Menu

maandag 30 november 2015

Kom hier dat ik u kus – Griet Op de Beeck


Gisteravond hebben we met de leesclub een wat je noemt ‘disfunctioneel gezin’ onder de loep genomen. Zo’n huishouden waarin iedereen op eieren loopt, elkaar in de gaten houdt, en waar allerlei venijnigs onder de huid kriebelt. Ik had er het liefst gillend van weggelopen, maar dat zou natuurlijk niet zijn getolereerd door mijn medekringgenoten. Geen vluchtgedrag: hier moet over gepraat worden. Griet Op de Beeck (1973, Turnhout, studeerde Germaanse talen, dramaturg, journalist voor Humo en De Morgen) drukte mij met mijn neus op zaken die mij woedend maken. Ik haat dat familiaire geëtter op de vierkante centimeter uit de grond van mijn hart. Waarom maken mensen het elkaar het poosje dat ze leven in godsnaam zo moeilijk?! Het is dat ik “Kom hier dat ik u kus” digitaal heb gelezen, de papieren versie had ik waarschijnlijk door de kamer gesmeten. Oh, wat een rotboek – maar oh, wat mooi geschreven…

Troebele familierelaties en onmachtige personages

Griet Op de Beeck sleepte met haar debuut "Vele hemels boven de zevende" De Bronzen Uil Publieksprijs 2014 in de wacht. “Kom hier dat ik u kus”, haar tweede roman, werd in september 2014 gekozen als ‘boek van de maand’ in DWDD. De boeken van Op de Beeck hebben een sterk autobiografische inslag. Ze is in de media behoorlijk open over het moeilijke leven dat ze achter de rug heeft. Ze kampte met anorexia en een ongelukkig huwelijk. Uit een circulaire van de leeskring: “… Griet is zeer geïnteresseerd in hoe mensen met elkaar omgaan. Het thema schaamte komt in beide boeken terug. Jezelf durven zijn, zonder je af te vragen wat je omgeving denkt, vindt ze belangrijk. Kleine, niet eens slecht bedoelde opmerkingen kunnen veel bepalen in je leven. Juist met troebele familierelaties en onmachtige personages wil ze laten zien hoe iets ontstaat, de menselijke complexiteit blootleggen en aangeven hoe veel mooier het kan worden…”.

Mona; negen jaar
In “Kom hier dat ik u kus” kruipen we in de huid van Mona. Het boek is opgedeeld in drie delen: Mona als kind, als twintiger en als dertiger.
Het begint met de negenjarige vroeg-wijze Mona die voor straf opgesloten zit in een donkere kelder. Ze vindt zichzelf een bangerik. Ze doet haar best het getik en de vreemde geluiden die haar aan monsters doen denken, uit te bannen. Ze is bang voor de spinnenwebben die er hangen. Als ze eindelijk het geluid van hakken op de vloer hoort aankomen, zorgt ze dat de glimlach op haar gezicht verdwijnt: haar moeder mocht eens denken dat ze geen spijt heeft. ‘Wie niet horen wil, moet voelen,’ vindt de laatste, en daar is Mona het volkomen mee eens. Ze moet liever en vooral ook harder worden – anders komt er niks van haar terecht in het leven. Nee, dan broertje Alexander. Haar moeder heeft zelfs een speciaal woord voor hem: ‘lieverik’. Alhoewel; soms kan hij ook onuitstaanbaar zijn. Als haar vader - een tandarts - na het voorval binnenkomt, neemt deze haar onderzoekend op, en vraagt enkel: ‘Alles oké?’. Op zo’n vraag kunnen zelfs volwassenen eigenlijk alleen maar met ‘ja’ reageren. En daarmee is de teneur gezet: geestelijke mishandeling door ‘de mama’, zoals de Vlaamse Op de Beeck dat zo mooi zegt, terwijl ‘de papa’ wegkijkt.
Het is te merken dat Op de Beeck dramaturg is. In de volgende act knijpt Mona er stiekem op haar fietsje tussenuit terwijl het huis vol bierdrinkend volk zit. Ze koerst naar een autokerkhof om hun verkreukelde Citroën DS in ogenschouw te nemen. Binnenin zit alles onder opgedroogd bloed, stukjes huid en blonde haren: “…Ik blijf staan. Lang. Gewoon om te kijken. Soms moet je goed kijken…”. Dan blijkt dat haar moeder is omgekomen bij een ongeluk. Mona probeert er om te huilen, maar het lukt haar niet om tranen tevoorschijn te toveren. Niemand die met haar praat over wat er is gebeurd. Haar oma komt alleen maar poetsen. Haar vader sluit zich op in zijn praktijk. Van de juf moet ze horen dat de auto van haar ouders is aangereden door een bus en dat haar moeder eerst nog naar het ziekenhuis is gebracht. Als ze op een dag thuis komt zijn familieleden de kleren van haar moeder aan het opruimen. Ze is te klein om de heftige frustratie die dat bij haar oproept onder woorden te brengen: “… Tante Roos vraagt, terwijl ze een bloes opvouwt: ‘Hoe was het op school, Mona?’ Alsof je aan iemand zou vragen: ‘Is de soep lekker?’ terwijl-ie als een rund uit een gat in zijn knie zit te bloeden…”. Het leven moet vooral gewoon doorgaan, vindt oma. Als een kleine surrogaat-moeder ontfermt Mona zich over haar broertje en ontziet als een mini surrugaat-echtgenote haar vader.

Spreekwoordelijke boze stiefmoeder
De ene na de andere schrijnende scene volgt elkaar op. De eerste kerst zonder moeder, waarop heel de familie naar hen toekomt voor een beetje verplicht geluk. Er wordt teveel gedronken, beschuldigingen vliegen over en weer. Mona die de stomste cadeautjes krijgt, omdat niemand haar vraagt wat ze eigenlijk echt wil. Binnen de kortste keren heeft de papa een nieuwe vriendin, Marie, die Mona en Alexander verplicht mama mogen noemen - maar hoe moet het dan met de ‘echte’ mama – en waar oma nog even niets van mag weten. Natuurlijk betrapt oma het kraaiende stel op een onverwacht moment op de bank, waarop ze hen woedend de rug toekeert. De ouders van Marie willen in eerste instantie ook al niets van de kinderen weten. Mona snapt niet waarom ze worden afgewezen. Voelt zich verantwoordelijk. Voelt zich schuldig. Gaat nog harder haar best doen. Liegt en bedriegt. Alles om iedereen maar te pleasen (en het beroerde is: van de weeromstuit zijn zulke kinderen in het echt vaak uitermate irritant). Marie is erg gevoelig, legt de papa uit, het valt voor haar nu eenmaal niet mee om ineens met twee vreemde kinderen opgescheept te zitten. Nog geen jaar na het ongeluk trouwt de papa met zijn Marie. Mokkend komen ze terug na hun huwelijksreis. s’ Nachts kan Mona niet slapen van de ruzies, betrapt Marie op een gestoorde vreetbui, en krijgt voor het eerst van haar leven een klap te verwerken die haar gezicht openhaalt. Natuurlijk wil Marie een baby, zoals Mona al vreesde. Natuurlijk is Marie te ziek en te zwak en te misselijk om voor het kindje te zorgen, en neemt Mona bijna automatisch de zorg voor haar halfzusje, Anne-Sophie, over. Tussendoor vangt ze half en half de gesprekken tussen volwassenen op: Marie die huilt dat de papa haar kapot maakt, Marie die verkondigt dat het zo niet langer door kan gaan en van plan is met auto en al het kanaal in te rijden. De papa en de mama die om de beurt s’ avonds laat verdwijnen; en Mona die angstig in bed ligt te wachten tot ze terug komen. Het is Mona die haar spreekwoordelijke boze stiefmoeder terug gaat halen als ze met de baby naar haar ouders is vertrokken, en die voor de ogen van Marie behoorlijk ziek een brandende sigaret op haar arm uitdrukt: “… Ziet ge? Nu heb ik mijn straf gekregen, komen jullie nu alsjeblieft naar huis?...”.

Mona; vierentwintig jaar
In het tweede gedeelte is Mona inmiddels vierentwintig en wordt ze door één van de grootste theatermakers van de lage landen, Markus, gevraagd om als dramaturg mee te werken aan een stuk van Tsjechov. Natuurlijk zegt ze ja, onder de indruk van zijn belachelijke charisma. Markus ontpopt zich als een kwal van een vent en Mona laat met zich sollen, zoals trouwens al zijn ondergeschikten. Hij snuift coke bij haar thuis. Hij zit met zijn handen onder haar bloes tijdens het dansen. Hij trakteert de hele groep op een rare new age zweethut-soundhealingstoestand, waar bijna iedereen uit de kleren gaat. Mona doet er tegen haar zin aan mee. Heeft in ieder geval nog wel het benul om haar bikini aan te trekken. De mensen geven zich letterlijk en figuurlijk bloot. Het hele gedoe komt op mij over als een gelegenheid waar Markus onder het mom van teambuilding eens goed laat zien wie er de grootste piemel heeft: een baviaan op de top van de apenrots. De moderne, mondaine, mondige kunstbende beeft voor hem als een rietje. Alleen al hoe hij des morgens binnen komt en van iedereen een kus opeist. Walgelijk. In de leesclub kregen we van de weeromstuit een discussie over wat er eigenlijk veranderd is vergeleken met honderd jaar geleden. Waarschijnlijk niets. Toen waren het misschien de donderende dominees die het gepeupel ringeloorde; nu zijn het de managers die hun personeel door de mangel halen. Af en toe hoor ik verhalen waar de honden geen brood van lusten. Autonomie mag anno 2015 nog zo hoog in het vaandel staan; we hebben kinderen, we hebben een hypotheek, dus… En toch, altijd moet ik bij dit soort situaties denken aan wat Arthur Japin een rondtrekkende opwekkingsprediker anno achttienhonderdzoveel in Texas laat zeggen in "De overgave": “… Ik kan het laten donderen, weet u, als ik wil. Dat is de macht die mensen je geven, alleen doordat ze mij op het spreekgestoelte zetten en zelf gaan zitten luisteren. Je kunt ze met je woorden laten sidderen, maar alleen wanneer zij dat zelf graag willen…”.
Ondertussen stopt Alexander op eenentwintigjarige leeftijd met zijn al drie jaar briljant doorlopen studie medicijnen omdat hij vader wordt: “… ‘Dus niet vergeten, Charlie en ik kennen mekaar zogezegd een jaar hé.’ Liegen is in onze familie de nationale sport, dat hebben we zo geleerd toen we nog kleine kinderen waren, het is in onze lichamen gaan zitten, zoals bij andere mensen bloed en water. Papa, die Marie voor alle wrevel en mogelijk onheil wil behoeden, Marie, die niks liever deed dan geheimen met ons delen en dan loyaliteit van ons vragen. Allemaal om de lieve vrede te bewaren, zo heet dat dan…”. Zijn vriendin is tweeëndertig. De papa en de mama zijn not amused, wat begrijpelijk is. Echter, juist de wat sarcastische Charlie is zo ongeveer de enige ‘normale’ in het boek. Ze vindt dat disfunctionele families juist heel functioneel zijn: “… Niet gericht op mensen die zich individueel mogen ontplooien en goed voelen, maar op een systeem dat in stand gehouden moet worden, een systeem waar iedereen zijn rol vervult, ook als dat ten koste van hem- of haarzelf gaat…”.
En dan is daar nog de beroemde veertien jaar oudere schrijver Louis, met wie Mona een relatie begint. Ook al een figuur die alleen aan zichzelf denkt, zelfs in bed, en die haar op een dag zonder scrupules vraagt om samen te gaan wonen, nadat hij haar eerst urenlang op zich heeft laten staan wachten waarna ze hem tenslotte ladderzat naar huis rijdt: “… En dan zeg ik ja. Hij stapt uit, ik ga de auto parkeren. Terwijl ik naar zijn appartement loop, denk ik dit: dit relaas mag ik nooit, tegen niemand, uit de doeken doen. Tegen niemand. Nooit. Schaamte is iets vreemds…”.

Mona; 35 jaar
Het laatste deel behandelt het sterven aan kanker van de papa in het ziekenhuis. Mona is dan vijfendertig. In deze fase komen vader en dochter op een ontroerende manier nader tot elkaar. De papa vraagt haar een geheime map weg te halen thuis, zodat Marie die niet zal vinden, mocht er wat gebeuren. Er zitten twaalf liefdesbrieven in. De papa blijkt vijf maanden lang een verhouding te hebben gehad. Daarna heeft hij zijn verantwoording genomen en zijn grote liefde laten lopen. Mona gaat naar deze vrouw op zoek en zorgt dat ze elkaar voor zijn overlijden nog een paar keer zien. Helemaal op het eind van het boek, in het ziekenhuiscafé, spreekt deze vriendin het lichtende evangelie uit waar het pikdonkere “Kom hier dat ik u kus”( zit in de titel ook al niet iets van een baasje die zijn hond commandeert?) omheen is gebreid: “… ‘We staan elke dag op, doen wat van ons verwacht wordt, en gaan daarna weer slapen, en dat noemen we leven. We saboteren onszelf zonder het te beseffen, omdat we nadoen wat ons ooit is voorgedaan. En dan denken we dat het zo móet gaan. En ondertussen organiseren we de dingen zo, dat we geen tijd hebben om stil te staan bij dat wat we waard zijn en durven niet te geloven dat we het goeie wel degelijk verdienen. We vinden het makkelijker om te berusten bij ons leed, onszelf te troosten na de pijn, dan te kiezen voor wat ons gelukkig zou maken.’…”. Bezwerend zegt ze tegen Mona: “… ‘Mag ik u dat zeggen? Dat ge goed moet leven, en harder moet dromen. Dat ge moet leren kijken naar uzelf, u afvragen waarom ge doet wat ge doet.’ Ze neemt haar handen in mijn handen en glimlacht alsof het met mij misschien nog in orde kan komen…”. En waarachtig; Mona vertelt Markus dat zijn nieuwe theaterstuk een miskleun is – wat haar dan wel weer haar baan kost. En ze vertelt Louis dat ze het helemaal zat is tweederangs behandeld te worden - ze loopt bij hem weg: “… Ik denk: ik wil begrijpen wat liefde is, onthouden dat dat alles is, of toch bijna. Ik wil redden wat er te redden valt, mijzelf bijvoorbeeld, ik wil weten wat ik waard ben, kiezen voor wat klopt en goed is, geloven dat dat mag. Ik denk: dat is het, durven, eindelijk, ja…”. Het herinnert me aan het indrukwekkende en typisch Vlaamse boek van Ann de Craemer: “Vurige tong”. Ik peins over de vraag of Vlamingen een probleem met ‘durven’ hebben. En ik blijf met nog een vraag zitten die ik Griet op de Beeck graag zou willen stellen: wat is er met Anne-Sophie aan de hand? Na een knetterende ruzie met haar moeder loopt ze weg om vanwege haar zieke vader na vier jaar weer op te komen dagen – nog steeds geagiteerd, boos, en zwijgend in alle talen.

Uitgave: Prometheus – 2014, 336 blz., ISBN 978 904 462 310 9, € 19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

woensdag 25 november 2015

Open geloven – Jart Voortman


Subtitel: Verantwoording van het christelijk geloof

Een tijdje geleden vroeg mijn nichtje: “Wat ben jij nu eigenlijk voor een christen?”. Goeie vraag. Waar sta ik voor. Wat geloof ik wel, wat geloof ik niet. In feite weet ik het allemaal niet zo precies. Ik ben niet echt van de eikenhouten meningen. Eerlijk gezegd zijn mijn principes nogal slordig en heb ik overtuigingen van lik-mijn-vestje. Misschien lees ik daarom wel zoveel. Ik ben – wat je noemt – een zoeker. In die hoedanigheid stuitte ik op een andere zoeker: Jart Voortman (1953, voorheen predikant in verschillende protestantse kerken, tegenwoordig werkzaam in het Vlaamse godsdienstonderwijs). Mijn hart sprong op…

De aarde liegt niet

Het eerste item in zijn boek gaat over wat wij ‘weten’. Voortman begint zijn betoog met wat wij de laatste tweehonderd jaar hebben ontdekt over de ontwikkeling van het leven op aarde. Dat is een ander verhaal dan wat de Bijbel ons voorschotelt over het paradijs en de zondvloed: “… Het grootste archief van de wereld bevindt zich onder onze voeten. Wij mensen kunnen soms de neiging hebben om zaken gunstig voor te stellen, om dingen te verdonkeremanen, om een beetje te manipuleren. Dat kunnen we doen in ons spreken, ons schrijven, en zelfs in de manier waarop wij onze archieven bijhouden. Onze aarde bezit dat vermogen niet. De aarde liegt niet…”. Hij vertelt over de obsessie die er in de negentiende eeuw ontstond voor fossielen. Over de zogeheten ‘steenbrekers’ die in donker pak en hoge hoed dan wel academische toga zich ernstig op hun veldarbeid richtten, en zo op het spoor van uitgestorven dieren kwamen. Geleerden concludeerden dat er ijstijden moeten zijn geweest waarin gletsjers granieten rotsen naar de zandsteenformaties van de Jura hebben gebracht. Evenzo waren er warme periodes waarin er geen ijs te vinden was op de Noord- en Zuidpool. Men kwam er achter dat er sprake moet zijn geweest van een oercontinent: verschillende kustlijnen passen als gescheurd papier aan elkaar. Vissers vonden resten van de sabeltandtijger en de mammoet op de bodem van de Noordzee: tienduizend jaar geleden kon je blijkbaar lopend naar Engeland. Door middel van radioactiviteit werd de ouderdom van de aarde berekend. Er kwamen fossielen en schelpdieren aan het licht op bergtoppen. Ene Wegener opperde dat het binnenste van de aarde door radioactiviteit wordt verwarmd, waardoor zijwaartse krachten ontstaan op de aardkorst. Men stelde vast dat de beweging van de aardkorst de oorzaak is van gebergtevorming, aardbevingen en vulkaanuitbarstingen. De periodieke omkering van het magnetische veld van de aarde werd ontdekt. In 1980 maakten Louis en Walter Alvarez hun conclusie wereldkundig dat er ergens in de wereld een grote meteoriet moet zijn ingeslagen (vanwege gevonden materiaal waar driehonderd maal zoveel iridium zat als normaal), die in één klap meer dan de helft van de levensvormen op aarde heeft weggevaagd. Die plek werd gevonden op het Mexicaanse schiereiland Yucatan: restanten van een krater met een doorsnede van 150 kilometer en stenen op de bodem die dateren op 65 miljoen jaar. Kortom, het is een adembenemend verhaal.

Atheïsme
Een hoofdstuk behandelt het atheïsme. In de Griekse oudheid waren er al filosofen die niet geloofden in een Opperwezen of goden: Critias, Diagoras, Epicurus. In het achttiende eeuwse Frankrijk kwam het atheïsme opnieuw op: Diderot en baron d’Holbach. Voltaire bleef in een Opperwezen geloven. In de negentiende eeuw schreef Ludwig Feuerbach dat niet God de mens heeft geschapen, maar de mens God. Dat had grote invloed op onder andere Karl Marx en Sigmund Freud. In de psychiatrie werd godsdienst lange tijd als een neurose gezien. Friedrich Nietzsche, Bertrand Russell, en na de tweede wereldoorlog Albert Camus en Jean Paul Sartre, kregen veel aanhang met hun seculiere visie op het bestaan. In het begin van dit millennium kwamen de 'nieuwe atheïsten' op. Richard Dawkins, Christopher Hitchens – inmiddels overleden – en Michel Onfray vallen op door hun zwart-wit-benadering en polemische toon: de ‘militante atheïsten’. Alle christenen worden in slecht onderbouwde uitspraken over één kam geschoren: ze geven zich blind over aan Gods openbaring, de Bijbel, geloven dat de aarde ongeveer zesduizend jaar oud is, dat we in de eindtijd leven, dat de doodstraf geoorloofd is, dat abortus altijd moreel verwerpelijk is, enzovoorts. Hoezo ‘fundamentalisme’! Gelukkig zijn daar ook de ‘tolerante atheïsten’ die zich niet tevreden stellen met een karikatuur van religie: Ludo Abicht, Anne Provoost, Ronald Aronson, André Comte-Sponville. In dit verband heeft Voortman het over het reductionisme: “… Kunnen we alles in ons bestaan herleiden tot natuurkunde en scheikunde? Mensen met een materialistische visie op het leven zeggen: ja…”. Wijlen de bekende New Yorkse neuroloog Oliver Sacks was een hele andere mening toegedaan:
“… Het is volgens hem een doem als we zouden moeten denken dat de mens geen ziel heeft. In de grond van de zaak heeft de mens dan ook geen identiteit. De mens is op deze manier een veredelde Tourette-patiënt, wiens persoonlijkheid voortdurend onder dreigt te gaan in een eindeloze reeks impulsen …”. Volgens hem hebben zowel de metafysische als de mechanische beschrijving van het leven recht van spreken. In dezelfde lijn schrijven de niet gelovige arts Bert Keizer, de fysicus Gerard Nienhuis en Denish D’Souza: “… Wie zegt dat de mens alleen een verzameling atomen is, zit er net zo naast als iemand die denkt dat een toneelstuk van Shakespeare een verzameling woorden is of een symfonie van Beethoven een hoeveelheid noten…”. Beatrice de Gelder, hoogleraar cognitieve neurowetenschap in Harvard, stelt dat wij tegelijk geconditioneerd als vrij zijn: “… Er zijn kenmerken van iemands gedrag die vastliggen: temperament, gevoelens en empathie worden bepaald door de opmaak van je hersenen. De automatische processen, die behoorlijk belangrijk zijn. Maar er zijn ook de meer cognitief bewuste processen…”. Je kunt kiezen in de mate waarin je je door je hersenen laat leiden. Het door mij al vaak aangehaalde verhaal van Karen Armstrong dus, die in “Compassie” stelt dat ons 'oude reptielenbrein' nog steeds in een primitieve race of the fittest is gefocust op de 4 V’s: voedsel, vechten, vluchten en voortplanten. ‘The Selfish Gene’. In de loop der tijd heeft zich in de neo-cortex echter een nieuw hersengebied gevormd waardoor wij het vermogen hebben om keuzes te maken en compassie te ontwikkelen. Volgens haar stimuleren alle godsdiensten ons om dat te doen.
Er zijn zeker wel atheïsten die een mysterie ervaren. Vanwege het onbekende, het onkenbare. Christenen vullen dat mysterie (tot op zekere hoogte) in. Je zou kunnen zeggen dat gelovigen en ongelovigen elkaar op een bepaald punt tegen komen. In het nooit, voor de volle honderd procent, ‘zeker weten’.

Wonderen bestaan
Een hoofdstuk gaat over ‘wonderen’. Een belangrijke bron is de serie “Wonderen bestaan” die de KRO uitzond tussen 2003 en 2008. Voortman gaat uitgebreid in op het commentaar van diverse sceptici en de parapsychologie.
Een hoofdstuk gaat over de evolutietheorie.
Een ander hoofdstuk over of het waar gebeurd is wat er in de Bijbel staat. Wat weten we wel en wat weten we niet? Over de vondsten die de Bijbel bevestigen en de vondsten die vragen oproepen. Het Oude Testament is natuurlijk veel problematischer dan het Nieuwe Testament. Edoch: “… Velen nemen aan dat de geschiedschrijving van het Oude Testament het gevolg is van een redactie van verschillende boeken. Hoe kan het dat die bronnen hetzelfde zeggen? …”, bijvoorbeeld over dat JHWH het voorgeslacht uit Egypte heeft laten trekken. En wat betreft het Nieuwe Testament: “… Als we de aanwezigheid van vier bronnen (evangeliën) uit de eerste eeuw vergelijken met andere wereldgodsdiensten, dan heeft de kerk het nog niet zo slecht getroffen met haar bronnen. De beschrijving van Ibn Ishaak is de enige bron voor moslims over het leven van Mohammed. Andere oude bronnen gaan terug op dit geschrift. De tekst van Ibn Ishaak is meer dan honderd jaar na de sterfdatum van Mohammed opgesteld. Over het leven van Boeddha tasten we in vele opzichten in het duister. We weten niet eens wanneer hij heeft geleefd. Het is onmogelijk om met zekerheid historische feiten te destilleren uit wat achteraf (mogelijk eeuwen later) over hem is geschreven…”. Voortman concludeert dat zonder de opstanding van Jezus er geen goede verklaring is voor het ontstaan van het christelijke geloof. Ook al past dat niet in ons seculiere denkkader: “… Ten eerste ligt het in de cultuur van toen niet voor de hand dat Jezus als eerste aan vrouwen verscheen. Ten tweede zijn er verschillende versies van de opstanding – het kan dus niet het werk zijn van een of twee man. Er is nog een ander zwaarwegend bezwaar. De belangrijkste vertegenwoordigers van de christelijke beweging hebben in de begintijd hun leven gewijd aan het verkondigen van wat Jezus heeft gedaan. Men heeft zware offers gebracht in wat men meende te moeten verkondigen. Hoe kun je je leven wijden aan iets, waarvan je diep vanbinnen weet dat het op bedrog berust?....”. Een hoofdstuk gaat over het almaar uitdijende heelal. De donkere energie die dat veroorzaakt. Niemand die weet wat donkere energie en donkere materie is. Volgens astronomen weten we maar van drie tot vier procent van de kosmos wat het is: de gewone materie waarmee wij dagelijks te maken hebben. Het raadsel van de zogenoemde ‘fine-tuning’ komt aan bod. Bij een duizendste afwijking zouden sterren niet gevormd kunnen worden of zou er versneld een implosie van de hele kosmos plaatsvinden. Wie of wat zit daar achter? Een opwindende voorstelling is de onbewezen theorie dat wij niet in één universum leven, maar in een multiversum: er zouden vele universums kunnen zijn, maar die waarneming ligt buiten onze ervaring. Met de huidige telescopen kunnen we tien miljard lichtjaar om ons heen kijken. Daar worden we toch wel heel erg klein van…
In een apart hoofdstuk worden BDE’s en aanverwante ervaringen, als sterfbedvisioenen en terminale helderheid, besproken.

Geen helden
Omdat deze blog anders veel te lang gaat worden, en ik het voorgaande het meest interessante deel van het boek vind, ga ik verder met zevenmijlslaarzen door de resterende helft van het boek.
Onder het item “Overwegen” heeft Voortman het in verschillende hoofdstukken over een aantal hoofdpersonen in de Bijbel die bepaald geen helden zijn. Abraham liet zijn vrouw zitten, Jakob was een bedrieger, Mozes een moordenaar; enzovoorts. Het gaat over gevoelens en emoties aan de hand van een aantal Psalmen. Over de tegenstrijdigheid in het leven waar Prediker het over heeft: zinloosheid en geloof in God. Prediker heeft geen boodschap van verlossing. Het gaat over de visuele boodschap van Jeremia die opgevat wordt als landverraad en zijn bijna blasfemische klachten. Over onheilsprofeten en valse profeten. En Paulus. De intellectueel. De vrouwenhater. En het hart van het Nieuwe Testament dat bestaat uit openbaring, en kapt met de traditie.

De theodiceevraag
Het item ‘geloven’ gaat onder andere over het probleem van het lijden: de zogeheten ’theodiceevraag’. Voor wie dat leuk vindt, Voortman doet dit mede aan de hand van "Het roer kan nog zesmaal om" van Maarten t’ Hart: “… ’t Hart keerde het christelijk geloof de rug toe, niet omdat hij geleidelijk aan er wat lichter over ging denken. Maarten ’t Hart haakte af, omdat hij de Bijbel serieus nam…”. Het gaat over moeilijke Bijbelteksten, over bidden, over het avondmaal, en de toekomstverwachtingen in de Bijbel oftewel de apocalyptiek.

Pluralisme

Het item ‘kiezen’ gaat over vragen als wat zonden zijn en of alleen christenen in de hemel komen. Voortman pleit voor het zogeheten ‘pluralisme’: “… In het pluralisme zeg je: voor mij is het zo, maar ik begrijp dat het bij jou anders ligt. Het is heel goed mogelijk je eigen christelijke identiteit te behouden en tegelijk tolerant te zijn. Pluralisme verandert niets aan het mission statement van het christelijke geloof…”. Hij pleit eveneens voor de bestudering van de geschriften van en over de oude kerk – waarin het vooral lijkt te gaan om de strijd tussen egoïsme en altruïsme, zie mijn bespreking over De Didache - , omdat de christenen toen eveneens een minderheid waren, net als nu. Verder gaat hij in op de toenmalige en hedendaagse gnostiek (De Da Vinci-code).

Kijken in wazige spiegels

Conclusie: “… Dit boek heet ‘Open geloven’. Er zijn open en gesloten gelovigen. Gesloten gelovigen hebben geen rust totdat alle vragen een enigszins bevredigend antwoord hebben gekregen. Open gelovigen hebben geleerd te leven met vragen die voor een gelovige onbeantwoordbaar zijn. Op dezelfde manier heb je onder niet-gelovige mensen die gesloten denken en anderen die zaken open kunnen laten. De materialistische denkers kunnen het niet hebben dat er raadsels overblijven. Je zult hen niet horen zeggen: ‘Daar heb ik geen antwoord op.’ Er moet altijd een verklaring zijn…”.
Prachtig brengt Voortman dit in verband met Paulus, die het blijkbaar ook allemaal niet zo wist: “… De liefde zal nooit vergaan. Profetieën zullen verdwijnen, klanktaal verstommen, kennis verloren gaan – want ons kennen schiet tekort en ons profeteren is beperkt. Wanneer het volmaakte komt zal wat beperkt is verdwijnen. Toen ik nog een kind was sprak ik als een kind, dacht ik als een kind, redeneerde ik als een kind. Nu ik volwassen ben heb ik al het kinderlijke achter me gelaten. Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ik gekend ben…” (1 Kor. 13).
Voor wie verder wil lezen: achterin het boek is een uitgebreide literatuurlijst opgenomen.
Meer informatie is te vinden op de website www.opengeloven.net.

Uitgave: Kok – 2015, 288 blz., ISBN 978 904 352 536 7, € 19,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

zondag 15 november 2015

Omgaan met verleiding – Erwin de Ruiter


Ik blijf nog even op christelijk terrein. Erwin de Ruiter (1980, coach, trainer, schrijver en uitgever) vroeg of ik zijn boek over seksverslaving ,“Omgaan met verleiding”, wilde recenseren. Erwin is een gelovige hulpverlener. Zijn boek biedt een christelijke handreiking om mensen uit het moeras van porno te trekken. Ik schreef eerder blogs over dit onderwerp aan de hand van onder andere de romans “Maar buiten is het feest” van Arthur Japin - waarin een gedeelte uit een ND-artikel over seksueel misbruik -, “Echt sexy” van Renate Dorrestein - waarin een filmpje met een anti-porno betoog van de bekende psychiater Bram Bakker - , en het verhaal van Lisette Thooft over “Jezus en Maria Magdalena” - waarin een vlammend protest tegen seksuele uitbuiting -, is opgenomen.

Als destructief ervaren gedrag

Mocht je denken dat ongehuwde christenen niet aan seks doen: uit een onderzoek van de Universiteit van Tilburg onder christelijke studenten gaf 59% van de vrouwelijke studenten aan zich bezig te houden met zelfbevrediging en 30% met het kijken naar porno. Van de mannelijke studenten deed 94% aan zelfbevrediging - 79% heeft geprobeerd ermee te stoppen - en had 90% ervaring met porno. Daarvan hield 13% zich meerdere keren per week met porno bezig (RD; 26-02-2013).
Erwin: “… Op de vraag ‘Kijken alle mannen naar porno?’ kan ik een kort antwoord geven: Nee. Maar toch durf ik wel te stellen dat hoegenaamd alle mannen in hun leven te maken hebben gehad met een kortere of langere periode van het bekijken van pornografisch materiaal. Er is veel meer dat je hieraan bindt dan je op het eerste gezicht misschien zult denken…”.
Erwin de Ruiter stelt uitdrukkelijk dat zijn boek bedoeld is voor mensen die een probleem hebben met porno: “… Ik ken zelf ook mensen die porno kijken en hier geen moeite of probleem mee hebben, waarbij het binnen een relatie ook geaccepteerd wordt. En voor mensen zonder relatie is die drempel mogelijk nog lager, omdat er geen partner is die zich tekort gedaan voelt en seksualiteit eerder op jezelf gericht is (…). Het uitgangspunt is juist dat als je verleidingen in je leven ervaart en daar anders mee wilt leren omgaan dit boek inzicht wil geven. Het gaat niet over wat goed is en wat fout …”. Hij richt zich in zijn boek voor de leesbaarheid vooral tot mannen, maar: “… Uit ervaring weet ik dat ook vrouwen met dit thema kunnen worstelen. En misschien is het voor hen nog lastiger daar de schaamte en het stigma vele malen groter is dan bij de man…”. Porno als destructief ervaren gedrag, dus.

Niet alle seks is mooi en gezond
Seks is mooi en gezond. Maar niet ALLE seks is mooi en gezond. Het tegenovergestelde is waar van wat vaak wordt gezegd: ‘Porno leidt af zodat er minder aanranding plaatsvindt’. De lust groeit juist en wordt aangewakkerd, waardoor er gebondenheid en obsessiviteit ontstaat. Zoals alle verslavingen, begint het klein maar wordt het steeds groter. Seksverslaving is hardnekkig en porno is een vernietigende kracht. Niet alleen voor de gebruiker, maar ook voor zijn partner, zijn gezin, en uiteindelijk iedereen die met deze industrie te maken heeft. Erwin: “… Denk eens aan de gevolgen op het gebied van echtscheiding, eenzaamheid, geslachtsziekten en depressie. Verder is er vaak sprake van enorme schaamte en schuldgevoelens, omdat de eigen normen en waarden botsen met het gedrag (wat een - nog - lager zelfbeeld tot gevolg heeft). Daarnaast kan het ook zijn dat je met geld smijt: bel-lijnen of het bezoeken van prostituees. Ook kan je veel geld kwijt raken aan alle gevolgen zoals kosten voor medicijnen, therapeuten, schulden en ga zo maar door…”. Verder is de porno-industrie, de plek van moderne slavernij, na de drugsindustrie de grootste criminele industrie waar het meeste geld in omgaat. De overgrote meerderheid van de vrouwen - om het maar even niet over kinderen te hebben - die er in werkzaam zijn nemen daar onvrijwillig aan deel en in bijna alle gevallen zijn ze in de pornofabriek terecht gekomen door middel van mensenhandel, verkrachting en incest. Jij, als klant, bent degene die deze industrie in stand houdt.

(I Can’t Get No) Satisfaction

Waarin ligt op dit gebied het verschil tussen christelijke en reguliere hulpverlening? Ik zou zeggen: in de extra ‘geestelijke’ dan wel ‘spirituele’ dimensie die erbij komt kijken. Dat is waar Erwin de Ruiter het allereerst op focust (en in die zin is het dus een beetje een ‘preek voor eigen parochie’). Volgens hem hebben wij allemaal een ‘God-shaped-hole’ in ons innerlijk. Een gat dat alleen door God is op te vullen. C.S. Lewis zegt hierover: “… Als we zien dat er een verlangen is dat door niets in deze wereld bevredigd kan worden, is het de beste uitleg dat we gemaakt zijn voor een andere wereld…”.
Het gaat erom waar we dat verlangen door laten bevredigen. Gaan we dat gat vullen met Jezus of met kortstondige surrogaten als porno. Laten we ons vullen door het licht of de geest van God, dan is er geen plaats meer voor porno, en is het niet meer zo dat je ‘moet’ of ‘mag’ of ‘kan’ veranderen, maar dat je simpelweg ‘zal’ veranderen.
Erwin de Ruiter gaat uit van een drie-enig mensbeeld: lichaam, ziel en geest. Zoals ik eerder heb gezegd (zie mijn vorige blog) vind ik dat wel een mooie voorstelling, omdat het analoog is aan het drie-enige Godsbeeld waar wij volgens de Bijbel naar geschapen zijn. Bovendien komt het overeen met het idee van het menselijk lichaam als de tempel van de Heilige Geest. Een tempel bestaat immers ook uit een voorhof, het heilige en het heilige der heilige. Als je dieper over dit beeld nadenkt is het heel bijzonder dat er bij verschillende tempels uit de oudheid is geconstateerd dat tijdens de zonnewende, op de langste of kortste dag van het jaar, het licht door een lange gang precies in de binnenste kamer, het heilige der heilige, valt, wat vaak aanleiding was voor - heidense - feesten. Zo vult het licht van God ook onze geest. Erwin voegt daar nog het beeld van een ei aan toe: de schil, het eiwit en de dooier. Met de ziel richten wij ons op het lagere, de wereld. Met de geest richten wij ons op het hogere, God. Lopen we naar het licht, of lopen we van het licht vandaan? Het is duidelijk dat verslavingen, op wat voor gebied dan ook, een enorme blokkade vormen in het gericht zijn op God. Het lijkt erop dat onze geest gelijk staat aan Erwin’s ‘God-shaped-hole’.
Goed, als we ons focussen op God, zijn we er dan? Zeker niet. Voor de rest komen in het boekje dezelfde adviezen naar voren zoals ik die ben tegengekomen bij reguliere psychotherapieën. Ook Erwin de Ruiter werkt met de vijf G’s: Gebeurtenis, Gedrag, Gevoel, Gedachten, Gevolgen, zoals die bijvoorbeeld heel mooi aan de orde komen in “Muidhond” van Inge Schilperoord, een roman over een pedofiel. Het verschil is dat christenen het gevecht niet alleen hoeven aan te gaan: hun God is erbij.

Heldere handvaten
“Omgaan met verleiding” is geen gemakkelijk boek. Er komt veel voorbij. De auteur heeft het over het denkpatroon dat ingesleten raakt bij losgeslagen lust. Het gewoontevorming en verslavingsaspect is heel groot omdat bij het kijken naar porno en zelfbevrediging er stoffen vrij komen in je brein die je een tijdelijk geluksgevoel bezorgen. Je kunt het gebruiken als spanningsregulatie, of op momenten dat je je boos, verdrietig, leeg en/of eenzaam voelt. Het gaat over je seksuele ontwikkeling. Soms kan er al heel jong sprake zijn van problematiek rondom een verwrongen seksualiteitsbeleving. Het gaat over de link tussen identiteit en seks. Over de balans tussen geven en ontvangen. Over impulscontrole (zelfbeheersing). Over relaties en intimiteit.
Natuurlijk kun je aan de slag gaan met de heldere handvaten die Erwin de Ruiter aanreikt om los te komen uit de banden van seksverslaving. Je kunt voor verdere hulp of coaching ook contact met hem opnemen: www.socialtools.nl. Daarnaast geeft hij lezingen over dit onderwerp. Mail: info@socialtools.nl.

Uitgave: Stad op een berg – 2014, 144 blz., ISBN 978 908 218 694 9, € 12,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

woensdag 11 november 2015

De Didache – Arjan de Kok


Subtitel: Het onderwijs van de apostelen

De Didache, kortweg ‘de leer’ genoemd, is een oorspronkelijk Grieks document (Arjan de Kok verzorgde dan ook een tweetalige uitgave) uit de begintijd van het christendom. En dus een zogenaamd ‘eerste-generatiegeschrift’. In de periode dat het Nieuwe Testament in wording was, zo rond de eerste eeuw, werd het door veel christenen, waaronder bijvoorbeeld bisschop Clemens van Alexandrië, als onderdeel van de Bijbel erkend. Maar toen de lijst van canonieke en apocriefe boeken aan het eind van de vierde eeuw definitief was vastgesteld, zat deze oude catechese er niet bij. Het raakte in vergetelheid en verdween uit de geschiedenis. Tot het in 1873 in de bibliotheek van een klooster in Istanbul terug werd gevonden door ene Philotheos Byrennios. Tien jaar later gaf hij het opnieuw uit.

Doe dan wat u kunt

De Didache is verdeeld in zestien korte hoofdstukjes die handelen over drie soorten aanwijzingen: 1) voorschriften voor het leven, 2) voorschriften voor de doop, vasten en dankzegging en 3) voorschriften voor het gemeenschapsleven.
Volgens de Didache zijn er twee wegen, één van het leven en één van de dood. Natuurlijk gaat het erom dat je de weg van het leven kiest. De essenties van de weg ten leven zijn onder andere liefde, nederigheid, zachtmoedigheid, geduld, argeloosheid, barmhartigheid, rechtvaardigheid, goedheid en aanvaarding van wat je overkomt in ontzag voor het hogere. Je mag niet moorden. Geen seks met jongens hebben; letterlijk staat er het woord ‘paidofthoriseis’ dat ‘jongens bederven, bezoedelen’ betekent. Bij ons heeft ‘pedofilie’ betrekking op seksueel misbruik van kinderen maar met ‘paido’ worden geen ‘kinderen’ maar ‘jongens’ of ‘jongetjes’ bedoeld. Paulus heeft het over ‘schandknapen’ of ‘knapenschenders’. Verder is het verboden ontucht te bedrijven. Te stelen en te haten. Je mag geen magie bedrijven. Geen kind vermoorden door een miskraam op te wekken of een pasgeborene te doden. In de vroege kerk lijkt er al een verbod op abortus te hebben bestaan. In de ‘Eed van Hippocrates’ (ca. 400 v. Chr.) die artsen in de tegenwoordige tijd afleggen staat: “Nooit zal ik een vrouw een instrument voorschrijven om een miskraam op te wekken”; daarmee werd gedoeld op een pessarium met plantaardige stoffen – Convolvulus scammonia - die de weeën op gang brachten. Je mag niet begeren wat van de naaste is. Geen meineed plegen. Geen vals getuigenis afleggen. Geen kwaad spreken. Niet afgunstig, dubbelhartig, hebzuchtig, inhalig, schijnheilig, kwaadaardig, trots, opvliegend, partijdig, kwaaddunkend, arrogant of hoogmoedig zijn.
De weg van de dood wordt gekenmerkt door egoïsme, slechtheid, vervloeking, moord, echtbreuk, begeerte, ontucht, diefstal, afgoderij, magische handelingen, tovenarij, berovingen, valse getuigenissen, schijnheiligheden, dubbelhartigheid, bedrog, hoogmoed, arrogantie, hebzucht, vuile taal, jaloersheid, onbeschaamdheid, zinloosheid, trots en grootspraak. Na deze opsomming volgt opmerkelijk mild: “… Wanneer u het gehele juk van de Heer kunt dragen, zult u volmaakt zijn. Zo niet, doe dan wat u kunt…”.

Drie-eenheid
De twee wegenleer, die zo Joods is als het maar kan, deed mij sterk denken aan het mensbeeld dat Ronald en Maresca van der Molen in “Dromen, een geschenk van God” (zie mijn vorige blog) voorstaan. Ik weet dat er onder christenen verschillend over wordt gedacht, maar zij zien de mens als een eenheid van geest, ziel en lichaam. Ik vind dat wel een mooie voorstelling, omdat als de mens naar het beeld van God geschapen is, dat overeenkomt met de drie-eenheid van God als Vader, Zoon en Heilige Geest. En eveneens met het idee van het lichaam als ‘tempel van de Heilige Geest’: een tempel bestaat immers uit een voorhof, het heilige en het heilige der heilige. Dit zeggen Ronald en Maresca erover: “… Je lichaam is het meest tastbaar en wordt ook wel je stoffelijke deel genoemd. De ziel en geest zijn de plekken waar het denken, het gevoel en de wil zich bevinden. Ze hebben betrekking op het innerlijk van de mens. Het verschil tussen je geest en je ziel is dat je ziel zich naar ‘beneden’ richt. Het is de plek waar jouw hartstochten, verlangens en begeerten zich bevinden. Je geest (ook wel je hart genoemd) staat in verbinding met je ziel en is gericht naar ‘boven’…”. Je zou dus kunnen zeggen dat de weg van het leven te maken heeft met je geest, en de weg van de dood met je ziel.
Het mooiste dat ik in dit verband ben tegengekomen las ik in “Compassie”, een boekje van godsdienstexpert Karen Armstrong. Daarin zegt ze dat ons 'oude reptielenbrein' nog steeds in een primitieve race of the fittest is gefocust op de vier v’s: voedsel, vechten, vluchten en voortplanten. ‘The Selfish Gene’. De weg van de dood. In de loop der tijd heeft zich in onze neo-cortex echter een nieuw hersengebied gevormd waardoor wij het vermogen hebben om keuzes te maken en compassie te ontwikkelen. Volgens haar stimuleren alle godsdiensten ons om dat te doen. De weg van het leven.

Schijnheiligen
De middelste hoofdstukjes gaan over de doop, het vasten en de eucharistie of het avondmaal. Opmerkelijk is dat geadviseerd wordt te dopen in stromend water. Degene die doopt en de dopeling wordt opgedragen voorafgaand te vasten. Dat zou kunnen duiden op de volwassendoop. Verder staat er dat je niet tegelijk met de ‘schijnheiligen’ moet vasten. Die vasten op maandag en donderdag, dus kun jij het beter op woensdag en vrijdag doen. Wie die ‘schijnheiligen’ precies zijn wordt niet verteld, maar Arjan de Kok denkt hier aan anti-Joods sentiment. Volgens de Mischna (joodse leefregels) vasten de Joden op maandag en donderdag.
Ook wordt opgeroepen driemaal per dag het Onze Vader te bidden.
De laatste hoofdstukjes gaan over het gemeenschapsleven. Rondtrekkende apostelen of profeten moeten gastvrij worden ontvangen, maar ze mogen niet langer dan een dag blijven, en hooguit twee of drie als ze in nood zijn. Als een profeet niet doet wat hij voorstaat, is hij een valse profeet. Er wordt gewaarschuwd voor mensen die werkschuw zijn en munt willen slaan uit het profeet-zijn.
De Didache eindigt met een beschrijving van het einde der tijden, waarin er leugenprofeten zullen opstaan en liefde in haat verandert. Er zal een verleider verschijnen die zich voordoet als de Zoon van God, en die allerlei tekenen en wonderen verricht. Hij zal goddeloze dingen doen die nog nooit hebben plaatsgevonden. Iedereen die achter hem aangaat zal weggevaagd worden, maar zij die volharden in het geloof worden gered, als de echte Heer verschijnt op de wolken van de hemel.

Wettisch
Deskundigen geven verschillende redenen waarom de Didache niet in de Bijbel werd opgenomen: het boek zou ‘de rechtvaardiging door goede werken’ leren (Paulus stelt dat wij alleen door geloof behouden worden). Het zou te wettisch zijn (zie de strenge regels omtrent het vasten en bidden). Noch de doop, noch de eucharistie of het avondmaal, worden in verband gebracht met de dood van Jezus. Ook is er nergens sprake van berouw of vergeving van zonden.

Uitgave: Stad op een berg – 2014, 97 blz., ISBN 978 908 218 692 5, € 11,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

zaterdag 7 november 2015

Dromen, een geschenk van God – Ronald en Maresca van der Molen


Terwijl ik verdiept was in “Jij zegt het”, waarin de dichter Ted Hughes zich onvermoeibaar vastbijt in de dromen van zichzelf en zijn vrouw Sylvia Plath - Sylvia heeft alleen maar afschuwelijke nachtmerries - teneinde dichter bij ‘het ware zelf’ te komen, viel er een pakketje op de deurmat dat een boek over dromen bevatte, maar dan uit christelijke hoek. Toeval? Ik ben met een facebookgroep in één jaar de Bijbel aan het doorspitten, en ik kan alleen maar beamen dat daarin heel veel dromen worden beschreven.

Anan

Om precies te zijn: tweeëntwintig. Daarvan gaan er achttien over de dromer zelf en vier over anderen. Daaruit concluderen de schrijvers dat God naar je toe kan komen in dromen. Toch zijn dromen een blinde vlek en weten christenen er maar heel weinig over. Waarschijnlijk vanwege de invloed van een verkeerde vertaling van één woord - door Hiëronymus – in de Latijnse Vulgaat (rooms-katholieke Bijbelvertaling). Hij vertaalde het woord ‘anan’, dat ‘dromen’ betekent, naar ‘toveren’. Daardoor distantieerde de kerk zich van dromen. De inquisitie ging er zelfs van uit dat ze het werk van de duivel waren. Volgens hen kon alleen de kerk Gods woorden uitleggen. Niet iedereen dacht er zo over:
“… In de vroege kerk kende men aan de droom een positieve functie toe. Thomas van India ontving instructies in een droom. Er zijn diverse martelaren die getuigen hoe God tot hen sprak via dromen. Polycarpus, Perpetua en Felicitas krijgen dromen die duidelijk maken wat ze moeten doorstaan en worden in hun droom door God getroost en gesterkt. Van Irenaeus is bekend dat hij de wijsheid had om dromen te begrijpen. Clementius geloofde dat dromen uit de diepten van de ziel komen. Tertullianus wijdt maar liefst acht hoofdstukken in zijn geschriften aan dromen. In zijn boek over de ziel zegt hij: ‘Is het niet aan alle mensen bekend dat God zich het best aan een mens openbaart door de droom?’ Gregorius van Nyssa sprak over de betekenis en plek van dromen. Johannes Chrysostomus noemde dromen een bron van openbaring. Gregorius van Nazianze zegt zelfs dat hij de meeste inspiratie in een droom heeft gekregen. De filosoof en bisschop Synesius raadt het bijhouden van droomdagboeken aan. (…) De woestijnvader Evagrius van Pontus houdt zich intensief bezig met het verklaren van dromen. (…) Diverse kloosterorden zijn ontstaan dankzij dromen…”.

Slaapcyclus
Ruim een derde van ons leven brengen we slapend door. Per nacht dromen we ongeveer twee uur. Iedereen droomt meerdere keren per nacht, ook al herinner je je daar niets van als je wakker wordt. Elke nacht doorloop je vier tot zes keer verschillende slaapstadia, in een vaste volgorde, van licht naar diep: de slaapcyclus. Het eerste stadium is de doezelfase, de overgangsfase tussen waken en slapen, die slechts enkele minuten duurt. De frequenties van je hersengolven lopen terug, je ademhaling wordt trager, en je ogen bewegen langzaam (slow eye movement). In deze fase kun je soms een schok voelen waardoor je weer even helemaal wakker bent: een korte aanspanning van armen en benen, ook wel slaapstuip genoemd. De tweede fase is die van de lichte slaap: zo ongeveer 50 procent van je totale slaaptijd. De derde fase is de diepe slaap. De vierde fase is de REM-slaap (rapid eye movement), genoemd naar de snelle oogbewegingen onder de gesloten oogleden. Er is veel activiteit in het emotionele brein. Niet-REM-dromen zijn kort en vluchtig. Deze dromen helpen vooral om dingen te verwerken en van ervaringen te leren. REM-dromen duren langer en zijn veel intenser. Verrassend is dat blijkt dat deze dromen helpen de toekomst te verkennen door verschillende mogelijkheden te testen.
In het boek wordt kort ingegaan op de ideeën van Sigmund Freud en Carl Gustav Jung. Freud schreef in zijn ‘Traumdeuting’ dat dromen een uiting zijn van onze diepste verlangens. Jung kwam tot de conclusie dat het onderbewuste een centrum is waaruit intuïtieve kennis kan stromen, waardoor dromen kunnen helpen om inzicht te krijgen in onze emotionele problemen.

Heilig geschenk

Volgens Ronald en Maresca van der Molen heb je, door de boodschap van je dromen te verstaan, een stuk gereedschap in handen dat je helpt om inspiratie, creativiteit, geestelijk inzicht en emotionele gezondheid te ontvangen. Dromen helpen ons om geestelijk en emotioneel in balans te blijven. Maresca: “… De innerlijke conflicten die we allemaal maar wegstoppen; door dromen krijgen we daar inzicht in. We houden niet van pijn, maar als je dingen niet erkent, worden ze niet opgelost. In onze dromen komt het boven en dat is iets goeds. Voor mij komt al het goede van God…” (EO-magazine; editie 31). Uit onderzoek blijkt dat mensen die vaak wakker worden gemaakt binnen een paar dagen inderdaad tekenen van een zenuwinzinking vertonen. De Bijbel maakt trouwens weinig verschil tussen dromen en visioenen, het zijn verschillende kanten van dezelfde medaille:
“… Morton T. Kensey maakt melding van een psychologisch onderzoek waaruit blijkt dat 10 procent van de mensen visioenen hebben. De meesten durven er niet over te spreken uit angst voor gek te worden aangezien…”. Dromen en visioenen zorgen voor inspiratie. Albert Einstein kwam aan zijn relativiteitstheorie door een droom op zijn zestiende. Van hem komt de uitspraak: “… Het intuïtieve denken is een heilig geschenk en het rationele denken is een trouwe dienaar. We hebben een maatschappij gecreëerd die de dienaar vereert en het geschenk is vergeten…”. We hebben moeite met onverklaarbare zaken:
“… Onze maatschappij is sterk beïnvloed door het Griekse denken dat in veel opzichten haaks staat op het Joodse denken uit de Bijbel. Waar de filosoof Plato nog drie bronnen van kennis ziet (de vijf zintuigen, de rede en het spirituele rijk), ontkent zijn leerling Aristoteles de spirituele dimensie…”.
Om het rijtje even af te maken: de bekende scheikundige Frederick Kekulé kreeg in een droom inzicht in de structuur van benzeen. Elias Howe had een nachtmerrie die hem hielp de naaimachine uit te vinden. De schrijfster Mary Wollstonecraft Shelley droomde haar roman “Frankenstein” bij elkaar. Evenals Robert Louis Stevenson zijn “Dr. Jekyll en Mr. Hyde”. Stephen King schreef diverse bestsellers naar aanleiding van dromen. Stephanie Meyer vond haar inspiratie voor de “Twilight-serie” in een droom. Marten Toonder besloot zijn baan op te zeggen om zich aan de stripverhalen over Oliver B. Bommel en Tom Poes te wijden vanwege een droom. En ook van W.F. Hermans wordt gezegd dat hij zijn inspiratie uit dromen haalde. De popsong “Yesterday” van Paul McCartney kwam tot stand door een droom. Evenals “The Lazarus Heart” van Sting, de prelude van “Das Rheingold” van Wagner en het thema van “Die Zauberflöte” van Mozart. Ook Barry Hay, de voorman van The Golden Earring, heeft laten weten zijn muzikale ideeën meestal op te doen via dromen.
Opmerkelijk is dat Ronald en Maresca van der Molen aanraden om romans als “De kronieken van Narnia” van C.S. Lewis of de trilogie “The Lord of the Rings”van J.R.R. Tolkien te lezen om je intuïtieve denken te oefenen.

Boodschap
De schrijvers stellen dat er twee soorten dromen zijn: verwerkingsdromen en dromen met een boodschap. Dromen met een boodschap kunnen een rechtstreeks dan wel een symbolisch karakter hebben. Aan de hand van allerlei voorbeelden uit de Bijbel en verhalen uit het dagelijkse leven laten ze het verschil zien: een bakker uit Haarlem die het recept voor ‘goddelijke’ chocola in zijn dromen doorkrijgt (www.chocolateriepierre.nl), een jongen die een droom krijgt waarin God laat weten dat Hij hem vasthoudt, waarna hij allerlei uitvalsverschijnselen krijgt vanwege een tumor in zijn hoofd die later op raadselachtige wijze verdwijnt, moslims die christen worden nadat ze gedroomd hebben over Jezus (www.isaruhallah.nl). Een aantal Bijbelteksten in verband met dromen: “… Alleen God weet wat dromen betekenen…” (Genesis 40:8), “… De woorden van de levende God zijn krachtig. Ze dringen diep door in ons hart, nog dieper dan een scherp zwaard. Want God weet wat ons van binnen bezighoudt. En Hij beoordeelt onze gedachten en verlangens. God ziet iedereen. Niets en niemand blijft voor Hem verborgen. Vergeet dat niet, want Hij zal over ons rechtspreken…” (Hebreeën 4:12-13), “…God schenkt het zijn vrienden in hun slaap…” (Psalm 127:3), “… Goede raad ligt op de bodem van een mensenhart, als water in een diepe put, wie inzicht heeft, weet eruit te putten…” (Spreuken 20:5), “… Ik prijs de HEER die mijn leidsman is, zelf ’s nachts spoort mijn hart mij daartoe aan…” (Psalm 16:7), “… God spreekt wel, op allerlei manieren, maar mensen merken het niet. Hij spreekt tegen mensen in dromen, als ze diep slapen, of bijna wakker zijn. God geeft mensen raad in hun dromen, en Hij waarschuwt ze. Hij wil niet dat mensen kwaad doen, of dat ze zichzelf te belangrijk vinden. Want God wil niet dat mensen jong sterven, Hij wil hen beschermen tegen de dood…” (Job 33:14-18) en “… Ik zal mijn geest uitgieten over al wat leeft. Jullie zonen en dochters zullen profiteren, oude mensen zullen dromen dromen, en jongeren zullen gezichten zien…”(Joël 3).

Wie we (kunnen) zijn

De ervaring is dat ongeveer 95 procent van alle dromen betrekking hebben op jezelf. En wat betreft de uitleg, diep in je hart voel je vanzelf of die goed is, want de droom is altijd een bevestiging van wat je ergens allang weet, volgens een deskundige.
De schrijvers laten zien hoe je aan de slag kunt gaan met een droomdagboek. Om de boodschap van een droom te ontdekken werken ze met een aantal stappen. Het gaat achtereenvolgens om het opschrijven van de activiteiten in een droom. Daarnaast over de emoties die je daarbij ervoer. Vervolgens om het beschrijven van de symbolen (mensen, dieren, getallen, omgevingen, namen, voorwerpen) die in een droom voorkomen. Dan kun je de droom ook nog interpreteren op object- en subjectniveau. Op objectniveau gaat het om wat je meemaakt, op subjectniveau gaat het om je innerlijk. Wat ik zelf wel heel bijzonder vind, is dat op subjectniveau de mensen in je droom eigenlijk altijd symbool staan voor eigenschappen van jezelf. Omdat een droom over het algemeen gaat over wat er op dit moment in jouw leven speelt is het belangrijk om de droom in zijn context te bekijken. Een droom is ook altijd heel persoonlijk: een hond kan van jou iets heel anders symboliseren dan voor je buurman. Tenslotte; als we begrijpen wat de bedoeling is van een droom, is het aan ons wat wij daarmee doen.
Aan het eind van ieder hoofdstuk zijn een aantal vragen en/of opdrachten opgenomen zodat het boek goed kan worden gebruikt in gespreksgroepen.

Conclusie: God maakt ons in dromen niet allen duidelijk wie we zijn, maar ook wie we kunnen zijn. Dat is een buitengewoon fascinerende boodschap.

Uitgave: Gideon – 2015, 168 blz., ISBN 978 905 999 088 3, € 14,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

woensdag 4 november 2015

De glazen stolp – Sylvia Plath


“Jij zegt het” - zie mijn vorige blog - maakte dat ik “De glazen stolp” heb herlezen. Ik was compleet vergeten hoe humoristisch Plath is. Ondanks alles. Het schonk me dezelfde aparte ervaring als de boeken van Rachel Joyce (“De onwaarschijnlijke reis van Harold Fry” en “Het liefdeslied van Queenie”): ze passen als een ritssluiting in elkaar.

Coming-of-age

Sylvia Plath pleegde op 11 februari 1963 zelfmoord. Half januari was haar schrijnende roman “The Bell Jar” (De glazen stolp) uitgekomen. Dit zegt Ted Hughes er in “Jij zegt het” over: “… Ze hoopte als Victoria Lucas flink aan het boek te verdienen, zei ze, en leek niet gebukt te gaan onder scrupules over de meedogenloze portretten van haar moeder, weldoensters en vrienden die nu door iedereen gelezen konden worden. Ze verzweeg dat de roman door haar Amerikaanse uitgever was afgewezen en dat – met uitzondering van de minst agressieve – ook nagenoeg alle Ariel-gedichten retour gezonden waren. Vermagerd en bleek stond ze daar, met de geschiedenis van haar eerste zelfmoord in handen, terwijl ze de signalen probeerde te negeren dat de geschiedenis bezig was zich te herhalen en ze opnieuw de greep op de werkelijkheid en zichzelf kwijtraakte…”. Hij maakt zich zorgen over de reacties die het boek zal oproepen en heeft medelijden met de moeder van Sylvia. Niet dat hij zo gek is op zijn schoonmoeder, maar niet één moeder verdient het om zo genadeloos neergezet te worden, vindt hij. En dat is nu juist wat Sylvia Plath over haar depressie duidelijk maakt in “De glazen stolp”, denk ik: het onvermogen om te voelen. Het is niet alleen een boek over ziek-zijn, maar ook een schitterende coming-of-age-roman over een hoogbegaafd meisje dat tijdens haar studie gewend is alleen maar negens en tienen te halen. Mijn hart krimpt ineen over wat ze over de stoet aan vriendjes schrijft. Het is alsof haar alter ego, Esther Greenwich, door een onoverbrugbare kloof gescheiden is van iedere ander. Alsof ze op een ijsschotst langzaam de koude zee opdrijft. Ze kan niet liefhebben. Ze kan hoogstens iemand vertrouwen: haar vrouwelijke psychiater dr. Nolan bijvoorbeeld. Meer niet.

Stigmata
“De glazen stolp” begint met het verhaal over de executie van een joods echtpaar met twee jonge kinderen, de Rosenburgs, in de snikhete zomer van 1953. Ze werden beschuldigd van spionage van atoomgeheimen voor de communisten. De negentienjarige Esther alias Sylvia zit in New York omdat ze een gastschrijverschap heeft gewonnen voor een modeblad. Ze weet dat er iets mis is, want ze kan nergens anders meer aan denken. Ted Hughes vertelt in “Jij zegt het” dat Sylvia op de dag van de elektrokuties ziek en kotsmisselijk de eetzaal van het hotel betrad (Esther: “… Dit hotel – Hotel Amazon – was alleen voor vrouwen, en de meesten waren meisjes van mijn leeftijd met rijke ouders die er zeker van wilden zijn dat hun dochters ergens zaten waar de kerels niet bij ze konden…”) en was uitgevallen tegen de onverschillige ontbijters: “… Hoe ze in godsnaam op een moment als dit konden eten. Of ze niet wisten dat over een uur de hersens van een man en een vrouw net zo gaar waren als de gebakken eieren op hun bord…”. Alsof ze een voorgevoel had van haar eigen naderende elektroshockbehandelingen. Ze liep de ondergrondse in, ging op een bank zitten, en precies op het uur waarin de beulen het lot van de zondebokken voltrokken, verschenen op haar blote armen rode striemen van aaneengesloten blaasjes die zich langzaam een weg naar haar hart baanden. Hughes: “… Het bloed vergiftigd door medelijden, angst en afschuw…”. Ik bedacht dat als Sylvia Plath gelovig was geweest, ze waarschijnlijk met stigmata had rondgelopen.

Hilarisch

Esther zou zielsgelukkig moeten zijn met haar luxe baantje. Het doet haar niets. De andere uitverkorenen vindt ze verveelde, domme, verwende trutten. Haar cheffin mag ze wel:
“… J.C. had hersens, dus haar gemene tronie deed er niet zoveel toe. Ze kon meer dan één taal lezen en kende alle schrijvers van kwaliteit op haar terrein. Ik probeerde J.C. voor te stellen zonder haar stijve kantoorpak en zakenlunch-hoed, en in bed met haar dikke man, maar het wilde me gewoon niet lukken. Ik had het altijd vreselijk te kwaad als ik me mensen in bed voor probeerde te stellen…”. Sylvia Plath schrijft ongelooflijk hilarisch – iets waar je Connie Palmen niet van kan betichten – over hoe Esther met een collega-schrijfster stiekem aan de boemel gaat. Ze vissen een paar kerels op: “… Doreen zei geen stom woord; ze zat alleen maar met haar kurken onderzettertje te spelen en stak ten slotte een sigaret op, maar de man scheen het niet erg te vinden. Hij zat naar haar te staren op de manier waarop ze in de dierentuin naar de grote witte ara staren in de hoop dat hij iets menselijks gaat zeggen…”. Over de wodka die ze drinkt: “… Het smaakte nergens naar, maar het gleed regelrecht als een degenslikkersdegen mijn maag in en maakte dat ik me machtig en goddelijk voelde…”. En over dat ze altijd zoveel wil zien als ze maar kan: “… Ik hield ervan om mensen in kritieke situaties gade te slaan. Als ik ergens naar een verkeersongeluk of een straatgevecht of een baby op sterk water in een stopfles kon kijken, dan nam ik de tijd en keek zo scherp dat ik het nooit meer vergat. Ik kan wel zeggen dat ik op die manier een hoop dingen heb geleerd die ik anders nooit geleerd zou hebben, en zelfs als ze me verbaasden of deden walgen liet ik dat nooit merken maar deed alsof ik allang wist dat de zaken zo stonden…”.

Eten
Terwijl zo ongeveer iedereen om haar heen aan de lijn doet, kan Esther eten wat ze wil, zonder een grammetje aan te komen. “…Ik weet niet precies waarom, maar er is bijna niets waar ik zo veel om geef als om eten…”, bekent ze. Voordat ze naar New York kwam was ze nog nooit in een echt restaurant geweest; daar doet ze niet anders: “… De aanblik van al die bergen eten in die keukens maakte me duizelig. Niet dat we thuis tekort kwamen, alleen braadde mijn grootmoeder altijd van die karige boutjes en karige gehaktrolladetjes en had ze de gewoonte om zodra je de eerste hap in je mond wilde steken te zeggen: ‘Ik hoop dat het je smaken mag, het heeft één drieënzestig het pond gekost,’ wat mij altijd het gevoel gaf dat ik als het ware centen zat te eten in plaats van het zondagse vlees…”. En even verder: “… Ik had ontdekt, na veel uiterste benauwenis over het juiste gebruik van verschillende lepels, dat je aan tafel ongestraft iets verkeerds kunt doen, als je het maar doet met een zekere arrogantie, alsof je er niet aan twijfelt of je doet het zoals het hoort; niemand zal denken dat je ongemanierd of slecht opgevoed bent…”, en vervolgens begint ze een heel verhaal over een dichter die ongegeneerd zijn sla met zijn handen at alsof dat de meest vanzelfsprekende en logische manier van doen was. Ze vertelt hoe ze tijdens een lunch met een deftige weldoenster die haar beurs betaalt haar eerste vingerkommetje ziet: “… In het water dreven een paar kersebloesems rond, en ik dacht dat het wel een soort heldere Japanse dessert-soep zou zijn en at het kommetje tot het laatste knisperende bloesempje leeg. Mevrouw Guinea zei geen woord, en pas veel later, toen ik een rijk meisje dat ik op College kende van de maaltijd vertelde, kwam ik erachter wat ik gedaan had…”.

Jongens
Ze heeft min of meer verkering met een student medicijnen uit de kerk: “… Enfin, het hele derdejaarsbal lang behandelde Buddy mij als een kennis of nichtje. We dansten de hele tijd een kilometer van elkaar af, tot hij onder het zingen van ‘Auld Lang Syne’ plotseling zijn kin boven op mijn hoofd legde, alsof hij doodmoe was…”. Ze wil het uit maken, maar hij komt met tbc in een sanatorium terecht, wat ze zo zielig vindt dat ze besluit te wachten tot hij beter is. Ze vertelt hoe ze net zolang aan zijn kop zeurt tot hij haar het ziekenhuis laat zien waar hij stage loopt. Ze krijgt een witte jas aan en mag toekijken hoe Buddy en zijn vrienden in lijken staan te snijden: “… Die lijken hadden zo weinig van mensen weg dat het me totaal niets deed. Ze hadden een stijve, leerachtige, paars-zwarte huid en ze roken naar oude inmaakpotten…”. De enige keer dat ze een luchtsprong maakt is als ze met haar elleboog op de maag van een lijk leunt om te zien hoe Buddy een long ontleedt, en een branderig gevoel onder haar elleboog krijgt: “… het kwam bij me op dat het lijk nog wel half kon leven, aangezien het nog warm was, en dus vloog ik met een kreetje van mijn kruk af…”. Buddy legt uit dat het door het conserveringsmiddel komt. In het begin van “De glazen stolp” praat ze met heel wat minder bravoure over het voorval. Nog weken lang blijft het hoofd van dat lijk – of wat ervan over is – voor haar opdoemen: “… en al gauw voelde ik me alsof ik dat dode hoofd aan een touwtje met me meedroeg, als een soort zwarte, neusloze, naar azijn stinkende ballon…”. Buddy laat haar ook bij een gecompliceerde bevalling: “… Eigenlijk zou je dit niet mogen zien …”, mompelt een collega in haar oor, “… Je zult nooit meer een kind willen. Ze zouden vrouwen niet moeten laten toekijken. Dat wordt nog eens de ondergang van de mensheid…”. Ze krijgt een hekel aan Buddy als hij opbiecht dat hij met een serveerster aan de rol is geweest, terwijl hij zich voordoet als de meest reine persoon op aarde. Niet om het feit zelf, maar omdat hij niet het lef in zijn donder heeft daar rond voor uit te komen. Het is de tijd net voor de seksuele revolutie. Voor Esther bestaan er maar twee soorten mensen: zij die wel en zij die niet van wanten weten. Om quitte te staan besluit ze dat ze haar maagdelijkheid ook wil verliezen; maar het valt niet mee om daar een geschikte persoon voor te vinden. Geanimeerd vertelt ze hoe ze een jongen treft die totaal gedesillusioneerd is op seksueel gebied, en heeft besloten ‘hoogstaande’ meisjes zoals zij met geen vinger aan te raken en voor zijn ‘dierlijke’ behoeften voortaan naar de hoeren te gaan. Met een andere jongen belandt ze wel in bed, maar ze hebben zoveel gedronken dat ze met al hun kleren aan naast elkaar in slaap vallen. Gaandeweg het boek komt ze erachter dat er ook nog zoiets als lesbisch-zijn bestaat: “… ‘Ik snap niet wat vrouwen in andere vrouwen zien’, vertelde ik dokter Nolan die middag tijdens ons gesprek. ‘Wat ziet een vrouw nu in een vrouw dat ze niet ziet in een man?’ Dokter Nolan zweeg even. Toen zei ze: ‘Tederheid’. Daar had ik niet van terug…”. Over getrouwde huisvrouwen en kinderen heeft ze nogal gemengde gevoelens – waarschijnlijk dat de feministen “De glazen stolp” later daarom adopteerden. Als ze besluit het lot in eigen hand te nemen en in de wachtkamer van een vrouwenarts zit voor een pessarium: “… Ik rook een mengeling van babyvoeding en zure melk en naar zoutevis stinkende luiers en voelde me treurig en vertederd. Wat vonden al die vrouwen om me heen het krijgen van kinderen gemakkelijk! Waarom was ik zo onmoederlijk en anders? Waarom kon ik niet dromen van een leven gewijd aan de ene vette, drenzende baby na de andere, zoals Dodo Conway?...”. Uitgerekend Esther belandt na haar ontmaagding met een bloeding op de eerste hulp: een lot van één op de miljoen!

Psychische neergang
Pas na een bladzij of honderd begint Sylvia Plath te schrijven over Esthers psychische neergang: alsof ze er een enorme aanloop voor nodig heeft. Ze vertelt dat ze zich na haar negende amper meer gelukkig heeft gevoeld. Ze vertelt hoe ze alleen nog maar kan huilen als ze op de redactie van het modeblad een foto van haar willen maken. Hoe ze op haar laatste feestje iemand zo woedend maakt dat ze een klap oploopt waardoor ze een bloedneus krijgt. Ze laat het bloed op haar wangen zitten als een soort merkteken van een zieke indiaan, en vindt het raar dat iedereen haar aanstaart als ze de volgende dag op de trein naar huis stapt. De avond ervoor heeft ze op het dak van het hotel in New York al haar kleren als vleermuizen weg laten vliegen. Eenmaal thuis kan ze niet in beweging komen, niet eten, niet slapen, niet lezen. Wekenlang loopt ze in dezelfde kleren rond en wast ze zich niet. Tenslotte stuurt haar moeder haar naar de huisarts. Ze wordt doorverwezen naar een psychiater die haar onvoorbereid en onverdoofd onderwerpt aan een elektroshockbehandeling. Ze beschrijft het volkomen emotieloos; maar het moet een enorme impact hebben gehad. Daarna wil ze alleen nog maar dood. Ze loopt rond met scheermesjes, ze probeert zich op te hangen, ze loopt de zee in. Ze vraagt aan een bewaker bij een gevangenis wat je moet doen om daar te belanden. Ze leest het enige wat nog tot haar door lijkt te dringen: roddelbladen met artikelen over mensen die zelfmoord pleegden en psychologieboeken die verklaren dat ze een ongeneeslijk zwaar geval is. Ze denkt erover lid te worden van de katholieke kerk: “… Ik wist dat katholieken het een vreselijke zonde vonden als je je van kant maakte. Maar als dat zo was, wie weet hadden ze dan ook wel een goede manier om het me uit mijn hoofd te praten…”. Tenslotte wurmt ze zich, zoals bekend, in de kruipruimte van haar ouderlijk huis met vijftig slaappillen van haar moeder en een fles water. Ze wordt gevonden. Haar moeder gelooft niets van het briefje dat ze op tafel heeft gelegd met de mededeling dat ze een eind is gaan wandelen. Daarna belandt ze in het ziekenhuis en in een inrichting waar ene dokter Noland haar weer op de rails krijgt. Ze vertelt over het leven op een psychiatrische afdeling, de andere gekken, de insulinekuren en de shocktherapie die ditmaal wel helpt. Zonder veel gevoel. Haar Silvia Witteman-achtige humor is weg.
Ik ben blij dat Connie Palmen me heeft laten weten dat Sylvia Plath later in ieder geval toch nog haar grote liefde is tegengekomen in Ted Hughes. Voor zolang het duurde. Iemand die haar bovendien stimuleerde en uitdaagde.

Uitgave: De Bezige Bij – 2014, vertaling René Kurpershoek, 288 blz., ISBN 978 902 348 264 2, € 24,90
Rechtstreeks bestellen: klik hier