Menu

dinsdag 5 mei 2020

Catharina van Siëna – Sigrid Undset


Johan Huizinga vertelt dat het leven in de kakelbonte Middeleeuwen in veel opzichten nog de kleur van het sprookje had en hoe het zich bewoog tussen uitersten - zie mijn vorige blog. Een wereld van ‘Angels en Demons’. De Deense schrijfster Sigrid Undset (1882 - 1949), die in 1928 de Nobelprijs voor de Literatuur in de wacht sleepte, schreef een schitterende biografie over misschien wel de meest bijzondere vrouw uit de Middeleeuwen: de verversdochter Catharina van Siëna (1347 – 1380). Als je het hebt over ‘Angels’… Catherine, een meisje uit het volk, werd non, maar liet zich niet de mond snoeren en opsluiten in een klooster. Ze bemoeide zich intensief met de wereld die ze aantrof. Ze verzorgde zieken, gaf hongerigen te eten en voorzag armen van kleding. Ze bekeerde misdadigers, schreef een boek en haalde zelfs de uitgeweken paus in 1377 terug naar Rome. De helderziende heilige wekte zowel grote bewondering op als felle kritiek. De befaamde theoloog Johannes Gershon (1363 – 1429) moest bijvoorbeeld niets van haar hebben, volgens Huizinga. Ik ben er onderhand wel achter dat nonnen echt niet altijd de kwezeltjes zijn die ik dacht dat ze waren (zie bijvoorbeeld Suzanne van der Schot). Catharina doet me een beetje denken aan Sister Christina, die de coaches van de Italiaanse versie van ‘The Voice’ in 2014 versteld deden staan (en mij ook). George Sand (1804 – 1876) schrijft in “De geschiedenis van mijn leven” dat ze er van overtuigd is dat oude boerengeslachten een soort bovennatuurlijk zintuig bezitten, die moderne mensen allang zijn verloren. Je zou het bijna geloven. Ik kwam het boek van Undset op het spoor doordat Arjan Plaisier het noemt in zijn “Zorg voor de ziel”. De bibliotheek had nog een oud exemplaar in de Nederlandse vertaling van J. Theeuws, pr (Sheed & Ward – Antwerpen 1952). Voor zover ik kon nagaan, is het boek alleen hier en daar nog in het Engels te koop.

Ik lag gekneld in banden van de dood (Psalm 116:2)

Undset begint het boek met een intrigerend stukje vrouwengeschiedenis waarin ze de plaats van de vrouw in het christendom behandelt. Evenals Tom Holland in “Heerschappij” wijst ze op het feit dat wij, vaak zonder dat we er erg in hebben, tot in de vezels van ons bestaan ‘christelijk’ zijn. Gelukkig maar. Over het christendom: “… Wij kunnen ons met geen mogelijkheid voorstellen, hoe opzienbarend en nieuw die leer was. Wij leven in een wereld, die sinds bijna twee duizend jaar beheerst wordt door Jezus Christus. Ook zij, die in de loop der tijden Hem bewust of onbewust verworpen hebben, zijn nog getekend door een negatief beeld van zijn persoon…”. Jan Wolkers, Maarten t’ Hart, noem maar op - deze site staat er vol mee. “… Anderen, en dit zijn er veel meer, wier geloof in Hem nauwelijks leefde, de lauwe gedachteloze christenen, zijn niettemin door een zwakke adem van Zijn geest beroerd geweest. Zelfs in de hedendaagse wereld, die grotendeels ontkerstend is, zijn er nog ideeën, die eens deel uitmaakten van de openbaring, al verbeelden zich de mensen graag, dat zij van henzelf afkomstig zijn. Deze ideeën zijn zelfs nog de bronnen van menselijke warmte en van hoop op een minder bittere en bloedige toekomst. Buiten deze is er weinig reden iets van de toekomst te verhopen, wijl het bewust verwerpen van Christus de volken uitgelokt heeft op een eindeloze jacht naar nooit te verwerkelijken illusies, en tot strijd voor idealen, die ineenstorten onder de zwaarte van onze eigen menselijke natuur…”. Dat lijkt mij een waarheid als een koe, zie de heilstaten van het fascisme, nationaalsocialisme en communisme. Undset: “… Wanneer hedendaagse schrijvers somtijds beweren, dat het geloof aan een ziel, die de dood van het lichaam overleeft, minder te maken heeft met het verstand dan met de wens, - begeerte naar leven en overvloedig leven - dan is er in alles wat we van de natuurlijke begrippen bij de mensen over dood en leven weten, niets te vinden, dat die veronderstelling steunen kan. Primitieve volken zijn meestal bang geweest voor de doden, de geesten die rondwaarden om de woonplaats: zij waren gevaarlijke, bittere en afgunstige wezens. De Sheol van de oude Hebreeërs was de plaats ‘waar niemand God looft’ of zijn zegening geniet, de Hades van de Grieken en het Helheim waren oorden van onmacht en hopeloosheid…”. En even verder: “… Bij de volken in het Noorden begon men te geloven, dat tenminste uitverkoren strijders opgenomen werden in Odins Walhalla, maar Odin zelf duikt eerst laat op in het Noorder Pantheon, en de voorstelling zelf van een Walhalla is mogelijk ontstaan uit indrukken, die men bij zeetochten naar het buitenland opdeed uit de preken van christelijke geloofsverkondigers. Wat deze preekten over vreze Gods en hellepijn was niet bepaald iets nieuws. Het Evangelie van Gods liefde tot de mensen en van Zijn hemel die voor alle mensen, mannen en vrouwen, vrijen en slaven, joden en heidenen, openstond, dat was waarlijk het grote en wonderlijke nieuwe…”.

Elena Ferrante
Haar geleerde biechtvader Raimondo van Capua, die een levensbeschrijving van de heilige Catharina opstelde, vertelt dat hij haar oude moeder, Madonna Lapa, interviewde toen ze tachtig was (uiteindelijk zou ze maar liefst negenentachtig worden). Terwijl ze voordat ze zwanger werd van Catharina en haar tweelingzusje, die na de geboorte stierf, al twee en twintig (!) kinderen had gekregen, waarvan wonder-boven-wonder meer dan de helft opgroeide. Mamma werd beslist niet gereduceerd tot een willoze broedmachine. Integendeel. Terwijl de vader van Catharina wordt neergezet als een vrome, doodgoeie sul, was zij een haaiepin van het zuiverste water. Ze hield de touwtjes van haar omvangrijke huishouden stevig in handen. Iedereen kent wel zulke stellen. Catharina is de jongste en de liefste en de door iedereen verwende potzak. De buren noemen haar 'Euhrosyne'. Dat is de naam van één van de drie gratiën: “… Een tijdlang was Catharina sterk bezig gehouden door de legende van de heilige Euhrosyne, die zich in jongenskleren zou gestoken hebben en van huis zijn weggelopen om in te treden in een monnikenklooster. Zij speelde met de gedachte ook zo iets te doen…”. De kleine Catharina wordt de leidster van alle kinderen in de straat. Ze dringt hen haar zelfverzonnen spelletjes op, dat wil zeggen: “… een menigte godvruchtige oefeningen. Toen zij vijf jaar oud was, had zij de Engel des Heren geleerd en zij hield ervan die ontelbare malen op te zeggen. Wanneer zij thuis de trappen op moest, placht zij te knielen op iedere trede en een weesgegroet te bidden…”. Als ze op haar zesde met haar broertje door de stad loopt ziet ze voor het eerst in een visioen “… de Verlosser van de Wereld zittend op een koningstroon…”, boven een kerkdak naar haar zwaaien (dat bedoel ik zeker niet oneerbiedig): “… Catharina stond roerloos, terwijl de vloed van goddelijke liefde door haar ziel sloeg, heel haar wereld vervulde en het nieuw en anders maakte voor altoos…”. Ze wordt steeds stiller, probeert minder te eten, en kruipt weg in haar slaapkamertje. Als haar vriendinnetjes haar daar vinden brengt ze hen zover zichzelf te geselen - eerlijk waar: “… Dat was lekker geheimzinnig, en het groepje boetzusters voelde zich gesticht en gelukkig…”. Haar moeder schrikt zich een ongeluk als ze ziet hoe haar dochtertje zo vlug de trap naar haar kamer op rent, dat ze zeker weet dat ze de treden niet raakt met haar voeten: “… het was, als zweefde zij omhoog…”. Op een mooie zomerdag loopt Catharina de poort van Siënna uit om een hol op te zoeken in de ‘woestijn’, waar ze de vredige groene wereld op het platteland voor aanziet, maar een ingeving van boven maakt haar duidelijk dat ze niet voor kluizenaar in de wieg is gelegd. Als ze terug naar huis is ‘gezweefd’, blijkt niemand gemerkt te hebben dat ze weg is geweest (het verhaal doet hier en daar best een beetje denken aan “De geniale vriendin” van Elena Ferrante). Undset: “… Haar wereld – een wereld, waar zij rusteloos verlangde dieper in door te dringen – scheen zich uit te breiden en te ontplooien achter en boven alles, wat zij met de zinnen van het lichaam waar kon nemen…”. En even verder: “… Het gebed was de sleutel tot die wereld. Maar het kind had reeds ervaren dat men er ook op geestelijke wijze kon binnengaan, zonder iets te zien of te horen met de uiterlijke zinnen…” (zie daarover onder andere: Philip Troost: “Energie van de Geest” en de Heilige Lucas van Simferopol: “Geest, Ziel en Lichaam”). Als ze zeven is belooft ze de hemel voor altijd maagd te blijven. Aan de dis schuift ze haar eten naar de jongen naast haar en naar de katten die er onder zitten te miauwen: “… En het huisvolk, dat samen rond Monna Lapa’s goed voorziene tafel zat, schijnt nooit gemerkt te hebben wat er ginds gebeurde aan het tafeleinde van de jongsten…”.

Verloofd
Het huis is te klein als Catharina in haar puberteit weigert te trouwen en zelfs haar prachtige haar afknipt om dat lot te voorkomen. Haar familie probeert haar van haar nukken te genezen door het dienstmeisje te ontslaan en Catharina verantwoordelijk te maken voor de was en het eten. Ze werkt zich gehoorzaam te barsten, maar het gehoopte resultaat blijft uit. In die tijd leert ze een ‘innerlijke cel’ te bouwen, zoals zij dat noemt: “… ‘Het rijk Gods is binnenin u’. Nu begreep zij wat die woorden van Hem die de waarheid zelf is, betekenden. Binnenin ons, daar worden de gaven van de Heilige Geest in ons uitgestort, daar vervolmaakt Hij onze natuurlijke vermogens, daar breekt Hij innerlijke en uiterlijke weerstand. Indien wij hartstochtelijk haken naar het ware goed, komt de hemelse gast en woont in ons, Hij die gezegd heeft: ‘Schep moed, ik heb de wereld overwonnen’…”. Waarschijnlijk bedoelt ze daar de gewaarwording van haar allerdiepste kern, haar geest mee, zoals de Heilige Lucas van Simferopol dat uitlegt in zijn “Geest, Ziel en Lichaam”. Ze leeft alleen nog maar op ongekookte groenten en water. Ze draagt een tijdje in het geheim een haren kleed, en daarna een ijzeren ketting die in haar vlees snijdt. Ze geselt zichzelf tot bloedens toe. Haar moeder neemt haar bij zich in bed als ze merkt dat Catharina niet slaapt. Mamma wordt gek van haar anorectische dochter. Om haar zelfverminking tegen te gaan neemt ze haar op sleeptouw naar geneeskrachtige zwavelbaden, maar ook daar weet Catharina haar lijf zo ongeveer te verbranden in kokendheet water: om zich voor te stellen hoe het in de hel is. Ze wil maar één ding. Als boetezuster opgenomen worden in de orde van de Dominicanen. Als ze een enge huiduitslag ontwikkelt stemt haar moeder eindelijk toe. Catharina is dan ongeveer negentien. Ze blijft gewoon thuis wonen, waar ze zich zwijgend terug trekt in een klein hokje. In alle eenzaamheid heeft ze drie jaar lang ontzagwekkende visioenen waarin ze vecht met duivels, Maria Magdalena haar moeder wordt en, terwijl Siëna zich te buiten gaat aan carnaval, Jezus zich met haar verlooft door een prachtige ring met een flonkerende diamant, omgeven door vier parels, aan haar vinger te schuiven: “… sindsdien kon de maagd altijd de verlovingsring aan haar vinger zien, ofschoon hij voor anderen onzichtbaar was…”. Volgens sommige bronnen zou de ring niets minder dan de voorhuid van Christus zijn – maar dat vindt Undset blijkbaar wat al te gortig om te vermelden. Wat van zoiets te denken? Zwaar psychotisch geval, toch zeker?

It’s a miracle
Als ongeletterde zou ze zelfs ineens hebben kunnen lezen en schrijven. Als Jezus haar opdraagt zich weer onder de mensen te begeven, leren haar gezinsleden al gauw hun persoonlijke bezittingen achter slot en grendel te bewaren, want Catharina geeft alles wat los en vast zit weg aan iedereen die daarom vraagt. De onderwereld van Siëna is daar al snel van op de hoogte. s’ Nachts brengt ze enorme hoeveelheden voedsel, die qua gewicht haar draagvermogen menselijkerwijs gesproken ten ene male ten boven zouden moeten gaan, naar arme weduwen. Onthutst zien haar medegelovigen hoe haar lichaam stijf en koud en ongevoelig als een steen wordt tijdens het bidden: “… Het kwam ook voor, dat men in haar omgeving de onbeweeglijk knielende gedaante zag opgeheven worden van de vloer ‘zo hoog, dat men een hand kon steken tussen de vloer en Catharina’s lichaam’…”. Soms duren de extases van Christina zo lang, dat de geestelijken haar buiten de kerkdeur leggen: ze willen op huis aan. Ze tapt de meest uitmuntende wijn uit een nimmer leeg rakend wijnvat in de kelder. Ze valt tijdens vlagen van bewusteloosheid in vuur dat haar niet brandt. De Heiland bekleedt haar met een goddelijk kleed waardoor ze het nooit meer koud heeft. In de hospitalen in de stad verzorgt ze de meest lastige zieken. Als ze besmet wordt door een melaatse blijven haar aangetaste handen, na de patiënt te hebben begraven, voor de rest van haar leven ongewoon mooi. Ze verzorgt zonder te kokhalzen de afschuwelijkste wonden. Om zich te harden drinkt ze een wasbak vol vuil water vermengd met etter leeg. Die nacht krijgt ze een visioen waarin de Heiland haar zijn gewonde zijde aanbiedt, waaruit ze zijn bloed drinkt, als een vampier (Undset geeft weliswaar toe dat het tegenwoordig een beetje onsmakelijk overkomt allemaal). Catharina krijgt de gave van helderziendheid. Ze doorziet de stand van andermans ziel. Ze ruikt de zonde. Ze drijft de boze geest uit een meisje van acht, dat onder hevige krampen, uit het niets als een oude geleerde over wetenschappelijke onderwerpen begint te praten in vloeiend Latijn. Ze geneest pestlijders. Als er hongersnood heerst bakt ze vijf keer zoveel heerlijk geurend brood dan redelijkerwijs verwacht mag worden, van beschimmeld meel: “… Stukken van dit mirakel-brood werden later door verschillende van Catharina’s geestelijke kinderen bewaard als reliquieën…”. Natuurlijk zijn er de nodige lasteraars en kwaadsprekers die haar eng vinden, jaloers op haar zijn en haar haten, wat mamma Lapa ziedend maakt. Catharina bidt zelfs haar eigen moeder weer tot leven, als deze op een zeker moment geestelijk onvoorbereid komt te overlijden.

Tegen de verwording van de Kerk
Rond 1370 is de stadstaat Siëna een wespennest van machtige ruzieënde families: oog om oog, tand om tand. Zelfs de keizer met zijn leger hebben ze weggejaagd. Catharina krijgt als ziener een horde aanhangers, de ‘Catharinati’. Tussen haar extases door leeft ze enkel op hosties. Er zijn geen woorden om de oneindige werkelijkheid die achter de eindige werkelijkheid ligt te beschrijven, zegt ze. Het lijkt erop dat ze constant in een soort trance van bijna-dood-ervaringen leeft, zie Eben Alexander in “Na dit leven”. Geleerde geestelijken proberen haar te betrappen op ketterijen, maar worden zelf gesticht. Staan perplex van haar innerlijke wijsheid. Catharina kan zelfs afwezigen met haar geest beïnvloeden. Ze krijg de meest verstokte zondaars en afschuwelijke misdadigers op de knieën. Undset vertelt er wel bij dat zulke bekeringen, als het ware van het ene op het andere moment, vanwege de licht ontvlambare geest der middeleeuwers heel gewoon waren. Tussendoor schrijft ze met veel inzicht over de verwording van de Rooms Katholieke Kerk in die dagen. Ze vertelt hoe er een eind kwam aan het door de Kerk honderden jaren bevestigde beginsel dat eden en bekentenissen die op de pijnbank werden ontfutseld, ongeldig waren. Ik had het nog nooit zo bekeken, maar Undset is van mening dat de protestantse Hervorming “… de wereldlijke heren overal in Europa een bijna volslagen alleenheerschappij in handen gaven, en de slachtoffers van hun willekeur en onrechtvaardigheid dermate weerloos werden tegen georganiseerde wreedheid, dat wij er eerst in onze tijd in de totalitaire staten de weerga van gezien hebben…”. Catharina begint vermanende brieven te schrijven naar kerkelijke en wereldse heersers, die zich wonderlijk door haar laten gezeggen. En dat waren niet bepaald watjes: “… Tussen het pausdom en Bernardo Visconti, tyran van Milaan, was er vijandschap geweest vanaf de dag waarop Bernardo aan de macht kwam, ofschoon er, tussen de perioden van openlijke oorlog door, tijden geweest waren waarin de partijen de ontwikkeling van de toestand onder een soort gespannen wapenstilstand afwachtten. Toen de legaten van Innocentius VI in 1361 met de banbul aankwamen, dwong Bernardo hen ze op te eten met perkament, zilversnoer, loodzegel en al, en overstelpte hen met beledigingen van zo grove aard, dat de aartsbisschop van Milaan een poging deed hem terecht te wijzen; iets waar de prelaten van zijn gebied uiterst ongaarne aan begonnen, want als hij zijn buien van waanzinnige razernij kreeg, spaarde Bernardo niemand, priesters noch leken, mannen noch vrouwen. Zo schreeuwde hij de bisschop toe: ‘Op mijn eigen grond ben ik zelf én paus én keizer, én God bovendien, want hier kan God niets doen zonder verlof van Bernardo.’…”. Een beetje verwonderlijk is dat Catharina, die overal en altijd de liefde predikte, oproept tot een kruistocht. Maar, zegt Undset, “… zij kende het lot van de gevangen christenen in de slavernij bij de Mohammedanen…”. En even verder: “… Daar de oorlogsvlammen zich over steeds grotere gedeelten van haar bemind Toscane en heel Italië verspreidden, redeneerde Catharina, eenvoudig genoeg: waar deze mannen, vorsten, condottieri en gewone mensen, zo op strijd belust waren, waarom zouden zij zich dan niet keren tegen de ongelovigen en hen die Christus en de christenen vervolgden, in plaats van broederoorlog te voeren tegen hun medechristenen?...”.

Passie
De wonderen houden niet op. Als Catharina op bedevaart gaat tilt het lijk van de heilige Agnes een voet naar haar op. Een hostie siddert in de hand van de priester als hij het stukje brood aan Catharina wil geven. Ook zweeft een hostie op eigen kracht naar haar toe. Haar biechtvader, die twijfelt aan Catharina’s oprechtheid, ziet haar gezicht ineens veranderen in een mannengelaat: dat van Jezus zelf. Vreemd dat Hij blonde haren en baard heeft. Jezus was een Jood en moet dus zwart haar hebben gehad. In haar vrijmoedige brieven zegt Catharina een paar pausen fiks de waarheid. Ze sommeert hen terug te keren naar Rome (ze worden zo ongeveer door de Fransen gegijzeld in Avignon). Ze wijst hen terecht over de weelde en corruptie in de Kerk. Smeekt het pauselijke leger de vrede te bewaren. Op een dag vertrekt ze met haar gevolg zelf naar Avignon, wat voorwaar geen kattenpis is, want het wemelt overal van de vijandige huursoldaten en roofridders. En ze krijgt het voor elkaar: terwijl de oorlogen voortgaan (tussen de Welfen en Ghibellijnen) en overal steden veroverd en onder orgieën van moorden en wreedheden worden geplunderd, houdt “… De zeventiende Januari 1377 paus Gregorius XI zijn intocht in Rome, rijdend op een wit muildier…”. De bevolking is gek van vreugde. Ondertussen drijft Catharina demonen uit woeste waanzinnigen die samen met de luizen, waar hun vervuilde lichamen van krioelen, wegvluchten. Ze overleeft een moordaanslag uit passie, de verliefde pleegt zelfmoord. Tijdens de burgeroorlog wil een oproerige bende haar gevangen nemen: “… Valt zij ons in handen, dan scheuren we haar aan flarden en verbranden haar levend…”. Ze kunnen haar tot hun afgrijzen niets doen en gaan er met de staart tussen de benen vandoor. Rome blijft een slangenkuil. Als de paus sterft wordt er een Italiaan gekozen die de Kerk met harde hand regeert: Urbaan VI. In Frankrijk komt een tegenpaus aan de macht. Het schisma dat volgt snijdt door Catherina’s ziel.

Like a bridge over troubled water
Op het eind van haar leven vraagt Catharina een paar medewerkers de woorden die zij tijdens haar extases uit, op te schrijven. In vijf dagen tijd ontstaat haar boek: “De Dialoog”. Eén van de grootste meesterwerken in de Italiaanse letterkunde en evenzeer een mijlpaal in het katholieke denken. Het gaat over de afgrond die er door de val in het paradijs is ontstaan tussen het natuurlijke aardse en het bovennatuurlijke hemelse leven. Over de rivier van zonden die daarin stroomt. Hoe Jezus zich als een brug heeft neergelegd tussen deze werelden, wat me aan 'Bridge over troubled water' doet denken. Meermalen vergelijkt Catharina de goddelijke wereld met een zee waarin ze als een vis rondzwemt. Ze ziet de bovennatuurlijke dingen als ‘door water’. Tegelijk drinkt ze dat water ook in. Soms ziet ze zich als een adelaar die boven de afgrond rusteloos heen en weer vliegt tussen de werelden. God is liefde. Het oordelen moet aan Hem overgelaten worden. Wat wij moeten doen is liefdevol waarschuwen en sturen. De enige manier waarop wij God kunnen dienen is door onze naasten te dienen: “… De ziel die het eenmaal het geluk gesmaakt heeft van met God één te zijn in liefde, die zo ver gekomen is dat zij zich zelf alleen nog in God bemint, wil zich verwijden en heel de wereld met haar liefde omvatten…”. Alle zonden kunnen teruggebracht worden tot eigenliefde, egoïsme, het tegenovergestelde van Godsliefde. “… In Zijn wezen is God ondeelbaar, maar wij kunnen slechts van Hem spreken naar gelang wij op verschillende wijzen Zijn handelen ervaren…”. Onze zichtbare werkelijkheid is niet echt, is niets – de onzichtbare werkelijkheid is werkelijker dan wat ook.

De wijsheid van heiligen

Op drieëndertigjarige leeftijd sterft Catharina. Totaal uitgehongerd en opgebrand. Ze ziet eruit als een opgedroogde mummie, zegt iemand die lang van haar gescheiden is geweest. Ze heeft zo over de Kerk ingezeten dat ik me afvraag of ze soms niet kon eten vanwege de stress. “… En ogenblikkelijk, toen de tijding rondging dat de heilige van Siëna was gestorven, stroomden de Romeinen naar de kerk. Golf na golf van samengedrongen mensenmenigten stuwde aan om het lijkkleed of de voeten van de dode vrouw aan te raken. Wij zijn van oordeel, dat de wijze waarop de gelovigen hun bewondering voor de heiligen geuit hebben, vaak zeer afstotend is geweest, al van de eerste tijd af toen zij het bloed der martelaren opdronken en stukjes vlees en splinters van hun gebeente bewaarden, tot voor betrekkelijk kort geleden toe. In hun ijver om in het bezit te komen van een reliquie van een populaire heilige, namen zij er geen genoegen mee stukken van hun kleren af te scheuren, het kwam zelfs voor, dat zij ook stukken stalen van het lijk. Om te beletten dat dit zou gebeuren met het lijk van Catharina, plaatsten de zusters van het klooster haar beneden achter het traliehek voor de kapel van St. Dominicus en hielden er de wacht bij. De menigte, die haar reliquieën wilde eren en haar bidden om haar voorspraak, bracht zieken bij haar. En God wilde niet, dat hun hoop teleurgesteld werd…”. Er zouden tenminste acht miraculeuze genezingen hebben plaatsgevonden tussen haar dood en begrafenis. Het valt voor hedendaagse mensen niet mee om Catharina te begrijpen. Undset: “… Als de voorwaardelijke werkelijkheid, die wij de materiële wereld noemen, weg gaat kwijnen, wie zal dan werkelijk leven gewonnen hebben in alle eeuwigheid in het land der levenden? Zelfs de mensen van onze tijd, die het onuitroeibare vertrouwen hebben verheerlijkt in de dingen die wij kunnen zien en betasten en met onze zinnen genieten, en die dit tot een geloofsbelijdenis hebben gemaakt – materialisme, zelfvoldaan humanisme, collectivisme, of hoe hun geloof ook mag heten – hebben wel althans vermoed in hoe hoge mate onbetrouwbaar alle stoffelijke dingen zijn. In het licht der gesplitste atomen wordt de vaste stof als het ware doorzichtig, iets dat verdwijnt. Maar wie kan zeggen hoe de mensen op hun nieuwe ervaringen zullen reageren? Wij hebben waarlijk behoefte aan de wijsheid van heiligen…”.

Uitgave: Ignatius Press -2010, vertaling Kate Autsin-Lund, 335 blz., ISBN 978 158 617 408 8, € 20,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten