Menu

zondag 26 december 2010

Geloof: waan of werkelijkheid? – Andrew Sims


“Noem God en je wordt gek verklaard”, verzuchtte Tony Blair ooit in een interview met de BBC. Dat gevoel heb ik ook vaak. Vandaar dat ik direkt geboeid was door dit boek, geschreven door een Britse emeritus-professor in de psychiatrie: Andrew Sims. Het heeft als ondertitel: “Waarom geloven goed is voor je gezondheid”.

In 2001 is in Oxford “The Handbook of Religion and Health” van Koening, McCullough en Larson uitgegeven, waarin 1200 onderzoeken worden beschreven over de relatie tussen geloof en geestelijke gezondheid. Wat blijkt? Uit 65% van die onderzoeken komt tevoorschijn dat religie een positief effect heeft op mensen. Dit is het best bewaarde geheim uit de gezondheidszorg, zegt Sims. Als het anders was geweest en de onderzoeken de schadelijkheid van geloven hadden bewezen,  zou de media bol hebben gestaan, denkt hij. Nu is dit onderzoek min of meer geruisloos voorbij gegaan.

Over welke positieve effecten hebben we het dan?
  • Welzijn en levensgeluk
  • Hoop en optimisme
  • Doel en zingeving in het leven
  • Grotere zelfwaardering
  • Betere aanpassing na het overlijden van geliefden
  • Meer sociale ondersteuning en minder eenzaamheid
  • Lagere cijfers voor depressie en sneller herstel van depressie
  • Lagere cijfers voor zelfmoord en minder positieve houding ten opzichte van zelfmoord
  • Minder angstgevoelens
  • Minder psychoses en minder psychotische neigingen
  • Lagere cijfers voor alcohol- en drugsgebruik
  • Minder criminaliteit
  • Grotere stabiliteit in het huwelijk en meer huwelijksgeluk

Kan religie gezondheid ook schaden? Zeker. Dat is mogelijk als een verkeerd soort religie op een onbehoorlijke manier wordt toegepast. Soms wordt religie gebruikt voor negatieve politieke, sociale en gewelddadige doelen. Dat weten we allemaal. Hetzelfde kun je zeggen van verkeerd toegepaste medicijnen, behandelingen en therapieen. Religie is een enorme kracht. Maar gelukkig vaak ten goede.

Veel ongelovige mensen denken dat geloof een waanidee is. Sims toont aan dat dat geen hout snijdt. Geloof geeft mensen juist stabiliteit in plaats van desintegratie.
Een waanidee is on-begrijpelijk en daarom niet mededeelzaam. Geloof deel je met anderen, geloof is uit te leggen aan anderen, en gelovigen begrijpen dat anderen niet altijd meegaan in hun zienswijzen. Als geloof een waanidee is, zou de gelovige gek moeten zijn om het te aanvaarden. Alleen al het feit dat veel hoog-intelligente mensen gelovig zijn, strijdt met  deze stelling.
Op een waanidee kun je geen kerk bouwen. Niemand zal moeite doen om een kerk in stand te houden waar b.v. de kerstman wordt vereerd.
Gelovigen kunnen denkbeelden hebben die anderen onacceptabel of fout vinden, maar daardoor zijn ze nog niet psychotisch. Zo zal een gezonde gelovige nooit zeggen dat hij iets aanneemt omdat een roze salamander hem dat heeft verteld. Een gelovige valt niet uit de context.

In een auteursinterview met Sims in het ND van 17.12.2010 gaat het over de vraag hoe het komt dat ongelovigen zo vaak negatief aankijken tegen gelovigen. "Stel dat twee intelligente mannen, die de wereld in zwart-wit zien, over een derde persoon op hun werk praten, die de wereld in kleur ziet. Ze verklaren hem voor gek omdat hij de schoonheid bejubelt van de wereld vol kleuren. Dan transformeren ze in feite hun gemis tot handicap van de derde man."

Sims biedt een groot stuk psychiatrische geschiedenis. Halverwege de jaren vijftig van de vorige eeuw stonden psychiatrie en religie nagenoeg diametraal tegenover elkaar. Dat is inmiddels verandert. Er is zeker een stuk toenadering tot elkaar. En hoe kan het ook anders?  Psychiatrie en religie bestrijken hetzelfde gebied: een landschap van zingeving en betekenis, schuld, geloof, waarden, denkbeelden, lijden en genezing. Sims pleit voor een elkaar aanvullen teneinde de individuele mens (nog) beter te kunnen helpen.

In een welsprekend betoog voor psychiaters zei prins Charles, de prins van Wales, het volgende: “… Ik denk dat de moderne, westerse mens voor alles het goddelijk element in zijn wezen moet herontdekken, zonder welke er geen hoop kan zijn en geen zin van ons bestaan in dit aardse domein…” (1991).

Wie een beetje op de hoogte is van de discussies tussen atheïsten en gelovigen begrijpt direkt waarom Sims zijn boek de engelse titel “Is Faith Delusion?” meegaf. Het is als het ware een reaktie op het felle anti-christelijke boek van Richard Dawkins dat nogal wat stof heeft doen opwaaien: “The God Delusion” (2006): God als waan.

Uitgave: Groen - 2010

  

dinsdag 21 december 2010

Troubled Water – Erik Poppe


Nooit gedacht dat ik op dit weblog zoveel over films zou zetten, maar ik heb er weer eentje gezien waar ik wel over MOET schrijven: het ongelooflijk indrukwekkende schuld- en boete drama “Troubled water” (DeUsynlige / De onzichtbaren - 2008)  van de Noorse filmmaker Erik Poppe .

Proloog: Twee tieners nemen een wandelwagentje met daarin een klein jongetje mee, als de moeder (actrice Trine Dyrholm) even een cafeetje in loopt om wat te kopen. Uit het zicht, doorzoeken ze de tas die in het bagagemandje ligt: de buit valt tegen. Terwijl ze daar druk mee bezig zijn, klimt het jongetje uit het wagentje, en loopt naar de waterkant van een snelstromende beek, waar ze naast staan. Dan loopt alles vreselijk uit de hand. Het jongetje struikelt en valt de beek in. De hoofdpersoon uit deze film, Jan Thomas (acteur Pal Sverre Valheim Hagen), duikt achter hem aan, vist hem uit het water, hij en zijn vriend zien dat het jongetje een fikse hoofdwond heeft, en Jan laat het jongetje weer het water inglijden.
Dat maakt van deze tieners moordenaars.    

De film vangt aan met Jan Thomas, die na acht jaar ‘goed gedrag’, vrij komt uit de gevangenis. Jan heeft leren orgelspelen in de voor gedetineerden georganiseerde kerkdiensten. Hij krijgt een baantje als organist in een kerk: de plek bij uitstek waar alles draait om ‘vergeving’. Als Jan Thomas zich uitleeft op het orgel lijkt het of hij even zijn kwellende schuldgevoelens kan vergeten. Hij heeft de moord altijd ontkend.
Hij maakt kennis met de vrouwelijke pastor van de kerk, en ze valt al snel voor de stille zachtaardige Jan. Alles wordt nog veel complexer als blijkt dat ze een zoontje heeft, Jens, die sprekend op het dode jongetje uit Jan’s verleden lijkt. Ze voeren indringende religieuze gesprekken. De pastor zegt dat ze gelooft in een God die nog bewezen moet worden. Jan Thomas vindt dat naïef. Ik BEN naïef, zegt ze (tsja, als je zonder het te weten aanpapt met een kindermoordenaar…).

Halverwege de film klapt het perspectief om: we worden geconfronteerd met de moeder van het dode jongetje, Agnes. Uiterlijk lijkt haar leven op orde. Ze heeft een leuke baan als lerares, twee aangenomen dochtertjes, een liefhebbende man. Maar het verloren zoontje knaagt aan haar innerlijk.
Op een dag komt Agnes tijdens een excursie met haar klas in de kerk van Jan terecht. Terwijl Jan op het orgel op een ontzagwekkende manier het ontroerende “Bridge over Troubled Water” (Simon en Garfunkel ) speelt, en alle kinderen ademloos toeluisteren, kijkt de lerares naar Jan, en dringt langzaam het besef tot haar door dat ze oog in oog staat met de moordenaar van haar zoontje.
Ze begint Jan Thomas te stalken, en raakt het spoor zo bijster dat ze Jens ontvoert. Uiteindelijk herhaalt de scène van de moord zich doordat Jan Thomas in paniek achter het stel aangaat, en hen vindt op de plek waar alles zich heeft afgespeeld. Ook Jens valt in het water, maar deze keer redt Jan Thomas het kind wel, zij het ternauwernood. Ondanks deze heldendaad blijft ‘vergeving’ voor alle betrokkenen heel, heel erg moeilijk…  Misschien kan alleen God alles vergeven.

“Troubled Water” is doortrokken van zwaar religieuze thematiek. Dat kan ook haast niet anders als alles zich in en om een kerk afspeelt. Met al die ronkende orgelmuziek, de duistere schuldgevoelens, de  metafysische afgronden, komt de film bijna calvinistisch over.
Het troebele water wijst naar de symboliek van water in de Bijbel: het water van de doop dat leven schenkt, maar net zo goed het water van de doodsrivier.
In de Noorse titel “DeUsynlige” is het woord voor God, “Deus”, te lezen. Maar zijn aanwezigheid is onzichtbaar: “usynlig”.
De film doet denken aan Johannes de Doper, aan Sint-Christoffel die Christus over het water droeg, aan Goethes kinderrovende Erlkoning, aan de monsterlijke Abel Tiffaugus uit  “De Elzenkoning” van Michel Tournier.

Ik las op internet dat er nogal druk gezocht is naar de indrukwekkende orgelmuziek in deze film. De componist is Iver Kleive. Voor zover ik weet is er geen CD van. Helaas. Wel heb ik trailers gevonden op YouTube, maar zonder beeld vind ik het niet zo geweldig klinken als met: 

DeUsynlige (Troubled Water) organ music #1 - The Beginning

DeUsynlige (Troubled Water) organ music #2 - Class Visit

DeUsynlige (Troubled Water) organ music #3 - The Wedding

maandag 20 december 2010

Adieu God – Arjan Markus



(Deze blog verscheen als recensie op de site van "Theoblogie" dec. 2011, www.theoblogie.nl, weblog over theologie)

Filosoof en theoloog Arjan Markus vraagt zich af of het nog wel mogelijk is om, anno 2010 en volledig meedraaiend in onze westerse maatschappij,  te geloven in een persoonlijke God.

Een boeiende vraag, vind ik.

Natuurlijk denkt hij zelf van wel. Tenslotte verdient hij zijn geld als dominee. Maar het vanzelfsprekende is hij wel voorbij: “…Ik hoop dat er een geheim is dat onze wereld behoedt voor zinloosheid en ondergang. Stel nu dat dit geheim een ‘Iemand’ is die een ideaal van heelheid nastreeft voor wie kapot is en voor wat kapot is…” (zie mijn blog van 28.10.2010).
Veel mensen hebben de intuitie dat er ‘iets’ is; stel nu dat dat ‘iets’ een ‘Iemand’ is.

Hij heeft een aantal gesprekken gevoerd met twijfelaars en zoekers, en daaruit is “Adieu God. Over het afscheid van een persoonlijke God” ontstaan.

Veel mensen ervaren een kloof tussen wetenschap en religie. Volgens Markus is dat niet nodig. Het conflict ontstaat meestal doordat fysische en metafysische uitspraken niet goed onderscheiden worden. We moeten goed voor ogen houden dat de moderne wetenschap zich beperkt tot fysische uitspraken over onze werkelijkheid. Wetenschap is goddeloos, en dat hoort ook zo, want God is niet empirisch toetsbaar.
Moderne, westerse mensen zijn gewend door een wetenschappelijke bril naar het leven te kijken. Maar ons fysisch verklaren zou dingen uit kunnen filteren. Misschien kunnen we proberen langs de randen van onze bril te kijken?

“We leven niet alleen in een wetenschappelijk universum dat zich (…) volstrekt onverschillig verhoudt tot ons menselijk bestaan en waarin alles te reduceren valt tot impulsen, reacties en toevallige mutaties. We leven als mensen ook in een wereld van gevoelens, verlangens en onontloopbare vragen, vragen naar de zin en betekenis van het menselijk bestaan in het algemeen en van ons eigen bestaan in het bijzonder. Welnu, tegenover die levensvragen staat de wetenschappelijke wereldbeschouwing praktisch met lege handen.”
S.W. Couwenberg

Als er geen wetenschappelijk conflict hoeft te zijn, maakt dat het geloof in een persoonlijke God dan aantrekkelijker?
Vaak niet; zegt Markus. We hechten aan onze vrijheid, verantwoordelijkheid, zelfstandigheid en autonomie. We zitten niet te wachten op Iemand, die achter de schermen van ons bestaan, aan de touwtjes trekt..
Maar werkt God eigenlijk wel zo? Waarom zou Hij van ons verantwoordelijke wezens met een vrije wil maken; om ons die verantwoordelijkheid en vrije wil vervolgens weer af te nemen?

Met die vrije wil zijn mensen in staat tot ongekende daden van liefde en medemenselijkheid, maar ook tot verbijsterende daden van inktzwart kwaad. En goed en kwaad kunnen in één persoon huizen. Het raadsel van het kwaad heeft een bodem in de raadselachtigheid van de mens.
Markus zegt hierover: “…Ik herinner mij een discussie met een kennis, nadat we samen naar de film ‘Der Untergang’ waren geweest. Ze was verontwaardigd omdat Hitler in de film zulke menselijke kanten had. Hij was aardig voor mensen in zijn naaste omgeving en liefdevol voor zijn hond. Dat was ook het bezwaar van sommige recensenten tegen de film. Hitler was te sympathiek neergezet. Nu is het inderdaad veiliger om het kwaad ver bij je vandaan te houden door het te associeren met extreem slechte mensen. Realistisch is dat echter niet, lijkt mij. De mogelijkheid van het kwaad huist ook in ‘normale’ mensen. Ik weet niet of iedereen tot elke vorm van kwaad in staat is onder ongunstige omstandigheden. Ik hoop het niet. Maar mensen zijn tot veel in staat …” (zie mijn blog van 03.12.2010)

Het is totaal onbegrijpelijk, maar de vreemdste overtuiging in het christelijke geloof is dat God mee lijdt in het kwaad dat mensen overkomt. God is mens geworden in de persoon van Jezus en  gaat als mens dood aan een kruis.

Uiteindelijk hopen christenen op een wereld voorbij het kwaad. Op een toekomst waarin alles recht wordt gezet. Dat is verbonden met het idee van de opstanding: “…God heeft in de persoon van Jezus een weg door het lijden gevonden. Een uitweg. Dat hebben de eerste christenen herkend in de opstanding van Jezus uit de dood. Zo beleven veel christenen dat. Het gebeuren van het kruis en de opstanding van Jezus is voor veel christenen een aanwijzing dat God niet in een neutrale betrekking tot deze wereld staat, maar op zeer partijdige wijze betrokken is. Via de vreemde weg van zijn menswording en lijden voert God in deze wereld een strijd tegen het kwaad. Het is een gevecht tegen lijden en onrecht dat mensen ondergaan en dat mensen veroorzaken. God staat daarin tegenover ieder die het kwaad verdedigt en in stand houdt…”

Over geloven en gaan geloven zegt Markus dat het begint met ‘herkenning’: je herkent iets van jezelf in de verhalen over God en mensen. “…Misschien herken je dingen die je zelf had willen doen, keuzen die je eigenlijk zelf had moeten maken. Je herkent iets dat helemaal past bij je eigen situatie, een boodschap. Deze herkenning lijkt op de herkenning die je kunt hebben in de figuren van een roman. Soms kan er een heel duidelijke klik zijn met een personage in een verhaal. Er kan iets zijn in hun leven dat je herkent in je eigen leven. Dit proces is prachtig beschreven door Pascal Mercier in zijn roman ‘Nachttrein naar Lissabon’…”.  Jawel: en laat ik hier nu weer eerder een blog over hebben geschreven! (zie 29.11.2010)

Je 'wordt' meegenomen en overtuigd. Dat heb je dus niet zelf in de hand en kun je ook niet zelf organiseren. Met redeneren kom je niet bij een persoonlijke God uit. Het gaat om de ervaring.

Schrijver Willem Jan Otten hierover:
“Waarom ben ik gaan geloven in de incarnatie? Ik ben het nooit van plan geweest! Je kunt zoiets niet van plan zijn, zoals je je van te voren geen echte voorstelling kunt maken van degene op wie je verliefd zult worden.

Hoe is het mogelijk dat ik geloof dat deze historische, kort levende man (Jezus dus)  God is geweest? Ik heb zoiets nog nooit van enig ander mens die werkelijk geleefd heeft willen geloven. Ik weet eerlijk gezegd soms niet eens of ik het 'wil' geloven. Ik vraag me af of geloven niet net dat is wat je niet wilde, toen je het aanvaardde.”

Markus neemt in dit boek niet echt stelling, maar gaat vooral de dialoog aan.
Dit boek is voor mensen die niet alles zeker weten:
“Ik ben geen bezitter van de waarheid en wil het ook niet zijn. Dwalen langs de randen van de ketterij past mij uitstekend. Om datgene te vermijden wat men de rust van het geloof noemt, maar wat eenvoudig zelfvoldaanheid is.”
Czeslaw Milosz

Uitgave: Meinema - 2010

zaterdag 18 december 2010

Het lichaam van Clara – Jan Siebelink


Dit verhaal opent met een citaat van Louis Aragon:
“Qui parlent de bonheur ont souvent les yeux tristes.” (Zij die praten over het geluk, hebben vaak verdrietige ogen)

Na het overdonderende succes van “Knielen op een bed violen”, een totaal ander boek.  “Knielen” was een vrij rechttoe-rechtaan boek; wat het lezen makkelijk maakte. De vorm en inhoud van “Clara” is veel gecompliceerder. “Het lichaam van Clara”  is een boek over schrijnende waanzin. Niet iedereen zal dit liggen.
Het is vanuit verschillende perspectieven geschreven. Soms weet je niet eens goed welke, want: wie is de alwetende verteller die drie keer in het boek optreedt? De droomgeliefde van Clara? Siebelink zelf? In ieder geval heeft hij ‘met haar te doen’, zegt hij. Het maakt het verhaal spannend en mysterieus.  

Elsbeth Etty liet in het NRC van 17 september 2010 geen spaan heel van dit boek. Dat is jammer. Ik vond het veel prettiger lezen dan “Knielen op een bed violen”. Eerlijk gezegd vond ik “Knielen” taai en depri. Het is mij nog steeds een raadsel waarom het lezend Nederland op zijn kop heeft gezet. Dat het mensen die iets met de kerk hebben aanspreekt, kan ik  mij voorstellen, maar de meeste lezers zijn God toch allang voorbij? Wie het weet mag het zeggen. Natuurlijk word je van de gekte van Clara ook niet bepaald
vrolijk; maar toch schrijft Siebelink niet alleen over de duisternis in haar bestaan. Er is veel licht en zelfs soms frivoliteit, in dit boek. Het is opgebouwd uit 21 korte hoofdstukjes van een bladzij of drie, waardoor het leest als een trein.

Over de inhoud:
Hoofdpersoon Clara is een 62-jarige, nog steeds opvallend mooie, intelligente, maar zwaar gestoorde vrouw. Ze zit in een restaurant in Den Haag, obsessief verliefd te wachten op een date met een schrijver, die nooit op komt dagen. Ondertussen denkt ze terug aan wat er allemaal in haar leven is voorgevallen. Dat blijkt voornamelijk diepe ellende te zijn; maar ja, over ‘ze leefde nog lang en gelukkig’ valt meestal geen goed verhaal te vertellen.

Het is vreselijk, allemaal.
Ze had rare ouders, voelde zich verantwoordelijk voor hun slechte huwelijk:  van een onbezorgde kindertijd is geen sprake.
Ze ontwikkelt allerlei dwangneuroses, ze is constant aan het tellen, aan het tikken, ze slaat aan het bidden  als een godsdienstwaanzinnige. Ze heeft waanideeen. Ze hoort stemmen in haar hoofd. Ze snijdt zichzelf. Ze experimenteert met seks tot in het bizarre, zonder dat ze in staat is iets als liefde te voelen: dat lichaam van Clara heeft het zwaar te verduren.
Ze raakt getrouwd, krijgt een dochtertje; maar op een dag verdwijnt het meisje, min of meer door haar schuld,  en blijft voorgoed onvindbaar. Hierdoor verdwijnt haar man ook.
Clara’s leven is een woestijn van leegte een eenzaamheid; en uiteindelijk maakt het haar tot een vrouw die zinloos trottoirs veegt en met niemand contact wil. Haar desintegratie eindigt in zelfmoord.
Voorwaar: geen verhaal voor zachte zielen.
Het is alsof Siebelink ons wil zeggen: “That’s live…”.

Het boek begint, na een beschrijving van de dood van Clara’s hond, met de laatste opflakkering in haar leven: ze valt als een blok voor een vreemde man.
De beminde is een schrijver die ze op straat is tegengekomen en haar vraagt of ze een foto van hem wil maken bij het huis van Couperus. Dat trekt “Eline Vere” het verhaal in, de vrouw uit het gelijknamige boek van Couperus, die, honderd jaar eerder in dezelfde plaats, een even beroerd leven als Clara leidde.
De titel van het nieuwste boek van de schrijver luidt “Clara”, en als de echte Clara het leest, vindt ze, tot haar verbijstering, haar eigen leven beschreven: “Clara, dat ben ik…”. En dat doet weer denken aan die andere tragische klassieke vrouwenfiguur: Emma Bovary. Iedereen kent toch de beroemde zin van de franse schrijver Flaubert: “Madame Bovary; c’est moi…”.
Heel experimenteel allemaal.

In een uitzending van Pauw en Witteman heeft Siebelink gezegd dat Clara een afsplitsing van hemzelf is. Dat ze met hem op de loop is gegaan.
Ik vind het erg knap dat een man het aandurft vanuit de ziel van een vrouw te vertellen, en helemaal als hij haar ook nog eens de afgrond inschrijft. Dan moet je toch wel een heel groot belevingsvermogen hebben.
Hij beschrijft Clara tamelijk koel en afstandelijk: nergens een uitputtende zielestrijd of wat dan ook. Siebelink zegt daar zelf over: "Mannelijke schrijvers hebben meer oog voor het raadsel van de vrouw en waar een vrouwelijke schrijver haar personage transparant wil maken, laat een man dat raadsel staan".

Ik vind dat Siebelink met “Clara” een ontzettend mooi boek heeft geschreven  in een taal waar ik af en toe de tranen van in mijn ogen kreeg:
“…Wanhopige mensen ademen nauwelijks, luisteren naar niemand, leven in hoeken en gaten, en op de grond. Daar voelen ze zich nog het beste thuis. Wanhopige mensen mijden het licht, zijn bleek, gaan gebogen, zijn onvindbaar. Ze leven op de toppen van hun kunnen. Hun leven is strikt, grauw, koud. Clara dacht aan zichzelf als aan een stuk aangespoeld wrakhout. Haar hart kromp ineen. Een bloedend stuk wrakhout…”

Het boek eindigt met een citaat van Jean de la Fontaine:
“L’ Ansence est le plus grande de tous les maux.” (De leegte is het ergste van alle kwaad)

Uitgave: De Bezige Bij - 2010

vrijdag 10 december 2010

Au Revoir Les Enfants - Louis Malle


Nu ik al een paar bloggen bezig ben met WO II, ga ik daar nog even mee door.
Eigenlijk is dit een boekenblog, maar ik wil het toch weer over een film hebben.
Ik werd getipt door Gerda Aukus, die een prachtige blog heeft: http://moetjelezen.blogspot.com/, en wees op het -in mijn ogen- inderdaad onwaarschijnlijk mooie “Au revoir enfants" (Tot ziens kinderen – 1987) van de Franse regisseur Louis Malle, die afgelopen woensdag op Canvas was te zien.

Het is een kostschoolfilm. Het gaat over een aarzelende vriendschap.
Op een streng katholieke jongensschool duiken ineens een paar vreemde leerlingen op. Een nieuwsgierig jongetje, Julien, 11 jaar, volgt een van die ‘nieuwen’, Jean Bonnet, met argusogen. Dat is best makkelijk, want op de enorme slaapzaal staat het bed van Jean naast dat van Julien. Op een nacht wordt Julien wakker en ziet dat Jean aan het bidden is. Maar niet op de katholieke manier. Tijdens een gymles komen Franse collaborateurs een controle houden, en ziet Julien, dat de paters Jean snel uit het zicht van de invallers werken. Als Julien door een boek van Jean bladert, en er achterkomt dat zijn achternaam helemaal niet Bonnet, maar Kippelstein luidt, weet hij genoeg: Jean is een jood.

Op een morgen komt de Gestapo de klas binnenstampen. De ondergedoken vluchtelingen zijn verraden door een haatdragend keukenhulpje. Dan gebeurt het allerergste: door per ongeluk naar Jean te kijken, wijst Julien de soldaten aan, wie ze zoeken.

Ik ben helemaal niet zo’n filmkijker; maar hier werd ik stil van. In deze film geen harde actie’s, geen shocking effects, geen platte scene’s. Mocht je daarvan houden dan is deze film helemaal niks voor je.
Het verhaal ontwikkelt zich heel rustig en langzaam. Heel voorzichtig word je een beklemmend drama ingetrokken. Er zijn ogen, er zijn gezichten. Er zijn blikken die alles en niets zeggen. Zacht, haast ingehouden, daalt deze film als sneeuw op je neer; en zorgt dat je na het kijken met een knoop in je maag achter blijft. Dat  trieste dingen zo mooi kunnen zijn... 

Dit is geen zwart-wit film. Er zijn ‘goede’ Duitsers en ‘slechte’ Fransen. Je durft als regisseur echt wel wat aan om in chauvinistisch Frankrijk dit soort films te maken.

Louis Malle, overleden in 1995, heeft in deze film zijn eigen jeugdherinneringen verwerkt. Misschien is het daarom allemaal zo subtiel.
Terecht heeft  “Au revoir les enfants” bijna alle filmprijzen die er maar te winnen zijn in de wacht gesleept. Dat deze film na twintig jaar nog steeds op tv komt  zegt genoeg.

vrijdag 3 december 2010

Het hart van de duisternis – Jan de Laender


In de vorige blog schreef ik nog n.a.v. WO II, dat wij niets snappen van de wreedheid en willekeur die toen naar boven kwam.
Ondertussen ben ik tegen een boek aangelopen dat een genuanceerd onderzoek naar dit fenomeen beschrijft: “Het hart der duisternis. Psychologie van de menselijke wreedheid” (tweede, volledig herziene druk: 2004), door Jan de Laender, voorheen criminoloog en doctor in de psychologie  in Belgie.
Voorwaar een luguber onderwerp: maar  volgens De Laender zit wreedheid in ons allen. Onze genen zijn behept met diepe zelfzucht. Wij zullen altijd de wanhoop van moralisten blijven. Er woont veel slechts in ons. Dat dat niet naar buiten komt is alleen maar te danken aan de genade van de omstandigheden waarin wij leven.

“… Wat is ons ware gelaat? Het ziet ernaar uit dat wij vele gezichten hebben. Welke wij daarvan de wereld tonen, hangt af van de situatie waarin wij worden gebracht..."

Enkele jaren geleden kwamen een paar journalisten van Le Monde tot de ontdekking dat er veel echtscheidingen waren bij echtparen die samen de beproeving van een gijzelname hadden doorstaan. Tijdens de gijzeling hadden mensen hun partner leren zien zoals ze werkelijk waren, zeiden ze. Voortvarende zakenlui, vol durf en zelfvertrouwen, waren veranderd in jengelende kinderen vol zelfbeklag. Mannen die voordien lieve en attente echtgenoten waren geweest, werden monsters van egoisme, bereid hun vrouw te laten sterven als ze zichzelf daardoor konden redden.
De overlevers van concentratiekampen zeggen precies hetzelfde: we wilden leven, daarvoor ging alles opzij. Mensen werden beesten: ook de slachtoffers. Ze spreken niet over schuld. Elk heroisme is hen vreemd. Ze treden op als getuigen van het kwaad: zo was het, en niemand die het niet mee heeft gemaakt kan dat begrijpen. De eenzaamheid is enorm. De meeste mensen die de kampen meemaakten hebben geen enkel geloof meer in de mensheid.
Alleen de mensen die er over kunnen schrijven zien het een beetje anders.
Stanley Milgram, psycholoog aan de universiteit van Yale, heeft met zijn ‘gehoorzaamheidsexperimenten’ aangetoond dat 62,5% van de mensen bereid is andere mensen dodelijke elektroshocks toe te dienen op bevel van een deskundige meerdere.
Stap voor stap vallen oorlogsmisdadigers van aanvaardbare bevelen in een dieptepunt van morele ontaarding.
Mensen passen zich aan, aan wat hun overkomt. Gedrag in ongewone situaties is niet te voorspellen.
De stelling van dit boek is dat de scheidingslijn tussen goed en kwaad in de geschiedenis, net als in het hart van individuen, buitengewoon grillig is.

Soms worden wij boos als iemand ons een stuk van de werkelijkheid toont dat ons niet bevalt. Enrico Fermi, een Italiaanse kernfysicus, zei hierover: “Hoe pijnlijk de werkelijkheid ook mag wezen, we moeten haar aanvaarden, want onwetendheid is nooit beter dan kennis.”

De Laender (inmiddels overleden), wilde met zijn studie “proberen de omstandigheden en de psychologische mechanismen te begrijpen die mensen ertoe brengen wreedheden te begaan”.
Hij hoopte dat wij onszelf en onze historische gebeurtenissen wat beter zouden gaan begrijpen, na het lezen van dit boek. Ik denk wel dat dat gelukt is.

Het blijkt dat wreedheid nauw verbonden is met het bestaan van hierarchische groepen, waarin de leden een raadselachtig gevoel van diepe persoonlijke onschuld kunnen bewaren. Het gehoorzaamheidsaspect en het ontbreken van vergeldingsvrees speelt een grote rol.
“De kern van de verdediging van de aangeklaagde oorlogsmisdadigers in Neurenberg: het was oorlog. Wij leefden in een totalitaire staat. Hitler belichaamde er het hoogste burgerlijke en militaire gezag. Hij heeft de misdaden bevolen. Hoe konden wij weigeren zijn bevelen uit te voeren?...”
Tekenend is het beruchte experiment van Philip Zimbardo in 1968 aan de Stanford University, waarin 21 evenwichtige, stabiele studenten, de opdracht kregen een rollenspel te spelen waarin elf de rol van cipier kregen, en de overige tien die van gevangenen. Zimbardo wilde meer inzicht krijgen in de psychologie van gevangenen en bewakers. Binnen de kortste keren veranderden deze normale jongens in afschuwelijke sadisten en staken emotionele pathologieen de kop op. Na zes dagen waren Zimbardo en zijn medewerkers zo verontrust over de gang van zaken dat ze – half in paniek – besloten het experiment voortijdig af te breken.
      
Citaten:
“… De geschiedenis ziet Hitler als een vernietiger. Maar Hitler was iemand die echt en hartstochtelijk in idealen geloofde en dat maakte hem zo onmenselijk. De overtuiging dat je vecht voor iets dat absoluut goed is, houdt verschrikkelijke gevaren in. Daardoor wordt elke tegenstander een aanhanger van het absolute kwaad. En om het absolute kwaad te bestrijden, zijn alle middelen aanvaardbaar… Een van de uitgangspunten van Hitlers wereldbeeld was het geloof in de diepe ongelijkheid van mensen en in de erfelijke bepaaldheid van die ongelijkheid. ‘Sommige rassen zijn van nature, op genetische basis, superieur aan andere’. Voor wie die stelling aanvaardt, krijgt het denken van Hitler een grote logische denkkracht.
Veel intellectuelen en wetenschappers, in die tijd, deelden deze opvatting…”

“…Hitler heeft altijd geloofd dat de Duitse joden verantwoordelijk waren voor het verlies van WO I, zij waren volgens hem de verraders van een zegevierend leger…”

“…Bijna altijd wordt de jodenmoord uitsluitend in verband gebracht met Hitlers jodenhaat, maar hij was verstrengeld met andere motieven. Voor Hitler was jodenmoord geen daad van destructie, ze was een onderdeel van een groot plan tot mensverbetering, en ook zigeuners, homoseksuelen, en erfelijk belaste Duitsers moesten dood. De nieuwe samenleving moest worden bevrijd van alle ‘unwertes Leben’…”

“…Er zijn honderden experimenten gedaan die bewijzen dat ‘haat voor het vreemde’een normale manifestatie is van de menselijke natuur is. Wij zijn bang voor vreemden. En wat we vrezen gaan we gemakkelijk haten. De emotionele sensoren in ons brein zeggen ons dat wij het recht hebben het vreemde te haten. Dit is wat deze haat zo buitengewoon gevaarlijk maakt: wij kunnen hem de vrije teugel laten, vreemde medemensen elk denkbaar kwaad aandoen en toch het gevoel bewaren dat wij goede mensen zijn.
Antropologen hebben vastgesteld dat veel gemeenschappen niet eens een onderscheid maken tussen de vreemde en de vijand. Vele talen hebben maar een woord voor beide begrippen. De vreemde IS de vijand… onze sympathie gaat enkel uit naar de kleine kring van mensen die wij persoonlijk kennen...”

Over de vergelijking tussen Churchill en Hitler:
“… Vanzelfsprekend is het mogelijk een hagiografie over Churchill te schrijven: zijn scherpzinnigheid, zijn zin voor humor, zijn buitengewone gaven als redenaar, zijn talent voor flitsende replieken, zijn vermogen om een hele natie te bezielen, zijn ontembare wil, zijn ogenblikken van grootmoedigheid, zijn vermogen tot zelfspot, zijn liefde voor het engelse volk en zijn diep gevoel voor de grootheid van dat volk en voor het imperium dat het had opgebouwd. Maar al die kwaliteiten had Hitler ook. De waarheid is dat deze oorlogsrivalen bijna psychologische tweelingen waren…”.
Ze verhardden zich naarmate de tijd verstreek, bezaten uiteindelijk dezelfde onverschilligheid voor het lot van gewone mensen en logen allebei tegen de klippen op.
“…De uitoefening van macht leidt langs vele wegen tot een verlies van menselijkheid.  
Wie over macht beschikt, verliest gemakkelijk alle begrip voor wie zwak is en gefaald heeft. Het is slechts in de mate waarin wij zelf nederlagen oplopen dat wij begrip kunnen opbrengen voor de zwakken, de verliezers. Door hen te begrijpen, begrijpen we ons zelf…”.

“…Hitler was de meest onweerstaanbare spreker van zijn tijd…Geen menselijk wezen heeft ooit de populariteit bezeten die Hitler bij zijn volk genoot……Hitler kon de mensen niet alleen meeslepen door zijn oratorisch talent, door de vreemde fascinatie van zijn stem. Er was iets anders, iets mysterieuzers, een soort persoonlijke magie die kennnelijk berustte op zijn onwankelbaar geloof in zichzelf... Het  zou moreel en intellectueel oneerlijk zijn om de opbouwende zijde van Hitlers persoonlijkheid te ontkennen. Niemand
beschikte - in de begintijd van Hitlers optreden - over het bovennatuurlijke vermogen om toen al het kwaad te voorzien…Deze man die zo grenzeloos kon haten, die later de vreselijkste misdaden uit de geschiedenis van de mensheid zou begaan, bezat innemende trekken…”
Kortom: Hitler was geen monster, maar een mens, net als wij…

Mensen neigen tot blinde gehoorzaamheid als de macht monolithisch wordt, als ze geleid worden door één man, één partij, één stroming. Een samenleving is in gevaar als de tegenstemmen verstommen. Het gevaar komt niet van de politici die we doorzien en misprijzen; de gewone leugenaars en arrangeurs, die uit zijn op aandacht, zelfvergroting, geld of jonge meiden. Het gevaar komt van de zieners, de idealisten, de mensen die leven voor een absolute waarheid. Zij zullen hun medemensen meesleuren in hun val.
"Wij moeten elk mens als individu eerbiedigen, maar mogen niemand verafgoden," schreef Albert Einstein in 1934. Telkens als wij een samenleving zien afglijden naar wreedheid is het omdat ze in de greep wordt gehouden door een onaantastbaar gezag.
Het christendom is wreed geworden zodra het werd gedomineerd door het pausdom: door de macht van één man die een onfeilbare waarheid verdedigde. Het pausdom heeft de kruistochten, de ketterjacht en de heksenwaan mogelijk gemaakt.

Uitgave: Davidsfonds - 2010, 431 blz., ISBN 978 905 826 277 6, € 9,90
Rechtstreeks bestellen: klik hier


donderdag 2 december 2010

Haar naam was Sarah - Tatiana de Rosnay



Naar de bioscoop geweest om het aangrijpende “Haar naam was Sarah” (Elle s'appelait Sarah – 2010) van regisseur Gilles Paquet-Brenner te zien.
Erg jammer dat er zo weinig aandacht voor is in de pers; daarom schrijf ik er over. De gelijknamige bestseller - inmiddels ruim 4,5 miljoen verkochte exemplaren wereldwijd, waarvan 1 miljoen in Nederland! - van Tatiana de Rosnay had ik al eerder gelezen (Uitgave: Artemis & co - 2007).

Tatiana de Rosnay: “Het boek en de film hebben elk hun eigen identiteit, maar ze dragen hetzelfde DNA. Het zijn zussen.”

Wonderlijk, maar verhalen over WO II blijven het doen. We willen weten hoe het  was in extreme omstandigheden te moeten overleven. We begrijpen niets van de wreedheid en willekeur. We adoreren persoonlijke moed en verliezen ons in tentoongespreide dapperheid.

Tatiana de Rosnay schreef het boek rond historische gebeurtenissen die zich in de zomer van 1942 afspeelden in Frankrijk. Op 16 juli vond er een grote razzia plaats in Parijs waarbij de Franse politie de Duitse bezetters een handje hielp, en duizenden joden bijeen dreef in het grote wielerstadion “Velodrome d’Hiver” . Daarvandaan vertrokken zij naar de vernietigingskampen: een zwarte bladzijde in de Franse geschiedenis.

Het zwaar romantische verhaal springt heen en weer tussen heden en verleden.
Julia Jarmond, een  Amerikaanse journaliste in Parijs, krijgt de opdracht voornoemde razzia te onderzoeken. Ze is bezig met de verbouwing van het huis van haar schoonouders, waar ze met haar gezin gaat wonen. Dan vertelt haar schoonvader in het geheim dat er in een verborgen kast het lijk van een joods jongetje is gevonden, nadat hij het huis kocht. Op een dag was een klein meisje het huis binnengestormd, en had met een sleutel de kastdeur opengemaakt. Haar naam was Sarah. Zij was een van de weinigen die de razzia overleefde. Het jongetje bleek haar broertje te zijn, die zij stiekem in de kast had opgesloten, om hem te verbergen voor de politie. De schoonvader voelde zich zo schuldig in het ouderlijk huis van Sarah te wonen, dat hij jarenlang stiekem geld heeft gestuurd naar haar pleegouders. In zijn kluis ligt een envelop met gegevens over haar.
Zo komt Julia achter de familienaam van Sarah. Ze zoekt Sarah’s pleegvader op. Deze vertelt dat ze naar Amerika is gegaan, om het verleden te vergeten. Hij heeft nooit meer wat van haar gehoord. Julia reist Sarah achterna, komt terecht in Manhatten, vindt de man van Sarah, die ondertussen met zijn tweede vrouw is getrouwd. Sarah heeft zelfmoord gepleegd. Ze krijgt het adres van Sarah’s zoon, William, die in Italie woont.  Julia spoort William op, maar deze wil niets van het verhaal over zijn moeder weten. Later komt hij daar echter op terug.
Julia is ondertussen gescheiden van haar man, die hun huwelijk niet meer ziet zitten, nadat ze verteld heeft dat ze zwanger is van hem, en geen abortus wil plegen. Hij vindt zichzelf te oud voor een baby.
Julia krijgt het kindje alleen, en de film eindigt tranentrekkend, met dat Julia in een restaurant aan William vertelt, dat het kleine meisje ook Sarah heet, waarop hij heel hard gaat zitten huilen.

Fragmenten van Sarah’s verleden spelen steeds door het heden. Haar verblijf in de kampen. De ontsnapping met een vriendinnetje. Het leven bij haar pleegouders. De ontdekking van het lijk van haar broertje. Het einde van haar leven.

In een interview vertelt de schrijfster, dat ze met haar zoon en dochter, op de film-set is geweest, en dat ze alle drie een rolletje hebben gespeeld in de film. Ze figureert in de scène waarin Julia haar echtgenoot Bertrand vertelt dat ze zwanger is. Ze zit aan tafel achter Julia.
Haar zoon en dochter spelen met andere kinderen mee in de scène in het wielerstadion. Ze zegt dat het erg emotioneel was om ze met geschminkte wallen en in vieze kleding met een jodenster op hun borst te zien.
Op de set waren overigens psychologen aanwezig die de geestelijke conditie van de kinderen in de gaten hielden omdat er heftige scenes bijzaten.
Ze zegt zeer tevreden te zijn over hoe actrice Kristin Scott Thomas journaliste Julia heeft neergezet. Ook over Melusine Mayance, die de jonge Sarah vertolkt, is ze vol lof:

“Melusine is een groot talent en wordt ongetwijfeld een filmster. Voor zover ze dat al niet is: tijdens de premiere in Parijs kreeg Melusine van alle acteurs het grootste applaus en op het filmfestival in San Sebastian riepen de mensen na afloop enthousiast haar naam. Ik hoop dat ze hier klaar voor is, want ze is nog maar elf jaar. Ik denk dat het voor Melusine vooral een mooie ervaring was en dat ze de ‘zwarte geschiedenis’ over een paar jaar pas volledig begrijpt.”

woensdag 1 december 2010

De ochtenden - Gert-Jan Segers


Gisteren sprak Gert-Jan Segers een zaal vol vrouwen toe, waaronder ik, op uitnodiging van vrouwenorganisatie “De Ochtenden”, onderdeel van de Ontmoetingskerk in Middelburg.
Segers is directeur van het wetenschappelijk instituut van de Christen Unie. Ik herinner hem ook nog als schrijver van het boekje “Overwinteren” (2000), een verhaal n.a.v. zijn (?) studentenleven.
Hij studeerde politicologie aan de Rijksuniversiteit in Leiden, woonde en werkte zeven jaar in Egyte, waar hij coördinator van een christelijk toerustingscentrum in Cairo was. Daarna vertrok hij voor een jaar naar Washington D.C., waar hij aan de John Hopkins University een master met als specialisatie westers-islamitische betrekkingen en het Midden-Oosten haalde.
Segers is getrouwd en vader van drie meiden.
Hij schrijft voor het Nederlands Dagblad, en is verbonden aan het EO-radioprogramma “Deze Week”.

Onderwerp voor deze dag: ”Hoe ga ik met mijn naaste om in een veranderende samenleving?”

Rond 1960 was Nederland nog een ‘blanke’ samenleving. Ondertussen zijn er 1,5 miljoen nieuwe Nederlanders bijgekomen, waarvan ongeveer 850.000 de islam aanhangen.
De kerkelijke context is in deze tijd totaal veranderd. Christenen zijn een minderheid geworden tegenover een seculiere meerderheid, in een multi-culturele samenleving.
De Islam is een anti-christelijke godsdienst, in tegenstelling tot het boeddhisme en hindoeisme, die te omschrijven zijn als niet-christelijk. Dit is zo gegroeid omdat de islam, die in de 7de eeuw ontstond, voor zijn bestaansrecht moest vechten temidden van het christendom.
In de Koran staan veel christelijke verhalen. Maar volgens de islam is het niet waar dat Jezus Christus de zoon van God is, was Hij het ook niet die dood is gegaan aan een kruis, en is Hij zeker niet opgestaan.
Het is dan ook onmogelijk, om binnen de islam, God te leren kennen in zijn zoon Jezus Christus. En dat is nu juist de kern van het christendom. Hier draait alles om.
De apostel Paulus zegt dat wanneer je niet gelooft in de opstanding je geloof volkomen 'zinloos' is.
Segers nam de multiculturele ontmoeting tussen Jezus en de Samaritaanse vrouw in Johannes 4 als uitgangspunt voor de ontmoeting tussen christenen en moslims, vandaag de dag.  Er was toen, net als nu,  een kloof. Tussen Joden en Samaritanen. Jezus ontvluchtte die kloof niet, trok zich niets aan van de heersende tradities en obsessies met maagdelijkheid en reinheid tussen mannen en vrouwen, liet zich niets gelegen liggen aan godsdienstige, etnische en culturele verschillen. Hij koos een andere weg, namelijk dwars door Samaria, en ging het gesprek aan. Jezus zocht het contact, de ontmoeting.
Het is dus duidelijk wat christenen, als volgers van Jezus, te doen staan. Juist in een samenleving waar iedereen zich zo’n beetje uit het vaarwater van de positieve omgang met moslims lijkt terug te trekken, zouden christenen misschien het voortouw kunnen nemen, en laten zien dat het wel lukt om op een goede manier met elkaar om te gaan.
In het Nederlands Dagblad van 29 november werd de Christen Unie van Gert-Jan Segers nogal hard aangevallen door een lezer uit Dirksland, die vond dat zij veels-teveel de ogen sloot voor ‘de zwarte kant van de Islam’.
Segers ontkende dit ten stelligste: “Wie mij in de loop van de tijd heeft gevolgd kan weten dat ik ook de vinger leg bij de negatieve kanten van de Islam… als Christen Unie proberen wij altijd het smalle pad te bewandelen tussen uitsluiting en naieviteit”.
En zeker waren er deze morgen de verhalen over een christelijke collega in Cairo die het bij elkaar gebedelde geld van Gert-Jan Segers in eigen zak stak, over de haat-verhoudingen tussen christenen en islamieten in Egypte: christenen die zeggen dat de hel een goede plek is voor moslims, en islamieten die hun kinderen die christen worden bedreigen met de dood.
Overal waar in de wereld de grenzen langs de islam lopen zijn er brandhaarden: de Balkan – de Kaukasus – hindoeïstisch India – de katholieke Filippijnen – christelijk Indonesië – de oorlogen in Noord en Zuid-Sudan en Noord en Zuid-Nigeria.
Veel moslims denken dat het westen hen een kopje kleiner wil maken. Ze zijn Irak en Afghanistan al binnengevallen: die christenen met hun kruistochten.
Maar laten we vooral ook naar onszelf kijken: zo makkelijk als het is in Egypte een praatje te maken met mensen, zo moeilijk ligt dat hier, opgesloten als we zijn in onze comfort-zones.    
De Christen Unie komt op voor vervolgde christenen overal ter wereld, en staat voor politieke verantwoordelijkheid en geloofsvrijheid. De komst van de islam is problematisch en ingewikkeld. Maar de vrijheid die je zelf neemt, kun je een ander niet misgunnen. Vrijheid moet je niet inperken.
Het gaat mis als je de islam geen godsdienst, maar een ideologie noemt, zoals Geert Wilders doet. Dan komt de godsdienst- en onderwijsvrijheid in gevaar. Het is niet goed om een politieke strijd te voeren door middel van dwang en andere overheidsmiddelen. Het evangelie is niet gediend met onderdrukking, en een geestelijke strijd is niet te voeren met ongeestelijke middelen.
Ook al zullen we onze neus stoten; laten we vooral gewoon het gesprek aangaan.