Menu

maandag 14 oktober 2024

De weg van de mens – Martin Buber

 


Marc-Alain Ouaknin (zie mijn vorige blog) verwijst in “De Tien Geboden” naar “De weg van de mens” van de Oostenrijks-Israëlisch-Joodse godsdienstfilosoof Martin Buber (1878 – 1965) die een expert was op het gebied van het chassidisme: de grote mystiek-religieuze beweging die omstreeks het midden van de 18e eeuw in het Oost-Europese Jodendom ontstond. Het gaat om een dun boekje waarin Buber op een bijzonder indrukwekkende manier zijn visie op het mens-zijn uitlegt. Alleen al de omslag lijkt te verwijzen naar Ouaknins oproep niet te wanhopen omdat er in de toekomst altijd een nieuwe deur opengaat. Het is een beroemde prent van Hendrik Werkman: “De roep van de aarde”. Werkman werd twee dagen voor het eind van de oorlog opgepakt en doodgeschoten. Eerder besprak ik van Buber: “Recht en onrecht”.

 

Zelfinkeer

In de Talmoed staat een verhaal over een rabbi die gevangen zit in de gevangenis van Petersburg waar zijn bewaker hem vraagt waarom God, die immers de  Alwetende is, wil weten waar Adam zich verborgen heeft. God richt zich in dit Bijbelverhaal tot elk mens in de wereld, antwoordt de rabbi. Iederéén is Adam. “… Adam verbergt zich om geen rekenschap te moeten afleggen, om de verantwoording voor zijn leven te ontgaan…”. Door je voor God te verbergen, verberg je je voor jezelf: “… Om de verantwoording voor het geleefde leven te ontlopen, wordt het bestaan zelf tot een schuilplaats gemaakt…”. De roepstem komt naar ieder van ons als een ‘voorbijzwevend zwijgen’, aldus Buber: “… Al heeft een mens nog zoveel succes, al smaakt hij nog zoveel genot, al verwerft hij een nog zo grote macht en brengt hij nog zoveel geweldigs tot stand: zijn leven blijft zonder weg, zolang hij zijn houding tegenover de roepstem niet bepaalt…”. De inkeer tot jezelf is altijd weer het begin van de Weg in het leven. Er is echter ook een verkeerde inkeer, die tot niets leidt dan zelfkwelling, vertwijfeling en nog diepere verwarring. Ik denk dat Buber de situatie bedoelt waarin het licht van God afgewezen wordt. Dan loop je je dood in je innerlijke duisternis.

 

Gelouterde vreugde

Ook Buber drukt ons op het hart ons eigen pad te volgen. We kunnen van grote heiligen leren maar we moeten ze beslist niet nadoen. Met ieder mens komt er iets nieuws in de wereld, anders had je er niet hoeven zijn: “… ‘Ieder draagt iets kostbaars in zich, dat in geen ander te vinden is’. Wat echter dit ‘kostbare’ is in een mens, kan hij slechts dan ontdekken, wanneer hij zijn sterkste gevoelens, zijn innigste wens, datgene in hem wat zijn diepste innerlijk beroert, waarachtig beseft…”. Er zijn ontelbare wegen naar God. De schoonheid in mensen en dingen die op ons pad komen en waar we ons toe voelen aangetrokken kan, als we deze gevoelens doortrekken, een weg worden tot God. Buber heeft het in dit verband over ‘gelouterde vreugde’. Alles in de wereld verwijst naar God. Alles wat je doet, opent een weg tot God, mits je het zo doet, dat het naar Hem leidt. Het chassidisme wijst de wereld dus niet af. Integendeel. Door op deze manier met de wereld om te gaan ‘heiligen’ wij haar.

 

Eenheid in verscheidenheid

Buber roept op de tegenstrijdigheden in onze ziel tot eenheid te brengen. De godskracht in ons meest innerlijke wezen vermag de krachten die elkaar tegenwerken te verbinden en de elementen die uiteenstreven met elkaar te versmelten. Het gaat hier ook zeker om de eenheid van lichaam en ziel – deze ontbreekt bijvoorbeeld totaal bij de plegers van seksueel misbruik in de katholieke kerk. Een in zichzelf verdeeld iemand kan onmogelijk buitengewoon werk op zich nemen.  “… Nu moet men weliswaar één ding voor ogen houden: dat geen eenwording der ziel ooit definitief is…”. Buber: “… Maar al datgene, wat ik in ziele-eenheid verricht, werkt op mijn ziel terug, werkt in de richting ener nieuwe en hogere eenwording…”. Er is dus sprake van een geestelijke ontwikkeling.

 

Wees geen Golem

In een moeilijk hoofdstuk schrijft hij over het omgaan met conflictsituaties die je op de allereerste plaats in jezelf moet uitvechten. Eerst moet je zelf tot innerlijke vrede komen voor je in de buitenwereld tot actie overgaat. Altijd moet je bij jezelf beginnen. “… Eerst wanneer de mens de vrede in zichzelf heeft gevonden, kan hij beginnen, haar in de wereld te zoeken…”. Buber: “… De oorsprong van elk conflict tussen mij en mijn medemensen is, dat ik niet zeg wat ik bedoel, en dat ik niet doe wat ik zeg. Want daardoor wordt de situatie tussen mij en de ander telkens weer en steeds meer verward en vergiftigd, en ik, met mijn innerlijke gespletenheid, ben helemaal niet meer in staat haar te beheersen en tegen al mijn illusies in, ben ik haar willoze slaaf geworden…”. Om orde te scheppen in je innerlijk, moet je door alle uiterlijke franje in je leven heen dringen naar het ‘zelf’: “… hij moet zichzelf vinden, niet het vanzelfsprekende ‘ik’ van het egocentrische individu, maar het diepe ‘zelf’ van de aan de samenleving deelhebbende mens. En ook dit wordt door alle gewoonten tegengewerkt…”. Wij leven met maskers op. “… Rabbi Henoch verhaalde: ‘Er was eens een dwaas, die men de Golem heette, zo zot was hij. ’s Morgens bij het opstaan kostte het hem altijd zoveel moeite, zijn kleren bij elkaar te zoeken, dat hij ’s avonds, als hij daaraan dacht, dikwijls bang was te gaan slapen. Eens op een avond vatte hij ten slotte moed, nam potlood en papier en schreef bij het uitkleden op, waar hij elk kledingstuk had neergelegd. ’s Morgens haalde hij welgemoed het papier tevoorschijn en las: ‘m’n broek, - daar’, hij stapte er in en zo voort, tot hij alles aan had, ‘Ja, maar waar ben ik nu?’ vroeg hij zichzelf angstig af, ‘waar ben ik toch gebleven?’…”.

 

De verlossing van de wereld

De leer van het chassidisme  houdt dus in je op jezelf te bezinnen, een bijzondere weg te kiezen, je wezen tot eenheid te brengen, bij jezelf te beginnen. Daar stopt het niet. Na deze innerlijke vernieuwing moet je je ‘omkeren’: ‘jezelf vergeten’ om je  met de wereld te gaan bezig houden. Het is niet de bedoeling dat je in je berouw over je zonde of wat ook blijft hangen. Daar heeft niemand wat aan: “… Daarom staat er: ‘Laat af van het kwade en doe het goede’…”. In het chassidisme gaat het niet om het eigen heil. Het gaat om de wereld die verlost moet worden.

 

Verborgen schat

Ergens voelen alle mensen een tekort, aldus Buber, en allemaal zoeken wij wat ons ontbreekt. We denken dat de ‘verborgen schat’ te vinden is in de wereld buiten ons, maar de volksverhalen van zo ongeveer alle landen vertellen ons dat deze onder de drempel in ons eigen hart of bestaan te vinden is. Het chassidisme incluis. “… Onder de haard van onze woonstede ligt onze schat begraven…”. Buber: “… daar, waar wij staan, moeten wij het verborgen goddelijke leven doen oplichten…”. Even verder: “… De Baalsjem leert, dat geen enkele ontmoeting met mensen en dingen in de loop van ons leven een geheime bedoeling mist…”. Dit leven is niet slechts een voorportaal van het eeuwige leven dat komt, zoals de vader van Edmund Gosse in “Vader en Zoon” beweerde. “… Rabbi Henoch van Alexander sprak: ‘Ook de volkeren der aarde geloven, dat er twee werelden zijn; ‘in de andere wereld’, zeggen zij. Het verschil is dit: zij denken, dat die twee van elkander losgemaakt en afgesneden zijn, Israël echter getuigt, dat de beide werelden één zijn en één moeten worden’…”. Buber: “… daartoe is de mens geschapen, om beide werelden te verenen…”. Laat ons God in de wereld betrekken, zei Rabbi Pinchas van Korez, en alle leed zal gestild worden. Kan dat wel, God in de wereld betrekken? Is dit geen aanmatigende en vermetele voorstelling? Juist dat is het mysterie van ons bestaan, volgens Buber, de bovenmenselijke kans van het mensengeslacht. “… God woont daar, waar men Hem toelaat…”. Dat gebeurt misschien al veel meer dan wij denken. Zie de prachtige podcast van “De Nieuwe Wereld” afgelopen zaterdag, die ik hierbij graag even deel.

 

Uitgave: Servire - 2006, vertaling Louise Moor, 61 blz., ISBN 978 902 158 046 3, 18,-

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

vrijdag 11 oktober 2024

De Tien Geboden - Marc-Alain Ouaknin

 


In de opvoeding van Marjan (zie mijn vorige blog) ging het helemaal mis omdat ze de christelijke interpretatie van de Bijbel door haar vader niet mee kon maken. De Bijbel is volgens mij het meest multi-interpretabele boek van de wereld, schreef ik eerder. Iedere tekst is op zeventig manieren uit te leggen, zeggen de Joodse rabbijnen. Zeventig keer betekent getalsmatig: tot in het oneindige. Ik lees enorm graag Joodse uitleggers omdat ze voor mijn gevoel op een veel speelsere, opener en creatiever manier met de Bijbel omgaan dan in protestantse kringen gewoon is. Protestanten ‘komen tot de waarheid’, steken die veelal in hun zak, en klaar. Maar stilstaand water wordt brak, op den duur zelfs giftig en inspireert niet. Zie de leegloop van de kerken. Voor de Joodse commentatoren is het nóóit klaar. Het inzicht kan altijd dieper, hoger, breder, verder. Verandert constant. De mens is pas vrij wanneer hij een zoeker blijft. Zich niet vastpint. Het Jodendom is nederig. Altijd is er het besef dat wij kleine mensjes zijn die maar een fractie van het goddelijke kunnen bevatten. Wat weten wij nu helemaal?! Natuurlijk houden de Joden het alleen bij het Oude Testament. Maar het Nieuwe Testament is de uitleg van het Oude Testament, aldus veel christelijke theologen. Jezus had alleen het Oude Testament. Wanneer je nadenkt over iets als christelijke moraal kom je van zelf bij ‘De Tien Geboden’ terecht. Ze werden meer dan drieduizend jaar geleden aan Mozes gegeven, aldus het Bijbelboek Exodus. Ze werden het fundament onder onze westerse normen en waarden. Of je nu religieus bent of niet, deze ‘geboden’, ‘woorden’ of ‘aanwijzingen’ – zoals ze ook wel worden genoemd – vormen het klankbord voor onze ethische dilemma’s, discussies en beslissingen. De ‘atheïstische’ (jawel, dat kan ook) rabbijn annex filosoof Marc-Alain Oualknin (Frankrijk, 1957), een groot kenner van de Talmoed, de kabbala en het chassidisme, schreef er een intrigerend boek over.

 

Meneer humor

In het Jodendom gaat het om de ‘hoogstpersoonlijke’ interpretatie van de Tora, aldus Ouaknin: “… Het verzet zich tegen het idee dat ‘wij met z’n allen hetzelfde moeten zeggen’. Daarom leren de Talmoedleraren ons dat er vóór iedere les verhalen en grappen verteld moeten worden om zo de geest te openen en hen te bevrijden van ernst en conformisme…”. Het is essentieel dat je om jezelf kunt lachen: “… De mens met humor weigert zich af te sluiten en slechts één enkele weg te gaan. Hij is altijd onderweg. Hij weigert de waarheid in een definitieve zin op te sluiten en van zichzelf een gevangene te maken. Zijn definitie is: geen definitie te hebben. Zijn definitie bestaat eruit zich niet te identificeren met een enkel mensbeeld…”. Ouaknin: “… We moeten bedenken dat de geschiedenis van de joden begint met Abraham en zijn zoon ‘meneer humor’; dat zou de vertaling kunnen zijn van Isaäk – Jitschak…”.

 

Bevrijding

“… Lezen wil zeggen: ontknopen, ontbinden, open staan voor nieuwe en velerlei verschillende betekenissen, en gevoel hebben voor de verborgen dynamiek van de tekst…”. Zo vormt de mens zichzelf en stelt hij zich teweer tegen het gevaar van pasklare gedachten. “… Het commentaar en het eindeloze commentaar op het commentaar brengen voortdurend nieuw leven in de onveranderlijke letters. Zo geven ze de adem door van de levende God…”. De dialoog, ‘machloket’ in het Hebreeuws, is in de lawaaierige leerhuizen heel belangrijk: “… Er wordt duidelijk door uitgedrukt dat er geen sprake kan zijn van een afgesloten tekst, van de eens en altijd gegeven waarheid…”. De tekst wordt als mannelijk gezien, het commentaar als vrouwelijk. Er is sprake van ‘bevruchting’. Volgens Ouaknin gaat het vooral om de vraag hoe de Oneindige in contact is getreden met het eindige: “… Wij moeten niet proberen erachter te komen wie God in Zichzelf is, maar wat Hij voor de mens betekent. Hoe heeft Hij Zich geopenbaard en hoe openbaart Hij Zich nog altijd aan de Mens?...”. De God van de Tien Geboden is de Bevrijder van een groep slaven. Hij geeft hen een serie leefregels mee om het samenleven mogelijk te maken. Hoe met de verworven vrijheid om te gaan. Als iedereen doet wat in eigen ogen goed is, zou het al gauw een zooitje worden. “… In werkelijkheid zijn de verboden die dwingend en zwaarwegend kunnen lijken, tekenen van bevrijding…”. De Tora zet de lezers ertoe aan de verantwoordelijkheid voor elkaar op zich te nemen. In het bewonderenswaardige liefdesgebod: ‘Je zult van je naasten houden als van jezelf’ (Lev. 19:18) ligt een notie van respect en menselijke waardigheid besloten. Liefhebben is in de Tora niet alleen een gevoel, maar ook een daad. De Eeuwige wil dat je voor de ander zorgt. Je naaste helpt waar je kan.

 

Je plek vinden

Het gekke is dat het woord ‘geboden’ niet voorkomt in de Tora. Exodus twintig begint letterlijk met ‘God sprak al deze wóórden’. En dan volgen de tien ‘geboden’ dus. Het Hebreeuwse woord ‘mitswa’ betekent in feite ‘opdracht’: “… Iemand is geen mens, wanneer hij niet een bepaalde opdracht heeft…”. De opdracht gaat om het vinden van de juiste plek in het leven. Ouaknin wijst er op dat er ten tijde van de openbaring op de Sinaï in het oude Nabij Oosten meerdere volken met een hoge beschaving vol opmerkelijke regels en wetten waren. Zie de beroemde code van Hammoerabi. De Tora is niet perse beter, maar wel overgedragen, van generatie op generatie. Via de dynamische interpretaties wordt de leer zonder ophouden doorgegeven. Vrijheid is volgens Ouakmin  vooral “… een voortdurend streven naar onafhankelijkheid met betrekking tot al datgene wat de mens belet zichzelf te worden…”. Iedereen draagt volgens het chassidisme vonken van heiligheid in zich, een deel van de goddelijke geest: “… Welnu, de vonken van een ieder zijn uniek en dus is ieder mens uniek…”. Het gaat erom deze vonken te ontdekken. Oftewel te ‘bevrijden’.

 

Afgodendienst

Het eerste gebod luidt: “… Je zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben…”. Het tweede: “… Je zult geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen boven in de hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is. Je zult voor die niet buigen, noch hen dienen…”. Als de figuur van Christus om zo te zeggen fungeert als springplank en naar de Oneindige verwijst, ontsnappen ook de christenen aan ‘afgodendienst’, volgens Ouaknin. Zie de functie van de icoon. Om te ontkomen aan ‘afgodendienst’ moeten we open staan voor het veelvuldige, meent hij. Ons niet fixeren op één enkele zaak, één enkel belang. Niet verstarren. Hoe doen we dat? “… Het antwoord is dat we moeten blijven vragen, blijven onderzoeken, steeds opnieuw, steeds verder…”. De Geest waait waarheen Hij wil: “… Het is het ongeluk of de beperking van de orthodoxie dat ze pretendeert, zoals het woord ook eigenlijk zegt, ‘juist te denken’, te zeggen, voor eens en altijd, wat men wel en wat men niet mag denken. Zeggen wat men moet denken en wat verboden is te zeggen, mondt al snel uit in propaganda, in ideologie. De overeenkomst met afgodendienst is duidelijk…”. Wie is God? Hij is Diegene die antwoordt wanneer je Hem aanroept: “… En dus moet men het tweede gebod als volgt begrijpen: ‘Je zult geen god hebben die anders is, die vreemd is en die niet antwoordt als je hem aanroept…”. Zie het verhaal over Elia en de profeten van Baäl (1 Koningen 18). “… Eén vraag komt onmiddellijk bij iedereen op. Het is in het algemeen onze ervaring dat God helemaal niet antwoordt. We kunnen zelfs zeggen dat Zijn stilte maar al te welsprekend is tegenover het geweld van de menselijke geschiedenis…”. Zie Auschwitz. Wel, zegt Ouaknin, we leven niet meer in slavernij. God werkt via mensen: “… Onze manier om ons het goddelijke voor te stellen, is allereerst de instelling van het recht. Het recht dat ervoor zorgt dat er geen schreeuw meer hoeft te zijn, of dat er voor instaat dat er een antwoord zal zijn wanneer er een schreeuw wordt gehoord…”.

 

Tegen de massamens

Het derde gebod: “… Je zult de naam van de Heer uw God niet ijdel gebruiken…”. De ‘moraal’ is een “… totaal van regels om het geluk te bereiken…”. Zie mijn vorige blog. De moraal kan ‘leeg’ oftewel ‘ijdel’ worden als niemand meer weet waarom we bepaalde dingen doen of laten. IJdel is ook te verstaan als ‘voor niets’. Ouaknin gebruikt dat in de zin van opgaan in de massa: “… Geef geen gelijkluidende interpretatie van je leven, van de wereld of van God, maar bevestig je anders zijn! Vrij zijn wil niet zeggen: doen wat je wilt, maar je mogelijkheden tot het uiterste uitbuiten om aan de wereld datgene te brengen wat een ieder van ons alleen zelf kan bijdragen…”. Daarin ligt de zin van het bestaan. Geen toegang hebben tot je specifieke eigenheid draait uit op ‘het geweld van hetzelfde’, “… hetzelfde dat alles uniform, gelijk wil maken, op dezelfde hoogte wil brengen…”. De Midrasj vertelt dat Sodom de stad was waar iedereen precies hetzelfde moest zijn. “… Iedereen moet loskomen uit de persoonlijkheid die hem door de verschillende instellingen – de religieuze inbegrepen – en door de maatschappij zijn opgelegd…”. Dat is wel een dingetje in onze woke-tijden waarin, op zijn zachtst gezegd, andersdenkenden nogal slecht verdragen worden. Hoe kan men weerstand bieden aan de uniformisering die op de loer ligt? Wat het Jodendom betreft door het ‘lernen’: “… Door de interpretatie die de tekst van de bestaande betekenis ontdoet en een nieuwe betekenis creëert, het lezen en ‘ontlezen’, bouwt de mens voortdurend aan zichzelf…”. Even verder: “… Deze creatieve vorm van lezen laat de lezer opnieuw geboren worden, maar nu van zichzelf ná zijn biologische geboorte en zijn binnenkomst in de instellingen van de maatschappij. Hij wordt geboren als een enkeling, die enig is en verschillend van alle anderen, een die zich onderscheidt…”. In het chassidisme vertegenwoordigt iedere persoon iets wat voordien niet bestond, iets wat origineel en uniek is. De taak van de mens is zijn specifieke aard waar te maken.  

 

Voorbij het zichtbare

Het vierde gebod: “… Gedenk de sabbatdag…”. De slavernij wordt in de Tora niet afgeschaft, maar ook de slaaf heeft recht op een wekelijkse rustdag. Andere wetten regelen dat hij na zes jaar moet worden vrijgelaten en voorzien van bestaansmiddelen. Zelfs als hij niet vrij wil worden zal hij daartoe uiteindelijk toch onherroepelijk gedwongen worden in het Jubeljaar dat elke vijftig jaar terugkomt. De ‘economie van de sjabbat’ voorziet in het tenietdoen van vorderingen en schulden. Geen enkele toestand is definitief. Het einde van een beproeving, terugkeer en een nieuw begin zijn altijd mogelijk. Het sjabbatjaar stelt zelfs de aarde in staat iedere zeven jaar uit te rusten. Iedereen krijgt zo de kans om zich met studie en reflectie bezig te houden. De sjabbat herinnert je eraan dat er in de toekomst altijd een nieuwe deur open zal gaan. Roept je op  voor het leven te kiezen dat beter zal worden. Behoed je voor wanhoop. De sjabbat last een pauze in waarin we kunnen nadenken over de relatie tussen ons denken en handelen. De mens die ‘heilig’ is, verliest zijn ziel niet in de dagelijkse beslommeringen en zorgen. “… De sjabbat wordt geheiligd omdat het de tijd is waarop wij de zin en de richting van ons bestaan en dat van de ander terugvinden. Wij bevinden ons op het niveau van de zingeving en zoeken daarnaar voor het gewone leven…”. In een samenleving waar destijds geen enkel arbeidsrecht bestond, werd er rust gecreëerd voor alles en iedereen, ook voor de dieren en de vreemdeling. De sjabbat wist de macht der gewoonte uit. Zorgt voor een frisse start. Geeft ruimte om het gebaande pad te verlaten. Om te verdwalen en nieuwe wegen te vinden. De sjabbat zegt dat wij de verstrijkende tijd even stop kunnen zetten door op te houden te ‘doen’. Misschien is dat vandaag de dag wel meer nodig dan ooit. Het cijfer zeven geeft ‘vrijheid voorbij het zichtbare’. Het zichtbare is niet alomvattend. Er is meer: God, het domein van onze gevoelens, de eigen persoonlijkheid van iedereen…

 

Het goede vergoeden

Het vijfde gebod: “… Eer je vader en je moeder…”, impliceert het leren dankbaar te zijn. Het gaat om “… in alle eenvoud het goede terugdoen dat we hebben ontvangen…”. Om ‘respekt’. Om ‘gewicht te geven aan de geschiedenis van je ouders’ teneinde haar ‘niet zelf te hoeven herhalen’. De ouders hebben recht op hun eigen geschiedenis, inclusief de fouten die ze hebben gemaakt (zie mijn vorige blog). Jij hoeft daar niet onder te lijden. Je kunt je ouders ‘teruggeven aan de geschiedenis’. Opvoeden betekent het kind helpen zijn eigen weg te vinden, de zin van het bestaan te ontdekken, zich los te maken uit de herhaling die verhindert te leven. “… Een ieder moet een zelfstandig leven leiden zonder ‘angstblokken’ mee te dragen…”. Het thema ‘erkenning’ brengt Ouaknin in verband met  “Joseph und Seine Brüder” van Thomas Mann en “Verraden testamenten” van Milan Kundera. Ouaknin betrekt het vijfde gebod ook op de ‘vader en moeder van de gedachten’. De taal van de logica en die van de poëzie moeten samen gaan. Het rationele en het gevoelsmatige aspect kunnen niet buiten elkaar: “… Wanneer een van de twee wordt vergeten, betekent dat een verminking van het menselijke wezen. In de huidige beschaving is het ontegenzeggelijk het gebod ‘vergeet niet een dichter te zijn’, dat recht zou hebben op een stijgende waardering…”.  

 

Gewelddadige stilte

Het zesde gebod: “… Je zult niet doden…” is het centrum van de Tien Geboden, wat naar alle anderen afstraalt. Het risico om te doden ontstaat wanneer ‘er niets meer kan worden gezegd’, aldus Ouaknin. De stilte kan zo gewelddadig worden dat zij tot moord leidt. Zie ook de oorlogen die alleen stoppen als er weer gepraat gaat worden. Waar zijn de wijze mannen? De ambassadeurs?! De theologische aanmatiging de religieuze of spirituele ‘waarheid’ te bezitten, kan ook tot geweld leiden (zie mijn vorige blog). Om daar bovenuit te stijgen, moeten we trachten de religie, het goddelijke, het spirituele leven niet in termen van ‘waarheid’ te begrijpen, maar van ‘betekenis’, van ‘zin’. “… Jood zijn wil zeggen: ‘Ik geef zin aan de wereld, ik omgeef haar met betekenis.’ Het betekent een weg nemen die Tora heet, maar zonder anderen het recht te ontzeggen een ander spoor te nemen, een andere openbaring te horen…”. Heiligheid kan slechts gevonden worden in het respect voor de ander. Volgens Rasji, een Joodse leermeester, is het onmogelijk een moord te begaan, als men zich er van te voren niet innerlijk op heeft ingesteld zijn slachtoffer te verlagen. Hem van zijn waarde te ontdoen door hem zijn menselijke gezicht af te nemen. Dat is ook precies de reden waarom God koning David zijn volkstelling zo kwalijk nam, zegt Ouanin. Hij reduceerde mensen tot cijfertjes. De nazi’s deden hetzelfde, betoogt de filosofe Hannah Arendt. Ze vernietigden de morele en psychologische persoonlijkheid. De gevangenen werden ‘voorwerpen van vlees’, bestonden enkel uit ‘lichaam’. Het belangrijkste was te weten tot welk ras ze hoorden, niet hoe zij spraken. Maar het woord maakt de levenden menselijk. De mensen in de concentratiekampen werden nummers zonder gezicht. In “L’Espèce humaine” (De menselijke soort) beschrijft Robert Antelme indrukwekkend hoe de van hun persoonlijkheid beroofde concentratiekampbewoners proberen zichzelf terug te vinden door zich in een spiegel te bekijken. De Franse maatschappelijk werkster Judith Hemmendinger vertelt in “Les Enfants de Buchenwald” (De kinderen van Buchenwald) dat de kinderen die zij opvangt, waaronder Elie Wiesel, hun gezicht willen zien. Ze zorgt dat ze een foto van zichzelf kunnen laten maken bij een fotograaf.  Juist voorbij het lichaam ontluikt het menselijke. Je kunt je afvragen wat voor konsekwenties dat heeft inzake de tegenwoordige lichaamscultus.

 

Menselijkheid

Het zevende gebod: “… Je zult geen overspel plegen…”. Ouaknin beschouwt dit gebod vooral in relatie tot het kind. Het gaat om diens (verhalende) identiteit. En of de ouders de verantwoording voor hun zoon of dochter aankunnen. In vroeger tijden was overspel een probleem inzake de afstamming en niet zozeer inzake de moraal. Het kind uit overspel heeft geen geschiedenis. Is derhalve richtingloos. Heeft geen ankers. In verband hiermee weidt Ouaknin uit over het belang van sprookjes, mythen en verhalen die worden doorgegeven in de orde van geslachten: “… Vaak wordt in de mondelinge traditie van de verhalen het geheim van de geboorte en van de dood geopenbaard, in een heimelijk woord, een woord waarin het onbewuste van de mensen wordt uitgedrukt. De verdwijning van de mythe, de verzwakking van de mondelinge traditie betekenen niet alleen de ontwrichting van de maatschappijen, van hun relatie tot feesten, werk, gemeenschapsleven, maar ook een ware ontworteling op het vlak van het bestaan…”. Daarnaast zijn er seksuele wetten die je beter niet kunt overtreden als je binnen de ‘categorie van het menselijke’ wil blijven. Daar hoef ik het verder niet over te hebben: sla een willekeurige krant open en de schokkende ‘onmenselijkheid’ spat van de pagina's af.

 

De ziel stelen

Het achtste gebod: “… Je zult niet stelen…”. Tot mijn verrassing legt Ouaknin het stelen vooral uit als een ‘spiritueel’ stelen van de ziel: “… Je zult niet stelen wat de persoonlijkheid van de ander uitmaakt, namelijk zijn originaliteit, datgene wat hem in staat stelt zichzelf te zijn en wat niet de expressie is van maatschappelijke druk en de herhaling van wat algemeen geldt…”. Zie de intro van mijn vorige blog. “… ‘Zijn’, dat is ‘zichzelf zijn’. De ziel stelen, dat is het bestaan van iemand stelen...”. Oftewel zijn ‘eigenheid’. In verband met het achtste gebod over ‘metafysisch verlangen’: “… In de denkwereld van de Talmoed wordt de mens gezien als een wezen dat wordt bewogen door verlangen…”.  Zelfs als ieder tekort zou zijn opgevuld, dan nog zou dit verlangen in ons blijven. Zie ook mijn blog over de prachtige roman “Aangrenzende kleuren” van Jakub Malecki. Het verlangen dat ‘oplaait’ redt ons. Ook ‘de hoop’ zul je niet stelen. Ieder kind wordt door hoop gedragen. De dimensie van morgen belooft altijd weer een kans op ‘geboorte’ dan wel ‘wedergeboorte’.

 

Laat je naaste niet lijden door je antwoorden

Het negende gebod, “… Je zult geen vals getuigenis afleggen…”, vertaalt Ouknin naar ‘laat je naaste niet lijden door je antwoorden’. De mens is een lichaam dat spreekt. De mens kan werelden opbouwen en vernietigen met zijn woorden. “… Als we overweldigd worden door vreugde, dan ervaren we dat ons leven toegang krijgt tot wat we ‘chiddoesj’ noemen. Het betekent dat we een nieuwe betekenis ontdekken, dat er een nieuwe zin in het leven wordt ervaren. Nieuw, niet in intellectuele zin, maar in heel de concrete betekenis van een bestaan op een hoger niveau, een bestaan dat verder reikt. Het gaat er niet om verdrietige gevoelens uit te bannen, maar om de vreugde op te bouwen…”. Daarom is ‘kwaadspreken het woord dat doodt’. Je moet anderen ook niet aandoen wat ze niet kunnen horen, zien of verdragen. Zie de uitspraak van Jezus geen parels voor de zwijnen te werpen. Het tiende gebod: “… Jij zult niet begeren…”, brengt Ouknin in verband met de zonde van Adam en Eva in het paradijs, het begeren van de vrucht. En met de goddeloze koning Achab die de wijngaard van Naboth begeerde, wat ook heel slecht afliep. Ouknin geeft een moeilijke interpretatie die volgens mij neerkomt op dat je niet bij anderen kunt halen wat je slechts door zelfinkeer kunt vinden: je kern. Je oorsprong. Een gewijde ruimte. De stilte waarin God woont. Het paleis van God.  

 

Uitgave: Skandalon - 2016, vertaling Marion Th. Kunstenaar, 240 blz., ISBN 978 949 218 328 6,  22,99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

woensdag 9 oktober 2024

Het schuurtje – Marjan Kole

 

Op de een of andere manier willen we altijd dat iedereen is zoals wij, in het klein en in het groot, zo niet goedschiks dan maar kwaadschiks, schreef ik naar aanleiding van “Vader en zoon” van Edmund Gosse (zie mijn vorige blog). Als jij ervan overtuigd bent dat jij de waarheid in pacht hebt, is dat in het geval van ouders richting kinderen, nog goed te begrijpen ook. Je wilt ze immers niets dan het goede meegeven. Waar ligt de grens? Ik denk daar waar geen rekening meer wordt gehouden met de eigen persoonlijkheid van het kind. Waar voorbij wordt gegaan aan het respect voor iemands eigenheid en  - al helemaal - lichamelijke integriteit. Bleef het in het geval van Edmund Gosse bij verbale agressie, bij Marjan Kole liep een en ander zo uit de klauwen dat er grof lichamelijk geweld aan te pas kwam. Haar vader wilde het geloof er met harde hand inslaan. Een verhaal over ‘vader en dochter’.

 

Ik heb nog nooit een boek uitgelezen, ik heb wel een boek geschreven

‘Van mij mag je alles schrijven,’ zei Marjan, ‘ik heb niets te verbergen.’ Toch heb ik haar deze blog voor ik hem plaatste natuurlijk wel laten lezen. Drie jaar geleden kwam ik als pastoraal medewerker met haar in contact. Ze zat thuis onder de pillen op de bank. Ze kon vanwege haar pijnklachten niet langer dan een half uur staan, waardoor ze haar baan in een jeugdinstelling had moeten opgeven. Een prachtige, stoere, donkere schoonheid met bliksemende ogen, die geregeld veranderde in een snotterend hoopje ellende. Geestelijke pijn die niet wordt verwerkt kan zich omzetten in lichamelijke pijn. Dat was er ten diepste aan de hand, begreep ik. Ik vertelde haar een beetje over mijn obsessie met boeken. ‘Ik heb nog nooit een boek uitgelezen,’ zei ze, ‘maar ik heb wel een boek geschreven’. Ik was verbluft. Ik mocht het manuscript lezen. Ik weet nog precies hoe ik op die koude avond, met haar werk in een plastic tas, in het donker naar huis liep. Ik verwachtte eigenlijk niet dat het veel soeps zou zijn. Iemand die nooit leest!? Er zitten legio mensen op zolderkamertjes te schrijven. Regelmatig worden mij epistels aangeboden. Vaak leuke verhalen, maar meestal van een nivootje dat past op een boerenbruiloft, zeg maar. Ik las het verhaal van Marjan, en stond wederom perplex. Ik vond het goed. Het blies mij van mijn sokken, eerlijk gezegd.  En dat niet alleen om de tranentrekkende inhoud, het kon er qua stijl ook prima mee door. Korte, gevarieerde hoofdstukken. Een speelse afwisseling van chronologie. Een volmaakt evenwicht van zwaar en luchtig. En vooral echt. Authentiek.

 

Míjn verhaal

Kortom: ik heb het manuscript gecorrigeerd. Daarna heeft een deskundige die ik ken het ook nog eens nagekeken. Toen zijn we er mee rond gaan leuren. Wat ik vermoedde werd bewaarheid. De uitgeverijen waar we langs gingen, zagen er allemaal wel brood in. Alleen wilde iedereen er van alles aan veranderen. Dat zag Marjan niet zitten. ‘Als anderen er in gaan zitten knoeien is het niet meer míjn verhaal’, zei ze. Dat is natuurlijk ook zo. Uiteindelijk besloot ze het in eigen beheer uit te geven. Voor de zoveelste keer werd het gecorrigeerd en hier en daar wat bijgeschaafd. Nog steeds is niet elke fout er uit, merkte ik bij herlezing, maar dat is met mijn blogs ook zo. Je eigen miskleunen zie je niet. Nu is het er dan eindelijk: gedrukt en wel. “Het schuurtje” is de plek waar Marjan steeds zit te roken en na te denken. Ik ga het verhaal verder niet uit de doeken doen. Ik wil het spannend houden. Ik vind dat iedereen het moet kopen! Ik citeer alleen de achterflap: “… Als Marjan te horen krijgt dat haar vader ernstig ziek is, staat ze in dubio. Dertig jaar lang heeft ze geen contact gehad met haar familie – en niet zonder reden. Ondanks haar interne worstelingen besluit ze haar vader op te zoeken, bang dat ze anders spijt krijgt. “Het schuurtje” beschrijft de zoektocht van de auteur naar verbinding. Ze blikt terug op haar leven. Ze groeide op in een streng gelovig gezin waar weinig liefde werd getoond. De situatie thuis werd dusdanig ernstig dat ze besloot om weg te lopen. Niet alleen nam ze afscheid van haar familie, ook voor het geloof was geen plek meer. Nu het einde van haar vaders leven in zicht is, voelt de tijd rijp om zich te verzoenen met haar pijnlijke verleden en haar hart open te stellen. “Het schuurtje” is een verhaal over zelfliefde en de kracht van vergeving…”. Beter kan het niet gezegd worden. Het mooiste vind ik dat dit nu eens geen autobiografie is van een christelijke bobo die gewend is de pen ter hand te nemen, maar van een heel ‘gewoon’ iemand.

 

Nu zijt wellekome

Wat ik geleerd heb van Marjan is dat trauma verwerkt kan worden door schrijven en eindeloos praten, praten en nog eens praten. Na drie jaar staat ze weer haar mannetje in een zorghotel. Soms is het absoluut noodzakelijk om te kappen met een toxisch geloof. Soms kan zo’n situatie toch nog een weg banen naar gezond geloof. Ze vertelde hoe ze opnieuw op zoek ging naar God en met kerst een vreemde kerk binnenliep waar het orgel keihard “Nu zijt wellekome” speelde: ‘Ik voelde me zóóó welkom!’. Het is vreselijk dat er mensen zijn die denken het geloof ‘er in te moeten rammen’. Ik schaam mij er als christen plaatsvervangend dood voor. Hoe kom je op het idee dat de kerk gebaat is bij het onder druk zetten van derden. Dat werkt op andere vlakken toch ook niet? Edmund Gosse vindt dat hij, na zijn lange ervaring en geduld en berusting, het recht heeft zich in zijn boek uit 1907 tegen de onwaarheid uit te spreken dat de fanatieke godsdienst van zijn vader een heilzame, waardevolle of wenselijke invloed op het menselijke leven zou hebben (zie mijn vorige blog). Hij schrijft: “… Het drijft zielen uiteen. Het stelt een ijdel, illusoir ideaal, waarbij alle tedere, lankmoedige gevoelens, alle levenslust, alle verfijnde genietingen en milde geneugten van het lichaam, al wat de ziel verruimt en vertroost, plaats moet maken voor wat hard, leeg en negatief is. Het bevordert een starre en domme sfeer van afkeuring, verminkt het gezonde mechanisme van het geweten volledig, creëert deugden die onvruchtbaar en wreed zijn, creëert zonden die helemaal geen zonden zijn maar de hemel van onschuldig plezier verduisteren met nutteloze wolken van wroeging. Als we eerlijk zijn, zit er iets gruwelijks in het fanatisme dat dit ellendige en vluchtige bestaan van ons alleen maar kan beschouwen als de ongerieflijke wachtkamer van een paleis dat niemand ooit heeft verkend en waarvan we de plattegrond helemaal niet kennen. Mijn vader geloofde, het moet gezegd, dat hij de vorm en inrichting van deze woning door en door kende, en hij wilde dat ik slechts dacht aan de voordelen van een eeuwig verblijf daar…”. In feite was het geloof van de vader van Marjan nog erger, want hij voelde zichzelf ‘onbekeerd’. Dus stond hem de hel te wachten. Na een rotleven ook nog, afijn… Eigenlijk waren vader en dochter allebei slachtoffer van een naargeestige kerkelijke angstcultuur. Zolang die niet is verdwenen, zullen dit soort boeken blijven verschijnen, verwacht ik.

 

Het zijn net mensen

Aan de andere kant vormde datzelfde geloof ook de basis voor vergeving en de opstart voor nieuwe gesprekken. Ik weet heus wel dat er altijd weer insiders en outsiders zijn die van de kerk een freakshow maken. Maar de kerk is niet te vereenzelvigen met God. Zelf denk ik hoe langer hoe meer dat het christendom het beste is wat de mensheid ooit is overkomen. Voor mij is het geloof een weg naar het licht. Dat is het niet voor iedereen. Maar het kan het wel worden. Een wereld die van God los is, lijkt me nog veel verschrikkelijker. Ik hoef maar te wijzen naar alle gedoe rond P. Diddy van de week. We verzuipen nog eens in de vloedgolf aan drank, drugs en (kinder)porno, denk ik in mijn meest sombere buien wel eens. In een wereld op drift is het zo gek nog niet om morele idealen, zoals de katholieken dat zo mooi zeggen, na te streven. Ze kunnen je houvast geven. Mensen lijken alleen binnen bepaalde grenzen gelukkig te worden. Evenals dieren trouwens. Een vis floreert ook niet op het droge. Geloven is altijd een weg van vallen en opstaan. Zie de verrassend milde kijk van Gosse in “Vader en zoon” op gelovigen die hij niet als hypocriet wil wegzetten. Zijn ervaring is dat vrijwel alle christenen oprecht geloven, zij het doorgaans op een zeer onvolmaakte manier: het zijn net mensen.

 

Uitgave: Boekengilde – 2024, 120 blz., ISBN 978 946 491 477 1, 24,25

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier