Menu

zaterdag 27 augustus 2016

Ik zal je altijd vinden – John Ajvide Lindqvist


Minstens zo bizar als “De stenen getuigen” - zie mijn vorige blog - maar zo'n duister verhaal dat ik er beroerd van werd, is “Ik zal je altijd vinden” van John Ajvide Lindqvist (1968, literatuurwetenschapper, illusionist, stand-upcomedian en inmiddels één van de grootste Zweedse auteurs van romans, toneel- en tv-scripts, die zijn bekroond met verschillende prijzen en in meer dan 25 talen uitgegeven). Lindqvist schrijft in de ik-vorm, dus de hoofdpersoon is hijzelf, die met zijn buren middels een bad gevuld met zwarte smurrie in een doucheruimte van een naargeestig pand, in een volmaakte wereld belandt: mits hij een paar druppels bloed offert. Het klinkt bezopen, maar er zit zeker een serieuze ondertoon in het verhaal. Pakt ons verlangen naar ultieme verbondenheid, naar heelheid, in werkelijkheid wel zo goed uit? Wat is het wat ons ‘ontbreekt’? Het boek deed me aan Griet Op de Beeck denken, die in “Zomergasten” gloedvol betoogde, dat de mens zichzelf kan genezen van alles wat hem of haar dwars zit: ‘iedereen in therapie’. Afgezien van dat de ziektekostenverzekeraars ons al aan zien komen, en er zelfs voor de schrijnendste gevallen een maandenlange wachtlijst bestaat, en je haar dus van hopeloze naïviteit kunt betichten, vind ik dat haar geloof in de mens toch iets ontzettend ontroerends heeft. Je moet maar durven in deze cynische tijden. Je zou kunnen zeggen dat “Ik zal je altijd vinden” begint waar Griet Op de Beeck ophoudt en uitmondt in het tegenovergestelde.

Project volwassen-worden

John Ajvide Lindqvist is negentien jaar als hij voor het eerst op zichzelf gaat wonen in een donker en verwaarloosd appartement in een Stockholm’s achterhuis. Waarschijnlijk mag het niet eens verhuurd worden. Er zijn geen contracten om te tekenen. Hij wil zijn kost gaan verdienen als goochelaar, een ‘vak’ waar hij bezeten van is, en waar hij dag en nacht op oefent. Lindqvist schrijft er ongelooflijk boeiend over. Het licht een tipje van de sluier op die bijvoorbeeld ook over het televisieprogramma Mindf*ck hangt, waarin Victor Mids zijn verbijsterende goocheltrucs toont – zie hier. En voor wie dat leuk vindt, op de site van ene R.J. van Bekkum houdt men zich bezig met de ontmaskering. Lindqvist wordt gekweld door eenzaamheid: “… Er zat een slot in mij, iets wat me belette werkelijk contact te maken met andere mensen en wat me tot een isolement veroordeelde…”. Evenals Griet Op de Beeck beseft hij dat hij zijn trauma’s niet uit de weg moet gaan: “… Wilde ik het project volwassen-worden met succes afronden, dan moest ik aan de slag met de demonen van mijn jeugd, of ze in elk geval benoemen…” (Vlamingen zijn volgens Griet Op de Beeck - veel meer dan Nederlanders - geneigd tot ‘wegkijken’; zie bijvoorbeeld ook Ann De Craemer in “Vurige tong”: “… Ze zag haar vent doodgraag, dus ze zweeg, en ze groeide op in mijn dorp, dus zwijgen was niet eens een keuze maar een evidentie – om de lieve vrede de waarheid onder de mat schuiven is hier en in vele andere Tielten van Vlaanderen een nationale sport. Als dat om de liefde die er soms uit spreekt, ook niet zo ongelooflijk schoon zou kunnen zijn, zou ik het alleen maar heel erg lelijk vinden…”). Lindqvist besluit zijn nachtmerries op te schrijven, maar omdat dat niet lukt in de ik-vorm, maakt hij er een freakshow van. Jung zou er wel raad mee weten: onbewuste, archetypen, schaduw, enzovoorts…

Kwek, spuug, sis, joehoe!
Zijn verhaal begint wondermooi, en zou zo maar gelieerd kunnen worden aan de kinderen in de door Griet Op de Beeck gekozen filmfragmenten in “Zomergasten”: “… Jaren geleden, in een plaats die Blackeberg heette, was er eens een jongen die het liefst in het bos was. De andere kinderen plaagden hem altijd en noemden hem Varken en zeiden dat hij vies en lelijk was. Dat ging de jongen uiteindelijk zelf geloven en daarom trok hij zich terug in het bos. Het bos tussen de Ibsengatan en het Råckstamoeras was maar een bosje. Daar had de jongen een hut gebouwd met planken en takken, hoog in een boom. Elke middag na schooltijd zat de jongen in zijn hut te fantaseren over werelden die op de onze leken, maar toch heel anders waren. Werelden waarin hij populair was en een belangrijke rol speelde. Hij droomde van superkrachten en vampiervrienden, speelde scènes af waarin hij terugsloeg en zijn plaaggeesten de kop aftrok, of hen door vuur liet verteren…”. Lindqvist peinst over wat Griet Op de Beeck had kunnen schrijven: “… Waardoor word je wie je wordt? Het simpele antwoord is dat je de som bent van de keuzes die je hebt gemaakt en de daden die je hebt verricht. Maar waarom heb je juist dat gekozen en gedaan? Je moet steeds verder teruggaan, als een kind dat almaar ‘Waarom?’ vraagt, totdat je uitkomt bij wat er in de kraamkliniek gebeurd is…”. Soms zijn zijn opmerkingen over kinderen zelfs uitermate grappig: “… Als kind ben je, net als Donald Duck, in staat binnen een minuut van verdriet naar vrolijkheid te gaan en van blijheid naar boosheid. Kwek, spuug, sis, joehoe! De stemmingswisselingen worden zwakker naarmate je ouder wordt, aangezien de processor meer dingen in de gaten moet houden en langzamer werkt. De indrukken worden opgenomen en bewerkt, totdat ze resulteren in een afgewogen reactie. Hoe ouder je wordt, des te minder lijk je op Donald Duck…”.

Tekenduider
Lindqvist gaat verder: “… Maar ook al zou je een gedetailleerde beschrijving krijgen van je eerste levensdagen, dan nog zou je niet al je beslissingen daartoe kunnen herleiden. Er zijn onzekere momenten, er zijn sprongen, en misschien is het juist de sprong die ons creëert, wanneer we buiten onszelf treden en handelen zonder rekening te houden met eerdere ervaringen…”, waarop hem allerlei rare situaties overkomen die nog het meest aan de opkomende ‘Wahnstimmung’ van een schizofreen doen denken (zie Iris Sommer in “Stemmen horen”). Hij krijgt telefoontjes van een onbekende. De naald van de pick-up wil niet op zijn platen zakken, zodat hij geen muziek kan afspelen. Er vallen dode vogels uit de lucht. In een tunnel zegt een begrijpend glimlachende straatzanger: ‘De druk neemt toe, hè?’. In zijn verhaal over de boomhut verschuilt zich een vervuild en verminkt jongetje, dat op de een of andere manier zomaar hijzelf zou kunnen zijn: “… Achteraf vind ik het wel vreemd dat ik de tekenen niet zag, dat ik een en een niet bij elkaar op kon tellen. En tegelijkertijd volkomen vanzelfsprekend. Wat heb je eraan om de ene waarheid bij de andere op te tellen als het eindresultaat iets is waar je eerder nooit aandacht aan hebt geschonken, iets abnormaals?...”. In zijn verhaal komt een politieagent voor die hem toevoegt dat hij nooit mag praten over de afschuwelijke gebeurtenissen die zich afspelen, want “… ik zal je altijd vinden…”. En over de daaropvolgende ‘Wahnruhe’: “… Eenzaamheid heeft de neiging van een mens een tekenduider te maken. Je ziet sporen en symmetrieën, leest een betekenis in onbeduidende overeenkomstigheden…”, en even verder: “… Intuïtie is iets merkwaardigs. Een bliksemsnelle koppeling van indrukken die in het onderbewuste zijn opgeslagen creëert zonder tussenkomst van de rede een overtuiging…”.

Transcendentie
Temidden van alle gekte zet John Ajvide Lindqvist de prachtigste observaties neer: “… Transcendentie. Ik streef er al mijn hele leven naar, op verschillende manieren. Ik ben niet goed onderlegd in de filosofie om te begrijpen wat Kant, Kierkegaard of de Beauvoir in het begrip leggen, maar ik weet wat het voor mij betekent. Ik geloof dat de meeste mensen naar transcendentie streven, of ze het nu zo noemen of niet. De wereld en ons bestaan zijn enerzijds fantastisch en een wonder. Anderzijds een belediging. Alsof je een buffet is beloofd en je alleen een paar koude aardappelen krijgt. Natuurlijk belooft niemand ons iets en niemand spiegelt ons iets voor wat niet zo is, dat doen we allemaal zelf. Het bestaan is ontoereikend omdat we dat er zelf van maken en we een teleurstelling zijn voor onszelf. Op die manier draait het in een kringetje rond en in het ergste geval wordt het na verloop van tijd een spiraal. Een neerwaartse. De enige manier om uit dat psychische velodroom te komen is transcendentie…”. Ik denk dat dat waar is. Viktor Frankl zegt in “De zin van het bestaan”: “… Het gaat niet zozeer om ‘zelfverwezenlijking’, maar om ‘zelf-transcendentie’…”. In het christendom gaat het om ‘bekering’. Het is de tijd waarin de socialisten de verkiezingen winnen en Olaf Palme premier van Zweden wordt. Lindqvist gaat de straat op om te kijken of hij al iets van de beloofde nieuwe verbondenheid tussen mensen kan voelen, maar het enige wat hij ervaart is isolement en de cocon waar iedereen in zit. Hij heeft het over zijn ‘bankschroef van eenzaamheid’ en dat hij eigenlijk de aansluiting op de ‘reguliere werkelijkheid’ is kwijtgeraakt: “… Aan de andere kant bevond ik me al sinds mijn twaalfde zo’n beetje continu in die toestand. Af en toe een bezoekje, korte perioden van intimiteit met het bestaan – net als een varken dat opkijkt van de trog en zijn omgeving in zich opneemt – en dan weer terug naar het vormeloze, naar de slobber…”. Hij ziet allerlei vreemde dingen, maar “… Toen ik naar de rustig wiegende Vaxholmboten stond te kijken en de geur van het Mälarmeer opzoog, leek het wel alsof het allemaal weer een streek was geweest van de afgesloten en oververhitte snelkookpan van mijn hersenen…”.

Moet je dat zien!
Lindqvist komt een nacht in een cel te zitten als hij spullen in een warenhuis steelt; waardoor hij niet kan deelnemen aan het kampioenschap goochelen in Kopenhagen. Als hij thuis komt ‘zijn er dingen veranderd’. De graad aan luguberheid stijgt. De wegens werkzaamheden gesloten gezamenlijke doucheruimte in zijn flat oefent een toenemende zuigkracht op Lindqvist uit. Buren doen er enge zaken waarvan hij buitengesloten is. Er wordt aan zijn deur geklopt, maar hij durft niet open te doen. Toch gaat lang niet alles mis in zijn leven. Hij krijgt het voor elkaar te mogen optreden in een restaurant. Meesterlijk vertelt Lindqvist hoe hij het publiek bespeelt: “… Uit de reactie van de gasten maakte ik op dat ze het bordje niet hadden gezien en het blaadje in de menukaart evenmin. Ze keken elkaar aan alsof ze wilden afstemmen of dit wel oké was. Als ik iets had geleerd tijdens het optreden op straat, dan was het wel om niet om toestemming te vragen, niet te aarzelen…”, en “… Ik dacht dat hij me een visitekaartje wilde geven, maar hij haalde zijn portemonnee tevoorschijn. ‘Je leeft van fooien zeker?’ ‘ Heel graag’, zei ik, en daar moest Hasse om lachen. Ik begreep dat hij indruk wilde maken op het gezelschap met zijn wereldwijsheid en zijn vrijgevigheid, maar dat ondersteunde ik graag…”. En, vertrouwt hij de lezer toe, “… Voor een leek is het misschien erg ambitieus om in slechts twee dagen meerdere nummers in te studeren maar, om eerlijk te zijn, het leeuwendeel van de goocheltrucs is op dezelfde beweging gebaseerd. Als je een stuk of vijf, zes kaartgrepen beheerst en twee of drie muntgrepen, dan kun je zo’n beetje alles uitvoeren. Het gaat om de combinatie van de grepen en om de presentatie, het verhaal eromheen…”. Lindqvist heeft een hekel aan drinkebroers: “… Je zou denken dat het gemakkelijker is om voor beschonken personen te goochelen, aangezien hun waarnemingsvermogen beperkt is. Het omgekeerde is waar. Veel trucs zijn gebaseerd op wat ‘misdirection’ wordt genoemd, het met woorden en/of gebaren afleiden van de aandacht van iets wat het publiek niet mag zien. De aandacht van beschonken mensen is onvoorspelbaar. De blik gaat alle kanten op en kan in het ergste geval precies daar landen waar je hem bij weg wilt lokken. Bovendien heeft alcohol de neiging sociale conventies en normale beleefdheid weg te schuren. Als een nuchter persoon iets verdachts ziet, zegt hij uit consideratie of onzekerheid meestal niets. Met een dronken persoon is dat anders. De blik gaat alle kanten op, blijft haken en meteen daarna wijst de vinger en roept de mond: ‘Moet je dat zien!’…”.

Isolement versus verbondenheid
Het boek bestaat uit drie delen. Het laatste deel bestaat uit dermate gruwelijke, enge scenes - ik zal niet in detail treden - dat ik niet eens ga probéren ze te beschrijven. In ieder geval kan ik zeggen dat ik tenminste één keer in mijn leven een horror-verhaal heb gelezen. Het is mij NIET bevallen: wat mensen er aan vinden gaat mijn pet te boven… Toch blijft Lindqvist tussendoor indringend schrijven over isolement versus verbondenheid: “… Het is moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk, om een ander mens echt te kennen. Hoe openhartig iemand ook is over zijn meningen en voorkeuren, zijn geschiedenis en angsten, hoeveel tijd je ook met die ander doorbrengt, je blijft zitten met het vermoeden dat de essentie niet wordt overgebracht: wat die ander is, meer dan de som van zijn eigenschappen. Knappere koppen dan ik hebben met die vraag geworsteld, die even ingewikkeld als banaal is…”. Hij wordt uitgenodigd door zijn medeflatbewoners - “… We leden allemaal, ieder op zijn eigen manier, aan het ontbreken van een gevoel van saamhorigheid in de maatschappij…” - om mee te doen aan een ritueel waardoor ze in een andere wereld terecht komen, waar ze helemaal mogen zijn die ze zijn en waar iedereen elkaar volkomen begrijpt: “… Essentieel is dat ik deze mensen en hun veldlichaam niet alleen zag, maar ik kende ze ook en ik wist instinctief wat ze betekenden en wilden overbrengen, en dat dit allemaal simultaan plaatsvond…”. Het is het fijnste wat je je voor kunt stellen: “… Voor wie het niet heeft meegemaakt, is het moeilijk te begrijpen wat het kan betekenen wanneer deze barrières wegvallen en je dichter bij een groep mensen komt dan je voor mogelijk had gehouden. In de gewone wereld, waar we ons masker dragen en ons gedrag bewust of onbewust aanpassen, kan dat niet…”. Echter, de mens is een vat vol goede en kwade neigingen: “… Maar het veld gaat niet over wensen, maar over waarheden…”. Moet je een ander wel echt willen kennen? “… Ik wist dat ze vreetbuien had. Ze kocht af en toe een hele taart en at die huilend op, terwijl ze in modetijdschriften bladerde. Zelfs als ik het had gewild, had ik haar niet kunnen veroordelen, aangezien ik haar emoties begreep, haar geschiedenis kende en wist dat het niet anders kon. Ik had niet eens medelijden met haar, aangezien medelijden een oordeel inhoudt. Op dezelfde manier kenden de anderen mij ook, dat wist ik. Mijn eenzame jeugd, het pesten en mijn onlogische fantasieën over succes. Ook het pikken, de nacht in de cel, de gebeurtenis met de sneeuwschep, en Dekorima. Toch keken ze me met vriendelijke ogen aan. Als je alles weet en begrijpt van iemand, dan is het moeilijk om die persoon te veroordelen. Of dat vervolgens goed of slecht is, is een ander verhaal…”. Lindqvist - en misschien wij allemaal wel - bergen een monster in ons waarmee wij moeten leren dealen.

Maatschappijkritiek

Verder nog een staaltje onvervalste maatschappijkritiek: “… Misschien is het niet onbelangrijk dat dit uitgerekend in het midden van de jaren tachtig gebeurde. Tien jaar eerder was die ervaring niet zo revolutionair geweest, maar nu was het individualisme bezig de norm te worden. Met sportscholen, zonnebanken en een in pastelkleurig pakje rondhuppelende Susanne Lanefelt. Je moest je opsluiten in je bruine, afgeslankte lijf en alles uit jezelf halen wat erin zat. Je potentieel verwezenlijken. Investeren in jezelf! Rond het Stureplan waren de yuppen opgedoken, die hun Rolex showden, en de kredietmarkt was gedereguleerd, zodat je kon lenen tot je erbij neerviel. Gelukkig werden huurwoningen in een versneld tempo in koopwoningen veranderd, zodat je iets kon kopen voor je geleende geld. Het ledental van de socialistische partij daalde dramatisch. Liedteksten gingen niet meer over het veranderen van de maatschappij en over wat we samen kunnen opbouwen, ze gingen nu nèrgens over. Er werd zonder achterliggende gedachte met symbolen gesmeten en met la-la-la, oh-oh-oh. De literatuur op haar beurt ging vooral over het fundamentele isolement van de mens in een harteloze wereld en het gevoel van verbondenheid in de bioscoop werd vervangen door de eenzaamheid voor de videorecorder…”. Uiteindelijk beoordeelt Lindqvist met zijn blik van nu alles wat er meer dan dertig jaar geleden is gebeurd als een ‘koortsdroom’, met als topic de moord op Olaf Palme (uit wraak omdat Palme de belofte aangaande solidariteit niet waar maakte), die nooit is opgelost: “… Op dat moment voelde het alsof ik persoonlijk Palme had vermoord en in zekere zin was dat natuurlijk ook zo…”. Nou, dat weten we dan ook weer. Wat een walgelijk goed geschreven rotboek...

Uitgave: Signatuur – 2016, vertaling Edith Sybesma, 288 blz., ISBN 978 905 672 564 8, € 19,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

dinsdag 23 augustus 2016

De stenen getuigen – Tjarko Evenboer


Eerder heb ik een documentaire van Tjarko Evenboer (1983, auteur, cartoonist, ontwerper en scenarist) besproken over de ark van Noach: “De wereldwijde vloed”. Daarin toont hij fascinerende overeenkomsten aan tussen het Bijbelboek Genesis en allerlei volksverhalen en mythologieën van over de hele wereld, betreffende de vroegste geschiedenis van de mensheid. Deze keer heeft de christelijke Evenboer zijn kennis verwerkt in een thriller. “De stenen getuigen” draait om een stel archeologen die een vondst doen waar een dubieus wetenschapsforum niet op zit te wachten. Toegegeven: het was even doorbijten. Na pagina 225 vond ik het boek pas echt op stoom komen – maar misschien kan dat ook niet anders bij een pil van maar liefst 800 (!) kantjes. Het was de moeite meer dan waard…

Verdachte in eigen zaak

Ik ga niet al teveel prijs geven van het boek, want dan hoeft niemand het meer te lezen. Wat ik wel ga doen is het hebben over een aantal spirituele stellingnames die Evenboer in zijn verhaal heeft verwerkt en die ik in de kerk - die ik bezoek althans - zo nooit ben tegen gekomen. Dat heeft mij verrast. In “De stenen getuigen” volgen we de Amsterdamse tactisch rechercheur Roderik Frederiks op de voet, die een moord op een door iedereen om zijn vriendelijkheid geprezen hoogleraar Hebreeuwse en Aramese Taal- en Letterkunde moet oplossen. Roderik krijgt daarbij te maken met de aan hem verknochte dochter: Valèrie. Ook al een student oudheidkunde. Overigens is workaholic Roderik verklaard atheïst met een grote interesse voor filosofie en wijsbegeerte. Vooringenomen gelovigen irriteren hem mateloos. Valèrie houdt het bij ‘ietsisme’. Zonder dat Roderik het beseft wordt hij tijdens zijn speurwerk constant gevolgd door een witte Lexus. Een potje cyaankali waar een vingerafdruk van Roderik op zit maakt hem tot verdachte in zijn eigen zaak. De professor is vergiftigd met hetzelfde spul. In zijn glaasje whisky. Bovendien heeft Roderik zich ook nog eens in de nesten gewerkt door veel te solistisch op te treden. Het gevolg: hij wordt op non-actief gesteld. Maar zoals dat in goede actiefilms vaak eveneens het geval is, gaat de held in dit verhaal - in het geniep - verder met zijn zoektocht. Samen met de bloedmooie en vaak obstinate Valèrie. Aan het eind van het boek bloeit er natuurlijk een prachtige romance op tussen die twee.

Kleitabletten van Noach
Onderzoek naar de gangen van de dode professor maakt duidelijk dat hij bezig was met een vondst van veertig jaar geleden die in het duister is verdwenen: de zogeheten tabletten van HAON, een mystificatie van de naam NOAH, oftewel NOACH. Het blijkt om maar liefst 77 oude beschreven kleistenen te gaan. Valérie neemt de sceptische Roderik op sleeptouw naar een oud-leraar van haar, die uitlegt dat er in de wetenschappelijke wereld inderdaad zelden serieus genomen theorieën de ronde doen, die suggereren dat deze tabletten (hebben) bestaan. Ik had er nog nooit van gehoord, maar hij komt met de kleitablettenvisie van ene P.J. Wiseman aanzetten, over wie ik het nodige vond op internet: zie hier. Volgens de geleerde zijn er, niet officieel maar indirect, allerlei aanwijzingen dat Noach een serie kleitabletten meegenomen heeft in de ark – al zijn ze voor zover hij weet nooit gevonden. De inhoud van de tabletten kan in verkorte vorm echter wel degelijk bewaard gebleven zijn. Genesis 1 tot en met 11 uit de Bijbel zou de samenvatting vormen. Roderik werpt, tot ergernis van Valèrie, tegen dat hij altijd heeft gehoord dat Genesis een bij elkaar geraapt zooitje mythen is. Daarop begint de professor zijn relaas te onderbouwen, zoals dat bijvoorbeeld ook gebeurt in “De Da Vinci Code” van Dan Brown.

Apocriefen
Meerdere oude Joodse geschriften zeggen dat de generaties voor de zondvloed hun geschiedenis bijhielden op stenen tabletten, die van vader op zoon werden doorgegeven. Vooral de apocriefe geschriften - boeken die niet in de canon van de Bijbel zijn opgenomen - maken daar melding van. Bijvoorbeeld het oude Hebreeuwse geschrift "Het leven van Adam en Eva". Daarin draagt Eva haar kinderen op om tabletten van steen en klei te maken waarop ze alles over het leven van de familie op moeten tekenen, zodat hun geschiedenis bewaard zal blijven. Zelfs als de wereld verwoest wordt door water of vuur. Haar zoon Seth neemt die taak op zich. Henoch, geboren in de zevende generatie na Adam, wordt in de Joodse traditie eveneens als historicus vermeld. Ook in het “Boek van Jasher” oftewel het “Boek der Rechtvaardigen” dan wel het “Boek des Oprechten”, is te lezen dat Kenan, de aartsvader in de vierde generatie na Adam, zaken op stenen tabletten schreef. Vervolgens voegde hij deze tabletten toe aan de zogeheten ‘schatten’, die werden doorgegeven aan de ‘eerstgeborene’, de stamhouder van het geslacht. De geschreven overleveringen zouden uiteindelijk bij Noach, lid van de tiende generatie na Adam, zijn terechtgekomen. In het Hebreeuwse “Boek der Jubileeën” staat dat Noach de traditie voortzette door zijn verhaal over de ark op tabletten te schrijven die hij doorgaf aan zijn oudste zoon Sem. Tot zover de Joodse traditie. Ook andere volken vermelden de kleitabletten. Volgens de Chaldeeuwse overleveringen kreeg Noach twee opdrachten van de goden: een schip bouwen en de geschiedenis veilig stellen. De Egyptische overlever van de vloed, Thoth, zou zijn kennis in rots hebben gegrift. Zelfs in India wordt beweerd dat de vloedoverlever Manu heilige teksten had gekregen van Brahma. Genesis zegt niets over tabletten, dus moest het verhaal wel onzin zijn volgens vroegere christelijke geleerden. Tot Wiseman, die tijdens het interbellum betrokken raakte bij archeologisch onderzoek in Mesopotamië, bedacht dat dat logisch is als de eerste hoofdstukken van Genesis de kleitabletten van Noach ZIJN. Hij maakte zich het spijkerschrift eigen en ontdekte een aantal grote overeenkomsten tussen de opbouw en woordkeus van Mesopotamische kleitabletten en Genesis.

Toledoth-structuur
Mesopetamische kleitabletten werden doorgaans in een serie bewaard die werd afgesloten met een zinsformule waarin de naam van de auteur genoemd werd. Bijvoorbeeld: ‘Dit was de geschiedenis opgetekend door koning die-en-die tijdens zijn verblijf daar-en-daar.’ Op maar liefst elf plaatsen in Genesis komt een zelfde soort formule voor: de zogeheten ‘toledoth-zin’ die in de Bijbel vaak verkeerd vertaald is. Namelijk als openingszin: ‘dit zijn de generaties van’, maar het is juist een afsluitende zin. Tablet 1 loopt van Genesis 1:1 tot en met 2:4a – ‘Dit was de geschiedenis van de hemel en de aarde, toen zij geschapen werd’. Tablet 2 loopt tot en met Genesis 5:2 – ‘Dit was het boek met de geschiedenis van Adam’. Tablet 3 loopt tot en met Genesis 6:9a – ‘Dit was de geschiedenis van Noach’. Tablet 4 loopt tot en met Genesis 10:1 –‘ Dit was de geschiedenis van de zonen van Noach: Sem, Cham en Jafet’. Enzovoorts. Verder zijn er nog tabletten van Terach, Isaak en Jakob. Vanaf Genesis 37 houdt de toledoth-structuur op. Dan begint het verhaal van Jozef dat waarschijnlijk bij zijn nakomelingen bekend was en op Egyptische papyrus werd geschreven. Dat zet de structuur van Genesis in een totaal ander licht. Mozes zou dan ook niet zozeer de van a tot z goddelijk geïnspireerde schrijver van de geschiedenis van voor zijn geboorte zijn geweest, dan wel de redacteur die de kleitabletten van Noach en de papyri samenvoegde. Daarbij heeft hij de tekst hier en daar up-to-date gemaakt. Zo staat er bijvoorbeeld in Genesis 14:3: ‘Het dal Siddim, dat is de Zoutzee’, en in Genesis 14:3: ‘Kirjath-Arba, dat is Hebron, in het land Kanaän’. Zoals wij van de Sovjet-Unie Rusland en van Helvetia Zwitserland zouden maken, dus. Dit kan een verklaring zijn waarom Genesis overduidelijk meerdere bronnen heeft gehad en waarom andere vloedmythen - zoals bijvoorbeeld het Gilgamesjepos - eerder werden opgetekend (rond 2100 voor Christus) dan het verhaal van Mozes.

Geavanceerd schrift
In Oegarit ontdekte men kleitabletten uit 3000 voor Christus, dus het schrift was zeker bekend tijdens het leven van Mozes, die volgens het Bijbelboek Exodus in de 13de eeuw voor Christus moet hebben geleefd. En aangezien hij aan het hof van Egypte opgroeide… De Egyptenaren, de Babyloniërs, de Assyriërs en de Chinezen komen allemaal vrij plotseling in de geschiedenis op met geavanceerd schrift en een hoogontwikkelde cultuur, techniek, architectuur en sociale structuur. Zo tussen 2500 en 2000 voor Christus, de periode waarin frappant genoeg ook de vloed moet hebben plaatsgevonden. Van een langzame ontwikkeling lijkt geen sprake. Het kan wel zijn dat bepaalde beschavingen na de vloed de schrijfkunst weer verloren hebben zodat ze die weer opnieuw moesten uitvinden. Opmerkelijk is ook dat de schrijver van de Thora goed op de hoogte moet zijn geweest van veel Egytische gebruiken, namen en geografische aanduidingen, wat op Mozes kan duiden. Om de stelling te verdedigen dat de Thora vóór 1500 voor Christus werd geschreven kan bijvoorbeeld de oude Egyptische benaming voor een baarstoel gelden: ‘de twee stenen’. Na die tijd werd een baarstoel gebruikt die uit één steen bestond. Het volk ging het toen ‘de steen’ noemen. Dat iemand als Sem zijn eigen nakomelingen beschrijft kan komen omdat, volgens de Thora, voor de vloed mensen soms leeftijden bereikten van zes-, zevenhonderd jaar. Er zijn aanwijzingen dat de aardatmosfeer voor de vloed anders was dan nu. Bovendien leefden de mensen toen vegetarisch, en als er vanuit wordt gegaan dat de mens volmaakt werd geschapen, moet het DNA in het begin ook perfect zijn geweest: zonder foutjes of mutaties. In de loop van de eeuwen stapelen mutaties zich op. Per generatie komen er zestig tot honderd mutaties in de genen bij die het DNA beschadigen en zorgen dat cellen dood gaan of zich ongeremd gaan delen.

Enige mythe die wereldwijd voorkomt
Er worden nog veel meer bijzonderheden vermeld over het verhaal van de zondvloed. Zo zou de koopman Pieter Jansz Vael, zich hebben laten inspireren door de Bijbelse ark, en een ongelooflijk stabiel vrachtschip hebben gebouwd dat viermaal zo lang als breed was: de Fluit. Voor zijn tijd waren de Nederlandse zeilschepen twee of driemaal zo lang als breed. De ark was zesmaal zo lang als breed. Het Gilgamesj-epos verhaalt over een ark die de vorm van een kubus had: de minst zeewaardige vorm die een boot maar kan hebben. De professor heeft het over de bril waardoor mensen naar de geschiedenis kijken. Je kunt door een evolutionaire bril kijken waardoor je gelooft in miljarden jaren langzame processen in de natuur: wind, water, erosie, afzetting door rivieren, langzame tektonische werking, noem maar op. Maar landschappen zouden net zo goed in korte tijd door intense catastrofale krachten kunnen zijn gevormd, waardoor er nu op de toppen van de Andes gefossilleerde schelpen en zeedieren worden gevonden - jawel: de zondvloed, dus. Een mythe die wetenschappers overal op aarde zijn tegengekomen. Op alle continenten spreken volken erover: van de Maya’s en de Azteken - die het zelfs over een taalverwarring bij de bouw van een groot monument hebben - tot de Chinezen (Nüwa) tot de oude Grieken (Deucalion) tot de Scandinaviërs (Noë) tot de Egyptenaren tot de Inuït tot de Masaï, zelfs volken die diep in de oerwouden leefden en nooit contact met de buitenwereld hadden. Bovendien kennen deze verhalen dezelfde opbouw. Ze gaan over een God of een aantal goden die de aarde zuivert met een vloed, en over een persoon of familie die ontkomt in een vaartuig. De nakomelingen herbevolken de aarde opnieuw. Bepaalde mythologische concepten zie je in verwaterde (letterlijk en figuurlijk) vorm overal terug: schepping, zondeval, wereldwijde vloed en het ontstaan van verschillende volken na de vloed. Wereldwijd zijn veel goden rechtstreeks terug te voeren op de generaties stamvaders van de eerste eeuwen. Zo werd Noachs zoon Jafet in India aanbeden als Jyapeti of Pra-Japati. En door de Grieken als Japetos. Bij de Romeinen zien we hem zelfs terug als de oppergod Jupiter. Vandaar dat de goden van het Griekse, Romeinse en Germaanse pantheon door allerlei familiebanden met elkaar verbonden waren. De oergoden van Egypte waren de Ogdoade oftewel ‘het achttal’ van Hermepolis. Vier echtparen, precies zoveel mensen als volgens Genesis aan boord van de ark waren: Noe en zijn vrouw zijn de belangrijkste. Noe had over de ‘watermassa van de voortijd’ geregeerd. Het achttal zou de wereld bevolkt hebben vanaf de ‘godenberg’, de heuvel van Hermopolis. Later verbasterde Noe tot de Egyptische watergod, waar goden als Neptunus van zijn afgeleid. Hindoe’s geloofden dat Manu op de ark was met de ‘zeven rishi’s’, de eerste groep goden. Zijn drie zonen heten Sherma, Charma en Juapeti. Vandaar dat veel mythen het ook over de vórige wereld en de huidige wereld hebben. Christelijke beïnvloeding is onmogelijk, want nergens komt Jezus ter sprake.

De bergen Ararat
In het boek leidt het onderzoek van de vermeende Haongeschriften niet naar de berg Ararat bij de Armeense grens, maar naar de berg Cudi Daği oftewel Qardu (Koerden) in Turkije, door de meeste Europeanen en Amerikanen doorgaans Judi genoemd. In het Arabisch Al-Judi of Al-Djoedi. De hedendaagse berg Ararat bestond waarschijnlijk niet eens ten tijde van de vloed, aangezien de vulkanische berg vrij jong is. Genesis 8:4 wordt dan ook doorgaans verkeerd vertaald. Het gaat niet om de bérg Ararat maar om de bergén Ararat, waar deze berg ook onder kan vallen. Oude bronnen, zoals de bekende Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus , melden dat de ark strandde op de ‘berg van de Koerden’. Hij schrijft dat de restanten van de ark nog vaak bezocht werden door nieuwsgierige mensen. De Targoems, de Aramese vertaling van de Hebreeuwse delen van de Bijbel, beweren eveneens dat de ark terecht kwam in de Qurdu-bergen. De Samaritaanse Pentateuch en de Pershitta, de Syrische vertaling, zeggen dat ook. Een Babylonische priester (hij beweerde dat sommigen pek van het schip afschraapten om dat voor amuletten te gebruiken), de kerkvaders Eusebius van Caesarea, Epiphanius van Salamis, Eutychus en Soera 11:4 in de Koran, wijzen naar dezelfde locatie. Niet dat er nog wat van de ark over is: het hout van de ark was het enige voorhanden zijnde hout - kort na de vloed. Tel daarbij de toeristen en souvenirjagers uit de oudheid. In de tiende eeuw schreef de Arabische historicus en geograaf Al Masudi dat de ark nog steeds bekeken kon worden. In de dertiende eeuw meldde geograaf Zakariya Ben Muhammed Al-Kazwine dat het overgebleven hout van de ark werd gebruikt om een moskee te bouwen. Dat is het laatste wat over de ark vernomen is.

New Age-wereldreligie
In het verhaal krijgen de onderzoekers te maken met tegenwerking van de machtige ngo Panoptes (naar de Griekse reus Panoptes met zijn honderd ogen, waarvan er altijd maar twee slapen), die officieel de wetenschap wil zuiveren van onbewezen invloeden, maar ten diepste een beerput van wetenschapsmaffia is. Panoptes werkt via het verstrekken van gelden dan wel het inhouden van subsidies en het bevorderen of juist breken van carrières. Afpersing, en als het moet moord, worden niet geschuwd. Hun duistere doel is de zogeheten ‘Nieuwe Leer’ ingang te doen vinden: een occulte new age religie die middels een waar schrikbewind wereldvrede zal brengen en waarvoor het christendom, inclusief alles wat aan het christendom herinnert, moet wijken. Dus ook zeker de Haontabletten, als ze al bestaan. Bizar genoeg wordt de Nederlandse leider bijgestaan door een vrouwelijke geleidegeest: Chenmo. Een ‘Raad van Acht’ krijgt opdrachten van de ‘Verlichte Wijzen in de Schaduw’. Wie dat zijn weet niemand. De schrijver baseert zich onder andere op de geschriften van de grondlegger van het new age wereldplan: Alice Bailey – die ik inderdaad eerder ben tegengekomen. Tjeu van den Berk heeft het over haar in “In de ban van Jung”. Jung adviseerde Olga Fröbe-Kapteyn Alice Bailey uit haar netwerk te knikkeren als ze serieuze plannen heeft met haar Eranos-lezingen. Sterker, zolang Bailey werd geassocieerd met Eranos wilde hij er niets mee te maken hebben.

Niemand is er bij geweest
Lopende hun avontuur krijgen Roderik en Valèrie te maken met een overtuigd christen die hen vertelt dat hun weerzin wat betreft het christendom niet zozeer te maken heeft met ‘geloof’ dan wel met ‘religie’. Jezus deed niet anders dan zich verzetten tegen de religie van farizeeën en schriftgeleerden. Religie creëert vaak een afstotelijk beeld van God: God als tiran, als bloeddorstige onderdrukker of als dogmatisch leersysteem. Veel kerken en religies manipuleren en dwingen mensen in naam van God. Het gaat om God zelf. Niet om zijn representanten die er niets van bakken. Meestal gaan ze op de stoel van God zelf zitten. Zelfs Nietzsche heeft gezegd: ‘Ik zou best christen willen zijn, als de christenen er maar wat verloster uitzagen.’ En Mahatma Ghandi zei ooit: ‘Ik verwerp Christus niet; ik hou juist van hem. Ik hou alleen niet van christenen, want zij lijken totaal niet op Christus.’ Toen hij in Zuid-Afrika op het punt stond christen te worden werd hij de kerk uitgezet vanwege zijn huidskleur. De kerk functioneert hoogstens als wegwijzer. Het gaat om de ontmoeting van Gods geest met jouw geest, diep in je binnenste. Uiteindelijk verandert Roderik door deze gesprekken gaandeweg in een agnost: iemand die niet weet of God bestaat, maar dat zeker niet uitsluit. Ook Valérie wordt wat zekerder. Evenboer’s thriller over Noach en de ark is een fantastisch verhaal. Of het allemaal waar is? Niemand is er bij geweest, denk ik maar…

Uitgave: Gideon – 2016, 800 blz., ISBN 978 905 999 096 8, € 24,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier