Menu

zondag 20 november 2022

De graalmythe – Yves Van Buyten en Willy Vanderzeypen

 


Subtitel: Van Chrétien de Troyes tot Dan Brown

 

Ik kan mij bijna niets voorstellen dat een groter gevoel van mysterie oproept dan de heilige graal (zie ook: “Arthur/Kroniek van Madoc” van Hubert Lampo en “Jezus en Maria Magdalena” van Lisette Thooft). Wanneer het daar over gaat zit ik rechtop. Het is veruit het meest numineuze onderwerp dat de literatuur en de cultuur van de middeleeuwen na 1180 heeft beïnvloed. Het concept staat voor een dubbele zoektocht: naar het materiële voorwerp en naar een spiritueel doel (zie mijn vorige blog over de woestijnvaders). De universele mythe bevat alle ingrediënten om iedereen voortdurend te begeesteren en is wereldwijd diep geworteld in de collectieve verbeelding. Tegelijk is er nergens zoveel onzin over verkocht. Ik vond ‘een kleine geschiedenis van de graal’ van het Vlaamse auteursduo Yves Van Buyten en Willy Vanderzeypen, die meerdere uitgaven en veel artikelen over de centrale middeleeuwen (1000 - 1300) hebben geschreven.

 

s’ Levens felheid

Aan de hand van Johan Huizenga’s klassieker “Herfsttij der Middeleeuwen” bespreken de schrijvers s’ levens felheid: “… In die periode waren alle gevoelens intens, rampen erg, uiterlijk vertoon veelbetekenend, standen juist omschreven, het klimaat meedogenloos, ziekten en epidemieën fataal, preken overweldigend, het lichtje op een donkere winteravond in de stad heel helder… De mensen leefden minder lang dan nu maar beleefden ieder moment, elke gebeurtenis zó krachtig, dat het leven in hun ogen véél langer leek dan dat van de moderne mens uit de 21ste eeuw, die steeds achter de feiten aanholt, de overinformatie niet verwerkt krijgt en de seizoenen en het bioritme verkracht. Vandaag doodt overcommunicatie de communicatie. In de middeleeuwen werd ook gecommuniceerd. Niet digitaal natuurlijk, maar mythen en symbolen waren overal te vinden en speelden een belangrijke rol in de communicatie van waarden, gevoelens, ethiek, religiositeit…”. De middeleeuwse kunst puilt dan ook uit van deze symboliek. Om wat voorbeelden te noemen: een boom staat voor leven en dood dan wel goed en kwaad. Een ontwortelde boom verwijst naar de zonde. Een afgebroken boomstam naar dood en verderf. De palmboom staat echter voor overwinning van en triomf over de dood. De kat suggereert verraad en vijandelijkheid maar ook vrijheid. De eekhoorn verwijst naar het kwaad en de duivel. Een paard symboliseert kracht en overwinning maar ook hoogmoed. De appel verwijst naar verleiding. De peer naar het opperste geluk. De aardbei naar het paradijs. Bloemen in het algemeen staan voor de broosheid en vergankelijkheid van het leven. Korenbloemen symboliseren de pracht en overvloed van de zomermaanden. De zonnebloem claimt toewijding. De jasmijn sierlijkheid en elegantie. De narcis egoïsme maar ook onvoorwaardelijke godsliefde. Welnu, de graal staat, volgens de auteurs, symbool voor politiek inzicht, volksmanipulatie en propaganda inzake het nastreven van onbereikbare (want goddelijke) doelen. Zie “De ladder naar het Paradijs” van Johannes Climacus in de blog hiervoor!

 

Blauw bloed

Het verhaal begint met de impact van de graal anno nu, wat natuurlijk linea recta naar de Da Vinci Code-graal uit de bestseller van Dan Brown leidt (2003). In de roman is de ware natuur van de graal een ontstellend geheim: Jezus stierf niet aan het kruis, maar vluchtte met Maria Magdalena (zie de tentoonstelling vorig jaar in het Catharijneconvent), met wie Hij op de bruiloft te Kana was getrouwd, naar Zuid-Frankrijk, waar zijn nageslacht aan de oorsprong staat van de koninklijke dynastie der Merovingers. Volgens recensent Jean-Jacques Bédu kronkelen er twee interpretatielagen door het boek. Ten eerste het archaïsche idee van de vrouw als voedingsbodem voor het zaad van de man, wat geïnterpreteerd kan worden als: vrouwen terug in je tent en kinderen maken. Ten tweede het zeer actuele vraagstuk over het celibaat van priesters: “… Als Christus getrouwd was, zouden de priesters die leven in zijn navolging dat dan ook niet mogen doen?...”. Met de bewering van Brown dat de kerk van Rome dit geheim tot nu toe angstvallig geheim heeft gehouden, komen we in de mythe van het grote wereldwijde complot terecht. Je zou Dan Brown dan ook als een voorloper van de hedendaagse explosie aan complottheorieën kunnen beschouwen. Zie Roxane van Iperen hierover in ‘De ongelooflijke Podcast’.

 

Debunking

Brown haalde de mosterd voor zijn script bij twee pseudo-wetenschappelijke bestsellers: “The Holy Blood & The Holy Grail” (1983) van de Britse auteurs Baigent, Leigh en Lincoln en het daarop voortbordurende “The Templar Revelation” (1998) van Lynn Picknett en Clive Prince. “… In ‘The Da Vinci Code’ is de naam van een personage uit de roman Teabing en dat is een anagram van Baigent…”. Het geheim van de heilige bloedlijn zou ontdekt zijn door pastoor Bérenger Saunière in het plaatsje Rennes-le-Château, die zich fiks zwijggeld liet betalen, waarvan hij zijn kerk restaureerde en een nieuwe villa en bibliotheektoren bouwde (in werkelijkheid cashte hij met het lezen van missen waarvoor hij zelfs in het buitenland adverteerde). Ik veronderstel dat het verhaal bekend is. Van Buyten en Vanderzeypen slopen de bloedlijntheorie vakkundig. Het slaat volgens hen nergens op dat de rechtgelovige ridder-monniken van de orde der tempeliers het geheim van Jezus nageslacht beschermden: “… Indien zij in het geheim van de bloedlijn zouden hebben geloofd, dan zou hun ideaal en enige bestaansreden, namelijk de bescherming van het Heilige Graf van Jezus in Jeruzalem weggevallen zijn…”. Volgens de drie voornoemde auteurs was de onvoorstelbare waarheid, nadat de tempeliers werden uitgeschakeld door de paus (in werkelijkheid werden ze geëlimineerd door de koning, de paus strubbelde zelfs vijf jaar tegen), in handen zijn van de ‘Priorij van Sion’. Een vreemd esoterisch clubje dat echter pas in 1956, dus maar liefst zes eeuwen later, werd opgericht. Het is mogelijk dat Maria Magdalena naar Gallië is gevlucht, zoals een legende wil, destijds een favoriet verbanningsoord bij de Romeinen voor lastige lieden. Verschillende abdijen claimen haar relieken, maar op dat gebied bestond er in de middeleeuwen een ware industrie met speciale ateliers die er hun fortuin mee maakten: alles werd uit de kast gehaald om pelgrims te pushen en leeg te trekken. Picknett en Prince menen dat Leonardo da Vinci ook van de geheime bloedlijn moet hebben geweten, want als je goed naar de discipel Johannes op het schilderij ‘Het Laatste Avondmaal’ kijkt, zie je duidelijk dat hij een vrouw is. Johannes wordt in de westerse kunst echter vaker als een jonge en maagdelijke discipel neergezet. In het Oosten meestal als een bejaarde ouderling. “… Bovendien beeldt Leonardo Johannes af met een afgewend gezicht en schuin naar beneden kijkend. Ook dat is klassiek voor de christelijke traditie. Het verwijst naar het feit dat men in de Middeleeuwen overtuigd was dat de apostel Johannes ook Johannes de evangelist was, die reeds naar zijn schrijfboek kijkt…”. Daarnaast schilderde Leonardo in opdracht. Zijn broodheer moet toch echt twaalf discipelen hebben verwacht en zeker geen vrouw. Een andere ingewijde zou de kunstenaar-filosoof Nicolas Poussin (1549 – 1665) zijn, die een merkwaardige tombe in de buurt van Rennes-le-Château heeft geschilderd, dat de onderzoekers bestempelen als het graf van Jezus. In 1988 blies de eigenaar van het terrein de tombe op omdat hij de legio bezoekers beu was. Op basis van een fonetische aanpassing veranderden Baigent, Leigh en Lincoln ‘Saint Graal’ tot ‘Sangreal’ of ‘koninklijk bloed’. Ook dat hebben ze niet van zichzelf. Het komt uit “The Book of King Arthur”, geschreven rond 1470 door Sir Thomas Malory, die een straf uitzat en de tijd in zijn cel doodde met het schrijven van een grote verzameling verhalen over de ridders van koning Arthur en de graalsage. In zijn tijd nam de devotie voor het bloed van Jezus groteske vormen aan. Het heffen van de kelk, begeleid met de woorden ‘Ziehier het bloed van Christus’, is een ritueel dat pas tijdens de 13e eeuw aan de mis werd toegevoegd.

 

Literaire mythes

Beknopt maar toch enorm informerend zetten Van Buyten en Vanderzeypen vervolgens de cultuurgeschiedenis van de graal uiteen. Weduwnaar graaf Filips van de Elzas uit Brugge verkeerde in 1182 een jaar lang bij weduwe Maria van Champagne aan het hof van Troyes, dat beroemd was om zijn hoofse levenswijze. Was hij op vrijersvoeten? In ieder geval keerde hij zonder vrouw terug, maar wel bijna zeker met een begaafde troubadour: Chrétien de Troyes. De geletterde graaf was zwaar onder de indruk van diens Arthurromans en vroeg de klerk een graalvertelling te schrijven: “… De graal als woord en als concept is dus een literair bedenksel van Chrétien de Troyes, dat we te danken hebben aan de schrijfopdracht en de suggesties van de graaf van Vlaanderen. De Franse dichter is wel degelijk de eerste die op het bestaande genre van de Arthurromans het idee van de graal entte…”. Chrétien stopte met zijn werk aan de “Lancelot”, dat in de maak was voor gravin Maria en voortgezet werd door de schrijver Geoffroi de Lagny. Zelf stortte hij zich op “Le conté du graal (Perceval)”. Het woord ‘conte’ (verhaal) geeft aan dat het geen deel uitmaakt van de geleerde klerikale literatuur, in tegenstelling tot het woord ‘liber’ (boek), zoals Bernardus van Clairxaux dat bijvoorbeeld gebruikte voor zijn loflied op de tempeliers. Met de ‘graal’ vond Chrétien zeker geen nieuw woord uit. Het was Oudfrans voor een aardewerken schotel. Gevuld met kostelijke spijzen sierde het de tafel van de rijken op aarde. Chrétiens literaire idee van de graal als voorwerp en zoektocht sloeg aan en creëerde bliksemsnel een mythe. Camille Bozonnet, topkenner van de middeleeuwse literatuur, noemt vier voorwaarden die nodig zijn om zoiets voor elkaar te krijgen. 1) Het bedenksel moet vatbaar zijn voor allerlei interpretaties: “… Iedere schrijver kan zo in alle vrijheid zijn eigen graal scheppen: een schaal, een kelk, een edelsteen (zie woestijnvader Gregorius van Nyssa in mijn vorige blog), een boek, een verschijning…”. 2)  Om het bedenksel moeten voortdurend nieuwe helden en nieuwe avonturen te construeren zijn - zie bijvoorbeeld de Indiana Jones-films. 3) Het bedenksel moet metafysisch oftewel bovennatuurlijk van aard zijn; een zeker ‘mysterium tremendum et fascinans’ à la Rudolf Otto bezitten. 4) Het bedenksel moet iedereen aanspreken en dus universeel van karakter zijn.

 

Wedergeboorte

De ridder van de graalroman is veel complexer van aard dan de ridder van de ‘chansons’, zoals in bijvoorbeeld het ‘Roelantslied'. Het scenario van de allereerste graalroman vormt de ridderlijke tocht van Perceval, die staat voor een trapsgewijze initiatie en zuivering (zie wederom Johannes Climacus uit mijn vorige blog). Perceval is in eerste instantie een nogal onnozel ventje die zich gaandeweg realiseert wat hem bezielt. Hij leert van alles van de ridders die hij onderweg tegenkomt, ontmoet in het land van de Visserkoning een intrigerende graalstoet en begeeft zich ten langen leste naar het hof van koning Arthur. Daar komt hij pas tot de conclusie dat hij de mogelijkheid om een held te worden laat liggen, ‘bekeert’ zich, en uiteindelijk verdwijnt hij weer in het donkere woud, waar de onafgewerkte roman van Chrétien stopt. Het graalgenre is slechts een deel van een veel grotere Arthuriaanse cyclus die al ver daarvoor  begon en ook veel langer aanhield. Het verhaal over Perceval is in twee blokken te verdelen: “… het eerste deel is dat van de onwetendheid en mislukking en het tweede deel van de bewustwording en herkansing…”. Het gaat om een uitwendig beeld van inwendig zoeken. Voor het eerst werkt er iemand aan zijn individuele heil. De graal is heilig, want het bevat een hostie waarmee de lijdende koning zich voedt en een bloedende lans, die later de heilige lans uit het passieverhaal van Christus wordt. Predikte Chrétien hier de gelijkheid van kerk en staat? De schrijvers aan de Europese hoven pakten het graalmotief op en zo ontstond er een vijftigjarige cyclus van Arthuriaanse graalromans. Er is een wereldlijke stroming aan te wijzen waarbij de graal een ketel of een beker is: “… In Engeland werd door de blijvende osmose met de eigen Keltische traditie het genre beduidend langer beoefend dan op het continent, zelfs tot in onze tijden met romans van T.H. White en Rosemary Sutcliff…”. In de christelijke stroming is de graal de schotel die gebruikt werd tijdens het Laatste Avondmaal en tevens de schaal waarin Jozef van Arimatea het bloed van de van het kruis afgenomen Jezus heeft opgevangen, die hij zorgvuldig bewaarde. Zie Robert de Boron.

 

Propaganda

In de Duitse literatuur verschijnt het graalmotief voor het eerst in de graalroman van de altijd wat ironische Wolfram von Eschenbach, geschreven tussen 1200 en 1210. Naast Chrétien de Troyes noemt hij als bron ook een zekere Kyot. Zonder schroom gebruikt hij zijn kennis van alchemie en hermetisme om zijn verhaal nog mysterieuzer te maken. Zijn hamvraag: hoe kan een christelijke ridder tegelijk een heilige en een slachter zijn? Zijn antwoord: door blinde gehoorzaamheid en onvoorwaardelijke trouw aan de kerk. Bij Wolfram is de graal een edelsteen die engelen naar de aarde brengen en onder de hoede van een koning en zijn uitverkoren ridders komt te staan in de tempelvormige burcht op Mont-Salvat. Reeds in zijn tijd vereenzelvigden velen voornoemde ridders met de tempeliers. De Mont-Salvat werd door menigeen vertaald in Montségur, de postkathaarse burcht op een hoge bergtop in de Franse Ariège, aan de voet van de Pyreneeën. Het kathaarse kasteel van Montségur bestond echter nog niet eens toen Wolfram zijn graalroman schreef. Volgens Van Buyten en Vanderzeypen ondersteunde het verhaal het anti-ketterse programma van de paus en gaf het fiat aan de kruistochten van de ridders tegen hun mede-christenen in Zuid-Frankrijk. Zij zien de graalromans vooral als propaganda inzake de krijgerselite. En die werkte. Zie het antwoord van opperbevelhebber Arnaud Amaury op de vraag van het kruisleger tegen de Albigenzen dan wel katharen over wie zij mochten doden bij de bestorming van de stad Béziers: “… ‘Dood ze allen, God zal de zijnen herkennen.’ Het resultaat was een bloedbad met 20.000 slachtoffers waarbij noch vrouwen, noch kinderen, noch grijsaards werden ontzien, allen medechristenen waaronder hoofdzakelijk katholieken. ‘Collateral dammage’ voor de goede zaak…”. Door op kruistocht te gaan konden ridders aflaten verdienen die hen volledige kwijtschelding van zonden beloofden (zie de overeenkomst met de tegenwoordige patriarch van de Russisch-Orthodoxe kerk). Zo werd de krijgsman een ‘miles Christi’, een soldaat van Christus. Andere Duits graalromans zijn “Die Krone” van Heinrich von den Türlin, geschreven rond 1220 en een halve eeuw later, “(Jüngere) Titurel” van Albrecht von Scharffenberg. Dan is er nog de “Parcifal” van Wisse en Colin, maar dan zitten we al in de veertiende eeuw.

 

De Nederlandse graal

Ook in de Nederlandse middeleeuwse literatuur is het graalmotief terug te vinden, zoals in de romans van “Lancelot” en “Moriaen” en in de werken van Jacob van Maerlant (1221/35 – 1300): “Merlijn” en “Historie van den Grale”. “… Lodewijk van Velthem stelde in de 14e eeuw een enorme compilatie van verzen op in ‘Dboec van Lancelote’ waarin hij ook de graalzoektocht en de dood van Arthur verwerkt. Dat manuscript noemt men het ‘Haags Lancelothandschrift’, dat bewaard wordt in de Koninklijke Bibliotheek van ’s-Gravenhage. Het manuscript bevat nog andere ridderromans die losstaan van Lancelot zoals ‘Walewein ende Keye’, ‘Wrake van Ragisel’, ‘Riddere metter Mouwen’, en nog twee werken van Jacob van Maerlant: ‘Torec’ en ‘Lanceloet en het hert met de witte voet’…”. Dichter Penninck begon waarschijnlijk rond 1200 aan de “Roman van Walewein” die werd afgemaakt door Pieter Vostaert, beiden Westvlamingen. “… De hoofse en dappere Walewein wordt gedreven door christelijke godsvrucht en liefde. Hij overwint de grootste moeilijkheden om zijn doel te bereiken: het terugbrengen van de schone Ysabelle en het zwevende schaakbord van koning Amoraen, wiens naam een mooie letterspeling is van Amor (liefde) en Moriaen…”. Van Buyten en Vanderzeypen achten het zeer wel mogelijk dat sommige graalmotieven van oosterse invloed zijn, vanwege het intensieve contact tussen de Latijnse staten en de kruisvaarders, waarbij ze verwijzen naar apocriefe en gnostische teksten. Rond 1240 zijn de hoogtijdagen van de graalmythe voorbij. Tijdens de 18de en 19de eeuw schuift het concept weg in de troebele gevoelswereld van esoterie, rituelen en hermetisme. De componist Richard Wagner brengt het motief echter in 1882 weer onder de aandacht van het grote publiek met zijn opera “Parsifal”, waarbij de graal behandeld wordt in zijn oudere vorm: de kelk van het Laatste Avondmaal. 

 

Aan de haal met de katharen

Uitgebreid vertellen Van Buyten en Vanderzeypen hoe de mythe van de graal in moderne tijden werd gekoppeld aan de mythe van de katharen. Zij zijn dan ook specialisten op het gebied van de laatste groep. De esoterische legendes rond de katharen en de burcht van Montségur blijken voornamelijk te zijn gebaseerd op een roman van de franse auteur Napoléon Peyrat, die in 1870 de eerste twee delen van zijn levenswerk publiceerde: “Histoire des Albigeois”. Er is steeds sprake van een kathaarse schat die evenwel echt heeft bestaan. Het was de geldvoorraad van de religieuze gemeenschap die tijdens de vervolging door de kathaarse kerken ingezet werd om gevangenisbewakers om te kopen, gidsen voor hun prestatie te vergoeden, voedsel aan te kopen en de soldij van hun militaire verdedigers te betalen. De religieuzen zagen het als hun plicht niet te teren op het geld van anderen maar  leefden van het werk van hun eigen handen. Ze waren antiklerikaal, wezen kinderdoop en eucharistie af, deden aan boete en liefdadigheid, waren tegen het huwelijk en heiligenverering, stonden voor absolute geweldloosheid, waren tegen het zweren van eden wat het feodale stelsel ondermijnde en aanvaardden slechts de autoriteit van de evangelies en de apostelbrieven. “… Voor hen was Christus niet de Verlosser, niet degene die aan het kruis heeft geleden ter vergeving van onze zonden, maar degene die de weg en de waarheid heeft getoond als boodschapper van God. In hun basisbeeld van de algoedheid van God kan deze onmogelijk zijn Zoon hebben laten lijden…”. Ze vormden een direct gevaar voor de eenheid van de kerk. In het begin van de 20ste eeuw werd er een literaire groep opgericht rond het verhaal van Peyrat. n van de leden, Pierre-Bartthélemy Gheuzi, componeerde de opera ‘Mont-Salvat’, waarin hij de legendarische graalburcht identificeert met de burcht van Montségur. En zo werd de schat van de katharen de graal en de katharen de beschermers van de graal.  Hoe raar is dat?! “… De katharen zouden dus de behoeders zijn van iets wat voor een groot deel tegen hen in het leven werd geroepen. Zij, die nadrukkelijk het lijden van Christus en de eucharistie afwezen, zouden nu de graal, het symbool van uitstek daarvan, aanbidden…”. Even verder: “… Nergens in de theologie, moraal of liturgie van de katharen vinden we een echo van het graalconcept. Zij waren wars van alle vernieuwingen en symbolen en zouden de kern van het graalconcept volledig afwijzen als katholiek bijgeloof…”.

 

Zelfbenoemde neo-katharen

Van Buyten en Vanderzeypen beschrijven ook de rol van de graal tijdens de tweede wereldoorlog. Heinrich Himmler nam de schrijver Otto Rahn op in zijn persoonlijke staf van de SS, die het christelijke karakter van de graal minimaliseerde. Volgens hem was het katharisme geworteld in de heidense leer van de druïden en van Keltisch-Germaanse oorsprong. In 1955 kwamen de rosenkruisers tot het besluit dat zij de rechtstreekse erfgenamen van de katharen waren. En dan had je nog Déodat Roché die heel zijn lange leven aan de studie van het katharisme besteedde. Hij werd weer beïnvloed door Rudolf Steiner, bezieler van de antroposofie. De muren van de ruïne van de kathaarse burcht die er nu staat, hebben nooit een kathaar gezien, want het kleine Montségur-3 werd meer dan vijftig jaar nadat het kathaarse gevaar volledig was verdwenen, gebouwd, en diende als militaire burcht voor een koninklijk garnizoen, waar nooit een dorpsgemeenschap in gehuisvest kon worden. Stellingen als dat het gebouw een kathaarse zonnetempel is, zijn dan ook onhoudbaar. “… De mythe van Montségur blijft mensen op wondere wijze inspireren. Zo zag een gids in het dorp tijdens de nacht van 21 juni 2006 vreemde lichten in de burcht. Hij ging poolshoogte nemen en trof binnen de muren een grote groep in witte pijen geklede Russen aan die beweerden de opvolgers van de katharen te zijn. We hebben er enkelen zien bedelen in Carcassonne. Blijkbaar weten ze niet alles van de katharen want die bedelden nooit…”.

 

Uitgave: Synthese – 2006, 106 blz., ISBN 978 906 271 030 0, € 9,90

Rechtstreeks bestellen: klik hier

 

Geen opmerkingen :

Een reactie posten