Menu

maandag 13 april 2020

Heerschappij – Tom Holland


Subtitel: Hoe het christendom het Westen vormde

In lock-down-tijden is het in ieder geval goed dikke boeken lezen. De Britse historicus Tom Holland (1968), vooral bekend van zijn bestseller over het einde van de Romeinse republiek, "Rubicon", schreef een schitterende, schitterende studie over het christendom. Of je nu wel of niet gelooft, een mooier verhaal zul je in mijn ogen niet gauw vinden. Althans, ik ben het nog niet tegengekomen. Hoe revolutionair de opkomst van het christendom was, besef je pas als Holland het in de context van de tijd zet. Echter: corruptio optimi pessima. Het bederf van het beste is het slechtste. Allerlei figuren gingen met het christendom aan de haal. Machtwellustelingen spanden Jezus voor hun karretje. Het geloof is gecorrumpeerd, in diskrediet gebracht, gebruikt voor eigen gewin, misbruikt om anderen onder de duim te houden en hun rechten met voeten te treden. Toch is het verhaal van het christendom in essentie het geweldige verhaal over de liefde. De belangeloze liefde, welteverstaan. Zie de citaten waarmee Holland zijn betoog opent: “… Heb lief, en doe wat je wilt. – Augustinus…”, “… Dat je voelt dat iets goed is, kan erdoor veroorzaakt worden dat je er zelf nooit veel over hebt nagedacht en blind hebt aangenomen wat sinds je kindertijd als goed is bestempeld. – Friedrich Nietzsche…”, en “… All you need is love. – John Lennon en Paul McCartney…”.

Hoezo, ‘achterlijk’?!

Holland vertelt in de zijn inleiding dat de kruisdood door de Romeinen als zo ongehoord afstotelijk, smerig en vuig werd ervaren dat er, buiten de vier evangelieën, amper beschrijvingen over zijn aangetroffen. Natuurlijk moest een kruisiging in het openbaar plaatsvinden. Vanwege het afschrikwekkende effect. Als uiterste straf. Hoe waren de slaven er anders onder te houden?! Maar de aanblik van honderden lijken aan kruisen langs een doorgaande weg of bij een rebellerende stad was niet om aan te zien. Alleen al de walgelijke aasgeur maakte dat je je bezoedeld voelde. Slechts de meest exotische en aromatische planten waren geschikt om de stank van een plek die ooit als executieplaats diende te maskeren. Zelfs de meest sceptische historici accepteren heden-ten-dage dat de dood van Jezus van Nazareth aan het kruis mogelijk het enige vastgestelde feit over Hem is. Mettertijd werd Hij vereerd, niet slechts als een mens, maar als een god. Het ongehoorde is niet zozeer dat een sterveling goddelijk kon worden. De grens tussen het hemelse en aardse werd in de Oudheid vrij algemeen als doorlaatbaar gezien. Alleen waren de goden superhelden: “… Een man die gekruisigd was en die toegejuicht werd als een god, dat moesten mensen in de hele Romeinse wereld wel zien als schandalig, obsceen en grotesk…”. Een doodgemartelde Zoon van God sloeg de Joden met stomheid: “… Er was geen schokkender omdraaiing denkbaar van hun vroomst beleden principes. Het was niet alleen blasfemisch, maar ook krankzinnig…”. Pas rond het jaar 400 durfden kunstenaars de kruisiging af te beelden. Omdat Jezus door de kruisdood triomfeerde als Heer van het Universum werd het kruis het icoon van zijn majesteit. Het christelijke geloof is paradoxaal, draait alles om. Het laat zien dat ooit de laatsten de eersten zullen zijn: “… God stond dichter bij de zwakken dan bij de machtigen, dichter bij de armen dan bij de rijken. Iedere bedelaar, iedere misdadiger zou Christus kunnen zijn…”. Het christendom, dat “… is gevormd uit een grote samenvloeiing van tradities (Perzisch en Joods, Grieks en Romeins) heeft het ineengestorte rijk waaruit het voortkwam ruimschoots overleefd. Het werd, in de woorden van een Joodse geleerde, ‘het machtigste van alle leidende culturele systemen in de geschiedenis van de wereld’…”. Hoezo, ‘achterlijk’?! Het christendom is de meest transformerende ontwikkeling in de westerse geschiedenis geweest! Ook al zijn er steeds minder mensen die zich gelovig noemen, al onze westerse waarden en overtuigingen, onze gedachten over goed en kwaad, zijn nog steeds door-en-door christelijk. Zelfs de tijd is christelijk; onze kalender is gebaseerd op de geboorte van Christus: “… De uitwerking van het christendom op de ontwikkeling van de westerse cultuur is zo diepgaand geweest dat die niet meer zichtbaar is…”.

Kosmische strijd
Volgens de oude Perzen was iedereen betrokken bij een conflict zo oud als de tijd en zo groot als het universum: licht of duisternis. Of je koos de kant van de Heer van het Licht, Ahura Mazda, of je koos de kant van de Leugen. De Grote Koning Darius zag zichzelf als de rechtstreekse handhaver van deze goddelijke toestand. Buitenlandse barbaren waren overduidelijk dienaren van demonen. Wormen en maden die in dode lijken wriemelden hoorden overduidelijk bij het donker. Het ging om waarheid of valsheid, om goed of kwaad, om orde of chaos: “… Die manier om de wereld te begrijpen was voorbestemd om langdurig voort te leven…”. De Grieken, die de Perzen als hun doodsvijanden zagen, dachten daar heel anders over. Aristophanes maakte de boodschap van de Grote Koning in zijn komedies belachelijk. De ontelbare goden van de Grieken waren ondoorgrondelijk, ambivalent, inkonsekwent, grillig, humeurig en statusbewust (zie mijn blog over “Circe” van Madeline Miller). Met de plagerige en raadselachtige onthullingen van het orakel in Delphi kon je alle kanten op. Apollo, de Griekse god van het licht en wagenmenner van de zon, verblindde degenen die hij verkrachtte. Om de goden vriendelijk te stemmen waren er offers nodig. Altaren dropen van het bloed. De “Ilias” van Homerus was voor de Grieken het populairste inkijkje in de manier waarop goden werkten, en in hun relaties met stervelingen. Om een vent te zijn moest je “… Branden als een gouden vlam en zo een goddelijke uitstraling verwerven van kracht en heldenmoed…”. En even verder: “… Alleen de overwinning deed ertoe, niet wat die kostte. Die gedachte, die woeste inzet om de beste te zijn, daaraan wilde iedereen deelhebben. In de poëzie van Homerus is het woord ‘bidden’ – euchomai – ook dat voor ‘pochen’…”. Alles draaide om competitie. Het leven was een ratrace. De goden gaven geen wetten, die kwamen op uit de traditie. Maar zondigde je tegen de traditie dan was dat net zo goed onvergeeflijk. Zie de tragedie van Sophocles over koning Oedipus. De filosofen begonnen mettertijd minachting te koesteren voor de ruziezoekende en opvliegende goden. Ze merkten de wetmatigheden in de kosmos op. “… Er is iets dat beweegt, zonder te worden bewogen - iets eeuwigs…”, schreef Aristoteles. “… Dat is de god – het beginsel waarvan de hemel en de natuur afhankelijk zijn…”. De ‘Logos’, volgens de stoïci. Volgens hen was de natuur zelf goddelijk. God vermengde zich met de materie. Welnu, als de natuur geregeld wordt door mathematische wetten, zouden diezelfde wetten dan ook niet kunnen worden ingezet, om het toeval en de chaos onder de mensen te beteugelen? “… Leven in overeenstemming met de natuur was zodoende leven in overeenstemming met God. Mannen en vrouwen, Grieken en barbaren, vrije burgers en slaven: allemaal waren ze op eenzelfde manier begiftigd met het vermogen om goed van kwaad te onderscheiden. ‘Snyneidedis’ is de stoïcijnse term voor de goddelijke vonk in iedere sterveling: ‘geweten’. ‘Van alle levende en bewegende wezens op de wereld zijn wij de enige die lijken op God’. …”. Dat de liefde wederkerig was beseften ze nog niet.

Het ene nodige

De Romeinen namen het stokje van de macht over van de Grieken en pikten Jeruzalem in, waar de Joden in hun tempel alleen de Opperste God aanbaden. Voor de Romeinen was dat Jupiter. Voor de Grieken Zeus. En dan komt Paulus op, de stichter van de kerk. Zijn brieven (de correspondentie van een zwerver, zonder positie of reputatie in de wereldlijke zaken) zouden de invloedrijkste, de transformatiefste, de revolutionairste ooit blijken te zijn. De ceasars waren geen godenzonen, de enige ware zoon van God was een gekruisigde misdadiger: Jezus Christus. Hij had niets van doen met branie en bevelvoering. Hij was een aanstootgevende slavendood gestorven. Hij had zich niet verzet tegen de zweep, maar zich vrijwillig overgegeven. Om jou en mij te redden. Om ons te bevrijden van alles dat ons gevangen houdt. Voortaan was iedereen gelijk: vrouwen en mannen, slaven en meesters, autochtonen en allochtonen. De besnijdenis was niet meer nodig en net zo erg als de castratie van de dienaren van de Moedergodin Cybele, als vrouw verklede mannen, die op haar troon zat te midden van de hoogste pieken van Galatië, het thuisland van Paulus. De ongehoorde omwenteling die Paulus verkondigde, betekende niets meer of minder dan het aannemen van een geheel nieuwe identiteit. Het enige wat je nodig hebt, is liefde: “… Want de gehele wet wordt in een woord vervuld, namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben, gelijk uzelven…”. Zonder de liefde, zo verklaarde hij vol vuur, was de kennis van goed en kwaad niets: “… Al ware het, dat ik de talen der mensen en der engelen sprak, en de liefde niet had, zo ware ik een klinkend metaal, of luidende schel geworden. En al ware het dat ik de gave der profetie had, en wist al de verborgenheden en al de wetenschap; en al ware het, dat ik al het geloof had, zodat ik bergen verzette, en de liefde niet had, zo ware ik niets…”. God zou zelf zijn wet in de harten van gelovigen schrijven, door middel van de Heilige Geest. En dat allemaal in de wereld van Nero, die zijn eigen moeder doodde, zijn zwangere vrouw dood schopte en verkleed als vrouw trouwde met een man: “… In Rome aarzelden mannen niet méér om slaven en prostituees te gebruiken om hun seksuele behoeften te bevredigen dan om de kant van de weg te gebruiken als toilet. In het Latijn betekende ‘meio’ zowel ‘ejaculeren’ als ‘urineren’…”. Daar stelde Paulus zijn radicale en waardige visie van het lichaam ‘als een tempel van de Heilige Geest’ tegenover: “… Weet gij niet, dat uw lichamen leden van Christus zijn?...”.

De kant van de Verlosser

Onder andere de Romeinse infrastructuur maakte het mogelijk dat het christendom zich naar alle hoeken en gaten van de bekende wereld verspreidde. Vanwege hun unieke godsverering werden de gelovigen raar bekeken en bij tijden meedogenloos vervolgd. In de amfitheaters en arena’s bereikte de Romeinse genialiteit om een show te maken van de dood zijn hoogtepunt. Martelaren werden gebruikt als brandende toortsen, gespietst door stieren, uiteengereten door honden en geroosterd op roodgloeiende ijzeren stoelen. Zie het verhaal over het slavenmeisje Blandina. Echter, zij hadden de Verlosser aan hun kant. Hun pijn was de pijn van Christus. Maar als Hij nu eens níet had geleden? Hij was toch God? Ketterse, gnostische visies (Marcion, Basilides) kwamen op. Irenaeus van Lyon, die aan de voeten van de plaatselijke bisschop Polycarpus had gezeten, dewelke op zijn beurt de evangelist Johannes nog had gekend, was de eerste, grote kerkvader, die zich in een ware ideeënstrijd stortte en zich bezig ging houden met de orthodoxie en de canon van het Oude en Nieuwe Testament. Terwijl de briljante geleerde Origenes uit handen trachtte te blijven van de in Alexandrië als een gek tekeer gaande keizer Caracalla, leverde hij een christelijk model aan waarin de Joden en Grieken elkaar konden vinden en ontmoeten. Aristoteles’ God van ‘pure intelligentie’ was enkel het begin van de queeste naar de God van de Joden: “… De goddelijke nous hield zich niet slechts op in de bewegingloosheid van een kille perfectie, maar was neergedaald op aarde…”. Daaruit ontwikkelde Origenes een adequate manier om een mysterie te beschrijven dat zich eigenlijk niet laat uitdrukken: de goddelijke Drie-eenheid. Niemand zal de christenen er meer van kunnen beschuldigen dat ze zich alleen richten op ‘de onwetenden, de stompzinnigen, de ongeschoolden’. Keizer Constantijn zag aan de vooravond van zijn grote overwinning bij de Milvische Brug een kruis aan de hemel, werd in zijn dromen bezocht door de Verlosser zelf, en zag zich op die manier gewonnen voor het christendom. Hij leerde dat de zekerste manier om mensen met elkaar te verbinden niet lag in de uitvoer van heidense rituelen maar in een gemeenschappelijk geloof. Rekkelijken stonden al gauw tegenover preciezen: Caecilianisten tegenover Donatisten. De Donatisten, die weigerden om compromissen te sluiten met een corrupte en besmette wereld en een volmaakte kerk van uitverkorenen nastreefden waar geen plek was voor zondaars, moesten inbinden. Maar hun radicale ideeën zouden steeds weer opduiken. Om de verschillen te beslechten riep Constantijn een concilie bij elkaar, waar wonder-boven-wonder overeenstemming werd bereikt over een universele geloofsverklaring van de katholieke kerk. Een credo. De geloofsbelijdenis van Nicea.

De wereld op zijn kop
De christenen zetten de wereld op zijn kop. De helden van de "Ilias", de gouden en roofdierachtige favorieten van de goden, hadden de armen geminacht en vertrapt. De kerk daarentegen produceerde hele systemen van sociale zekerheid voor armoedzaaiers en bedelaars. Bisschop Basilius zette het eerste ziekenhuis op poten. Zijn broer, bisschop Gregorius, stelde dat slavernij een onvergeeflijke belediging van God was. Hun zuster Macrina, zorgde voor ongewenste babies die –indertijd doodgewoon - achtergelaten werden op de vuilnisbelt. Martinus van Tours leefde als een kluizenaar en sneed zijn zware soldatenmantel door midden, om een stuk aan een koukleumende zwerver te geven. Het gehavende kledingstuk werd zo’n beetje de mascotte van Frankrijk. Geestelijken paradeerden er mee rond in tijden van oorlog. Paulinus, een extravagante miljardair, ging samen met zijn vrouw in een armzalig hutje wonen, en besteedde al zijn geld aan de kerk. Pelagius streefde naar gemeenschappelijk bezit. Zijn aanhangers vielen de rijken aan met zuur of gijzelden hen. De gevestigde orde wankelde. Augustinus van Hippo wist de gemoederen weer te bedaren door er op te wijzen dat Jezus had gezegd dat armen en rijken er altijd zouden zijn. Monniken trotseerden de Atlantische Oceaan. Een ontsnapte slaaf, Sint Patrick, predikte het evangelie in Ierland. Columbanus, een Ier, stak over naar het Europese vasteland, en stichtte in wilde, afgelegen wouden overal nederzettingen, kloosters en abdijen, waar hij de bekeerde heidenen leerde biechten. Goddelijke krachtcentrales (zo schrijft Iris Murdoch er ook over in “De klok”) waarbij de grote Romeinse basilieken in het niet vielen. En toen kwamen de Saracenen, de Arabieren, de strijders voor de Islam, de nakomelingen van Ismaël, kijken. Bij Portiers werden ze in de pan gehakt door Karel Martel, ‘de Hamer’. De wereld was in tweeën gespleten.

Herijking van de seksuele moraal
Bonifatius begon zijn missie in de Lage Landen. De aantrekkingskracht van Wodan en zijn gevolg werd aangewend voor christelijke doelen. Eostre, het lentefestival, werd Pasen. Hij hakte Donars eik, die de hemelen onderstutte, om en bouwde van het hout een kerk. De eerste grote christelijke keizer in onze contreien, Karel de Grote, voerde het christendom met harde hand in. Hij zag er niet tegenop om op een dag 4500 gevangenen te onthoofden. Een briljante geleerde, Alcuinus, wist de keizer er van te overtuigen dat het niet erg christelijk was om heidenen met het zwaard tot bekering te dwingen, terwijl ze samen in een heet bad lagen te weken. Scholing was de weg naar waarheid. Otto de Grote was de volgende grote christelijke keizer, beroemd om zijn vroomheid, krijgshaftigheid en spectaculaire borstbeharing. De kostbaarse schat van zijn koninkrijk was de speer van Longinus waarmee de zij van Christus was doorboord (Hitler zou later door de macht van diezelfde speer worden gehypnotiseerd). Naarmate het jaar 1033 naderde, de duizendste herdenking van Christus’ dood, dachten velen dat de Apocalyps aanstaande was: “… Het was een koorts geworden die weilanden vulde met zwaaiende, jammerende menigten en die legers pelgrims ertoe bracht om zich op stoffige wegen te begeven…”. Paus Gregorius VII, wiens grootheid bij zijn geboorte al werd voorspeld door wonderbaarlijke vuurvonken in zijn luiers, en een vlam die uit zijn hoofd kwam, zou de kerk schoonspoelen. Hij verordende dat de priesters maagdelijk moesten zijn, net als monniken: “… Nooit eerder was er een poging gedaan om de seksuele moraal op een zo grote schaal te herijken…”. Verder was alleen het monogame onverbrekelijke huwelijk, met wederzijdse toestemming, christelijk. Ook verbood hij wereldse heersers hun neus in kerkelijke zaken te steken. Hij hamerde op scheiding tussen religio en saeculum, het heilige en het profane, kerk en staat. De monniken van het revolutionaire klooster van Cluny waren zo engelachtig dat ze erom bekend stonden te leviteren als ze psalmen zongen. Urbanus riep op tot de eerste kruistocht, die goed was als vervanging van alle boetedoening. Na een enorme slachtpartij was Jeruzalem in de zomer van 1099 weer christelijk. Gelovige studenten maakten van Bologna het prototype van een universiteitsstad door een nieuwe gilde op te zetten: universitas. Juridisch opgeleide professionals gingen zich bezig houden met maatschappelijk recht. Het grootste licht van de Parijse scholen was de filosoof Petrus Abealardus. Duizenden bezochten zijn briljante en vermetele lezingen. Hij werd gecastreerd omdat hij een geheime relatie had met een vroegrijpe, intelligente en vreselijk mooie studente: Heloïse. Hij was al in de zeventig toen hij formeel veroordeeld werd als ketter en men zijn boeken verbrandde, wat hij pijnlijker vond dan zijn ontmanning: “… Zijn toewijding aan God was net zo onbeperkt als zijn verwaandheid…”. Toen Heloïse twee decennia na zijn dood naast hem werd gelegd zou hij zijn handen alsnog naar haar hebben uitgestrekt: “… Generaties studenten lieten zichzelf net als Abealardus in een postume omhelzing begraven…”.

Rokende brandstapels
In 1215, tijdens het vierde van een serie concilies, werd verklaard dat er voor alle gelovigen maar één katholieke Kerk bestond, waarbuiten geen redding mogelijk was. Overal kwamen ketters op, die dat anders zagen: Waldenzen, Katharen. Ook allerlei heiligen trokken hun eigen plan, maar die waren onschuldig. Franciscus van Assisi. Catharina van Siena die een onzichtbare trouwring om haar vinger geschoven kreeg: Jezus’ eigen voorhuid. De Koninklijke Elizabeth van Hongarije, die zich zo ongeveer dood liet ranselen door haar sadistische biechtvader, Meester Konrad. Haar nicht (waarschijnlijk) Guglielma, beweerde dat ze ‘de Heilige Geest en de ware God’ was. Haar volgelingen dachten dat er een nieuw vrouwelijk tijdperk zou aanbreken, dat van de Heilige Geest. Bonifatius VIII, de regerende paus – berucht vanwege zijn wreedheid hebzucht en corruptie – zou worden afgezet en vervangen door ene Maifreda. Tegen dergelijke ontsporingen werd de ‘inquisitio’ opgericht. De brandstapels rookten van de satansaanbidders en heksen. Hele steden werden vernietigd: God zou de zijnen wel herkennen. Thomas van Aquino bracht het gedachtegoed van Aristoteles in overeenstemming van het christendom: de scholastiek. In Venetië leidde een explosie van seksschandalen tot de oprichting van het Collegium Sodomitarum. De weergaloze prediker Bernardo kreeg zijn toehoorders aan het huiveren, kreunen en snikken toen hij hen waarschuwde dat het lot van Sodom en Gomorra hen ook zou treffen als ze vasthielden aan seksuele zonden: “… Toen hij hen opriep om te laten zien wat ze van sodomieten vonden door op de grond te spugen, klonk er een gerochel op als een onweersbui…”. Het pausdom werd decadent. De Taborieten probeerden in Bohemen een hele nieuwe gemeenschap op te bouwen. John Wycliffe en Jan Hus zagen in de paus de Antichrist. De Duitse franciscaan Johann Hilten voorspelde zijn ondergang. Ondertussen steunde een zachte stem uit de hemel Columbus op zijn ontdekkingstocht naar de Nieuwe Wereld. De Spaanse avonturier Hernán Cortés maakte de tempelpiramides in Mexico met de grond gelijk. Zijn optreden was net zo bloederig als dat van de inheemse priesters: “… Je had Huitzilopochtli, de grote god van de Mexica wiens tempel in Tenochtitlan naar verluidt was geheiligd met het bloed van tachtigduizend slachtoffers, en Xipe-Totec, ‘de Gevilde’, wiens aanbidders de huid droegen van degenen die aan hun meester waren geofferd en die hun penissen volstaken met cactusdoorns. En Tlaloc, de god van de regen, wiens gunsten alleen konden worden gewonnen door kleine kinderen te offeren die eerst aan het huilen waren gebracht…”. In het kielzog van de Spanjaarden kwamen er nog wredere moordenaars uit Europa, ziektes waartegen de indianen geen verweer hadden. Vele miljoenen stierven. De indianen die overbleven werden gebruikt als slaven, wat gepaard ging met onmenselijke wreedheid.

Reformatie
En toen kwam de reformatie. Maarten Luther met zijn vijfennegentig stellingen. Volgens hem was de christen een volmaakt vrij mens, onderworpen aan niets en niemand. De kerk kon de pot op. Goede werken konden je niet redden. Zielenheil was geen beloning. Zielenheil was een geschenk. Jan van Leiden organiseerde zijn anabaptistische coup, wat gepaard ging met het vernielen van beelden, het leven in communes en polygamie. Hij werd gemarteld met gloeiendhete tangen, zijn tong werd uitgerukt, en daarna werd hij in een kooi gegooid - die nog steeds te bewonderen valt - en aan de kerktoren van Münster werd gehangen, om langzaam weg te teren. Een kettingreactie van hervormde protesten kwam tot uitbarsting. De briljante rechtskundige Johannes Calvijn kreeg de bewoners van Genève achter zich. Zo’n ijzervreter was hij nu ook weer niet. Liefdadigheid vormde de kern van zijn visie. Zijn stad bood een veilige haven aan grote aantallen vluchtelingen. Tijdens de Sint-Bartolemeüsnacht werden in Parijs duizenden protestanten afgeslacht, in de Lage Landen meer protestanten vermoord dan waar ook. Leiden functioneerde als tussenstop voor de Engelse Pilgrim Fathers die met hun schip de Mayflower de Atlantische Oceaan overstaken om in Amerika een pure godvrezende gemeenschap op te starten (zie Jeroen Windmeijer – “Het Pilgrim Fathers complot”). Vandaar de benaming ‘puriteinen’. De protestanten bejubelden de pedante Galileo die stelde dat de aarde om de zon draaide, in plaats van andersom: “… Behalve dat hij een martelaar van het bijgeloof was, was hij ook een grootheid: een die in de nobelste traditie van Luther met zijn briljante ontdekkingen had afgerekend met de duisternis van het pausdom en Aristoteles…”. Volgens hen waren de katholieken fanatici die te kwezelachtig waren om bestudering van de hemel toe te staan. Na dertig jaar bloedvergieten werd tolerantie jegens andere religies in de Duitse streken eindelijk tot christelijke deugd verheven.

De guillotine

“… ‘Toen Paulus voor de eerste keer werd bekeerd, zag hij God als een groot licht’. Dat licht, impliceerde de jood Spinoza met nadruk, was waarlijk goddelijk geweest…”. En even verder: “… Hoewel Spinoza in Europa al snel bekend kwam te staan als antigodsdienstig, bleef hij altijd het gevoel houden dat Jezus een groot raadsel was. Toen in de decennia die volgden op zijn dood in 1677 zowel zijn tegenstanders als zijn bewonderaars hem prezen als ‘de belangrijkste atheïst van onze tijd’, werd al snel vergeten hoe ambivalent zijn houding jegens het christendom was en dat zijn filosofie eerder een verandering dan een nieuw begin inhield. De quakers, die predikten dat het innerlijk licht de mens in staat stelde om de waarheid te kennen, en de collegianten, die predikten dat het Christus was, hadden het pad voor Spinoza geëffend…” (zie “Het raadsel Spinoza” van Irvin D. Yalom). De kleine, gebochelde quaker Benjamin Lay zette zich samen met zijn vrouw Sarah aan de overkant van de oceaan in voor het afschaffen van de slavernij. Met succes. Al werd het wereldwijd gezien een zaak van ontzettend lange adem. Voltaire, “… gedoopt in de katholieke Kerk en opgevoed bij de jezuïeten, die hij publiekelijk had uitgemaakt voor machtsbeluste pedofielen, maar in kleine kring had geprezen vanwege zijn opleiding…”, hekelde in zijn venijnige satires de kerk en nam het op voor de hugenoten. De vrijdenker Denis Diderot noemde hem juichend de Antichrist. Een ‘siècle des lumières’, ‘tijdperk van verlichting’ brak aan: “… In werkelijkheid was er niets zo christelijk als een oproep om de wereld van de duisternis naar het licht te leiden…”. De ‘philosophes’ droomden van een universele broederschap. En dat is paradoxaal genoeg zo katholiek als maar mogelijk was. De normen op grond waarvan zij het christendom beoordeelden waren uit-en-te-na christelijk. De Revolutie zou de bewaker worden van ‘De Verklaring van de Rechten van de Mens’, die uit Amerika waren komen overwaaien. Maar eerst moest er nog effe afgerekend worden met alle misdaden en dwaasheden van haar tegenstanders, stelde Maximilien Robespierre. De mensheid zou puur worden, de jakobijnen namen de taak op zich de bokken van de schapen te scheiden, de guillotine in Parijs draaide overuren. De enige echte libertijn was in feite Markies de Sade, die vanwege zijn aanstootgevende geschriften werd opgesloten. Net als eerder de Romeinse, viel de Franse Republiek ten prooi aan een militaire dictatuur: Napoleon.

Het blonde beest
Men leerde al snel dat buiten de christelijke wereld een ‘misdaad tegen de menselijkheid’ veel hogere ogen gooide dan een ‘misdaad tegen Christus’. De weduweverbranding in India werd afgeschaft. Kolonialisten ‘emancipeerden’ zo’n beetje heel Afrika. Skeletten van dinosaurussen kwamen aan de oppervlakte. Darwin lanceerde zijn evolutieleer. In de natuur gold de ‘survival of the fittest’. Dat was wel even wat anders dan het christelijke ‘alles van waarde is weerloos’. Karl Marx ging het wetenschappelijke gevecht aan met het kapitalisme. In de onbarmhartige strijd tussen arm en rijk draaide alles om hebzucht en bezit. Arbeiders waren machines geworden. De uitbuitende klasse gebruikte religie om het proletariaat met het hoofd in de wolken van een opiumkit te houden. Wie de "Handelingen der Apostelen" leest, herkent de afkomst: “… De woorden die Marx had gebruikt voor zijn klassenstrijd – ‘uitbuiting’, ‘slavernij’, ‘hebzucht’ – waren niet zozeer schatplichtig aan het emotieloze jargon van economen als wel aan iets van veel langer geleden: de goddelijke inspiratie waar de Bijbelse profeten zich op beriepen…”. De bevrijding van het christendom leek verdacht veel op een nieuwe versie daarvan. De bolsjewieken onder Lenin konden, net als de Donatisten, de wereld niet accepteren zoals die was. Reikhalzend zagen ze uit naar de Apocalyps, waarna het paradijs op aarde een feit zou zijn. Velen zagen in Friedrich Nietzsche de gevaarlijkste denker die ooit had geleefd, en tegelijk een profeet. Hij voorspelde de dood van God, maar waarschuwde ook dat er geen moraal kan bestaan als de bekrachtiger daarvan is verdwenen. Christenen waren vampiers. Liefdadigheid een middel om te domineren (zie “Nietzches tranen” van Irvin D. Yalom). Nietzsche beweende de ‘roofdieren’ uit de Oudheid. Stak de loftrompet uit over ‘het blonde beest’. De ‘entarterte’ kunstenaar Otto Dix, die profetisch de ondergang van Dresden schilderde, las hem terwijl hij de Eerste Wereldoorlog meemaakte in de loopgraven van de Somme. De nazi’s kwamen op. Hitler zag zichzelf als de bevrijder van het door het christendom vergiftigde ‘blonde beest’: “… Heinrich Himmler, de commandant van de SS, bedacht een programma van vijftig jaar dat voldoende moest zijn om de religie totaal weg te vagen…”. Het christendom was een cultus die terugging op de Joden - dat ongedierte, dat tegenras van het Herrenvolk: een virus, een bacil. “… De paradeplaatsen vol vlaggen en adelaars leken een gemeenschapsgevoel te bieden waar hun eigen stoffige kerkbanken niet meer in voorzagen…”. Ook de idioten en kreupelen moesten eraan geloven. Via sterilisaties en euthanasie zou een ras van übermenschen opgekweekt worden. De overtuigde katholiek John Ronald Reuel Tolkien zag dat anders, noemde de Joden “… een heilig ras van moedige mensen, het volk van Israël, de wettige kinderen van God…”, en betreurde het desgevraagd dat hij niet kon bogen op voorouders uit dat begaafde volk. Hij toog aan het schrijven van "In de Ban van de Ring", omdat hij geloofde in de strijd tussen goed en kwaad, die zich voor zijn ogen afspeelde. Het zou het meest gelezen fictiewerk uit de twintigste eeuw worden.

In de schaduw van God
De jaren zestig: “… Losgesneden van de theologische trossen begon het typische christelijke begrip van liefde, dat de burgerrechtenbeweging op gang had gebracht, vrij te zweven boven een steeds psychedelischer landschap…”. Zie de geniale zwarte dominee Martin Luther King. Zie the Beatles met hun ‘All you need is love’. Hoe je het ook wendt of keert, het feminisme en de homorechtenbeweging kwamen op uit het Bijbelse idee dat ieder mens gerespecteerd moet worden omdat God van hem of haar houdt. Het volkslied van het atheïsme, ‘Imagine’(1971) van John Lennon, is door en door religieus. Zijn bewonderaars vergaven Lennon zijn hypocrisie op een manier waar gelovigen nog een puntje aan kunnen zuigen. Het schouwspel van Lennon die zich een wereld zonder bezittingen voorstelde in een enorm landhuis in Berkshire, compleet met zwembed en geparkeerde Rolls-Royce, maakte hem voor zijn bewonderaars niet minder waard. ‘Live Aid’, het grootste concert dat ooit werd uitgevoerd ten bate van de vernietigende hongersnood in Ethiopië, was een daad van christelijke naastenliefde in optima forma: “… Muzikanten die hun hele loopbaan hadden besteed aan seks met groupies en cocaïne snuiven van dienbladen die op de hoofden van dwergen balanceerden, speelden nummers als hulp voor de uitgehongerden…”. McCartney mocht zijn geloof dan aan de wilgen hebben gehangen, toch zong hij “… When I find myself in times of trouble, Mother Mary comes to me…” (‘Let it Be’). Wie was Mary anders dan de heilige Maagd? De bestverkopende single in de Britse hitmuziek voor de bestrijding van hongersnood was ‘Do They Know It’s Christmas?’ van Band Aid: “… Het idee dat Ethiopiërs nooit van kerst gehoord hadden was meer dan een vergissing – het was grotesk…”. Ethiopië was zeventienhonderd jaar lang christelijk gebied geweest. In 1984 waren 250 miljoen Afrikanen christen. Emmanuel Milingo, de katholieke aartsbisschop van Lusaka verklaarde in 1977 dat het christelijke Europa dat “… als een grootmoeder voor ons is, zich meer zorgen zou moeten maken om haar eigen ouderdomsproblemen dan om ons…”. Zie mensen als Desmond Tutu en Nelson Mandela. Net als Nietzsche ziet Islamitische Staat in de vrome uitingen van de westerse beschaving – de zorg voor de lijdenden, het praten over mensenrechten – een bron van verschrikkelijke en ziekelijke macht. De onstuimige satire, godslastering en ontheiliging van ‘Charlie Hebdo’ kan worden terug gevolgd naar een nog veel onstuimiger generatie beeldenstormers tijdens de Reformatie. Pretmakers die zich te buiten gingen aan de ontheiliging van idolen: “… ze wierpen een standbeeld van de Maagd in een rivier, alsof het een heks was. Ze prikten ezelsoren op een afbeelding van Sint-Franciscus, paradeerden met een kruisbeeld door bordelen, badhuizen en taveernes. Wie een bijgeloof vertrapte, vertegenwoordigde het licht…”. En even verder: “… Impliciet klonk bij #MeToo de oproep tot seksuele onthouding die ook geklonken had tijdens de hele geschiedenis van de Kerk. Demonstranten die in de mars meeliepen in de rode mantels van de Handmaids riepen mannen op hun lusten te bedwingen, net als de puriteinen ooit. Verlangens die aanhangers van seksuele bevrijding ‘dionysisch’ hadden genoemd, werden nu veroordeeld: roofdierachtig en gewelddadig…” (zie “Het verhaal van de Dienstmaagd” van Margaret Atwood). Ook al geloven wij niet meer in God, wij geloven wel in zijn schaduw, zoals Nietzsche stelde. Het is duidelijk: onze beschaving is fundamenteel christelijk. En daar ben ik diep, diep dankbaar voor in deze coronatijden.

Uitgave: Athenaeum – 2020, vertaling Ed van Eeden & Edwin Krijgsman, 640 blz., ISBN 978 902 530 567 3, € 29,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten