Menu

vrijdag 18 april 2014

De gefnuikte arend – Rick Honings & Peter van Zonneveld.
Met medewerking van Marinus van Hattum


Subtitel: Het leven van Willem Bilderdijk (1756-1831)

Ik rol gewoon van de ene excentrieke christen naar de ander: Willem Bilderdijk.
De meeste biografieën vind ik veels te dik om te lezen, maar voor deze dichter maak ik graag een uitzondering, omdat hij zo ongeveer de meest merkwaardige en omstreden figuur uit onze hele literatuurgeschiedenis is.
Bilderdijks geloofsprincipes zijn vrijwel tegengesteld aan Lev Tolstoj (zie mijn vorige blog), wat in mijn ogen maar weer eens bewijst dat je met de Bijbel alle kanten op kunt. Echter, één ding hebben ze gemeen: allebei vonden zij God ‘in ‘t diepst van hun gedachten’, om het met de meest geciteerde dichtregel van – de overigens goddeloze – Willem Kloos (1859-1938) te zeggen. Tolstoj bij monde van Nechljoedow in “Opstanding”: “… Twee jaar heb ik niets meer in mijn dagboek geschreven en ik had al besloten met al die kinderachtigheid op te houden. Maar eigenlijk was het helemaal geen kinderachtigheid. Integendeel: het was een onderhoud met mijzelf, met het ware en goddelijke ik, dat in ieder mens leeft!...”.
L. Engelfriet in een essay over Bilderdijk, letterlijk: “… Wat Bilderdijk in zichzelf zegt te eren, is de Goddelijke vonk, de Goddelijke adem, die de mens bij zijn schepping is ingeblazen. Daardoor beschikt de mens intuïtief over kennis van God. Die kennis is zijns inziens wel verduisterd, doordat de mens niet meer voortdurend in rechtstreekse betrekking tot God staat zoals in het paradijs, maar in de scheppende dichter wordt die vonk door de geest tot dichterlijk vuur aangeblazen…” (Bilderdijk en de inspiratie – “Tastend zien”, 1993).
Voilá.


Vreselijk
Toch gaat dit boek niet over Bilderdijks ideeën – daarvoor moet je bij Joris van Eijnatten zijn: "Hogere sferen", 1998 -, maar meer over de man die hij was. Daar is m.i. maar één woord voor: vreselijk. Ik denk niet dat ik het langer dan een week met hem had uitgehouden. Hij was een hypochonder van de ergste soort: hij voelde zich zijn leven lang ziek, zwak en misselijk. Hij zeurde aan één stuk door over tocht en vocht en honger en kou en hoofdpijn en benauwdheid en duizeligheid en slapeloosheid en lawaai. Hij had constant geldgebrek; niet omdat hij te weinig verdiende, maar omdat hij niet met geld kon omgaan. Hij stootte iedereen voor het hoofd. Dat was waarschijnlijk de oorzaak waarom hij zijn leven lang het felbegeerde professoraat – hij was van huis uit advocaat - aan zijn neus voorbij zag gaan. Nooit was er een dag waar hij van heeft genoten, zegt hij zelf. Hij wilde alleen maar dood, maar moest het tot zijn 75ste uitzingen in ons tranendal, want zijn orthodoxe geloof verbood zelfmoord. Hij was verslaafd aan opium, dus misschien had zijn misantropie voor een groot deel te maken met afkickverschijnselen? Ik denk dat als je alle ziektereportage en doodsverlangen uit dit boek zou halen het de helft, zo niet driekwart, dunner uitvalt. En toch, en toch. Niet voor niets werd en wordt Bilderdijk vergeleken met Homerus en Vondel en Goethe. Hoe rottiger hij zich voelde, hoe beter hij dichtte, lijkt het wel. Hij verzon zijn dichtregels niet zelf, zei hij, ze werden vanuit een andere dimensie in hem uitgestort. Hij was alleen maar een doorgeefluik. Maar wel een doorgeefluik van de waarheid. Hij was een profeet. En dan vooral een onheilsprofeet. Begiftigd met het goddelijke woord. Hij verhief zich tot in de hoogste hemelen. Daar was hij vrij, en overzag het geheel. Maar altijd drukte aardse zorgen en beslommeringen hem weer wreed naar beneden. Het was de ‘gefnuikte arend’ (zinspeling van Jan en Annie Romein - “Erflaters van onze beschaving”, 1977) niet gegund zijn vleugels breed uit te slaan.

Je kunt het zo gek niet bedenken
Het leuke van dit met vaart en humor geschreven boek is dat je en passant de tijd waarin de romanticus Bilderdijk leefde van haver tot gort leert kennen. Hij schreef letterlijk over álles wat hij zag en meemaakte: leven, liefde, haat, godsdienst, politiek, reizen, het overlijden van een kind, de ontploffing van het kruitschip in Leiden, de verjaardag van de koning, het koken van eieren, vuurvliegjes, tabak, kachels, je kunt het zo gek niet bedenken. Alleen aan zijn moeder heeft hij nooit een woord besteed; waarschijnlijk was de moeder-zoon relatie niet zoals het wezen moest. Hij schreef meer dan 300 000 versregels. In bibliotheken en archieven liggen nog ettelijke duizenden kladjes die nooit zijn onderzocht. “… Geen genre heeft hij onbenut gelaten; van treurspel tot puntdicht, van epos tot elegie, van dier- tot minnedicht. Vele honderden brieven heeft hij geschreven en tientallen taalkundige, historische en theologische studies het licht doen zien…”.

Wonderkind
Volgens eigen zeggen kon Bilderdijk al lezen toen hij een jaar was, en schreef hij op zijn tweede brieven in drukletters. Overdrijven is ook een vak, maar een wonderkind was hij zeker. Toen hij vijf jaar was trapte een buurjongetje tijdens het spelen op zijn voet, waarna hij door een verkeerde medische behandeling tien jaar op bed kwam te liggen. Hij verdiepte zich in alle kennis waar hij zijn hand op kon leggen. Hij leerde zichzelf Latijn uit Phaedrus, Grieks uit Sophocles, Italiaans uit Bocaccio, Duits uit Mendelssohn en Engels uit Shakespeare. Hij hield zich bezig met tekenen, knipkunst, meetkunde, natuurkunde, geneeskunde, krijgskunde, toneel, geschiedenis, filosofie en werd ondanks zijn vrijzinnig-protestantse opvoeding fanatiek religieus. Tegen de tijd dat hij – weliswaar mank – uit zijn ziekenkamer tevoorschijn kwam was hij een ‘homo universalis’, een asociale en wereldvreemde wijsneus die totaal ongeschikt was om met anderen om te gaan.
Op drieëntwintig jarige leeftijd vertrok hij naar Leiden om rechten te studeren, nadat hij eerst een tijd op het kantoor van zijn vader (arts, later belastinginspecteur) in Amsterdam had gewerkt. Hij werd advocaat en beklom de Nederlandse zangberg. Het was de tijd van de patriotten versus de prinsgezinden. Bilderdijk was een felle Oranjeklant en verdedigde o.a. de Rotterdamse helleveeg Kaat Mossel. Hij kwam zijn eerste vrouw tegen, de bekoorlijke Catharina Rebecca Woesthoven, waarvoor hij een ander bedroog. Met verbazing heb ik de minnedichten uit deze periode gelezen die beladen zijn met een erotiek die je in de tegenwoordige orthodoxe pers zelden zult tegenkomen: “… Schenk me, ô voedster van mijn lustjens, / Druk me zulke vochte kusjens, / Dat uw mond de mijne streelt, / En er krullend mede speelt; / Even als de geile mussen / In de May elkander kussen, / Of het lieve tortelgoed / In het trekkebekken doet!...”. Toe maar: er zijn er om minder gecensureerd…

Alles is drama
Zijn huwelijk was een ramp. Van de vijf kinderen die werden geboren overleefde één dochter. Bilderdijk mishandelde zijn vrouw, die weinig begrip had voor zijn voortdurend overspannen toestand. Toen hij na een bevalling had bevolen haar alleen melk en beschuit te serveren en er achter kwam dat de dienstbode koffie en een boterham voor haar wilde halen, sleepte hij zijn vrouw woedend aan haar haren uit bed, sloeg haar in het gezicht, en schold de hele wereld bij elkaar. Zijn vrouw was er zo slecht aan toe dat de dokter gebood een zoogster te halen. Bilderdijk verbood dit echter en zei dat hij haar nek zou breken als hij haar zag. Daarop was de meid genoodzaakt de voedster ‘s nachts stiekem door een raam naar binnen te laten klimmen.
Hij dwong zijn vrouw net zo lang op te blijven als hij zelf; als ze in slaap sukkelde gooide hij een voorwerp naar haar hoofd. Hij vloekte, tierde, schopte, sloeg, sloot Catharina op, gooide haar het huis uit, onthield haar voedsel en zat haar achterop met een degen; en even later schreef hij weer de schitterendste gedichten over haar. Kortom; hij gedroeg zich als een ongelooflijk egoïstische contactgestoorde hork.
Aan het dramatisch samenleven kwam een eind toen in 1795 het Franse leger binnenviel en stadhouder Willem de Vijfde naar Engeland vluchtte. Bilderdijk werd als advocaat gedwongen de verworvenheden van de Franse Revolutie te erkennen, wat hij weigerde en hem op verbanning kwam te staan. Hij belandde in Londen waar hij een clandestiene relatie begon met de negentienjarige Katharina Wilhelmina Schweickhardt waarop hij (gek genoeg) zijn leven lang mateloos verliefd bleef – en zij op hem. Hij droeg haar op handen. Kuste de grond onder haar voeten. Ik heb niets meer over mishandelingen of wat dan ook gelezen. Integendeel, ze lijken op een bijna onaardse manier van elkaar te hebben gehouden. Via Duitsland kwamen ze in de loop der tijd weer in Nederland terecht. Bilderdijk maakte zijn Wilhelmina constant zwanger (daar was hij dan weer niet te ziek voor). Ik ben de tel kwijt geraakt van alle miskramen en kinderen die werden geboren en weer stierven. Hij had het gevoel dat ze als geesten om hem heen zweefden. Uiteindelijk werden er maar twee volwassen.

Professor Onderbroek
Bilderdijk kon als een gek tekeer gaan over alles wat hem niet zinde. Een gedicht waarin hij zich voorstelde hoe zijn – in dit geval taalkundige - tegenstanders zich vast op zijn graf zouden misdragen: “… Nu eens op zijn kist / Gepist / Wie zal ’t ons beletten? / Heel het rijk van taal en dicht / Nu zijn mond gesloten ligt, / Knielt voor onze wetten; / En de Duivel haal hem weg, / Die geen ja en amen zegg’, / Waar we ze uittrompetten! …”. Zijn hekeldichten waren er op zijn zachtjes gezegd dan ook wel naar: “… Maar Gij, Uilskuiken aller uilen / gij onbeschoft, misschapen beest / Wie leerde U, zwijn, uw lappers leest / Uw stinkend pothuis te verruilen / Voor ’t leêrgestoelte aan ’t leidsch atheen, / Hoogleraar van het leidsch gemeen / En al ’t gemeen dat d’aard ooit teelde …”. Hij had veel vijanden maar verzamelde ook een aantal toegewijde studenten om hem heen die hem adoreerden, en zijn privaatcollege’s thuis volgden, zittend op de grond rond hun in nachtgewaad geklede cultfiguur. Een theedoek om zijn hoofd hield een warm schoteltje op zijn plaats tegen de hoofdpijn. Zijn bijnaam: professor Onderbroek.

Vader van het Réveil

Bilderdijk wordt de ‘vader van het Réveil’ genoemd, een internationale christelijke opwekkingsbeweging met orthodox-protestantse wortels, waaruit onze anti-revolutionaire en christelijk-historische partijen zijn ontstaan. Dat komt omdat veel leerlingen van Bilderdijk zich binnen het Réveil keerden tegen ‘de geest der eeuw’, oftewel de Verlichting: “… Ja, Geest der Eeuw, der Helsche duisternis, / Verpest, verstik, wat Englen heilig is; / Klep wijd en zijd uw draak-, uw vleêrmuisvlerken! / Uw tyranny, uw aanhang, schokt en beeft, / En ’t Rijk genaakt van Hem die eeuwig leeft, / En wiens Gezag geen Afgrond in zal perken…”, zoals Isaäc da Costa, Samuel Iperusz. Wiselius, Willem de Clercq, Groen van Prinsteren en Abraham Capadose. De laatste was arts en verzette zich fel tegen de koepokinentingen. Waarschijnlijk komt daar het afwijzen van inenten door ons reformatorische volksdeel vandaan? Volgens Bilderdijk was de geneeskunst verworden tot en werktuig van de hel: “… Waarom toch met verwoede drift / Het vuil en walgelijk rundergift / Der kindren aders in doen jagen? / onnoozle hals! Wat moogt gy vragen! / Die kinderen tot kalvren maakt, / Wacht, dat ze, als runders arm en naakt, / Met deze ’t ploegjuk duldzaam dragen / Naar ’s drijvers Godloos welbehagen. / Dit ’s toch, hoe hard men raze of woel’, / De Vrijheidschreeuwren eenig doel!...”. Hij maakte de evolutietheorie van Darwin belachelijk als ‘apendom’ “… waar ’t Filozoofisch geslacht / Zich uit gesproten roemt en op volmaking wacht …”.
Toch is het eigenlijk een raar verhaal, want Bilderdijk hield er genoeg gebruiken op na die totaal niet stroken met calvinistische opvattingen. Neem alleen al het feit dat hij nooit met Wihelmina is getrouwd. Hij scheidde uiteindelijk wel officieel van zijn eerste partner, terwijl hij al lang samenwoonde met zijn nieuwe vriendin, en dat is zondig, al dacht Bilderdijk daar anders over: “… Wat leggen Priesterlijke handen / By andren, menschelijke banden; / ô De onzen zijn door God gelegd. / Hy, die ons voor elkaâr bestemde, / Voor eeuwig hart aan harte klemde, / Hy is het zegel onzer Echt…”. Hij schreef een gedicht waarin hij zijn huwelijkseisen, die er niet om logen, duidelijk maakte, en dat opgenomen werd in de ‘Almanak voor vrouwen door vrouwen’. Het kwam erop neer dat de vrouw moest buigen voor alle grillige eisen van haar echtgenoot en haar wil totaal ondergeschikt moest maken aan de zijne. Het weigeren van seksuele gemeenschap was uit den boze: “… Wijs met onbedacht versmaden / Zijne omhelzing nimmer af. / Wee een vrouw, zoo onberaden, / Die dien vloek zich op durft laden. / Die haar nasleep in het graf!…”. Wilhelmina schreef een ‘Beantwoording’, waarin ze verklaarde dat er niets zaliger voor een vrouw was dan haar plichten te vervullen: “… Steeds voor zijnen wellust levend, / Is zijn minste wensch uw lust! / Nimmer is het hart weêrstrevend, / Dat in ’s Egaas wil berust’…” (ik zal mijn commentaar maar voor mij houden).
Aan de andere kant stimuleerde hij Wilhelmina wel weer haar eigen ‘vaerzen’ te publiceren.
Bilderdijk kwam zelden of nooit in een kerk. Hij trok zijn eigen horoscoop.
Het Réveil benadrukte gaandeweg steeds meer maatschappelijke bewogenheid: armenzorg, strijd tegen alcoholisme, hulp aan verwaarloosde kinderen, prostituees en gehandicapten - terwijl Bilderdijk niets moest hebben van liefdadigheid en barmhartigheid. God had in zijn voorzienigheid arm en rijk geschapen, en daar moest iedereen zich in schikken. Het doet een beetje aan het hindoeïstische kastenstelsel denken. Dat is ook precies het tegenovergestelde idee van wat Tolstoj (zie mijn vorige blog) beoogde, die zijn laatste stuiver nog weg zou geven aan een armoedzaaier. Tolstoj had het nooit over het hiernamaals, hij wilde het paradijs op aarde bewerkstelligen. Bilderdijk had het altijd en eeuwig over het hiernamaals, daar werden alle tranen van zijn ogen afgewist en zou hij voor eeuwig gelukkig zijn, meende hij.

Een Godheid blaast mij aan
Bilderdijk was nog niet dood of de legendevorming rond zijn persoon begon al. Verscheidene mensen zeiden dat ze hem tijdens zijn stervensuur gezien hadden bij een brand in een molen, die ontstond door hevig onweer.
Het dichten vormde voor Bilderdijk, die zich levenslang een opgejaagde balling voelde die in de verkeerde eeuw was geboren, een ritueel waarmee hij de wanorde in en om hem kon bezweren: “... Zodra hij in trance raakte, ontsteeg de ware dichter het menselijke, zodat hij kon uitroepen: ‘Een Godheid blaast my aan, een Godheid uit den hoogen!’ Deze opvatting, waarin romantische denkbeelden en orthodox calvinisme samenkomen, maakt Bilderdijk uniek in de internationale literatuurgeschiedenis…”.
Vriend en vijand waren het er over eens: zijn aartsconservatieve denkbeelden waren dan misschien niet te pruimen, als dichter was hij een genie. “… Wie eenmaal door Bilderdijk gegrepen is, komt niet meer van hem af…”. Daar kan Peter van Zonneveld over meepraten: hij begon veertig jaar geleden al aan de opzet van dit fantastische boek, samen met Boudewijn Büch.

Uitgave: Prometheus / Bert Bakker – 2013, 650 blz., ISBN 978 903 513 809 4, €49,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten