Menu

dinsdag 19 maart 2019

Jagtlust - Annejet van der Zijl


Subtitel: Hoe in een Goois buitenhuis de wereld openging

Tot mijn verrassing kwamen er allerlei reacties op mijn verhaaltje over Flipje - zie hier - binnen, waaronder één iemand die mij vertelde dat zijn schepper, Eelco ten Harmsen van der Beek, schathemeltjerijk van het stripfiguurtje was geworden, waarna zijn beide kinderen er alles binnen de kortste keren weer doorheen jasten, en dat dat allemaal te lezen was in “Jagtlust” waar Annejet van der Zijl in 1998 mee debuteerde. Ik kon het boek op de kop tikken. Het is een waanzinnig verhaal. Nooit geweten dat wij in de kneuterige jaren vijftig onze eigen Hollandse variant van “The Factory” hadden. Een van die voornoemde kinderen was trouwens Fritzi Harmsen van Beek (1927-2009), de roemruchte dichteres waar Maaike Meijer onlangs een lijvige biografie over publiceerde: " Hemelse mevrouw Frederike".


Geld zat
Eelco is een zoon van een bemiddelde apotheker uit de Amsterdamse Jodenbuurt, die hem praktisch onterft als hij zich meldt bij de Rijksschool voor Kunstnijverheid, om zijn artistieke aspiraties te volgen. In 1914, Eelco is vijftien, ontmoet hij op het strand bij Wijk aan Zee de meer dan prachtige dochter van een rijke weduwe: Freddie Langeler. De liefde slaat in als een bom - vanaf dan zijn ze onafscheidelijk: “… ‘Ik heb nooit iemand gezien die zo dol was op zijn vrouw als papa,’ zou hun dochter later zeggen. ‘Hij aanbad haar en leefde eigenlijk alleen voor haar.’…”. Zijn eerste tekeningen worden gepubliceerd in De Groene Amsterdammer. Hij zal nooit meer zonder werk zitten: “… Aangezien van foto’s nog maar mondjesmaat gebruik werd gemaakt, waren kranten, radiobodes en uitgeverijen voor hun illustraties bijna helemaal afhankelijk van tekeningen…”. Ook Freddie specialiseert zich als een begaafd kinderboekenillustrator. Ze betrekken ongetrouwd een ruime etage aan de Amstel waar ze grote feesten geven. Met de mama van Freddie reizen ze de halve wereld af. Geld zat. Als Freddie op haar zevenentwintigste zwanger blijkt vindt er halsoverkop een bruiloft plaats, trekken ze in een villa in Blaricum, en fuiven vrolijk verder: “… Al snel was Eelco - ‘Co’ voor zijn vrienden – rond het middaguur een vaste verschijning in ‘Hampie’, zoals het kleine, Frans aandoende kroegje aan de zijkant van Hamdorff liefkozend werd genoemd. Hij schaakte daar wat met zijn vrienden, terwijl Freddie dan nog in bed of in negligé op de canapé lag. In de middag togen ze aan het werk, om rond middernacht weer richting Hamdorff af te zakken. Was het echt gezellig, dan slingerde er vervolgens een colonne dure automobielen door de nachtelijke Gooise dreven naar Amsterdam, waar ober Jan Zwart van artiestensociëteit De Kring het ruimhartige beleid voerde dat er niet gesloten werd zolang er meer dan zes mensen in de zaak waren…”.

Twee tieners die er per ongeluk twee kinderen op na hielden
De komst van ‘Fritzi’ - op 28 juni 1927 - en ‘Heintje’ - op 18 mei 1930 - verandert niets aan de exorbitante levensstijl. Oma Langeler, en een stoet aan bedienden, zorgen ervoor dat Eelco en Freddie hun strontverwende kroost meestal pas voor het eerst om een uur of vier s’middags zien. Volgens Fritzi leven haar ouders “… als twee tieners die er per ongeluk twee kinderen op na hielden…”. De economische crisis van de jaren dertig heeft weinig tot geen invloed op de familie. De opdrachten blijven binnenstromen. Van der Zijl somt er een aantal op waarvan ik mij het echtpaar-onder-paraplu-logo voor de verzekeringsmaatschappij RVS nog wel herinner. Maar de opdracht waarmee Eelco zijn naam voor altijd waar maakt is die van ‘Tielsch Flipje’, een van de succesvolste reclamestrips die ons land ooit heeft gehad: “… Het Fruitbaasje van Tiel was aanvankelijk bedoeld om het vijftigjarig bestaan van jamfabriek De Betuwe in 1935 luister bij te zetten…”. De boekjes uit het eerste jaar blijken zo’n overweldigend succes dat ze wel gek zouden zijn om het daar bij te laten. Eelco begint series filmstroken te maken die afgedraaid kunnen worden in de zogenoemde Flipposcoop, een soort mini-huisbioscoopje. Hij verdient per serie 1500 gulden, maakt er drie à vier per jaar, en dat in een tijd waarin het gemiddelde weekloon van een arbeider vijfentwintig gulden bedraagt. Dus reken maar uit. “… Tegen de tijd dat de deadline in zicht kwam draaide het hele huiselijk leven van de familie om Flipje. Eelco tekende de monsters en boze beesten en Freddie de elfjes en lieve kopjes. Fritzi en Heintje, die inmiddels de lagere-schoolleeftijd hadden bereikt, mochten aan de tekentafel helpen inkleuren. Voor het verzinnen van de verhaaltjes en de vierregelige rijmpjes onder de plaatjes werd het hele gezin ingezet, tot oma aan toe…”. De dag voor de definitieve inleverdatum haalt Eelco steevast de hele nacht door: “… Als de naburige boer de volgende ochtend in alle vroegte ging melken, kwam hij de volledig uitgeputte artiest soms tegen op weg naar de brievenbus, gekleed in een overhemd dat onder de oksel alle kleuren van de regenboog vertoonde: daar placht Eelco zijn penselen namelijk af te vegen…”. Van het geld dat met Flipje wordt verdiend laten Eelco en Freddie een kast van een villa in Blaricum bouwen, waar hun kinderen de meest fantastische jeugd beleven die je maar kan bedenken.

Gekleurde muizen
De Tweede Wereldoorlog maakt een eind aan alle voorspoed. Kinderboeken en reclamestrips zijn wel het laatste waar overlevers op zitten te wachten. Alleen Heintje floreert. Hij stort zich met zijn vrienden vol overgave in de zwarte handel. Ruilt de eieren van de roodbontesabelbontbaardkrielkippen, die hij fokt, om voor repen chocola die een kapper graag wil afnemen. En wel het allergekste, ze vangen muizen die ze bij de staart in de aline dopen, waarna de beestjes de meest verrassende kleuren aannemen: van hardgeel tot aubergine. Die verkopen ze voor blikken boter, dewelke omgezet worden in contanten, die weer verzopen worden in een café in Hilversum. Fritzi en haar broer Heintje ontpoppen zich tot pubers waar geen land mee te bezeilen is. De bozige Fritzi gaat op kamers in Amsterdam waar ze geen enkele opleiding afmaakt. Haar ‘snoeperige breinaald’ van een moeder die volgens haar al haar vriendjes afpakt en haar zelfs expres een bril opdringt om haar lelijker te maken, sterft op vijftigjarige leeftijd aan darmkanker. Een volledig gedesoriënteerde Eelco blijft achter, die verdrinkt in zijn werk. Na een pauze van zes jaar pakt hij het Flipje-arrangement weer op en maakt hevig ruzie met De Betuwe over het copyright in verband met eventuele uitgaven in het buitenland. Hij verliest, maar hij houdt er wel een contact aan over met de immens populaire Engelse kinderboekenschrijfster Enid Blyton. Samen produceren ze een schattig houten poppetje: ‘Noddy’. Wekelijks maakt Eelco achttien tekeningen: “… In een brief aan Blyton beschreef hij hoe hij, werkend tot in de ochtenduren, soms zo moe was dat hij aan alle kanten kleine Noddy’s over de tekentafel zag krioelen…”. Hij gaat steeds meer drinken en uiteindelijk wordt hij op zevenenvijftig jarige leeftijd dood gevonden in de gang van zijn huis.

Gedoe en gezanik
De zesentwintig jarige Fritzi die ondertussen in Frankrijk zit met een kind van een grafelijke echtgenoot, waar ze allang weer genoeg van heeft, komt definitief naar huis en neemt haar intrek op de bovenste verdieping. Heintje, drieëntwintig, annexeert de benedenverdieping. De wezen leven als pasja’s en iedereen om hen heen profiteert mee. "… De wildste verhalen deden de ronde: zo zouden ze een compleet vliegtuig hebben afgehuurd om met de vriendenkliek vakantie te vieren aan de Côte d’ Azur; Hein zou maatpakken altijd per zes tegelijk bestellen en zou eens een Rolls Royce aan de kant van de weg hebben laten staan omdat de benzine op was. Ook wilde hij na een nachtje doorhalen nog wel eens vergeten waar hij zijn auto had geparkeerd en kocht hij maar een nieuwe, zodat hij op een gegeven moment maar liefst drie Lincolns Continental zou hebben bezeten…”. En even verder: “… In nauwelijks anderhalf jaar was alles wat Eelco ten Harmsen van der Beek en Freddie Langeler met een leven lang hard werken hadden opgebouwd, weer afgebroken. De prachtige kristallen kroonluchters in de Torenlaan werden door vriendjes van Hein gebruikt als doelwit voor hun schietwedstrijden; de kostbare vleugel werd zo grondig mishandeld dat de gebroken snaren over de rand hingen…”. De relatie tussen Fritzi en Hein groeit uit tot een zeer publiekelijk uitgevente haat-liefdeverhouding: “… Op een gegeven moment timmerde een woedende Fritzi alle deuren tussen haar en Heins gedeelte van het huis met grote spijkers dicht. Verdere pogingen tot boedelverdeling leverden alleen maar meer destructie op. Terwijl ze kibbelden over de prachtige beeldjescollectie van hun ouders kreeg Fritzi er zo genoeg van dat ze het tere porselein met één zwaai van tafel veegde. Ook de Venetiaanse spiegels sneuvelden in de hitte van hun onderlinge strijd. Binnen een jaar na de dood van Eelco waren alle nagelaten contanten – naar schatting driehonderdduizend gulden, het equivalent van ruim een miljoen gulden nu – schoon op. Wat restte waren de lucratieve contracten met De Betuwe en de Britse uitgever van Noddy. De rechten, waar Eelco zich bijna letterlijk voor had doodgevochten, werden door zijn kinderen voor luttele duizenden guldens van de hand gedaan. Ze wilden, zo zou Fritzi later verklaren, van ‘het gedoe en gezanik’ af zijn…”. Dan breekt het onverbiddelijke moment aan dat de villa verkocht moet worden: “… Toen een vriend van Heintje een gegadigde rondleidde, troffen ze hem rond het middaguur in bed, met naast hem drie naakte vrouwen. ‘ O, u stoort helemaal niet, hoor,’ zei deze met het geaffecteerde stemgeluid dat hij zelfs in de meest on-chique situaties wist te bewaren. ‘Kijkt u maar op uw gemak rond.’ …”. Om het maar niet te hebben over de kleine Gilles, het zoontje van Fritzi, die volstrekt misplaatst rondkruipt in deze poel van verderf.

Remco Campert

Vervolgens focust het verhaal zich op Remco Campert, die op het boekenbal van 1956 oog in oog komt te staan met de volgens allerlei verslagen ongelooflijk charismatische Fritzi, en stapelverliefd op haar wordt. Ze troont hem mee naar een kast van een huis in de buurt van Blaricum dat ze min of meer heeft gekraakt: “Jagtlust”. Hij kijkt zijn ogen uit. Ze heeft het zo ongeveer omgetoverd in een sprookjeskasteel. Daar schrijft hij de ‘Jagtlustkoerier’, een krantje dat een oplage heeft van één exemplaar, waarin hij verslag doet van het merkwaardige huishouden dat zich er afspeelt. Het wordt een soort onofficieel buitenverblijf van de Leidseplein-scene. In die jaren weet de hele Hollandse avant-garde op een gegeven moment de weg naar het landhuis te vinden. Bert Schierbeek, Cees Noteboom, Rijk de Gooyer, Anton Koolhaas, Rinus Ferdinandusse, Gerard Reve, Ramses Shaffy; ik noem maar een paar namen. Allemaal willen ze de oorlog vergeten: “… Even gretig als argeloos werd er geëxperimenteerd met drugs, seks en relaties…”. Alles mag, alles kan. “… Je hoorde er wat er speelde, wat interessant was, wat je moest lezen, wat er in Parijs gebeurde…”. Toch kan niet iedereen er zomaar rondbanjeren. Op een bepaalde manier is het er zeer elitair. De eenvoudige Amsterdamse volksjongen Simon Vinkenoog voelt zich er absoluut niet welkom. De arrogante Gooise boys maken het klassenverschil tot een behoorlijk issue. Jagtlust was een select “… broeinest van artistieke bedrijvigheid…” en tevens “… een voorbode van datgene wat in de jaren zestig en zeventig op veel grotere schaal in Nederland zou gaan plaatsvinden…”. Desondanks is er meestal geen cent te makken. De rijke papa’s draaien subiet de geldkraan dicht wanneer ze merken hoe hun centen worden verbrast. Pas als Remco, zelf nauwelijks tot werken in staat, er tot zijn grote verrassing achter komt dat zijn levensgezellin al jaren in het geheim gedichten schrijft die hij weet te publiceren, komt er wat geld op tafel. Daarnaast wordt Fritzi door de gemeente Amsterdam aangesteld als officiële huisbewaarster van Jagtlust en mag de benedenverdieping onderverhuren: weer wat inkomsten. Na tweeënhalf jaar houdt Campert het echter voor gezien: “… Remco’s liefde voor Fritzi was nooit gedoofd, maar het ongeremde leven op Jagtlust, met alle feesten, katers en andere heren die erbij hoorden, was hem te veel geworden. ‘ Ik heb nog nooit in mijn leven zoveel gedronken als daar en ik wist: als ik nog wat wilde met mijn leven moest ik weg.’ Fritzi en Hein hadden dat helemaal niet – het leek of ze dat punt al gepasseerd waren, in hun jeugd waarschijnlijk. Maar er zat voor mij geen hoop in op een vervolg. Ik wilde schrijven, dat was mijn toekomst, schrijven en nog eens schrijven.’…”.

Geen hap ambitie
Na Remco volgt een stoet ‘verloofden’, zoals Fritzi haar aanbidders noemt: "… Er waren misschien mooiere vrouwen dan Fritzi, er waren er zeker die sexier waren, maar er was niemand die zo dwarrelend, geniaal en roesachtig was als zij, en die haar bewonderaars zo effectief gevangen wist te houden in iets dat zweefde tussen een enorme bewondering en een vreselijk medelijden. Ze leek altijd half in haar eigen fantasiewereld te leven, alsof ze een heldin was in een van de kozakkenverhalen van Isaac Babel die ze zo graag las. ‘Ze was behaagziek en kon bikkelhard zijn,’ zegt een van hen. ‘Maar was je het middelpunt van haar aandacht, dan kreeg je honderd bundels poëzie tegelijk over je heen uitgestort.’ …”. De mannen wilden haar redden, de vrouwen wilden haar zijn: “… Ze was volstrekt chaotisch en wild en liep in zeven sloten tegelijk en iedereen dacht: dit gaat mis…”. En even verder: “… Vriendinnen imiteerden haar taalgebruik en hese, ademloze grogstem, en gingen ostentatief in broek en trui naar de Schouwburg…”. Jagtlust ontwikkelt zelfs een geheel eigen taalgebruik. Naarmate Fritzi ouder wordt komt er wat meer rust in de uitgeleefde keet. Ze is met van alles bezig (schrijft gedichten op leeggeblazen eierschalen, maakt miniatuurvoorstellingen in uitgeholde walnoten), behalve met geld. Beroemde uitgevers zwermen om haar heen om werk los te peuteren, “… en daarvoor hoefde ze in feite alleen maar haar eindeloos stromende conservatie op te schrijven…”, maar ze wringt zich in de vreemdste bochten om hen te ontwijken. “… Ik heb geen hap ambitie…”, zegt ze tegen een journalist. Na een decennium vijven en zessen, soebatten en smeken lukt het Geert Lubberhuizen eindelijk het manuscript van “ Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten” in handen te krijgen, waarmee Fritzi op haar achtendertigste debuteert. De recensies zijn laaiend enthousiast: "… Eigenlijk leken de reacties op Geachte Muizenpoot nog het meest op Fritzi zelf: iedereen vond het prachtig, maar waarom, dat bleef ongrijpbaar…”.

Het einde van het feest
In 1968 grijpen de babyboomers de macht. Het Parijse studentenoproer luidt officieel de sixties in en opeens is het er allemaal volop: popmuziek, de vrije seksuele moraal, het hedonisme en niet in de laatste plaats, drugs. Maar op het aan de heidenen overgeleverde Jagtlust, waar het vijftien jaar eerder allemaal met dezelfde argeloosheid begonnen was, komt het feest aan zijn eind. Fritzi gedraagt zich naarmate ze zich meer en meer terugtrekt des te excentrieker: “… Toen Pannekoek haar kwam halen voor het Belgische festival kon ze bijvoorbeeld maar niet beslissen welke van haar dertig paar schoenen ze mee zou nemen. ‘Neem ze dan allemaal mee!’ riep Pannekoek – waarna Fritzi er ook nog op stond haar gouden kikkerasbakken in te laden, ‘om het gezellig te maken op de hotelkamer’. En zo stiefelden ze enkele uren later de lobby van het chique Belgische hotel binnen: Fritzi in een prachtige kralenjurk, Pannekoek op de klompen die hij altijd droeg, met hun armen vol schoenen en van Jagtlust meegesleepte prullaria, en in een verregaande staat van dronkenschap…”. Van haar zoon komt ook al geen spaan terecht. Hij gaat om met foute vrienden, afspraken zijn met hem niet te maken, van discipline heeft hij nog nooit gehoord, hij steelt alles wat los en vast zit, raakt zwaar verslaafd, en op zijn zestiende wil geen enkele school hem meer hebben. In 1969 roept Fritzi’s tweede verhalenbundel “Neerbraak” weer alle lof op die maar mogelijk is, maar het raakt haar niet. Machteloos zien haar overgebleven vrienden aan hoe ze steeds verder wegzakt in depressies.

Gentlemen

Waar Fritzi altijd bang voor is geweest, gebeurt: het buiten wordt verkocht en zij moet er uit. Haar huisbaas, toevallig de vader van J. Bernlef, gaat haar het slechte nieuws zelf aanzeggen: "… Aan zijn zoon beschreef hij later hoe ze hem door een gang vol lege flessen naar de woonkamer voerde en hem plaats liet nemen op een stoel waaronder een van haar honden net een grote drol had gedeponeerd. Hij vertelde haar zo voorzichtig mogelijk dat ze Jagtlust per 31 mei 1971 leeg diende op te leveren. Maanden later zou een aangeschoten Fritzi de schrijver K. Schippers bellen – naar later bleek in de veronderstelling dat hij J. Bernlef was – en een uitvoerige lofzang houden op zijn vader, de gemeente-inspecteur. Dat hij dat hele uur dat hij bij haar was met een stalen gezicht boven die drol gezeten had – dat vond ze klasse, dat maakte hem tot een van de laatste echte gentlemen…”. Haar vrienden zetten een reddingsactie op touw, ‘Operatie Jagtlust’, door achter haar rug om geld bij elkaar te scharrelen, waarmee ze een klein huisje voor haar kopen in de buurt van Groningen; ver van de Randsteedse verlokkingen. Fritzi stribbelt niet tegen. Het duurt een tijdje, maar uiteindelijk vind ze haar draai tussen de Groningers – die zich, zoals altijd iedereen om haar heen, genadevol over haar ontfermen. Er verschijnt nog wat bejubeld werk van haar hand, “ Hoenderlust. Notities uit het Gedachten Leven van W. Hoendervoogt, aangaande voornamelijk Kippen & Hanen” en “Kus of ik schrijf”, maar welke onderscheidingen ze er ook voor ontvangt, meer komt er niet. In een tv-programma beweert ze dat ze het liefst tekeningen maakt op berijpte ruiten, in de zekerheid dat ze binnen een paar uur na zonsopkomst weer verdwijnen. Nog later laat ze weten dat ze spijt heeft van elke letter die ze ooit heeft geschreven, om vervolgens geheel uit de openbaarheid te verdwijnen. Haar zoon komt na de nodige gevangenissen en klinieken te hebben gezien met vrouw en kind op een bescheiden etagewoning in Amsterdam-West terecht, waar hij een rustig leven leidt. Hein is, opmerkelijk genoeg, de enige van de Jagtlustkliek die altijd bij zijn vrouw is gebleven. Ik las het verhaal in de eerste druk, die in 1998 verscheen bij Meulenhoff, en eindigt als Fritzi zeventig is. Op internet heb ik gelezen dat ze in 2009 vredig is overleden in een verzorgingshuis. Na een dikke tachtig jaar grotendeels te hebben geleefd op sigaretten, sherry en verdovende middelen - wat zonder meer een verbluffende prestatie is, lijkt mij...

Uitgave: Hollands Diep – 2023, 224 blz., ISBN 978 904 886 800 1, € 19,99
Rechtstreeks bestellen bij bol.com: klik hier 

Geen opmerkingen :

Een reactie posten