Menu

dinsdag 23 augustus 2022

De grote Gatsby – F. Scott Fitzgerald

 


Verder met de literatuurlijst van Michiko Kakutani – zie hier. Net toen de door ayatollah Khomeini vogelvrij verklaarde schrijver Salman Rushdie werd neergestoken, las ik “Lolita lezen in Teheran” (2003).  Daarin vertelt hoogleraar Engelse literatuur Azar Nafisi (1948) hoe ze met zeven studentes bij haar thuis een clandestiene boekenkring opzet, als het aan de universiteit van Teheran wordt verboden westerse letterkunde te doceren. Ze beschrijft haar erudiete verhaal aan de hand van een aantal klassiekers uit de wereldliteratuur. Om dieper in haar werk door te kunnen dringen, besloot ik de boeken die ze voor het voetlicht haalt  zélf te lezen (achterin staat een af te vinken lijstje). Ik heb lang nagedacht over waarom de literaire kritiek binnen haar club mij zo intrigeert. Ik denk dat het vooral komt door de moslimachtergrond. Ze spiegelen de boeken aan hun religieuze normen en waarden. Dat wikken en wegen is iets waar ik vanuit mijn christelijke achtergrond natuurlijk ook altijd deels bewust, deels onbewust mee bezig ben. Het is de bril waardoor een gelovige nu eenmaal kijkt. Mijn eerste boek: “De grote Gatsby” (1925), het oerromantische hoogtepunt uit het oeuvre van F. Scott Fitzgerald (1896–1940). Kakutani heeft het ook op haar lijst staan en benadrukt vooral de kleur groen, die in het boek symbool staat voor het najagen van de American Dream.

 

Daisy

Het verhaal moet even op gang komen. Een zomer aan de Amerikaanse oostkust in de ‘roaring twenties’. Nick Carraway, telg uit een welgestelde familie, betrekt er na zijn afstuderen aan de Yale Universiteit in New Haven en deelname aan de Eerste Wereldoorlog, een ‘verweerde bordkartonnen bungalow’, ‘een kleine belediging voor het oog’ op Long Island, om ervaring op te gaan doen in de obligatiehandel te New York. Zijn stulpje staat tussen een paar enorme panden op een eivormige landtong, West Egg, aan een meer: het domein van de ‘nieuwe rijken’. Aan de overkant bevindt zich het East  Egg van de ‘oude rijken’ (over de rivaliteit tussen beide groepen hoef ik verder niet te reppen, denk ik), waar hij een bezoek brengt aan een oude medestudent. De schatrijke rugbyspeler Tom Buchanan en zijn vrouw Daisy, een achter-achternicht. Daisy blijkt een nogal uitgelaten vogel. Ze  is “… ver-verlamd van vreugde…” door Nicks verschijning. Nee, werkelijk, er is niemand op de hele wereld die ze zó graag ziet. Komt dat even goed uit! Er ligt nóg een jongedame op de bank: golfkampioene Jordan Baker. Daisy noemt mompelend haar naam: “… Ik heb horen zeggen dat Daisy’s mompelen er alleen toe diende om mensen dichter naar haar toe te trekken; een niet ter zake doende aanmerking die geen afbreuk deed aan het charmante ervan…”. En even verder: “… er klonk een zweem van opwinding in haar stem die mannen die om haar gegeven hadden niet licht vergaten: een onweerstaanbare zangerigheid, een gefluisterd ‘Luister’. Een belofte dat ze zo pas nog vrolijke, opwindende dingen gedaan had en dat er vrolijke, opwindende dingen in het komende uur in het verschiet lagen…”. Nick vertelt dat een dozijn mensen uit Chicago, waar hij net vandaan komt, haar laat groeten: “… ‘Missen ze me?’ riep ze opgetogen. ‘De hele stad is desolaat. Van alle auto’s is het linker achterwiel zwart geschilderd als een rouwkrans, en de hele nacht stijgt er een aanhoudend geweeklaag op langs de north shore.’ ‘Wat heerlijk! Laten we teruggaan, Tom. Morgen meteen!’…”.

 

Groen licht

De taal dan wel vertaling  is werkelijk prachtig. Tom Buchanan drijft Nick naar de eetkamer “… alsof hij een damschijf naar een ander vakje schoof…”. De golfkampioene zet zich geeuwend aan tafel “… alsof ze in bed kroop…”. Daisy, die de aandacht vestigt op haar zere pink, waarvan de knokkel bont en blauw ziet: “… ‘Jij heb ’t gedaan, Tom,’ zei ze beschuldigend. ‘Ik weet dat je het niet met opzet gedaan hebt, maar je hebt ’t wel gedaan. Dat komt ervan als je met een bruut van een man trouwt, een grote, lompe bonk van een -’ ‘Lomp, ik haat dat woord,’ protesteerde Tom gepikeerd, ‘zelfs uit gekheid.’ ‘Lomp,’ hield Daisy vol…”. Tom profileert zich als een horkerige, autoritaire racist, die boeken leest over hoe zwarten op het punt staan de dominante witte noorderlingen te verzwelgen. Als hij naar de telefoon wordt geroepen en Daisy achter hem aan vliegt, laat de golfkampioene een waarschuwend ‘Sst!’ horen wanneer Nick iets wil zeggen. Schaamteloos probeert ze op te vangen wat er rond de eetkamer gebeurt. Tot haar immense verbazing constateert ze dat Nick niet weet dat Tom een liefje buiten de deur heeft (Toms maîtresse blijkt even verderop de ordinaire vrouw van een garagehouder te zijn, een arme sloeber die “… onmiddellijk opging in de cementkleuren…” van zijn kantoortje. Ze “… liep door haar echtgenoot heen alsof hij een geestverschijning was…”). In een onbewaakt ogenblik zegt Daisy triestig tegen Nick dat ze hoopt dat haar driejarige dochtertje een ‘mooi dom gansje’ zal worden, want dat is verreweg het beste voor een meisje in deze vreselijke wereld, waarin ze alles al gezien en gedaan heeft. Meent ze dat nou? Een seconde later spot ze met een zelfvoldane grijns: wat bén ik toch mondain! Als Nick naar huis gaat, staat het echtpaar in een “… vrolijk vierkant van licht…”. Thuis loopt hij nog even de tuin in waar hij zijn geheimzinnige buurman, de omhooggevallen miljonair Gatsby ontwaart, die in het donker zijn armen uitstrekt naar “… één enkel groen lichtje, heel klein en heel ver weg, dat misschien een lichtbaak was aan het rond van een aanlegsteiger…”. Daar heb je het al!

 

Feestbeesten

Nicks buurman geeft in de weekenden geweldige feesten, vol glitter en glamour, waar heel de jetset uit de omgeving onuitgenodigd op af stuift. Alleen Nick krijgt een officiële invitatie. Hij probeert er via de feestbeesten achter te komen wie die Gatsby eigenlijk is, maar niemand kan hem dat precies vertellen. Er wordt veel over hem geroddeld: hij zou een gewezen Oxford-student zijn, hij zou in de misdaad zitten, hij zou een Duitse spion zijn geweest, hij zou iemand hebben vermoord, hij zou een dranksmokkelaar zijn (let wel: de ‘Jazz Age’ zijn de jaren van de drooglegging). Fitzgerald beschrijft op een weergaloze manier hoe de stemming, naarmate er meer gezopen wordt, steeds rumoeriger, uitbundiger en stompzinniger wordt en tenslotte vervalt in een ruzieachtige sfeer. Op het feest stuit Nick weer op de golfkampioene. Is ze te ‘slecht’ om mee aan te pappen? “… Het verveelde hooghartige gezicht dat ze de wereld toewendde, verborg iets – de meeste poses verbergen iets…”. En ja, ze laat een geleende cabriolet met de kap omlaag in de regen staan, waar ze zich met een leugen van afmaakt. Ze voorkomt ternauwernood een mediarel door fout spel. Ze vermijdt instinctief schrandere, uitgeslapen mannen. En ze is een gevaar op de weg, maar ze vertrouwt erop dat anderen voorzichtiger zijn: “… ‘Ze zullen wel voor me uit de weg blijven,’ hield ze vol. ‘Er zijn er twee nodig om een ongeluk te maken.’…”. Er is maar één conclusie mogelijk: “… Ze was ongeneeslijk oneerlijk…”. Niet dat het hem wat kan schelen. En prompt daarna: “… Iedereen verdenkt zichzelf van ten minste een van de hoofddeugden, en dit is de mijne: ik ben een van de weinige eerlijke mensen die ik ooit heb gekend…”. Pas als de avond al een flink eind op dreef is, komt Nick tegenover iemand van zijn leeftijd te zitten, die tot zijn verbazing zijn gastheer zegt te zijn, en hem joviaal uitnodigt voor een tochtje met zijn nieuwe watervliegtuig.   

 

Goed en fout

Naarmate het verhaal vordert, onderzoekt Fitzgerald het thema ‘goed en fout’ steeds dieper. Gatsby neemt Nick mee naar een restaurant waar hij kennis maakt met iemand die “… destijds in 1919 de uitslag van de World Series ritselde…”. Natuurlijk weet Nick dat dat honkbalkampioenschap doorgestoken kaart was, maar nu wordt hij wel héél rigoureus met zijn neus op de feiten gedrukt: “… Het was nooit bij me opgekomen dat één man met het vertrouwen van vijftig miljoen mensen kon spelen – met de doelgerichtheid van een inbreker die een brandkast kraakt. ‘Hoe kwam hij ertoe dat te doen?’ vroeg ik na een ogenblik. ‘Hij zag eenvoudig zijn kans.’ ‘Waarom zit hij niet in de gevangenis?’ ‘Hij valt nergens op te pakken, kerel. Het is een hele slimme vent.’…”. De golfkampioene vertelt dat ze Daisy de dag voor haar bruiloft met een brief in haar ene hand en een fles Sauternes in haar andere hand, zo ‘blauw als een aap’ op haar hotelbed aantrof, terwijl ze haar huilend meedeelde dat ze ‘van gedachte was veranderd’. Ze haalde haar moeders kamenierster erbij, deden de deur op slot, stopten haar in een ijskoud bad, gaven haar ‘geest van salmiak’ en haakten haar weer in haar japon. De volgende dag trouwde Daisy zonder een spier te vertrekken met Tom Buchanan en vertrok voor drie maanden naar de Stille Zuidzee om stapelverliefd terug te komen. Een tijdje later kreeg haar wettige echtgenoot een auto-ongeluk waarbij een kamermeisje uit het Santa Barbara Hotel, die bij hem in de auto zat, een gebroken arm opliep. Gatsby biecht op dat hij in zijn vorige leven wat met Daisy heeft gehad. Hij kan haar niet vergeten. Hij is bezeten van haar. Het huis heeft hij alleen gekocht omdat Daisy aan de overkant van de baai woont. Tevergeefs hoopte hij dat ze ooit op één van zijn losbandige feesten zou binnenwaaien. Het wordt tijd voor zwaarder geschut: of Nick haar niet eens kan uitnodigen voor de thee, en of hij dan langs mag komen.

 

Crazy Love

Ik ben vanwege de manier waarop Fitzgerald vervolgens de gekte van verliefdheid beschrijft uit mijn stoel gerold van het lachen. Nick maakt een afspraak met Daisy. De dag ervoor stuurt Gatsby hem een zee van bloemen en laat hij iemand in de stromende regen Nicks  gras maaien. Als het eindelijk zo ver is, zit Gatsby nagelbijtend van de zenuwen bij Nick in huis. Net als Gatsby er van overtuigd is dat ze niet meer komt, klinkt het geluid van een motor die de oprijlaan in draait: “… We sprongen allebei overeind, en, zelf ook enigszins ontdaan, liep ik naar buiten de tuin in…”. Als Nick met Daisy de woonkamer binnen komt is Gatsby foetsie. “… ‘Nou, dat is raar,’ riep ik uit. ‘Wat is raar?’ Ze draaide haar hoofd om daar er zacht en beschaafd op de voordeur geklopt werd. Ik ging de kamer uit en deed open. Een doodsbleke Gatsby stond, met zijn handen als loden gewichten in zijn jaszakken gestoken, in een plas water mij met een strakke, tragische blik aan te staren. Met zijn handen nog steeds in zijn jaszakken, stevende hij langs me heen de hal in, nam opeens een scherpe bocht alsof hij op rails liep, en verdween de zitkamer in…”. Een tijdje blijft Nick in de gang staan. Omdat hij daar niets te zoeken heeft, gaat hij toch maar met kloppend hart de zitkamer in. Gatsby staat tegen de schoorsteenmantel geleund. Met angstige ogen staart hij naar Daisy, “… die bang maar bevallig op het puntje van een hoge stoel zat. ‘We hebben elkaar al eens eerder ontmoet,’ mompelde Gatsby. Hij wierp me even een blik toe, en deed zijn lippen vaneen in een mislukte poging ze tot een lach te plooien…”. Hij gooit ook nog eens bijna een pendule om. Nick hapt onderhand plaatsvervangend naar adem: “… Mijn eigen gezicht had nu een diepe, tropische zonnebrandkleur aangenomen. Ik kon geen enkele gemeenplaats opdiepen uit de duizend die in mijn hoofd opgeslagen liggen. ‘Het is een oude klok,’ zei ik idioot…”. Daisy zegt dat ze elkaar jaren niet hebben gezien. “… ‘Vijf jaar november aanstaande.’ Het automatisme van Gatsby’s antwoord bracht ons allen minstens een minuut van ons apropos. Mijn vertwijfelde suggestie mee naar de keuken te komen om mij met de thee te helpen, deed hen beiden overeind springen…”. Helaas komt het dienstmeisje als een demon met de thee binnen. “… Gatsby plantte zich in een schemerig hoekje en keek, terwijl Daisy en ik praatten, angstvallig van de een naar de ander met gespannen, trieste ogen. Omdat kalmte echter geen doel op zichzelf was, excuseerde ik me bij de eerste de beste gelegenheid, en stond op. ‘Waar ga je naar toe?’ vroeg Gatsby meteen in paniek. ‘Ik kom zo terug.’…”.  Dat had hij gedacht! Gatsby stormt achter hem aan de keuken in, jammerend dat het allemaal een vreselijke vergissing is. Nick bezweert hem dat hij zich alleen maar genegeerd voelt en Daisy ook, dat hij zich als een klein ventje gedraagt, en dat hij als de wiedeweerga terug moet, daar het bijzonder onbeleefd is om Daisy alleen in de kamer te laten zitten. “… Hij hief zijn hand op om mijn woorden te stuiten, zag me onvergetelijk verwijtend aan, deed voorzichtig de deur open en ging de andere kamer weer in…”.

 

Het spookachtig hart

Nick loopt via de achterdeur de tuin in om onder  een grote zwarte knoestige boom in de stromende regen bij te komen. Na een half uur begint de zon te schijnen en durft hij het aan bij zijn visite te gaan kijken. Het ijs is gelukkig gebroken. Daisy’s gezicht vertoont de sporen van tranen en Gatsby straalt 'een gloed van welzijn uit die de kamer vult': “… ‘O, hallo kerel,’ zei hij. Alsof hij me in geen jaren had gezien. Heel even dacht ik dat hij me de hand zou schudden. ‘Het is opgehouden met regenen.’ ‘O, ja?’ Toen hij besefte waar ik het over had, en merkte dat er tintelende lichtplekken zon in de kamer waren, glimlachte hij als een weervoorspeller, als een extatische beschermheilige van het terugkerende licht, en bracht het nieuws aan Daisy over. ‘Wat zeg je daar wel van? Het is opgehouden met regenen.’…”. Gatsby neemt Daisy en Nick mee voor een rondleiding in zijn huis. Terwijl ze het uitzicht bewonderen: “… ‘Als het niet zo nevelig was, zouden we jouw huis aan de overkant van de baai kunnen zien,’ zei Gatsby. ‘Je hebt altijd een groen licht aan het eind van je aanlegsteiger dat de hele nacht door brandt.’ Daisy schoof eensklaps haar arm om de zijne, maar hij scheen in wat hij zo-even gezegd had verdiept te zijn. Wellicht was het bij hem opgekomen dat de kolossale betekenis van dat licht nu voorgoed verdwenen was. Vergeleken met de grote afstand die hem van Daisy had gescheiden, leek dat licht heel dicht bij haar te zijn, alsof het haar haast aanraakte. Het leek even dichtbij als een ster bij de maan lijkt te zijn. Nu was het weer een groen licht op een aanlegsteiger. Het aantal van zijn magische voorwerpen was met één verminderd…”. En even verder: “… ‘Kom gauw hier!’ riep Daisy bij het raam. Het regende nog steeds, maar in het westen was de donkere lucht uiteen gedreven, en een roze en gouden deken van schuimige wolken hing boven de zee. ‘Kijk nou toch ‘s,’ fluisterde ze, en toen na een ogenblik: ‘Ik zou graag gewoon zo’n roze wolk willen pakken en je erin leggen en je rondduwen.’…”. Nick over Gatsby: “… Er moeten ogenblikken zijn geweest, zelfs die middag, dat Daisy, buiten haar schuld, niet aan zijn dromen beantwoordde vanwege de immense vitaliteit van zijn illusies. Die waren hun eigen leven gaan leiden, los van haar, los van alles. Hij had zich er met een creatieve hartstocht ingestort, er voortdurend iets aan toevoegend, ze opsmukkend met elke bontgekleurde veer die hem toevallig in handen kwam. Geen vuur of frisheid kan het opnemen tegen wat een mens in zijn spookachtige hart kan opgaren…”.

 

Lucht en leegte, alles is leegte

Een tijdje later komen Daisy en haar man naar één van de wilde feesten van Gatsby. Daisy is lekker op dreef: “… ‘Deze dingen winden me zó vreselijk op,’ fluisterde ze. ‘Als je me, wanneer dan ook vanavond, wilt kussen, Nick, laat het me dan weten en ik zal het graag voor je regelen. Je hoeft alleen maar mijn naam te noemen. Of een groene kaart te laten zien. Ik ben groene kaarten aan het uitde-‘ ‘Kijk eens rond,’ stelde Gatsby voor…”. Nick zit aan een bijzonder aangeschoten tafel: “… ‘Hoe voelt u zich nu, juffrouw Baedeker?’ Het meisje tot wie dit gericht was probeerde tevergeefs tegen mijn schouder te hangen. Deze vraag deed haar echter rechtop zitten en ze opende haar ogen. ‘Wa?’ Een grote, zware, slome vrouw, die er bij Daisy op aan had gedrongen om morgen golf met haar te spelen op de plaatselijke golfclub, nam het voor juffrouw Baedeker op: ‘O, ’t gaat alweer een stuk beter met haar. Wanneer ze een stuk of zes coktails gedronken heeft, begint ze altijd zo te schreeuwen. Ik heb haar al zo vaak gezegd dat ze er vanaf zou moeten blijven.’ ‘Ik blijf er ook vanaf,’ verzekerde de beschuldigde onoprecht. ‘We hoorden je gillen, dus zei ik tegen dokter Civet hier: “D’r is iemand die je hulp nodig heeft, Doc.” ‘ ‘Ze is je vast en zeker heel dankbaar?’ zei een andere vriend, niet erg erkentelijk, ‘maar je hebt haar jurk drijfnat gemaakt toen je haar hoofd in het zwembad stak.’ ‘Als er iets is waar ik de pest aan heb, dan is het wel om m’n hoofd in een zwembad gestoken te krijgen,’ mompelde juffrouw Baedeker. ‘Een keer in New Jersey lieten ze me bijna verdrinken.’ ‘Dan moet je ook van de drank afblijven,’ was dokter Civets tegenzet. ‘Dat moet jij nodig zeggen!’ viel juffrouw Baedeker tegen hem uit. ‘Je handen trillen. Ik zou me nooit door jou laten opereren!’ Zo ging het daar toe…”. Enfin, Daisy gruwt van West Egg en haar nieuwe rijken die zich laten voortdrijven "... langs de kortste weg van niets naar niets...". Gatsby heeft heel goed in de gaten dat Daisy haar neus ophaalt voor het lunapark waar ze in verzeild is geraakt. Vanaf dat moment stopt hij dan ook abrupt met feesten: “… De hele karavanserai was dus als een kaartenhuis ingestort door de afkeuring die hij in haar ogen had gelezen…”.

 

Atrofie van de ziel

Op een gegeven moment besluiten alle hoofdpersonages op een dag die zindert van de hitte met elkaar te gaan fuiven in de stad, waar het tot een uitbarsting komt die eindigt in ongeluk, moord en doodslag. Gatsby delft op grootse wijze het onderspit. Zijn zogenaamde vrienden laten hem stuk voor stuk vallen: “… Het was allemaal erg onachtzaam en nonchalant en verward. Het waren onachtzame mensen, Tom en Daisy – ze maakten dingen en mensen kapot en trokken zich dan weer terug in hun geld of in hun onmetelijke onachtzaamheid, of wat het dan ook mocht zijn dat hen bij elkaar deed blijven, en lieten andere mensen de troep opruimen die ze hadden gemaakt…”. Je zou denken dat er in het verdorven milieu waar Fitzgerald over schrijft geen enkele notie van God of gebod over is gebleven, maar een enorm billboard met het portret van een oogarts roept verborgen echo’s op: “… ‘Ik sprak met d’r,’ prevelde hij, na lang stilzwijgen. ‘Ik zei tegen d’r dat ze mij dan misschien voor de gek kon houden, maar God zeker niet. Ik nam haar mee naar het raam’ – moeizaam kwam hij overeind en liep naar het raam achter en leunde met zijn gezicht tegen de ruit gedrukt – ‘en ik zei “God weet precies wat je uitgespookt hebt, er is niets wat ie niet weet. Je mag mij dan voor de gek houden, maar God kan je niet voor de gek houden!” ’ Michaelis, die achter hem stond, zag met schrik dat hij naar de ogen van dokter T.J. Eckleburg keek, die zo-even, bleek en gigantisch, uit de zich oplossende nacht waren opgedoken. ‘God ziet alles,’ herhaalde Wilson. ‘Da ’s een reclamebord,’ verzekerde Michaelis hem…”. En als de dood aan de deur klopt: “… Je zou een kerk moeten hebben, George, voor tijden als deze…”. Op het eind van het boek, als Nick schoon genoeg heeft van het eiland en op het punt staat het voorgoed te verlaten, mijmert hij over het verleden waarin het zich in al zijn weligheid aan de ogen van Nederlandse zeelieden had ontvouwd: “… een frisse, groene borst van de Nieuwe Wereld…”. In hun kielzog kwamen de graaiers die rücksichtslos de grote Amerikaanse droom najoegen: “… Gatsby geloofde in het groene licht, de orgiastische toekomst die jaar op jaar voor onze ogen terugwijkt. Ze ontglipte ons toen, maar dat doet er niet toe – morgen zullen we harder lopen, onze armen verder uitstrekken… En op een mooie dag -…”. Waarom blíjven we maar geloven dat geld gelukkig maakt? Al meer dan honderd jaar beschrijft de Westerse literatuur, op weliswaar schitterende wijze, hoe wij lijden aan atrofie van de ziel.

 

Uitgave:  LJ Veen Klassiek – 2017 (druk 6), vertaling Susan Janssen, 208 blz., ISBN 978 902 041 549 0, € 12,50

Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten