Menu

dinsdag 17 oktober 2017

Mijn beloofde land – Ari Shavit


Subtitel: De triomf en tragedie van Israël

Toen ik op een leeskring met een groep mensen discussieerde over “Het recht op terugkeer” van Leon de Winter (zie mijn vorige blog) realiseerde ik me hoe weinig ik eigenlijk van het huidige Israël af weet. Een docent geschiedenis adviseerde “Mijn beloofde land” te lezen. Ari Shavit (1957) is een gerenommeerde Israëlische columnist en schrijver. De in Rehovot (Israël) geboren Shavit diende als paratroeper in het Israëlische leger en studeerde filosofie aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem. In de jaren tachtig van de vorige eeuw schreef hij voor het progressieve weekblad ‘Koteret Rashit’, in de jaren negentig was hij voorzitter van de ACRI (Assocation for Civil Rights in Israel) en in 1995 versterkte hij de gelederen van het dagblad ‘Haaretz’, waar hij lid is van de hoofdredactie. Shavit is ook een vooraanstaande commentator bij de Israëlische publieke omroep (tv). Hij is getrouwd, heeft een dochter en twee zoons, en woont in Kfar Smariahu. “Mijn beloofde land” bestaat uit zeventien zeer persoonlijke reportages met een hier en daar wat melodramatische ondertoon (iets wat Leon de Winter ook al niet ontzegd kan worden – is dat Joden eigen?). Ik zal ze allemaal even nagaan.

Kolonisatie?

Het boek begint met een verhaal over een verre stamvader van de schrijver, de jurist Herbert Bentwich, een Britse zionist die in 1897 een romantische reis door het Heilige Land maakt: “… Mijn overgrootvader wil geen land bezetten en een staat stichten; hij wenst God te ontmoeten…”. De stateloze Joden hebben tot dan toe kunnen overleven door de twee grote G’s: God en Getto. Maar God raakt uit het zicht en de muren van het getto storten in. Aan de ene kant wordt de niet-orthodoxe Joodse beschaving ondermijnd door secularisatie en assimilatie. Aan de andere kant is het antisemitisme in opkomst. Er is een massa-emigratie naar Ellis-Island op gang. In de Verenigde Staten, Frankrijk en Groot-Brittannië is de emancipatie louter een wetsartikel. Shavit cynisch: “… In 1897 is het christendom nog geen ‘vriendjes’ met zijn geloofstegenhanger…”. Joodse steden en dorpen in Rusland, Roemenië, Polen en Wit-Rusland hebben te lijden onder hele reeksen pogroms. In islamitische landen vormen de Joden een ‘beschermd volk’, dat wil zeggen, zijn ze tweederangs burgers. De tragiek is dat Bentwich tijdens zijn Bijbelse tocht geen oog heeft voor de arme sloebers onderweg. Hij ziet een ‘leeg’ land: “… Is dit een teken van kolonialisme? Als het eruitziet als een eend, waggelt als een eend en kwaakt als een eend, is het waarschijnlijk een eend…”. Bentwich en consorten willen dat het Westen dit deel van de Oriënt pacificeert, echter, niet tot meerdere eer van Groot-Brittannië, maar om daarmee vervolgde massa’s te redden: “… Ze zijn dus niet de vertegenwoordigers van een koloniaal rijk, maar van een misdeeld volk dat de hulp van de grote mogendheden nodig heeft. Ze beogen niet te onderdrukken, maar juist te bevrijden. Ze willen het land niet uitbuiten, maar erin investeren…”. Ze hebben het Europa van de Verlichting omhelst, maar Europa gedraagt zich als een boze stiefmoeder. Shavit over de Medea-krankzinnigheid van Europa: “… Europa vindt dat ze stinken. Van de ene dag op de andere is er een nieuwe, vreemde blik in Moeder Europa’s ogen gekomen. Ze is gek aan het worden. En ze zien die gekte aan haar rusteloze blik en begrijpen dat ze hun leven niet meer zeker zijn en weg moeten…”. In 1929 vestigt de oude Bentwich zich in het Land van Israël, waar hij drie jaar later zal komen te overlijden.

De eerste kibboets
In het tweede verhaal neemt Shavit de lezer mee naar het dal van Charod waar de eerste kibboets wordt gesticht. Diep getroffen door de paaspogrom van 1903 in Chisinau (Moldavië) komt Theodor Herzl op het idee om het grondbezit van de familie Sarsuk in Palestina te kopen, teneinde er de slachtoffers van het Europese antisemitisme te kunnen onderbrengen. De meeste valleibewoners zijn horigen van deze familie. Vanaf het begin wordt beseft dat er misschien geweld nodig is om hen van hun land te verdrijven. Maar daar denken de 74 jonge, revolutionair gezinde pioniers niet aan, die er in de zomer van 1921 neerstrijken, om er een communistische commune te vestigen en een Robinson Crusoe-bestaan starten. Wezen die zonder vader, zonder moeder en zonder God, overgeleverd zijn aan zichzelf. Ze maken de velden vrij van keistenen en rotsblokken. Planten de eerste eucalyptus- en pijnbomen. Er verschijnt een timmermanswerkplaats, een schoenmakerij, een leerlooierij, een lasinrichting, en een bakkerij. Land wordt geploegd en tarwe en gerst gezaaid. Een ziekenhuis, een gemeenschappelijke eetzaal en een bibliotheek worden op poten gezet. Moestuinen, olijfboombossen en wijngaarden aangelegd. Er zijn melkkoeien in een zuivelbedrijf en eierleggende hennen in kippenrennen. Duizend jaar oude moerassen worden gedraineerd, waardoor er een einde komt aan de malariaplaag waar de hele streek onder lijdt. Met de autochtone bevolking gaat men vriendelijk om. In extreme situaties lopen ook de emoties hoog op. Niet iedereen kan het spartaanse leven aan. Iemand pleegt zelfmoord. Een blonde schoonheid vermoordt haar vriend en zichzelf. Er dient zich vanzelf een natuurlijke charismatische leider aan: de anarchistische Jitschak Tabenkin. Binnen de kortste keren ontpopt hij zich tot de goeroe, de seculiere rabbijn van Ein Charod. Zijn droom: een grote, zich steeds uitbreidende kibboets. Zo nodig moet het hele land één grote zionistische arbeidscommune worden.

Het groene goud
Het derde verhaal gaat over een sinaasappelplantage in 1936 in Rehovot, waar de Joodse sinaasappelteler zij aan zij werkt met zijn Palestijnse opzichter om de beroemde jaffasinaasappel tot een ongekend succes te maken: “… Toen men na de eerste Wereldoorlog ging beseffen hoe belangrijk vitamine C was, steeg de vraag naar de citrusvrucht in heel Europa spectaculair…”. Het leven onder Arabische bazen was voor de inheemse landarbeiders vaak veel beroerder dan onder de Joodse kolonisten. Toch rommelt het. Ondergronds zijn er nationale clandestiene cellen actief onder al-Kassam, die de eerste Palestijnse martelaar wordt. Een lading Belgische cementvaten arriveert in de haven van Jaffa, waarbij er eentje naar beneden valt en breekt. Er rollen duizenden geweerkogels uit, die duidelijk bestemd zijn voor de Joodse paramilitaire organisatie, de Hagana. Maar vooralsnog hopen zowel de arbeiders als de grondbezitters dat het zionisme geleidelijk wortelt en groeit, en op een natuurlijke en vanzelfsprekende manier sterker wordt. Er is geen sprake van dat men het land met geweld wil innemen.

Masada
In 1936 slaat het vuur in de pan. Een spiraal van ongekend geweld barst los tussen Arabische en Joodse terroristen: kibboetsvelden worden in de brand gestoken, sinaasappelplantages vernield en omgehakt, politiebureaus in de as gelegd, kinderen vermoord, jonge vrouwen verkracht, onschuldige burgers in stukken gehakt. In de winter van 1938 en het voorjaar van 1939 slaan de Britten met harde hand de Grote Arabische Opstand neer. Op 19 september 1939 wordt de generale staf van de Hagana geïnstalleerd. Lang voordat er sprake is van een Joodse staat is er dus al een goed georganiseerd Joods leger. Twintig maanden later, op 15 mei 1941, wordt de mobiele elite-eenheid Palmach opgericht. Voor het eerst hebben de Joodse leiders het over ‘gedwongen verplaatsing’ van de Palestijnen. In Europa heeft de Shoah plaats. Zes miljoen Joden vinden de dood. In het vierde hoofdstuk vertelt Shavit het verhaal van de jonge zionistische jeugdleider Shmaryahu Gutman die zijn meest begaafde discipelen meeneemt op een uitputtende overlevingstocht naar de verwaarloosde ruïnes van Masada, waaruit hij een nieuw en krachtig symbool voor het zionisme creeërt. Gutman ziet zich geplaatst tegenover nazigezinde Arabieren. Het Masada-ethos dat Gutman propageert zal het karakter van het zionisme in de jaren veertig bepalen: de dood of de gladiolen. Er moet zo snel mogelijk een Joods Palestina uit de grond worden gestampt. Lukt dan niet dan gaan we strijdend ten onder. Nu begrijp ik waarom Leon de Winter in “Het recht op terugkeer” één van zijn personages vertwijfeld laat uitroepen: “…We hebben jarenlang het verhaal van Massada als een heldenepos aan onze jeugd verteld. Maar het ging om een massale zelfmoord! Jezus, Massada was een ondergangsverhaal, geen heldenepos!...”.

De ontruiming van Lydda
Na het vertrek van de Britten wordt op 14 mei 1948 de staat Israël gesticht. Een dag later vallen de legers van Egypte, Jordanië, Irak, Syrië en Libanon binnen en breekt er een grootschalige oorlog uit. Meer informatie: zie hier. Een brief van een Joods meisje over de zionistische zuiveringen in Galilea zegt genoeg: “… De opschudding is groot. Overal klokkende hennen. Nu en dan zie ik hoe fout het is, al die geplunderde spullen, en aan het eind van de dag ben ik er ziek van, walg ik ervan. Ik herken de jongens niet meer terug. Ze zijn allemaal in een overwinningsroes en belust op buit. Ieder voor zich heeft gepakt wat hij pakken kon en in triomf laten ze zich gaan; ze geven lucht aan gevoelens van haat en wraak, en veranderen in echte beesten. Ze slaan alles kort en klein en doden wat op hun weg komt. De dorst naar wraak wordt gelest; de kameraden hebben niets menselijks meer. Ik kan niet geloven dat mensen tot zulke dingen in staat zijn: tot in koelen bloede doden van tientallen personen. Nee, ik moet niet zeggen: ‘in koelen bloede’ – ‘met volle overgave’. Met de dag stompen de menselijke gevoelens in ons verder en verder af…”. Voor het vijfde hoofdstuk heeft Shavit diverse nog steeds getraumatiseerde hoofdrolspelers in het drama rond de deportatie van de Arabische inwoners van de strategische stad Lydda geïnterviewd. De tot militaire gouverneur gepromoveerde Gutman uit het vorige hoofdstuk vertelt over de desolate Palestijnen die hij in de vluchtelingencolonne heeft gezien. Ouders die kinderen kwijt zijn, bejaarden en baby’s die als eersten omkomen van de dorst, soldaten die mensen dwingen om geld, polshorloges en sieraden af te geven, een jonge vrouw die te midden van alle opwinding, op haar knieën zittend, bevalt van een kind… Toch zegt Shariv zich zo nodig te scharen achter de verdoemde zionisten die hij tegelijk beschuldigt: “… Ik besef namelijk dat als zij er niet waren geweest, de geboorte van de staat Israël niet zou hebben plaatsgevonden. Zij hebben het smerige, vuile werk gedaan waardoor mijn volk, ikzelf, mijn dochter en mijn zoons kunnen leven…”.

Het grote wegkijken
Israël overwint niet alleen zijn afschuwelijke verleden, maar ontketent tevens een stralende toekomst. Na een decennium van oorlog, waarin de staat wordt opgebouwd in een koortsachtig, aan het maniakale grenzend tempo, zijn de eerste tekenen van stabiliteit te bespeuren. De beslissende overwinning tijdens de Sinaïcampagne zorgt voor rust. Met succes neemt de nieuwbakken republiek bijna een miljoen immigranten op. Twintig nieuwe steden, vierhonderd nieuwe dorpen, 200.000 nieuwe flats en een kwart miljoen nieuwe banen getuigen van een in historisch opzicht ongekende prestatie. Het zesde hoofdstuk vertelt het levensverhaal van enkele overlevenden van de Holocaust en de ‘farhud’ (de pogrom in Bagdad), die buitengewoon zijn geslaagd na hun ‘alia’. In dit verhaal kaart Shavit ook ‘het grote wegkijken’ aan: “… In hun strijd om te overleven en om een nieuwe identiteit op te bouwen hebben de Iraëliers van de jaren vijftig hun ogen definitief gesloten voor de fruitgaarden van Palestina, voor de jesjiva’s van het sjetl, voor de afwezigheid van 700.000 Palestijnse vluchtelingen en voor het niet meer bestaan van zes miljoen vermoorde Joden. Wat onder Ben-Gurions overhaaste ontwikkelingsprojecten uit het zicht verdwijnt, zijn de schoonheid van het land, de omvang van de diaspora en de grote historische rampspoeden van de jaren veertig. Het is zeer waarschijnlijk dat dit ‘wegkijken’ op verschillende niveaus van wezenlijk belang is geweest. Anders zou het onmogelijk zijn geweest überhaupt te functioneren, te bouwen, te leven. Volharden in een hardnekkige onachtzaamheid was van essentieel belang voor het welslagen van het zionisme in de eerste decennia van de 20e eeuw, zoals veronachtzaming ook van essentieel belang was voor het welslagen van Israël tijdens het eerste decennium van zijn bestaan. Als Israël had erkend wat er was gebeurd, zou het niet hebben overleefd. Als Israël zich welwillend en meelevend had opgesteld, zou het ten onder zijn gegaan. ‘Wegkijken’ was van levensbelang voor het negen jaar oude land waar ik ter wereld kwam…”.

Israël en de bom

In hoofdstuk zeven praat Shavit met een ingenieur die niet al te veel kwijt wil over het Israëlische atoomprogramma. Iedereen weet dát de nucleaire installatie ‘Dimona’ er is, niemand weet wát het precies is. Golda Meïr noemde de centrale de ‘varenye’ – de weckpot met ingemaakte vruchten die Oost-Europese Joden in de keukenkast bewaarden voor moeilijke tijden. Als er een pogrom losbarstte, hadden hun gezinnen tenminste iets te eten totdat de razernij voorbij was. Shavit ziet een rechte lijn lopen van de verdrijving van de Palestijnen uit de Arabische dorpen naar ‘Dimona’. Het is de enige manier om de haatdragende Arabische wereld op afstand te houden. Maar voor hoe lang? Het respijt dat ‘Dimona’ in het verleden aan Israël heeft verleend, loopt op zijn eind. Er komt een moment dat één van haar vijanden een kernmacht wordt. Vandaag las ik nog een kort berichtje in de krant dat Iran vorig jaar tientallen keren heeft geprobeerd in Duitsland nucleaire technologie in handen te krijgen die ‘beslist of zeer waarschijnlijk’ voor een kernwapenprogramma bedoeld was. Daarbij wordt wel aangetekend dat dit een belangrijke afname is ten opzichte van het ‘topjaar’ 2015, waarin de inlichtingendienst Iran 141 keer betrapte op een dergelijke poging (ND 12-10-17).

Het nederzettingenbeleid

In het achtste verhaal gaat het over de nederzettingen in bezet gebied, die niet te begrijpen zijn als men de Zesdaagse Oorlog en de Jom Kipoeroorlog niet begrijpt. Shavit heeft interviews met een paar leiders van de kolonie Ofra. Uitgebreid komt hun religieus getinte zionisme aan bod: op de Tempelberg mag eenvoudig geen islamitische gruwel (de Al-Aqsamoskee en de Omarmoskee) staan. Shavit: “… De nederzettingen hebben Israël de strop om de nek gedaan…”. Hij is ervan overtuigd dat er vandaag of morgen oorlog door komt: “… De vestiging van de kolonie Ofra zorgt ervoor dat de wereld Israël beschouwt als een kolonialistisch land, maar omdat er in de 21e eeuw geen plaats is voor kolonialistische landen keert het Westen Israël meer en meer de rug toe…”.

Niet genoeg verschillen

Het negende verhaal. In december 1987 breekt de eerste intifada uit. Na het neerslaan van de Palestijnse opstand richt het Israëlische leger verschillende detentiekampen in waarin duizenden Palestijnen worden opgesloten na te zijn veroordeeld door militaire tribunalen. In 1991 wordt Shavit, net journalist en op het punt voor het eerst vader te worden, opgeroepen voor zijn jaarlijkse reservedienstplicht. Hij komt in zo’n detentiekamp in Gaza terecht. Eerst wil hij als vredesactivist zijn reserveplicht weigeren, dan besluit hij toch te gaan om er een reportage over te kunnen schrijven. Hij ontkomt niet aan de beklemmende gelijkenis, hoe onterecht en ongefundeerd ook, met de concentratiekampen in Duitsland: “… Maar dan realiseer ik me dat het probleem niet in de overeenkomsten schuilt – men kan onmogelijk beweren dat er sprake is van echte overeenkomsten. Het probleem is dat er niet genoeg verschillen zijn. Die verschillen zijn niet groot genoeg om alle verwerpelijke echo’s uit het verleden voorgoed te doen verstommen…”.

Vrede
Het tiende hoofdstuk gaat over de Oslo-akkoorden in 1993 en de vredesbeweging. Shavit: “… Rechts zei: ‘We hoeven alleen maar de Westoever te annexeren en ons kan niets meer gebeuren.’ Links zei: ‘We hoeven alleen maar de Westoever terug te geven en er is vrede.’ Rechts zei: ‘Onze doden zijn dood als gevolg van de illusies van links’, terwijl links zei: ‘Onze doden gaan dood als gevolg van de hersenspinsels van rechts.’…”. Shavit vindt het niet meer dan een morele plicht om de bezette gebieden terug te geven. Maar dat zal geen vrede brengen: de pijn zit veel dieper. Hij gaat met een oude Palestijn terug naar het Israëlische dorp waaruit hij tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog is verdreven: “… Dit hier is mijn grond. Dit is mijn land. Hier liggen de vijfhonderd dunam van de familie Munhier…”. Huilend vertelt hij dat zijn voorvaderen er van oudsher hebben gewoond, er zijn gestorven en begraven. Honderden jaren hebben ze er het stuk land beploegd. Generaties lang hebben ze water gehaald uit een oude put. Totdat de Joden verschenen en het dorp veroverden en plunderden: “… We waren mensen van aanzien. Engelsen, Joden en Arabieren luisterden naar ons. Onze woorden legden gewicht in de schaal. Maar wie zijn we vandaag de dag nog? Schooiers. Niemand luistert naar ons. Niemand heeft respect voor ons. Wij, die land bezaten, hebben niet één graankorrel meer. Alleen een UNRWA-vluchtelingencertificaat…”. Shavit is niet gelovig, ik wel. Ik denk onmiddellijk aan Ezechiël 47: 21, 22 en 23.

J’accuse
Het elfde verhaal gaat over de ultraorthodoxe politicus Arjeh Deri die de achtergestelde Arabische Israëliers een stem tracht te geven. Als hij beschuldigd wordt van het aannemen van steekpenningen, sluit hij zich op in zijn kantoor en neemt op een video de toespraak van zijn leven op: ‘J’accuse’ (1999). Tienduizenden aanhangers begeleiden hem naar de gevangenis.

God is een dj
Het twaalfde hoofdstuk beschrijft uitvoerig het hippe nachtleven rond de eeuwwisseling in Tel Aviv dat dat van Londen, Parijs en New York naar de kroon schijnt te steken. Een dj vertelt hoe hij housemuziek wist te introduceren in Israël. Wanneer je een mega-dj bent, heb je mega-macht. God is een dj; de jd is God. Je maakt de dansende massa ‘bloedgeil’, je maakt ze helemaal gek, en op het moment suprême geef je ze een ‘piek’: “… Ze zijn van jou, helemaal van jou. Ze danken je en aanbidden je omdat je ze iets kolossaals, iets volmaakts hebt gegeven – iets wat niets ter wereld hun kan bezorgen; iets wat ze in het echte leven niet kunnen vinden…”. En dat allemaal onder invloed van voornamelijk ecstasy (XTC): “… Je maakt geen trip, het is geen LSD. Het haalt je niet uit de werkelijkheid, maar zorgt ervoor dat je je in die werkelijkheid beter voelt. Het begon ooit als een geneesmiddel voor heel boze mensen. Het was een pil die hen zachter, vriendelijker, liefdevoller maakte…”. Iemand uit de homo-scene: “… In de jaren zestig, begin zeventig zochten mensen naar de zin van het leven, van de muziek. Toen kwam de disco. Maar de disco schaamde zich ervoor dat ze geen boodschap had. Nu is men die schaamte voorbij; men pretendeert niets, men voelt zich niet geroepen iets uit te dragen. Je zingt niet over liefde, je hebt seks – seks hier en nu, op de wc. Die nieuwe fysieke authenticiteit is echt – die behoefte aan prikkels, aan plezier en opwinding. Daar gaat het in Israël nu om. Vergeet het zionistische gelul. Vergeet het Joodse gezeik. Het is nu constant feest…”. En even verder: “… Wanneer ze na een kwartiertje van de wc komen, sla ik ze gade: ze omhelzen elkaar niet; er is geen affectie, geen tederheid. Hij gaat deze en zij gaat die kant op. Dat is het dan. We gingen, we kwamen klaar, we gingen weer weg…”.

Armageddon
In het dertiende hoofdstuk praat Shavit met een paar autochtone Palestijnen die ervan overtuigd zijn dat hun thuisland ooit weer van hen zal zijn (2003). In een dorp in Galilea vertelt een diepbedroefde vader die net zijn zeventienjarige zoon heeft verloren, vol trots dat het zijn jongen elke keer dat hij terug was gekomen van een demonstratie had gespeten dat hij nog leefde. “… Ik ben wel geen profeet…”, zegt de toonaangevende leider sjeik Raed Salah. “… De toekomst ligt in Gods handen, maar als je van het Israëlisch-Palestijnse conflict een Joods-islamitisch conflict maakt, zullen de gevolgen verschrikkelijk zijn. De zionistische protestanten in Amerika willen een armageddon. Er dreigt dus een groot gevaar, in de hele wereld, in het Midden-Oosten en in ieder geval in dit land. Er dreigt groot gevaar voor de Al-Aqsamoskee. Ik maak me grote zorgen. Ik ben bang dat er rampspoed over ons komt, rampspoed die de toekomst van de Joden bedreigt…”.

Geen bindmiddel
In het veertiende hoofdstuk geeft Shavit tijdens de Tweede Libanonoorlog een striemend commentaar op alles wat er mis is aan de Israëlische samenleving. De elite gaat volgens hem enkel voor zichzelf. Er is geen leiderschap. Hij veegt de vloer aan met de goedkope politieke correctheid, het welig tierende hedonisme en het ongebreidelde consumentisme: “… iedereen haakt volledig af. Dat maakt de oorlog van 2006 ook zo griezelig. De soldaten zijn in gevecht gewikkeld en de burgers in het noorden zijn vluchtelingen in eigen land, maar veel andere mensen gaan hun eigen gang zonder zich er echt iets van aan te trekken. Veel rijke lieden vieren vakantie op hun jacht, terwijl de hogere middenklasse haar toevlucht zoekt in het zuidelijke Eilat. Er zijn zomercruises, zomerfeesten, zomerdrugs. Het is alsof het land helemaal niet in een oorlog verwikkeld is, alsof het niet bezig is een nederlaag te lijden. Dát is nu juist de echte nederlaag en daarom is het ook zo beangstigend. Er is in Israël geen saamhorigheid. De staat kan zijn burgers niet beschermen en die burgers steken geen vinger uit om hun staat te steunen. Er is geen bindmiddel om de zaak bij elkaar te houden. Ditmaal overleven we nog. Het was slechts een voorproefje van wat er de komende jaren zou kunnen gebeuren…”.

Startersnatie

Als jong land is Israël een ‘startersnatie’. In het vijftiende hoofdstuk staan twee indrukwekkende interviews met mensen die het land groot maakten. Hilda Strauss startte in haar keuken een zuivelbedrijfje dat werd omgetoverd tot een reusachtige multinational, die meer dan 14.000 werknemers in vijftien landen telt en honderden producten fabriceert. Kobi Richter, een voormalige gevechtspiloot (“… Ik was de echte ‘top gun’: ik speelde Tom Cruise niet – Tom Cruise speelde mij…”), ‘smeedde zwaarden om tot ploegijzers’ door in de innovatieve hightechontwikkeling te pionieren. Hij richtte de bedrijven Orbotech, voor het vervaardigen van printplaten, en Medinol, dat een nieuw soort stent maakte, op. In Richters keuken werden de eerste modellen van de revolutionaire stents uitgesneden uit lege kwarkkuipjes. Een groot economisch probleem vormen de niet-werkende Arabische en ultraorthodoxe minderheden. Daar worden de meeste kinderen geboren. Momenteel hoort de helft van de Israëlische scholieren tot deze groepen. Een ramp-in-wording doemt op: de seculiere middenklasse-Israëliers kunnen op den duur onmogelijk de hele bevolking onderhouden. In de zomer van 2011 roept een gigantische Occupy-demonstratie op de Rothschild-boulevard in Tel Aviv op tot verandering, waaraan 330.000 mensen meedoen.

Botsende beschavingen

In het zestiende hoofdstuk presenteert Shavit zijn visie op de Iran-politiek van Israël. Het is dan 2013. Een Israëlische strateeg: “… Bij de Iraniërs tref je een boeiend mengsel aan van religieus fanatisme en strategische omzichtigheid. Ze zijn erg ambitieus. Ze zien hun strijd met Amerika en Israël als een botsing der beschavingen. In hun optiek is hun beschaving zuiverder en rechtvaardiger, en daarom sterker. De joods-christelijke beschaving is in hun ogen een verdorven, imperialistische beschaving, die nu in verval verkeert. Ze voelen oprechte woede om wat de Britten en Amerikanen en ook de Russen in Iran hebben gedaan, en om wat de zionisten in Palestina hebben gedaan. Ze zijn er stellig van overtuigd dat onze beschaving, doordat ze verziekt en corrupt is, geen leed kan doorstaan, geen veerkracht heeft en wel uiteen móet vallen. Daarom twijfelen ze er ook niet aan dat ze aan het langste eind zullen trekken en uiteindelijk de ondergang van Israël, Europa en Amerika zullen bewerkstelligen. De toekomst is aan hen, zo geloven ze. Hun opkomende beschaving zal die van ons verdringen…”.

Op het scherpst van de snede
De grondleggers van het zionisme brachten een van de armzaligste volken in de wereld naar een van de gevaarlijkste oorden in de wereld. In het laatste hoofdstuk maakt Shavit de balans op. Israël is volgens hem het middelpunt van zeven ‘dreigingscirkels’. De buitenste cirkel is die van anderhalf miljard moslims, waardoor de toekomst duister is. Verder is Israël omringd door een tweede cirkel van 350 miljoen Arabieren die een bedreiging vormen voor het voortbestaan. De derde cirkel wordt gevormd door tien miljoen Palestijnen, die Israël voornamelijk beschouwen als een wezensvreemde kolonie die zich land toe-eigent en waarvoor er in de regio geen plaats is. De staat Israël ziet zijn Arabische burgers niet staan: de vierde binnenlandse dreigingscirkel. De vijfde ‘mentale’ cirkel: is de Israëlische collectieve psyche opgewassen tegen de tragische situatie waarin het Israël van nu zich bevindt? De zesde cirkel analyseert Shavit als de ‘morele’ dreiging. Een land dat zich aanhoudend in een oorlogssituatie bevindt kan gemakkelijk fascistisch, militaristisch of simpelweg gewelddadig worden. De zevende cirkel wordt gevormd door het gevaar van een afbrokkelende identiteit: “… We weten niet precies wie we nu echt zijn…”. Nu het Arabische nationalisme plaats maakt voor tribalisme heeft Israël wat respijt. Maar zal te midden van de Arabische chaos Israël niet de zondebok worden van de politieke islam dat zijn beloften niet waar weet te maken? Wat de Israëlische natie te bieden heeft is geen veiligheid of rust maar leven op het scherpst van de snede: “… We zijn een bijeengeraapt zootje acteurs in een epische film waarvan we het plot niet begrijpen en ook niet kunnen bevatten; de scenarioschrijver is gek geworden; de regisseur is weggelopen; en de producer is failliet gegaan. Maar wij zijn er nog, op deze Bijbelse set. De camera draait nog…”.

Uitgave: Spectrum – 2015, vertaling George Pape, 480 blz., ISBN 978 900 034 654 7, € 17,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten