarbij foto’s en camera’s worden verbrand. Er bestaan ook ceremonies waarbij horloges en klokken eindigen op de brandstapel. Men gelooft dat verloren of weggegooide dingen s’ nachts rond de stad blijven spoken.
Tegelijk danst in het centrum een kind voor een etalageruit met een robot. Met een supersonische trein suist Regnerus naar Kitayusku, een stad in the middle of nowhere, waar ze een jaar lang te gast is in een kunstinstituut: “… Langs het raam flitsen boerderijen waarvan de daken zijn versierd met houten diersculpturen, vissen die de bewoners overvloed moeten schenken en draken die het kwaad moeten keren…”. Onder viaducten en steunpilaren van snelwegen liggen lintdorpen van blauwe tentjes: de regering lijkt zelfs onder zwervers orde en uniformiteit te willen scheppen. In haar tot in de finesses doorgevoerde efficiënte schoenendoos van een kamer, in wat - vanwege zijn vorm - het ‘Batman-gebouw’ wordt genoemd, is de wc uitgerust met tientallen functies: “… het bedieningspaneel naast de toiletbril bevat geabstraheerde tekeningen: billen met dikgestreepte waterstralen, billen met gestippelde waterstralen, maar ook billen met muzieknoten en muzieknoten met gestippelde billen…”. De clash is enorm.

Meer dan acht miljoen kami
Regnerus heeft het moeilijk met de Jappanners: “… Mijn energie slaat dood tegen de stille gezichten die ik als buren herken en die op een hartelijke begroeting hoogstens zielloos terug knikken…”. Geen emotie, geen gevoel. Zelfbeheersing en bescheidenheid. Buigen, maar niet barsten. Voor wie, voor wat? Gezichtsverlies is het ergste wat er is. Alles oogt steriel. Niet alleen automobilisten trekken hun schoenen uit voor ze in een auto stappen, zelfs zwervers kruipen op sokken in hun tentjes. Binnen de internationale kunstenaarskliek haakt een warmbloedige Chileen al gauw af. Toch is een gerenommeerde galeryhouder onder de indruk van Regnerus werk en vraagt haar naar Tokio te komen. En weer de waanzin ten top: in zijn flat, waar Regnerus logeert, rent een enorme doodenge huisspin rond die geluk zou brengen. Regnerus weet niets beters te verzinnen dan hem op te sluiten in de badkamer. Ze wast zichzelf wel bij de kraan.
Ze vertelt hoe de straten s’ ochtends ruiken naar sop. Huisvrouwen geven de hele omgeving waarin ze leven een poetsbeurt. Zelfs de stammen en laaghangende takken van bomen worden met een stofdoek te lijf gegaan: “… De Japanse parken, plantsoenen en tuinen die ik tot dusver heb gezien, liggen erbij alsof ze pas gewassen, geschoren en geknipt zijn. Is dat het logische gevolg van het feit dat Japanners de natuur menselijke eigenschappen toedichten? Zou men haar daarom verzorgen en manicuren als een mens? …”.
Over de Japanse religie legt ze het volgende uit: “… In oude overleveringen, bijeengebracht in een soort van shinto-bijbels, de ‘Kojiki’ en de ‘Nihon shoki’, wordt gesteld dat er in Japan meer dan acht miljoen ‘kami’ zijn, een bont gezelschap van geesten, bovennatuurlijke krachten en wezens die in rotsen, bomen en rivieren leven. In die overtuiging, namelijk dat alles in de natuur goddelijk is, heeft het vanuit China en Korea overgewaaide boeddhisme geen verandering gebracht. Door de eeuwen heen zijn de twee religies zodanig met elkaar vergroeid dat men ze naast elkaar praktiseert, en de meeste families beschikken doorgaans over twee huisaltaren: en shinto-altaar, waar voorouderlijke geesten worden vereerd, en een tweede ter eer en glorie van Boeddha. Het grootste verschil tussen beide religies is dat het shintoïsme geen grondlegger heeft en duizenden goden aanhangt, die in niet-hiërarchische volgorde tot elkaar staan. Shinto richt zich vooral op aardse zaken. Men bezoekt een schrijn om er te bidden voor de genezing van een zieke, voor een vruchtbaar huwelijk, het gezond ter wereld brengen van een kind, het succesvol afleggen van een tentamen. In het boeddhisme ligt de nadruk op de persoonlijke zoektocht naar verlichting, verlossing na de dood, nirvana. Om die reden worden begrafenissen meestal door boeddhistische ceremonies omlijst. Nieuwgeborenen, die nog een heel leven lang met aardse zaken moeten worstelen, worden met shinto-rituelen ingezegend…”.
En verder: “… Toen eind negentiende eeuw de toenmalige keizer Mutsuhito het shintoïsme tot staatsgodsdienst uitriep en zichzelf tot levende god, transformeerde shinto in een voedingsbodem voor Japans nationalisme. Shinto-priesters werden tot staatsambtenaren benoemd en op scholen werd in de geest van het shintoïsme onderricht, waarbij aan het begrip ‘purificatie’ niet langer een onschuldig principe ten grondslag lag. Onder leiding van een levende god waande het Japanse volk zich een superieur ras en deze grootheidswaanzin leidde tot talloze invasies en oorlogen, waarvan de geschiedenisboeken uitvoerig verslag doen. ‘Trouw aan de goddelijke keizer’- die woorden waren voor menig soldaat de laatste die hij uitsprak alvorens zijn leven in een kamikaze-actie op te offeren. Jonge soldaten werden in tempels op het front voorbereid, waar zij net als kersenbloesem, in de bloei van hun leven zouden vallen. Het lichtroze nationale embleem heeft dus niet enkel lieflijke associaties. Zeker niet voor hen wier echtgenoten en zonen hun leven opofferden. Na de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki werd de goddelijke status van keizer Hirohito onhoudbaar en werd shinto opnieuw een vreedzame religie waarin het vereren van lokale goden en voorouderlijke geesten centraal staat. De purificatierituelen die zo kenmerkend zijn voor shinto, hebben als doel de dingen van kwade krachten te ontdoen. Het begint al bij de drempel naar het terrein waarop een schrijn is gebouwd. Daar staat een bassin waar je je handen kunt wassen en je mond kunt spoelen. Maar ook op straat loop je tegen dergelijke rituelen aan, een wigwam van smeulende wierookstokjes op de motorkap van een auto is een heel normaal verschijnsel. Het is de manier om een nieuw voertuig in te zegenen en voor ongelukken te behoeden. Net zo gewoon is de handeling van een huisvrouw die, nadat haar bezoek is vertrokken, de stoeptegels voor haar huis met een handvol zout bestrooit. Alle kwaad dat het bezoek mee naar binnen zou kunnen hebben gebracht, wordt met een handvol zout onschadelijk gemaakt. Om de bouwgrond voor een nieuw te bouwen huis ritueel te reinigen, wordt het stuk grond met een wit lint afgezet waarna er een ingehuurde shinto-priester met een heilige pijnboomtak in rondgaat. Zelfs een nieuw in gebruikt te nemen kerncentrale wordt eerst door een shinto-priester ritueel gereinigd…” (meer lezen: zie mijn blog over "De god van het lopen" van Ineke Albers).

Fluisterhuis
Voordat de jongeren - zo tussen de 18 en 25 - veranderen in grijze muizen, gaan ze los. De hippe straatcultuur is overweldigend, vertelt Regnerus. Meisjes die er uit zien als pandabeertjes. Of spookjes. Jongens die s’ nacht op ronkende motoren de buurten onveilig maken. De volwassenen glijden daarentegen functioneel en geruisloos langs elkaar heen. De enige plek waar ze zichzelf lijken te worden is in de karaokebar, waar iedereen elkaar dronken liedjes toezingt.
Regnerus vertelt hoe er in de kunst een Tip-Ex-oorlog aan de gang is. Alle afbeeldingen waarop iets van schaamdelen te zien zijn worden ondergeklad. Als tegenreactie zitten mannen pontificaal de meest harde pornostrips - de befaamde manga - te lezen in de metro. Het boek zo zichtbaar mogelijk op de knieën, zodat iedereen kan meegenieten.
Regnerus wint de eerste prijs met een kunstproject. Het geld besteedt ze aan een leegstaand huis waarmee ze mag doen wat ze wil. Ze besluit de muren vol te plakken met drinkglazen. Achter de muren bouwt ze speakers. Als je je oor tegen een glas legt hoor je van alles. Haar ‘fluisterhuis’. In haar eigen flat probeert ze het idee uit door ook een glas tegen de muur te plakken. Ze hoort warempel geluiden in de kamer van de buren, die niets met haar te maken willen hebben. Ze zegt dat als ze zich eenzaam voelt, ze een poosje gaat staan luisteren.
Soms vraag ik me af of wij ook de kant van Japan opgaan. Wie niet werkt doet niet mee. Zelfs de psychologen doen niet veel anders dan iedereen die de bocht uit vliegt zo gauw mogelijk weer terug zetten op de lopende band van de werkverschaffing, heb ik de indruk. Gij zult geld verdienen en gij zult geld uitgeven. In Japan staat er tegenover dit stalen arbeidsethos een immense irrationele geesteswereld, waardoor ze het daar vol lijken te houden. Maar wat geeft ons, in het westen, eigenlijk het broodnodige tegenwicht?

Uitgave: Wereldbibliotheek – 2009, 158 blz., ISBN 978 902 842 163 9, € 14,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

dinsdag 1 september 2015

Het meisje in de trein – Paula Hawkins


Al wekenlang staat het thrillerdebuut “Het meisje in de trein” van Paula Hawkins (Zimbabwe 1972, journalist, verhuisde in 1989 naar Londen, schreef onder het pseudoniem Amy Silver romantische fictie) op nummer 1 van alle bestsellerlijsten die ik onder ogen krijg. Het is succesvoller dan De Da Vinci Code van Dan Brown. Dat zegt wel wat. Waarom een boek ineens zo aanslaat? “… Het is moeilijk om er iets over te zeggen…”, aldus de auteur in een interview met de Amerikaanse website The Daily Beast. “… Er zitten zeker dingen in het verhaal die voor de lezer, waar ook ter wereld, herkenbaar zijn. Zoals het plezier dat we kennen als we onszelf een voyeuristisch inkijkje gunnen in huizen wanneer we die passeren. En de gedachte dat er iets mysterieus of vreemds aan de gang is in die woningen is onweerstaanbaar. Dus dat zal mensen zeker aanspreken. Daarnaast hebben mijn uitgevers veel werk verricht door het boek via social media bekend te maken en veel recensenten geïnteresseerd te krijgen…”. Tijd dat ik het ook eens las.

Ware ikken

Volgens mij is er meer aan de hand. Betichtte ik Sylvain Tesson er in mijn vorige blog van weinig psychologische diepgang te hebben; dat kun je van Paula Hawkins niet zeggen. En misschien maakt dat het verschil, want ik heb wel eens spannender thrillers gelezen. Hawkins duikt in het innerlijk van haar personages als geen ander. Zoals Dan Brown de koude, kille, materialistische wereld opnieuw ‘betoverde’ met De Da Vinci Code, en J.K. Rowling met Harry Potter, zo is het alsof Hawkins de onpersoonlijke mens weer een eigen ik geeft. Hoe harder deskundigen roepen dat wij geen ‘ziel’ hebben (zie mijn blogs over “De slaap en de dood” van A.J. Kazinski en “Essays over de ziel” van Robert Lemm), des te wanhopiger zoeken we ons ‘authentieke zelf’, lijkt het wel. Alsof dat samen op gaat. Alsof de wetenschap de ziel van ons heeft afgepikt. Het doet me denken aan een bal, die nooit voor lang onder water wordt gedrukt. Iets wat taboe is verklaard gaat onderhuids, en spat ergens anders in volle hevigheid weer naar boven. Wij willen lezen over ware ikken. Wij willen lezen over wat er verborgen ligt achter de conformerende maskers die we de buitenwereld tonen. Wie zijn we echt? Zijn we onszelf een raadsel, misschien is een ander een open boek. Met een beetje verbeeldingskracht kun je ‘huizen’ in het vetgedrukte stukje hierboven dan ook als een metafoor voor ‘mensen’ zien: het lichaam als woning van de ziel.

Rachel
Hawkins doet haar verhaal vanuit het perspectief van drie vrouwen: Rachel, Megan en Anna. Bepaald geen vrolijke tantes, al lijkt het aan de buitenkant heel wat. Behalve de getormenteerde Rachel dan. Elke doordeweekse dag reist ze met de stoptrein van 8.04 van Ashbury naar Londen, en weer terug met die van 17.56. Tijdens de rit stopt de trein vaak voor een rood sein en kijkt ze naar een rijtje victoriaanse huizen. Ze fantaseert over een stel dat in een van die huizen woont. Ze heeft zelfs namen voor hen verzonnen: Jess en Jason. “… Ze zijn wat ik ben kwijtgeraakt, ze zijn alles wat ik wil zijn…”. Ondertussen drinkt ze nogal veel gin-tonics onder de afkeurende blikken van medepassagiers: “… Ik ben niet meer het meisje dat ik ooit was. Ik ben niet begeerlijk meer, maar op de een of andere manier afstotend. Niet alleen omdat ik ben aangekomen, of omdat mijn gezicht opgeblazen is van het drinken en het gebrek aan slaap; het is net of mensen van me kunnen aflezen hoe beschadigd ik ben: ze zien het aan mijn gezicht, de manier waarop ik me gedraag, zoals ik me beweeg…”. Gaandeweg blijkt dat ze zelf ooit in een van die huizen heeft gewoond. Met haar geliefde, Tom, door wie ze op straat is gezet. Hij woont daar nog steeds. Met zijn nieuwe vrouw, Anna. Terwijl Rachel diep ongelukkig is omdat het haar nooit lukte zwanger te raken, heeft ze moeten aanzien hoe Anna binnen de kortste keren een steeds bollere buik kreeg, en ondertussen is bevallen van een meisje.
Ze huurt een kamer bij een vage kennis: “… In Cathy’s appartement voel ik me altijd een gast die binnen afzienbare tijd niet welkom meer is. Ik voel het in de keuken, waar we ons langs elkaar heen moeten wurmen als we ons avondeten klaarmaken. Ik voel het als ik naast haar op de bank zit, terwijl ze de afstandbediening stevig in haar hand houdt. De enige plek die aanvoelt als iets dat van mij is, is mijn piepkleine slaapkamer, waar een tweepersoonsbed en een bureau in gepropt staan, met nauwelijks genoeg ruimte om er tussendoor te lopen. Het is best comfortabel, maar geen plek waar je lang wilt zijn, en dus blijf ik in de huiskamer of aan de keukentafel hangen, slecht op mijn gemak en machteloos. Ik heb over niets meer controle, zelfs niet over de plekken in mijn hoofd…”. Haar alcoholverslaving bezorgt haar black-outs. Op avonden dat ze zo dronken is dat ze niet meer weet wat ze doet, stuurt ze wanhopige e-mailberichten naar haar ex. De ochtenden daarna schaamt ze zich dood: “… Ik ga me de hele dag afgrijselijk voelen, dat zal in golven gaan – erger, minder erg, dan weer erger - , die knoop in mijn maag, die kwellende schaamte, de gloeiende hitte die over mijn gezicht trekt, mijn ogen dichtgeknepen alsof ik het allemaal kan laten verdwijnen. En ik zal mezelf de hele dag voorhouden dat het niet het ergste is wat ik ooit heb gedaan, ik ben immers niet in het openbaar voorovergevallen, en ik heb niet tegen een onbekende geschreeuwd. Ik heb mijn echtgenoot immers niet bij een zomerbarbecue vernederd door de vrouw van een van zijn vrienden uit te schelden. Ik heb hem immers niet met een golfclub achternagezeten toen we thuis ruzie kregen en toen een stuk uit de muur geslagen in de gang buiten de slaapkamer. Ik ben immers niet na drie uur lunchen weer teruggegaan naar mijn werk, waar ik door het kantoor waggelde terwijl iedereen toekeek, en Martin Miles me apart nam: ‘Volgens mij kun je beter naar huis gaan, Rachel.’ Ik heb eens een boek gelezen van een voormalige drankverslaafde waarin ze beschreef dat ze orale seks had gehad met twee mannen die ze net had leren kennen in een restaurant in een drukke Londense winkelstraat. Ik las dat en dacht: zo erg ben ik nog niet. Daar ligt de grens…”. En even verder: “… Ik wil messen over mijn huid halen om iets anders te voelen dan schaamte, maar ik ben zelfs niet eens dapper genoeg dat te doen. Ik begin een mail aan Tom te schrijven, schrijven en wissen, schrijven en wissen, op zoek naar manieren om vergeving te vragen voor de dingen die ik gisteravond heb gestuurd. Als ik elke misstap zou moeten beschrijven waarvoor ik Tom mijn excuses zou moeten aanbieden, zou ik een boek kunnen vullen…”, wat vervolgens ook gebeurt. Ik ben zelden zo’n indringend verslag over alcoholisme tegen gekomen. Eigenlijk zou je alleen daarom al dit verhaal moeten lezen.
De veel te aardige Cathy pikt ontzagwekkend veel van haar. Zelfs als Rachel de boel onderkotst en haar naar urine stinkende kleren in de gang laat slingeren krijgt Cathy toch weer spijt omdat ze haar daarom de deur uit wil zetten. Ze probeert haar van de drank af te krijgen. Biedt aan mee te gaan naar een AA bijeenkomst. Ze maakt zich zorgen als ze niet op tijd op komt dagen. Belt haar achteraan.
Hoe heeft het allemaal zover kunnen komen?

Megan
Dan Jess die geen Jess heet, maar Megan. En Jason, die geen Jason heet, maar Scott. Het, volgens Rachel, perfecte stel dat ook al een leven leidt waar niemand jaloers op hoeft te zijn. Megan – ‘mooi, etherisch, ongrijpbaar’ - weet niet wat ze met zichzelf aan moet. De galery waar ze werkt is failliet. Af en toe past ze op de baby van Anna en Tom. Ze vertelt over haar zwarte verleden, waar niemand wat van mag weten, en over haar broer die omgekomen is bij een auto ongeluk: “… Ik mis hem elke dag. Meer dan alle anderen, volgens mij. Hij is het grote gat in mijn leven, dat gat midden in mijn ziel. Of misschien was hij daar alleen het begin van. Geen idee. Ik weet zelfs niet eens of dit allemaal echt met Ben te maken heeft of dat het te maken heeft met alles wat er daarna gebeurd is, en wat er sinds die tijd is gebeurd. Het enige wat ik weet is dat ik me het ene moment prima voel en het leven leuk is en ik alles heb wat mijn hartje begeert, en het volgende moment sta ik te trappelen om er vandoor te gaan, ik schiet alle kanten op en ben weer aan het glippen en glijden…”. Ze komt over als een borderliner. Ze lijdt aan slapeloosheid en paniekaanvallen. Scott, die niet de makkelijkste is om mee samen te leven, weet niets beters te verzinnen dan haar naar een therapeut te sturen. “… Leegte, dat begrijp ik. Ik begin te geloven dat je daar niets aan kunt veranderen. Dat heb ik overgehouden aan de therapiesessies: de gaten in je leven zijn daar voor altijd. Je moet er omheen zien te groeien, zoals boomwortels rond beton; je moet jezelf door de gaten heen kneden. Dat weet ik allemaal, maar ik zeg het niet hardop, nu nog niet…”.
Op een dag ziet Rachel haar tot haar ontsteltenis in de tuin een vreemde vent zoenen:
“… Ik voel een steek van heftige woede. Het voelt alsof me iets is ontnomen. Hoe kan ze dat nou toch doen? Hoe kan Jess dat nou toch doen? Wat mankeert die meid? Moet je nou zien wat voor leventje ze hebben, zo mooi als dat is. Ik heb nooit begrepen hoe mensen opgewekt de schade kunnen negeren die ze aanrichten door hun hart te volgen. Wie heeft er gezegd dat het goed is je hart te volgen? Het is puur egoïsme, onovertroffen zelfzucht. Ik word overspoeld door haat. Als ik dat mens nu zou zien, als ik Jess nu zou zien, zou ik haar in het gezicht spuwen. Ik zou haar de ogen uit de kop krabben…”. Rachel faket dat ze een baan heeft in Londen om Cathy om de tuin te leiden. Ze brengt haar tijd door in winkelcentra, parken en bibliotheken. Daar leest ze in een krant dat ‘haar’ Jess, Megan heet, en vermist wordt. Man en macht zijn op de verdwijning gezet. Haar maag draait zich om als ze in de gaten krijgt dat Megan voor het laatst gezien is op het tijdstip dat ze zelf als een ordinaire stalker in de buurt van haar oude huis heeft rondgestruind. Ze was zo dronken dat ze zich niet meer kan herinneren wat er precies is voorgevallen. Ze weet alleen dat ze de volgende dag wakker werd met een toegetakeld gezicht en allerlei blauwe plekken op haar lichaam. Geobsedeerd door de zaak wurmt ze zich hoe langer hoe verder in het wespennest rond Megan’s vermissing, en gek genoeg kan ze daardoor beter de drank laten staan: “ … Voor het eerst in een eeuwigheid ben ik in iets anders geïnteresseerd dan mijn eigen ellende. Ik heb een doel. Of op zijn minst heb ik afleiding…”.

Anna
En dan is daar Anna nog. Helemaal opgaand in haar rol als moeder en geliefde van Tom. Het ergens wel leuk vindend dat Rachel jaloers is op haar, maar hoe langer en vaker deze zich opdringt, hoe bedreigender ze haar gaat ervaren. Tot ze op een gegeven moment doorkrijgt dat het niet normaal is hoe Tom zich tegenover Rachel gedraagt, en inziet dat ze gaandeweg eigenlijk steeds meer op Rachel gaat lijken. No pain, no gain. Alle drie de vrouwen gaan als het ware door de donkere nacht van de ziel. Eén bekoopt dat met de dood. Het hele verhaal gaat over alleen maar nette mensen. Maar niemand is wat hij of zij aan de buitenkant lijkt. Iemand zei ooit een keer tegen mij: “Iedereen heeft wel een psychiatrisch trekje”. Je zou het bijna denken.

Uitgave: Bruna Uitgevers, A.W. – 2015, vertaling Miebeth van Horn, 360 blz., ISBN 978 940 050 388 5, € 19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier