Menu

zondag 29 december 2024

Oroppa – Safae el Khannoussi

 


Het leuke van de decembermaand vind ik de eindejaarslijstjes. Onder ‘de beste boeken van het jaar’ staat ‘Oroppa’ (‘Europa’ in migrantentaal), het debuut van de Nederlandse schrijfster Safae el Khannoussi (Tanger, Marokko, 1994, kwam op haar vierde naar hier, filosoof) met stip bovenaan, en dat is VOL-KO-MEN terecht. Ze doemt op als één van de geheimzinnige oosterse verhalenvertellers waar Kader Abdolah aan refereert in mijn vorige blog. O jongens, dat ik dit nog mee mag maken. Olga Tokarczuck heeft het over dat goede literatuur immer ‘een oefening in vreemdheid’ is, zoals álle kunst met een grote K.  “… Werk dat stand houdt, leent zich altijd tot een oneindige, plastische dubbelzinnigheid; het is alles voor iedereen…”, aldus de grote Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges. Zie de apostel Paulus: “… het is een spiegel die de trekken van de lezer verklaart en het is ook een wereldkaart…”. Daar voldoet ‘Oroppa’ allemaal aan. Het is bijna niet te zeggen waar het over gaat, elk personage linkt weer aan een ander personage, elk verhaal haakt in een ander verhaal, alsof er een ketting van postmoderne kralen wordt geregen. En dat ook nog eens in briljante taal. Misschien is het volgende fragment wel typerend voor de hele roman: “… De vrouwen hebben een verstandhouding waarin de dingen van alles kunnen betekenen – ze kunnen alleen maar gissen naar wat de ander werkelijk denkt omdat ze zich gegeneerd voelen door het expliciete. Zo heeft Hannah het in ieder geval altijd geïnterpreteerd…”. Wat mij betreft is het vooral een roman over ‘losers’, over uitgekotste ‘buitenstaanders’ die er niet bij horen en sterker, die er niet eens meer bij wíllen horen: “… een stel berooide bejaarden, dieven, uitvreters, vagebonden, papierlozen, krakers, smokkelaars, dichters en muzikanten – onder hen zij die het zoute water van de Middellandse Zee nog uit hun broekspijpen wringen en zij die hen opwachten, zij die in de dichtbegroeide duisternis van de nacht hun handen opwarmen aan hun brandende persoonsbewijzen en zij die op samenzweerderige toon hun kinderen de kunst van het hoogverraad leren…”.

 

Waar zijn haar sigaretten?

De proloog: de uitgemergelde Joods-Marokkaanse kunstenares Salomé Abergel, alias Salma, komt met een gekrijs dat klinkt “…. alsof je  een nest jonge kraaien in een versnipperaar gooide…” weer tot leven. Ze ligt dood te gaan in een vreemd bed, in een vreemde kamer. Waar zijn haar sigaretten? 

 

Angstcahiers

Deel één. Hbib Lebyard, een Amsterdamse snackbareigenaar, vraagt aan zijn werkneemster Hind el Aria of ze op het huis van een vriendin van hem wil passen in de Rivierenbuurt, waar een fortuin aan kunst ligt (aha): “… het kostbaarste werk van een genie! Een geniaal genie van het geniaalste slag! Het meesterbrein van een hele klotegeneratie uitvreters…”. Als iemand naar de kunstenares vraagt moet Hind maar zeggen dat ze op vakantie is en zich voordoen als haar nicht. De ik-verteller heeft dat tenminste gelezen in de dagboeken, ‘Angstcahiers’, die voor hem/haar liggen. Wanneer Hind niet werkt, is ze op zoek naar aanwijzingen, tekens, insinuaties, roddels en anekdotes inzake een mysterieuze plek die ook wel bekendstaat als ‘het eenentwintigste’. Volgens een groep intellectuele schipbreukelingen die  in de gewone wereld doorgaan voor lummels, monsters, knechten, koppensnellers, schoenpoetsers, kamikazes en schuimers wordt daarmee het eenentwintigste arrondissement in Parijs bedoeld. Alleen: dat bestaat niet. Volgens een Algerijnse balling die in de ban raakte van een groep Martinikaanse schrijvers, waaronder Suzanne Césaire, staat het voor een tijd die nog moet komen (het 'duizendjarig vrederijk'?). Hind heeft er op een nacht over gehoord in de metro in Berlijn waar iemand vertelde dat het een ondergrondse wereld is zonder haatgevoelens en wrok, waar je je eigen ‘barbaarse, misdadige soort’ tegenkomt. Daar vindt alles wat bovengronds niet te verdragen is zijn toevlucht: “… Want hierboven, besloot hij, hierboven is het purgatorium…”. Meestal eindigt haar queeste in coffeeshop Rainblow City in Oud-West waar ze zich bij de kring van ‘de zeven slapers’ voegt , “… een klein gezelschap van wat ze de golems in Gods achterkamer noemde…”, en speurt naar “… een nieuw gezicht, een terloopse blik, een openliggend tijdschrift, een naam, een logo op een aansteker, een verloren boodschap op een achtergelaten bon, de uitgestippelde route naar een onbekende bestemming op een viltje…”.

 

Zo high als een vlieger

Hind voelt zich niet op haar gemak in het vreemde huis waarvan de muren lijken te fluisteren. Dat is niet zo gek want meestal is ze zo “… high als een vlieger…”. Ze rookt om en nabij de zeven jointjes per dag. Terwijl ze op de bank ligt, ziet ze in de schuur in de tuin, die lijkt op een houthakkershuisje in een duister sprookjesbos, de silhouetten van afgehakte ledematen hangen. Wanneer ze op onderzoek uitgaat, vindt ze in de kelder achter dikke gordijnen surrealistische schilderingen van helse taferelen. Ze weet niet hoe gauw ze weer naar boven moet vliegen. De dag daarop wordt ze gebeld door ene Hannah Melger, aldus het display. De vrouw die wil weten waar Salomé is, scheept ze af met de bewering dat ze geen idee heeft. Ze wordt duidelijk niet geloofd.  Ze verdedigt zich door aan te voeren dat ‘tribale familieverbanden nu eenmaal complex liggen’.

 

Pratende honden

Vervolgens laat de schrijfster Hbib Lebyad, een Tunesiër van origine, als een ‘gedeprimeerde beer’ op een stoeltje aan een sigaret zuigen alsof hij ‘aan de beademing ligt’. De snackbareigenaar blijkt een voormalige circusartiest te zijn uit Las Vegas, toe maar, die niet alleen wreed in zijn maag zit met de kunstenares, maar ook met het gruwelijke testament waar ze hem mee heeft opgescheept (hij moet haar werk verbranden), haar overspannen curator en een veiling die er aan zit te komen: “… Typisch Salma, verzuchtte hij. Eerst de Bijbelse schizopraktijken – voorgevoelens en visioenen en openbaringen die ze van haar eigen schilderijen kreeg, de cryptische boodschappen die ze hem midden in de nacht aan de telefoon influisterde. Toen was ze van de ene op de andere dag verdwenen…”. Hij blijkt haar ooit te hebben ontmoet als medestandhouder op de bazaar van Beverwijk waar hij tweedehandsauto’s en -scooters verkocht, terwijl hij ook nog bijverdiende als kok en schoonmaker ‘in een gesticht’ en sporadisch schilderwerk aannam. Tot hij genoeg geld bij elkaar had geschraapt om een klein pandje in de rosse buurt te kopen, waardoor zijn ‘vrienden’ hem zien als gratis geldkoe. Salma nam hem mee naar bijeenkomsten van (meestal zogenaamde) ‘politieke ballingen’, mondaine poëten, schrijvers en kunstenaars die op hem neerkeken, maar door wie hij wel in aanraking kwam met grootheden als Ghada al-Samman, Mahmoud Darwish, Abdelkebir Khatabi en Marina Tsvetajeva. En ik ook. Daarna reed hij haar in zijn uit elkaar vallende Peugeot naar haar flatje in de Bijlmer waar ze met haar kleine, dwarse zoontje Irad en vriendin Eva Beet woonde. Die Eva Beet komt weer in the picture als er een oude vriend na twintig jaar in zijn zaak staat, die razend van woede vertelt dat zij een vreselijk boek heeft geschreven over een man met een moorddadige hond die kan praten en dezelfde naam heeft als hij. Wonderlijk hoe er ineens ‘pratende honden’ verschijnen in de literatuur. Zie Leon de Winter’s “Stad van de honden”. “… En wel, wat betekende het nu om normaal te zijn? Die vraag stelde Hbib zich dikwijls, terwijl hij naar de verhalen van zijn vrienden en de vrienden van zijn vrienden luisterde, gefascineerd en wantrouwig tegelijk, bang dat de onbekwaamheid en zelfdestructie ook zijn leven zouden binnendringen…”.

 

De jaren van lood

Tegelijkertijd vinden er zo’n vijfhonderd kilometer verderop in de louche bar (‘het laatste station voor een opname’) van het onopvallende hotel ‘Le Souterrain’ in Parijs, waar de inmiddels volwassen zoon van de kunstenares, Irad, de scepter zwaait, ook allerlei merkwaardige voorvallen plaats. Er stapt een zonderling figuur in een ouderwets en ruimzittend pak binnen die op de wc in slaap valt vanwege een aanval van hypersomnie: een slaapstoornis. Aan de bar vertelt hij een maf verhaal over een taxichauffeur uit Casablanca die zich ontfermt over een zwerfster en haar zoontje. Hij neemt beiden mee naar huis om te overnachten. De volgende dag beschuldigt ze hem tegenover zijn vrouw van overspel: hij zou de vader van het jongetje zijn. De vrouw spant een rechtszaak aan waar alle media van smullen. Eindelijk eens wat anders dan alle politieke bangmakerij. Ten langen leste wordt de taxichauffeur onschuldig verklaard: hij is namelijk onvruchtbaar. “… Nou, heren, u kunt zich wel voorstellen welk een diabolische toestand toen uitbrak…”. De volgende dag komt er een vrouw van een jaar of vijftig in een beige jas het aftandse drankhol binnen en vraagt naar een oudere man met slaapproblemen. Naar verluidt zou hij de avond ervoor de bar hebben bezocht. Plompverloren deelt ze mee dat die man haar broer, ooit student aan de Universiteit van Marrakech, heeft vermoord. Vanwege het sympathiseren met de marxistisch-leninistische beweging, terrorisme en landverraad. De Pelgrim noemen ze hem. “… Die man van gisteravond heeft twintig jaar lang in verschillende gevangenissen gewerkt. M’Gouna, Tagounite, Agdz, Skoura. En de detentiecentra in Casablanca, Rabat… God weet waar hij allemaal is geweest. Hij heeft dingen gedaan waar uw demonen van zouden blozen…”. De Pelgrim is niet één man, vertelt ze, maar tientallen zo niet honderden, die zo genoemd worden omdat hun identiteit verborgen blijft. Degene die ze op het spoor is gekomen en overal door Europa volgt heet Hassan Ezzemouri. Als Irad in de vroege ochtend daarop naar huis gaat wordt hij opgewacht door een sjieke oude heer die een eindje met hem wil wandelen en hem vertelt dat hij het maar vreemd vindt dat uit hetzelfde onvindbare gat waarin zijn moeder is verdwenen de figuur van de Pelgrim komt gekropen. Hij staat erop elkaars telefoonnummers uit te wisselen. Niet lang daarna gaat Irad met de trein naar Amsterdam om de schilderijen van zijn moeder in de tuin te verbranden. De snackbareigenaar die diezelfde nacht niet kan slapen en bevangen wordt door een donkerbruin vermoeden van trammelant, begeeft zich naar de Rivierenbuurt waar het huis van Salma is afgezet met rood lint. Hij komt te laat: Irad en Hind zijn er vandoor. Dit is misschien een goed moment om te vertellen dat koning Hassan II, die regeerde van 1961 tot 1999, van Marokko een dictatuur maakte. Duizenden dissidenten werden gevangengezet, gemarteld, verbannen en vermoord. Voor Marokkanen zijn het de ‘jaren van lood’, maar erover praten, zoals Nederlanders nog altijd over de Tweede Wereldoorlog praten, nee. 

 

Een morbide rustoord

Deel twee gaat over Yousef Slaoui, een agressieve alcoholische zestiger die in Amsterdam is gestrand “… omdat deze stad hem onaangeroerd laat. Hij associeert het noorden van Europa met het purgatorium (alweer) – ergens tussen hemel en hel in, tussen paradijs en hel. Een morbide rustoord. Voor hem wordt het land bewoond door bejaarden, geregeerd door goddelozen, en zijn de nationale producten drugs, hoeren en flikkers…”. Zie ook “Papegaai vloog over de IJssel” van Kader Abdolah. Maar hij wordt tenminste met rust gelaten. Het gaat niet goed met hem. Hij heeft felle steken van pijn in zijn onderbuik. Laat zijn plas lopen. Doordat hij een penetrante lucht rondom zich meent te ruiken, durft hij niet meer gebruik te maken van het openbaar vervoer: “… Het isolement woekert om hem heen als staalwolspons, metersdikke tralies van schaamte en zwavel…”. Op advies van de dokter stopt hij (tijdelijk) met drinken. Om de ontstane leegte te vullen wordt hij lid van de openbare bibliotheek en leest alsof zijn leven ervan afhangt – wat tot op zekere hoogte nog waar is ook. Historische romans, detectives, sciencefictionromans. Pynchon, Vonnegut, Faulkner. Hij knoopt zelfs een voorzichtige vriendschap aan met de bibliothecaresse.

 

Gevangenissen in de Maghreb

Als hij op zekere dag met de pont het IJ oversteekt, ziet hij ‘háár’, wat niemand anders dan Salma is. Ze staat met een student te kletsen over kunst: “… De jongen noemt namen: Klinker, Böcklin daarna Chirico, Carrà, Morandi. Psis, ‘dat hele metafysische gedoe’, later Grosz en Schlemmer…”. Het ventje beweert tot Yousefs afgrijzen dat hij kickt op De Sade, wat Salma minzaam aanhoort. Yousef ziet de samenloop van omstandigheden als een godsbeschikking. Langzaamaan wordt duidelijk dat Salma ooit in de gevangenis heeft gezeten waar ze beviel van Irad die daardoor opgevoed werd door een leger tantes. Onduidelijk blijft wie zijn vader is, maar een en ander maakt de ambivalente houding van Salma tegenover haar zoon wel wat begrijpelijker. Yousef blijkt haar beul. Hij werd ontslagen omdat ze dachten dat het kind van hem was. In feite probeert Yousef  in het verhaal doorlopend in het reine te komen met zijn verleden – vooral door zichzelf voor de gek te houden, vind ik. In bed kijkt hij naar de publieke hoorzittingen in Marokko waar duizenden slachtoffers mogen vertellen wat hun is aangedaan, zonder dat het tot tribunalen komt. Het doet denken aan de val van het Assad-regime in Syrië. Yousef wordt razend van al het slappe gelul. Hij vindt het vooral een vernederende klucht: “… Hij wilde niets liever dan het televisiescherm in kruipen, om dat gejammer eens en voor altijd te smoren, die schandelijke vertoning van slachtofferschap, dat kruiperige gejank als van een getrapte hond…”. Hij had zich rot gelachen toen hoofdcommissaris Hajd Kaddouri naar de Verenigde Naties afreisde om namens Marokko tegenover het comité tegen foltering elke vorm van marteling te veroordelen, maar tijdens de zitting herkend werd door een van de mensen die hij had gemarteld. Hij had nog harder gelachen om een rechter, die tientallen demonstranten tussen de ratten en luizen liet verpieteren in de gevangenis, en nadien promoveerde tot hoofdrechter voor de mensenrechter in het land. Zo gaat dat in de wereld. Kom bij hem niet aan met afschuwelijke verhalen over Marokko. Dan kan hij ook nog wel wat shockerends vertellen over elektrische stoelen en lynchen en de zwarten in Amerika. Een gevangeniscollega van hem vertelt over de dwang waaronder hij zijn werk heeft verricht toen hij als student van de straat werd geplukt. Over zijn meerdere: “… Je kan voor ons gaan werken, of we pakken je op, breken elk botje in je lichaam, vervolgens pakken we je ouders op, vernederen we hen waar je bij staat. De keuze is aan jou, zei hij, ga nu maar naar huis, rust uit en denk erover na…”. Wat de man zich vooral herinnert is het wachten tot er nieuwe gevangenen arriveerden. De verstikkende monotomie: “… de leegte en de verslagenheid. Een tergende verveling in het hart van de verschrikking…”. Tussen haakjes: voor haar promotieonderzoek doet Safae el Khannoussi momenteel onderzoek naar vrouwengevangenissen in de Maghreb.  

 

Een aureool van onheil

Yousef googelt de naam van Salomé Abergel, leent boeken uit de bibliotheek over de kunstenares en ziet een VPRO-documentaire over haar werk: “… De olieverfschilderijen hebben titels als: ‘Stilleven van gifzwammen’, ‘De vrolijke chimaera’ en ‘Mama’s duivelskindje’ (een afbeelding van een huilende baby wiens rood aangelopen gezicht een angstaanjagende gelijkenis vertoont met een demonisch wezen). Er zit ook een studie bij van Francis BaconsParalytic Child Walking on All Fours’ – daar waar Bacon het rauwe roze heeft gelaten voor wat het is, schilderde Abergel het gezicht van haar eigen kind…”. Ingelijste werken waardoorheen je regelrecht in de hel kijkt. In de film beweert ze keihard dat ze geen actieve herinneringen heeft aan haar verleden, haar zwartgeverfde haren een ‘aureool van onheil’. Marokko is misschien vreselijk, maar Nederland is geen haar beter, zegt Salma terwijl ze luistert naar haar Joods-Nederlandse vriendin die vertelt hoe het haar familie verging in de Tweede Wereldoorlog: “… Europa is een genadeloze plek, dat is het honderden jaren geweest, mijn voorouders hebben daar lang naar mogen kijken, als toehoorders van een catastrofaal gerucht, en we hebben altijd gedacht: wat een ellende daar aan de andere kant van de zee…”.

 

Een nagelaten bekentenis

Ondertussen eist Yousef in het ziekenhuis geholpen te worden door een échte arts in plaats van de student in doktersjas die met zijn vingers door zijn haren glijdt. Er komt een vrouw van middelbare leeftijd op felgekleurde gympen binnen: “… Iemand die zulke gympen koopt, denkt Slaoui, kan geen serieuze arts zijn…”. Ze maakt de moeilijke boodschap niet mooier: hij heeft kanker. “… Wat hij vervelend vindt, is dat het nieuws wordt gebracht door een minkukel die met hoorbare zenuwen zijn dood aankondigt. En wat hem helemaal tot razernij heeft gedreven, is dat hij de jongen erop betrapte vluchtige blikken te werpen op de klok. Hij verwacht op zijn minst een degelijke boodschapper – iemand met de tronie van een doodsengel die met de nodige ernst zo’n mededeling kan doen. Iemand met de kop van een aasgier. Maar Lakhaar en Blauwgymp hebben niets weg van een Azraël…”. Tijdens een wandeling erna komt hij in een boekhandel terecht waar iemand tot zijn verbijstering “Een nagelaten bekentenis” van Emants koopt. Zelf doet hij maar een greep en staat even later buiten met “We waren vrienden” van Eva Beet: over een hond die kan praten…

 

Schorum van het laagste allooi

Yousef spant zich in om de kunstenares te ontmoeten. Hij wil schoon schip maken. Haar laten weten dat hij niet meer de persoon is die hij was. Hij is in Amsterdam een wasserij begonnen. Hij heeft zich in Nederland teruggetrokken als een verstotene, niet als een lafaard, vindt hij. “… Ik heb vervolgens een bestaan opgebouwd op een wreed, roofzuchtig en jegens mijn mensen misdadig continent en heb me tussen dit ijzige, berekenende en lompe volk staande gehouden – door hun kleren te wassen, te stomen en te repareren…”. Hij weet een uitnodiging te bemachtigen voor een schilderijententoonstelling van de kunstenares. Gaat eerst wat drinken in een kroeg tegenover de galery. Daar krijgt hij zo’n pijnaanval dat hij opgehaald wordt door een ambulance. Yousef maakt zijn kamergenoot in het ziekenhuis wijs dat hij van Cuba komt, die zich vervolgens ongeremd uitlaat over ‘Marokkanenenturken’: volgens hem schorum van het laagste allooi. Hij verdenkt een verpleger van Marokkaanse roots: “… Als ik even niet oplet geeft-ie me een of andere spuit en dan verkoopt-ie mijn organen op de zwarte markt, dat doen die schooiers want ze krijgen hier een hongerloontje…”. Met een zak pijnstillers en inschakeling van de thuishulp wordt Yousef weer op straat gezet. Als hij het eindelijk voor elkaar krijgt achter het adres van Salomé Abergel te komen en bij haar aanbelt, blijkt ze niet bepaald op hem te zitten wachten. Ze jaagt hem met een emmer kokend water van de deur.

 

Moorfrau

In deel drie worden de lijntjes via Hbib doorgetrokken naar Tunis en de Arabische lente. Deel vier bevat fragmenten uit de angstcahiers die voor de nodige tekst en uitleg zorgen. Ze zijn geschreven door een Marokkaanse dichteres uit Parijs die lijdt aan paranoia (ook een voormalig slachtoffer van ‘de grote terreur’). Ze vertelt wederom over het fantoom van de Pelgrim ‘die je bij de heilige reis naar het fysieke lijden begeleidt’. Dat voor wie wil weten wie de folteraar daadwerkelijk is, hem zal moeten schaduwen. Eén met hem moet worden: “… het is een monster waarvan we kunnen zeggen dat het iets begaan heeft en dat het zich alleen maar van ons onderscheidt doordat wij dat niet hebben gedaan…”. Ze verzekert ons dat ‘het eenentwintigste echt is’. Ze zegt de waanzinnigste dingen. Zoals dat ze ligt te luisteren naar het schateren van het kunstgebit van haar vader in het glas terwijl hij slaapt. Ze heeft het over de groteske mascarons aan de Pont Neuf die met hun demonische stenen koppen bedoeld zijn om boze geesten af te weren die uit de Seine tevoorschijn schieten. Het helpt niet echt. Ze brengt veel tijd door in ‘Le Souterrain’ waar ze Irad en Hind ontmoet. Ze vertelt over haar psychiater die zegt dat ze niet gek is en met haar verleden moet leren leven omdat ze het verdient gelukkig te zijn. Ze moet er een beetje van huilen: “… Niet omdat ik dat ook vind maar omdat ze op die plek van mijn ziel drukt waar ik niet eens in de buurt durf te komen…”. Even verder: “… laat het duidelijk zijn: ik lijd niet aan wanen. Of beter: niet al mijn wanen zijn ongegrond. Ik geloof bijvoorbeeld niet in complottheorieën, totdat de rest van de wereld daar ook in gaat geloven, ja dan wel. Als ik Galileo was tegengekomen en die had gezegd: Mevrouw O., moet u eens goed luisteren, de aarde draait om de zon, dan had ik hem met de rest van de goegemeente uitgelachen en misschien wel een oorvijg verkocht…”. Ze heeft het over het werk van Djibril Diob Mambéty, Assia Djebar, Sarah Maldoror, Chantal Akerman, Roberto Gavaldón en Ariane Mnouchkine, waar ik allemaal nog nooit van had gehoord en over ‘pompeuze rijkeluiskindjes die de smaak van hun grootouders hebben’. Ze vertelt dat ze langs een kruising liep waar ze een boekje met de titel “Moorfrau” vond (wat toch zeker niet toevallig kan zijn in een verhaal). Tijdens het douchen kijkt ze omhoog in de poreuze O van de douchekop om de ‘zichtbare’ littekens van haar gevangenschap niet te hoeven zien.

 

Op  Oroppa!

De dichteres herinnert zich de zenuwslopende ogenblikken toen ze Frankrijk binnenkwam. Het kostte haar zeven jaar om de grens over te mogen, “… kortom, een waarlijk vernederend en ellendig proces waarin je eigenlijk al weet dat je daarginds, waar het ook is dat je naartoe gaat, niet welkom bent…”. Europa “… voelde alsof je je begaf op de rug van een monsterlijk maar stokoud dier, getroffen door een zeldzame aandoening…” dat “… zijn bewoners op ieder moment een weerzinwekkende catastrofe kon bezorgen door met zijn lijf te schudden…”. Beter kan 2024 niet worden uitgeluid, denk ik. “… U moet weten, dit is geen sneer naar de kerkklokken, die om mysterieuze redenen hun weerklank vinden in het hart van mensen…”. Dat doet me denken aan het het NOS-bericht van 08.11.24 over dat meer Nederlandse jongeren orthodox christen worden. En het AD-artikel van 29.08.24 over dat theologische universiteiten tot drie keer zoveel eerstejaarsstudenten verwelkomden. Zie de persberichten over dat er afgelopen jaar zowel in de Verenigde Staten als in Nederland 22 procent meer Bijbels zijn verkocht dan vorig jaar. Zie de gelovig geworden diskjockey alias muziekproducer Sefa Vlaarkamp en Glen Fontein, een TikTokker met 1,9 miljoen volgers. Zie het kerstgesprek op internetplatform ‘De Nieuwe Wereld’ met dominee Paul Visser. Zie mijn blogs over “Van ver gekomen” van Christien Hemmerechts en “Tot God” van Christophe Vekeman. Alsof er weer ruimte komt voor de uit het westen verdreven christelijke God. Wanneer de dichteres om wat voor reden dan ook een legitimatiebewijs moet tonen krijgt ze het gevoel dat ze bestaat bij de gratie van haar identiteitskaart en moet ze de verleiding weerstaan hem niet in een prullenbalk te smijten. Op haar 32ste neemt de letterenfaculteit van de Sorbonne haar aan als filosofiestudent. Haar masterthesis wil niet vlotten. Ze wordt gekweld door dissociatieve periodes, krampen, hartkloppingen en tics: “… Ik overwoog te gaan bidden, maar ik zweer het, zodra ik boog hoorde ik Zijn schaterlach…”. Zij is in ieder geval nog niet toe aan ‘bekering’. Op een goed ogenblik zit ze aan de bar in ‘Le Souterrain’ waar een dronken Algerijn proost met de woorden: ‘Op Oroppa! Wat een plek om de weg kwijt te raken.’

 

Uitgave: Pluim – 2024, 400 blz., ISBN 978 949 333 912 5, € 27,99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

vrijdag 20 december 2024

Zarathustra spreekt – Kader Abdolah

 

Subtitel: Wie ben je, wat ben je, en waarvoor ben je op deze wereld

 

In “De sterren vertellen” van Willem Glashouwer (zie mijn vorige blog), komt een fragment voor over Zarathustra of Zoroaster, een sprookjesachtige Iraanse profeet en de grondlegger van het zoroastrisme, een pre-islamitische godsdienst die tegenwoordig haar aanhangers vooral vindt onder de Parsi’s in India. Thomas Hyde, een eminente oriëntalist (1636-1703) citeert Abulfaragius (een Arabische christelijke historicus, 1226-1286) die beweert dat Zoroaster, Zerdusht oftewel Zarathustra de Pers, een leerling van de Bijbelse profeet Daniël zou zijn geweest. Hij voorspelde de magiërs (die volgens hem astronomen uit Perzië waren) dat wanneer ze een nieuwe ster zagen opdoemen, dat betekende dat er een mysterieus kind was geboren die ze moesten gaan aanbidden. In de Zend Avesta wordt verder vermeld dat deze ster zou verschijnen in het teken van de Maagd. Of het allemaal waar is? Wie weet. Over de Wijzen uit het Oosten is zóveel gefantaseerd. Zie bijvoorbeeld “Gaspard, Melchior en Balthazar” van Michel Tournier. In ieder geval leefde Zarathustra volgens de legenden op het platteland als herder, toen hij om en nabij zijn twintigste levensjaar een crisis ervoer en rond ging dwalen. Na tien jaar kreeg hij, gezeten aan de oevers van de Oxus (de Amu Darja) een visioen van de god Ahura Mazda. De ‘god van het geluk’ volgens de Perzisch-Nederlandse schrijver Kader Abdolah (1954). De ‘Encyclopaedia Britannica’ dateert deze gebeurtenis rond 600 voor Christus. Anderen, waaronder Abdolah zelf, veel eerder. Hoe leuk is het dat zijn nieuwste roman, weliswaar in een ietwat kinderlijke en zuigende (vind ik persoonlijk) duizend-en-één-nachtstijl, óók over Zarathustra gaat! Eerder besprak ik van Abdolah: “Papegaai vloog over de IJssel”.

 

Uitvinder van de moraal

Glashouwer: “… Over Zarathustra is weinig bekend. Zijn leven veranderde toen de god Ahoera Mazda in een visioen aan hem verscheen. Als gevolg van deze ervaring begon Zarathustra de monotheïstische visie te prediken dat Ahoera Mazda de opperste god was en dat alleen hij moest worden vereerd. In het boek “Also sprach Zarathustra” van Friedrich Nietzsche uit 1885 is Zarathustra de hoofdpersoon. Vaak beschouwd als de eerste die een absolute scheiding tussen goed en kwaad poneert, en vandaar als uitvinder van de moraal – zoals Solon als vader van de westerse wetgeving wordt bestempeld – laat Nietzsche Zarathustra terugkeren om de Übermensch te prediken, die de menselijke onverantwoordelijkheid begrijpt en een uitgeleefde moraal ten grave draagt...".

 

De God des hemels

Filosoof en theoloog Willem Ouweneel schrijft in “De zesde kanteling” ook over ‘de grote profeet Spitama Zarathustra (uit het geslacht Spitama)’ die onder de herdersvolken in het noordoosten van Iran opkwam. Over de tijd waarin Zarathustra leefde, denken geleerden verschillend: “… Eilers vindt dat -1000 à -700 het meest in aanmerking komt. Anderen denken zelfs aan -1400 à -1200. Altheim stelt de jaren van Zarathoestra echter met beslistheid op -599/98 en -522/21, en wel op grond van een gevonden, in het Arabisch vertaald fragment uit de kroniek van Porphyrios, waaruit bleek dat de profeet in -522/21 was gestorven. Vanuit de historische melding dat hij 77 jaar was toen hij stierf, komt men op het geboortejaar -599/98. König en Oliphant noemen als levensjaren ca. -628-ca.551. Deze visie heeft m.i. sterke papieren, en wel vanwege een bron die beweert dat Zarathoestra 258 jaar vóór de Macedoniër Alexander verschenen zou zijn. Alexander de Grote veroverde het Perzische rijk in -330; 258 jaar eerder brengt ons tot het jaar -588 of 587. Dit zou het jaar zijn waarin hij koning Visjtaspa (Grieks: Hystaspes) tot zijn geloof bekeerde. Volgens de hier gevolgde chronologie was dit dezelfde als Hystaspes, stadhouder van Parthië en de vader van koning Darius I (zie onder). In het bekeringsjaar -588 of 587 zou Zarathoestra veertig jaar geweest zijn, zodat hij ca. -628 geboren moet zijn…”. Ik licht dit even uit omdat Zarathustra met zijn leer hierdoor opmerkelijk goed in de geheimzinnige ‘Spilperiode’ past, een naam die is gemunt door filosoof Karl Jaspers, waarin zich wereldwijd een  wonderlijke revolutie voltrok in het levensbeschouwelijke en religieuze denken. Net zoals in Griekenland en India tijdens de Spilperiode de tendens opkwam het veelgodendom door een abstract eengodendom te vervangen, zo voerde ook Zarathoestra het monotheïsme in: “… In deze ‘Achsenzeit’ ontstonden onder meer het confucianisme in China, het boeddhisme in India, het zoroastrisme in Perzië en voltrok zich de profetische revolte in Israël. Ook kwamen in deze fase van de Oudheid de Griekse en Romeinse filosofie tot bloei. De rode draad die deze uiteenlopende denktradities verbindt, is de breuk die plaatsvond met de oude godenwereld en mythologie. De oude mythen kwamen onder kritiek te staan en er kwamen nieuwe interpretaties op…” (Enne Koops / Historiek 19.02.24). Ouweneel linkt deze periode aan de verwoesting van de eerste tempel in Jeruzalem, waardoor de Sjechina (de goddelijke presentie) zich uit Jeruzalem terugtrok en God ‘de God des hemels’ werd. Heeft een en ander met elkaar te maken? Dat is een opwindend idee. Volgens Ouweneel waren Darius uit het Bijbelboek Daniël, Ahasveros uit het Bijbelboek Ester en Arthahsasta uit het Bijbelboek Nehemia allemaal orthodoxe zoroastriërs.

 

Taal

Kader Abdolah is niet gelovig en heeft dus niets met bovenstaande gedachtekronkels. Hij begint zijn verhaal met de volgende mededeling: “… Alles in dit boek is gebaseerd op onzekere historische archeologische gegevens. En geschreven naar de zekere orde van de literatuur…”. Zijn insteek is de taal die op de Euraziatische steppen werd gesproken, waar het hedendaagse Hindi, Grieks, Russisch, Duits, Italiaans, Frans, Spaans en ook Nederlands van afstammen. Er zijn veel zogeheten ‘gatha’s’ van Zarathustra bewaard gebleven: lofliederen, waarin hij met zijn enige god Ahura Mazda spreekt, dan wel de mensen de weg wijst naar een rechtvaardige wereld. Tussendoor vertelt Abdolah ook het beroemde verhaal over een steppeliefde van de Griekse historicus Khars Mitleni die met Alexander de Grote (zie boven) meereisde toen hij Perzië binnenviel. Volgens hem was het verhaal zo beroemd dat de mensen er schilderingen van maakten op de binnenmuren van hun huizen, op de muren van de bazaars en de wanden van hun tempels. Het dateert uit de tijd van de Meden, die het eerste Perzische koninkrijk stichtten. Het is exemplarisch voor de vele oosterse liefdesverhalen zoals “Lely en Madjonen”, “Shiran en Farahd”, en ook dat van “Romeo en Julia”. Het gaat over prins Zariadares die verliefd wordt op de wonderschone prinses Odatis uit een vijandig buurland. Ze “… zagen elkaar voor het eerst in elkaars dromen…”. Het viel mij op hoe vaak ‘dromen’ een rol spelen in Abdolah’s boek. Veel Iraniërs schijnen heden ten dage nog steeds christen te worden omdat ze Jezus zien in hun dromen. De vader van prinses Odatis bepaalt op een feest haar lot door de slimme, koninklijke adelaar, die een man voor haar moet kiezen, boven een veld met honderden aanbidders te laten vliegen. De vermomde prins Zariadares bindt een groene sjaal van de prinses aan zijn paard. De adelaar ruikt de geur van de prinses en landt zodoende zonder te aarzelen op zijn schouder.

 

De heilige plant Hum

Volgens Abdolah waren de steppebewoners echte paardenfluisteraars. Ze wisten de kleine, wilde paarden te temmen die bijzonder moedig waren en zelfs door de goden werden geprezen: “… Ze vochten samen met de helden tegen demonen, draken, monsters en grote slangen en ze hielpen de helden hun dromen waar te maken…”. De karrenwielen van massieve schijven veranderden gaandeweg in wielen met houten spaken en een leren en koperen rand. Het heilige boek Avesta van Zarathustra heeft het ook over vermaarde boogschutters. Hum of Heomeh was een jonge god die tegen de demonen van Ahriman (satan) vocht. De manifestatie van deze god is een geneeskrachtige en hallucinogene plant: hum. Er bestaan zo’n vijfenzestig verschillende soorten - die van Zarathustra is de ‘Ephedra sinica’. In de Chinese traditionele geneeskunde wordt hum (ma huang) al duizenden jaren gebruikt tegen astma, hooikoorts en verkoudheid. Volgens een mythe heeft een adelaar op bevel van de god Hum de plant vanuit de hoge hemel naar de aarde gebracht als een geschenk voor de mensen, die er een drank van maakten: “… De god van de oorlog dronk deze drank om de draak Vetra te kunnen verslaan, die de bron van de regen blokkeerde waardoor de mensheid geen water meer had…”. Abdolah: “… Zoroastriërs drinken nog altijd van de humdrank na hun gebeden in hun vuurtempels, net zoals christenen een slokje wijn drinken na de preek van de priester…”. Volgens hem smaakt het vooral naar Hollands Heineken-bier. “… In Iran wonen nog zo’n twintigduizend zoroastriërs, en een grote gemeenschap van hen woont in Yazd, aan de rand van de woestijn…”.

 

Mithra

Abdolah schrijft dat Zarathoestra een einde maakte aan het ‘slachten van de koe’ als offer aan de ‘godin’ van licht en zon Mitra: “… Overal in de overgeleverde taferelen en schilderingen zie je Mitra op de rug van een koe zitten met een fakkel en een dolk in haar handen…”. Ik ken echter helemaal geen geen ‘godin’ Mitra, wel een ‘god’ Mitra. Bovendien is Mitra’s koe in de verhalen die ik op internet tegenkwam een (wilde) stier, die staat voor de onbeheerste, donkere driftkrachten in de mens, dewelke moeten worden overwonnen (zie Karen Armstrong in “Compassie”). Abdolah zegt een stuk verder dat mijn verhaal een veranderde versie is van het oorspronkelijke. Volgens een scheppingsmythe schenkt Mitra met haar fakkel licht op aarde, vertelt Abdolah. Ze rijdt een stukje op de rug van een koe, plant op een gegeven moment een dolk in haar nek waardoor de koe dood bloedt. Uit haar buik groeien planten en gewassen. Uit een plant met twee takken ontstaan een man en vrouw. Abdolah constateert verder dat de Meden geen vrouwen hebben afgebeeld op de stenen taferelen in de rotsen van de bergen bij Hamadan: we weten alleen hoe de mannen eruit zien.

 

De leegloop van de steppe

Volgens Glashouwer - zie mijn vorige blog - wordt ‘afgodendienst’ in de Bijbel vooral bekritiseerd vanwege het vereren van de ‘schepping in plaats van de Schepper’. Abdolah verwoordt dat mooi in verband met de Aria’s die op de steppen leefden: “… Ze waren van boven en beneden omsingeld door de natuur en door de hemel, die ze zowel nieuwsgierig als bang maakten. Ze waren bang voor de bliksem, en voor gevaarlijke dieren. Ze zagen het water, de regen, het vuur, het donker, de bliksem allemaal als levende wezens: als zichtbare, tastbare schepselen die net als de mens een geest en intelligentie hadden. En ze zagen die wezens als een teken van een reeks hogere machten die in de hemel bivakkeerden…”. Abdolah wijdt de ‘leegloop van de steppe’ vooral aan de uitvinding van de snelle, wendbare, tweewielige strijdwagen, waarvan je stevig staand kon schieten. De steppe-immigranten met hun vee en goden  fuseerden met de lokale landbouwers in Iran. Die gemeenschap zou de geschiedenis ingaan als het rijk van de Meden en Perzen, dat gevolgd zou worden door het Parthische Rijk en het grote Perzische Rijk van koningen als Cyrus en Darius.   

 

Ahura en Ariman

Zarathustra zou zijn geïnspireerd door de god Zerwan die volgens een kleitablet in den beginne de enige was. Uit Zerwan’s droom stapte de zoon waar hij naar verlangde: Ahura. Uit zijn duistere twijfels kwam Ariman tevoorschijn. Abdolah meent dat Ahura later transformeert naar de ‘God van de christenen’, waarmee hij waarschijnlijk Jezus bedoelt, en Allah van de moslims. “… Ook Ahriman ondergaat een metamorfose: een paar duizend jaar later wordt hij de duivel van de christenen en de Sjaitan van de mohammedanen…”. Ahura creëerde de Waarheid en licht, geluk, schoonheid en kennis plus de izadan (aartsengelen). Ariman creëerde de Leugens en duisternis, ongeluk, kwaad, ziektes en lelijkheid plus de demonen. Ahura schiep hemel en aarde. De lokale bewoners waren het niet eens met de mythe over Mithra, die later veranderde in de godin Anahita. Volgens hen werd de Koe door Ahriman gedood die jaloers was op de grandioze schepping van zijn broer. Hij vervuilde ook nog eens het water en vergiftigde de planten. Ahura schiep de mens, in zeven dagen. Hij noemde hem Kiomaars, wat de ‘aardse’, de ‘sterfelijke’ betekent. Ahriman kreeg het voor elkaar de mens te doden, maar zijn zaad viel op de grond waar na veertig jaar een plant uit groeide waaruit de mensheid ontstond zoals hierboven beschreven.

 

Koning Damsjid

De eerste legendarische koning van Iran was Djamshid: “… ‘Djam’ betekent de sjah, of koning, en ‘shid’ is stralend…”. Hij regeerde duizend jaar. Hij verloste zijn onderdanen van onwetendheid door zijn wijsheid. In zijn koninkrijk kenden mens en dier geen lijden. De mensen waren vegetariërs. Zijn volk bestond uit vier rangen: priesters, soldaten, boeren en ambachtslieden. Hij introduceerde nieuwe ambachten, zoals textielwerk, kleermakerij, architectuur, bouw, scheepvaart, mijnbouw en het bewerken van edelstenen. Hij grossierde in gedroogde geneeskrachtige planten en geurige parfums zoals muskus en amber. Hij bedacht krachtige wapens. Hij sloot een compromis met Ahriman wiens demonen hem hielpen kastelen en paleizen te bouwen. Vanwege een periode van ijzige kou gaf hij opdracht diep onder de grond een enorme schuilplaats te bouwen waar het heilige vuur heen werd gebracht. Toen de kou week en de mensen weer boven de grond kwamen, leidde Djamshid ze naar warme, groene oorden. Tot Ahriman hem in zijn oor fluisterde dat hij nog machtiger zou zijn als hij de hemel in vloog. Er werd een voertuig gebouwd en met behulp van demonen koos Djamshid het luchtruim. Op de eerste dag van de lente wordt zijn reis langs de hemel nog steeds gevierd met een groot landelijk feest: ‘Noroez’. Damshid werd na zijn terugkeer nogal hooghartig, hoogmoedig en verblind door macht. Hij gaf de mensen toestemming koeien te slachten en te eten. Zijn eerste zonde. Hij beweerde dat hij God op aarde was. Zijn tweede zonde. Ahura werd zo kwaad op hem dat hij de goddelijke zegen van hem wegnam.  Djamshid raakte in nood, ontheemd en werd vermoord door zijn broer. Er ontstond chaos. De vreugde verdween. De leugen regeerde. Toen stond Zarathustra op…

 

Jung

Abelkader haalt psychoanalyticus Carl Gustav Jung aan die in 1934 een lange speech hield over “Also sprach Zarathustra” van Nietzsche. Het boek dat hem bijna doodde, aldus de schrijver. Hij gebruikte de gatha’s als model voor zijn werk. “… Zarathustra was de bedenker, de uitvinder van het gevecht tussen goed en kwaad. Ik heb mezelf in hem teruggevonden…”, aldus Nietzsche. De leer van Zarathustra vertolkt de kosmische strijd tussen de krachten van licht en duisternis die hij eindeloos en eeuwig verklaart. Hij stond op tegen de magiërs, heksen, tovenaars en vooral de corrupte priesters van zijn tijd, die de ontredderde mensen in de tempels dronken voerden en aanzetten tot ongepaste daden. Nietzsche keerde zich ook tegen de traditionele waarden van zijn omgeving. Maar hij was niet constructief. Hij kwam niet met een oplossing of alternatief. Dat deed Zarathustra wel. Volgens Abdolah leefde Zarathustra ruim 1500 jaar voor Christus. Sommige wetenschappers beargumenteren zelfs dat Zarathustra nooit heeft bestaan, maar een hele groep van mensen vertegenwoordigt.

 

Heksenjong

De legende. Wanneer de demonen merken dat het huis waar de moeder van Zarathustra geboren wordt ongewoon verlicht is, de fruitbomen vruchtbaarder en de moestuin weelderiger dan normaal, ja, dat zelfs de koeien meer melk geven, begrijpen ze dat er een ‘uitverkorene’ woont. Ze doen er alles aan om haar ouders te beschadigen. Ze strooien roddels rond dat ze een bastaard is. Ze sturen een heks op het meisje af om haar mee te lokken. Als ze weg weet te vluchten, komt ze in het huis van haar toekomstige echtgenoot terecht. Volgens de mythen proberen de duivels ook herhaaldelijk haar baby uit de weg te ruimen. Ze kidnappen Zarathustra en gooien hem in het vuur, maar hij blijft ongedeerd. Ze stelen hem uit huis en gooien hem voor een kudde wild galopperende runderen, maar een grote witte koe blijft stokstijf staan en begint luid te loeien. Ze ontvreemden hem nog een keertje. Gooien hem naar een wolf die hem zachtjes beetpakt en naar zijn hol sleept, waar hij langdurig naast gaat zitten huilen. Uiteindelijk plaatst zijn vader vuurkorven rond het huis en op het dak, waar de demonen niet langs durven. In zijn jeugd is er nog een hoop gedoe omdat de dorpelingen Zarathustra maar een raar kind vinden: een heksenjong. Een magiër maakt een eind aan de hetze door te verkondigen dat hij juist de ‘langverwachte’ is. ‘Noroez’ is ook de feestdag waarop de geboorte van Zarathustra wordt gevierd. De oude Perzische koningen kozen deze dag altijd uit om de troon te bestijgen.

 

Klokkenluider

De hoogbegaafde Zarathustra wordt leerling op de priesterschool. Daar gaat de meeste aandacht uit naar het ‘vuur’, het meest essentiële element waar de wereld van is gemaakt: “… En vuur was weer gemaakt van licht, het licht van in den beginne. En alles droeg vuur in zijn binnenste: alles was dus vuur…”. Al gauw wint hij het vertrouwen van de hoofdpriester. Hij ziet echter dat de goden geen macht hebben, dat het godensysteem niet werkt en dat de priesters de mensen voor de gek houden om hun kaste overeind te houden. Zo rolt  hij in de benarde positie van klokkenluider.

 

Goede gedachten, goede spraak, goede daden

Abdolah vertelt hoe Zarathustra tijdens zijn zwerftochten een engel ontmoet die hem naar een vergadering van izadan leidt waartussen de onmetelijk grote god Ahura (letterlijk: ‘grote heer’) Mazda (letterlijk: ‘alwetend’) verschijnt. De opdracht die Zarathustra krijgt: “… Verspreid goede gedachten, goede spraak en goede daden op aarde…”. Slechte gedachten verzieken je geest. Goede gedachten geven je rust. Wie niet luistert gaat het laaiende vuur van de hel in. Wie goed doet komt in de ‘tuinen van geluk’ terecht. Voor eeuwig. In het begin van zijn missie lijkt Zarathustra meer een activist dan een visionair. Iedereen keert zich tegen hem. Je kunt niet in één klap een duizenden jaren oud godenstelsel ontmantelen. Hij vlucht de bergen in en verblijft tien jaar in een grot om, zoals alle messiassen en oude filosofen in vroegere tijden, in contact te komen met zijn ‘diepste zelf’, waar Ahura Mazda al op hem zit te wachten, aldus Abdolah. Op zijn veertigste keert Zarathustra weer terug onder de mensen. Dat zint Ahriman natuurlijk helemaal niet. Hij stuurt een heks in de gedaante van een mooie vrouw op Zarathustra af, die gelukkig snel genoeg ziet dat ze een staart heeft. Daarna geeft hij een paar demonen de opdracht Zarathustra te elimineren, maar Zarathustra weet met zijn naasten te ontsnappen naar het koninkrijk van koning Ghoshtasb.

 

Tovenaar of messias

Een oudere neef, Medoyah, beschermt Zarathustra en wordt zijn eerste volgeling. Volgens Medoyah heeft Zarathustra niet tien jaar in de bergen geleefd, maar in de hemel! Medoyah vertelt ook hoe ze tijdens hun ontsnappingstocht op een zee stuiten die zich evenals bij Mozes splijt, zodat ze op het droog gekomen pad veilig naar de andere oever kunnen lopen. Hij beschrijft dat Zarathustra in een bos opgenomen wordt door wolken die hem, zittend op een troon, naar het paleis van de geïmponeerde koning Ghostasb brengen. Welwillend luistert de koning naar zijn verhaal. Koning Ghostab biedt Zarathustra en zijn naasten een overnachting in het gastenverblijf aan. Ahriman fluistert de grootvizier echter in zijn oor dat hij de volgende dag het slaapvertrek van Zarathustra moet doorzoeken. In de strozakken worden allerlei enge spullen gevonden: botten, schedels, varkensstaarten, gedroogde slangenkoppen, vuile drankjes en stinkende mengsels in vieze flessen. Daarop belandt Zarathustra in de gevangenis. Is hij tóch een tovenaar? Zoals elke messias wordt hij gelouterd door pijn en lijden en staat hij op uit de dood. Als Zarathustra het doodzieke lievelingspaard van de koning weet te genezen, neemt deze hem weer in genade aan en stelt hem op de proef. Ten eerste moet Zarathustra de koning de toekomst laten zien. Ten tweede moet hij de koning ‘van ijzer’, dat wil zeggen ‘onverslaanbaar’ maken.

 

Van ijzer

Na een paar dagen staan er vier hemelse ruiters op gevleugelde paarden en  in groene gewaden voor de poort. Ze geven de koning een flesje met drank waardoor hij in slaap valt. Drie dagen en nachten rijdt hij in zijn dromen langs de toekomst. Hij ziet dat hij de wereld zal veroveren met de leer van Zarathustra en koning van de zeven grote rijken op aarde zal worden. Hij wordt echter niet ‘van ijzer’. Dat privilege is weggelegd voor zijn zoon Esfandiyar. Opvallend is dat Esfandiyar het kind van een Romeinse prinses is en er zo Romeins uitziet dat zijn vader sowieso argwaan tegen hem koestert. Veel christelijke denkers duiden het Romeinse Rijk ook als 'het rijk van ijzer': zie het beeld in de droom van Nebukadnezar. De koning is zo jaloers op zijn troonopvolger dat hij hem een eind weg van huis laat vechten tegen een dwarse volksheld, met zijn dood als gevolg. Esfandiyar heeft namelijk wel zeker een zwakke plek: zijn ogen. Zoals Achillus in de Griekse mythologie ook een zwakke plek heeft: zijn hiel. De omgeving van Zarathustra verwijt hem zijn falen. Zarathustra begrijpt het zelf ook niet en trekt zich vertwijfeld terug als kluizenaar. Alleen en anoniem eindigt zijn leven in een uithoek van het land: Balch, in het huidige Afghanistan. Hij wordt in het halfdonker in een vuurtempel doodgestoken door een handlanger van een vreemde koning, die hem niet is vergeten. Onder het bewind van de zoon van Esfandiyar raakt ook het Perzische rijk in verval.

 

Freddie Mercury

De boodschapper verdween maar zijn boodschap niet. De gatha’s van Zarathustra resette en verfriste de religie van het land dat in een voortdurende strijd met zijn buurlanden was verwikkeld. Uiteindelijk omarmde ook de elite de religie van Zarathustra. Tot de mohammedanen het Perzische  rijk veroverden, met veel geweld bekeerden en de gatha’s van Zarathustra vervingen door de soera’s van hun eigen profeet. De Iraniërs voegden de leer van Zarathustra toe aan de islam en maakten er een Perzische islam van. Zo ontstond het sjiisme dat lijnrecht tegenover het Arabische soennisme kwam te staan. Er wonen heden ten dage niet alleen zoroastriërs in Iran en India, er leven ook een paar duizend zoroastrische immigranten verspreid over de wereld. Een van hen was de bekende zanger Freddie Mercury. In de film ‘Bohemian Rhapsody’ waarschuwt vader Mercury zijn zoon, als hij uit gaat, de leer van Zarathustra niet te vergeten. Zie ook het fragment naar aanleiding van het Live Aid-optreden dat zijn vader becommentarieert met de meegegeven leer over ‘goede daden, goede spraak, goede gedachten’. Zarathustra is verder te zien op het beroemde schilderij van Rafaël: ‘De school van Athene’. Hij is degene die met een hemelbol in zijn hand staat, beneden in de rechterhoek.    

 

Koningsverhalen

Na de dood van Zarathustra verzamelen priesters de verloren gatha’s, voegen er de nodige mythes aan toe en brengen uiteindelijk een heilig boek tot stand: de Avesta (letterlijk: ‘fundament, document, onderdak, leidraad’). Het verhaal gaat dat er in de Koninklijke bibliotheek van het mysterieuze paleis van Darius de Grote in Persepolis een stapel van duizenden koeienhuiden lag waarop de gata’s waren geschreven. Alexander de Grote zou ze allemaal in de fik hebben gestoken toen hij het Perzische Rijk binnenviel, omdat de gatha’s als de ziel van de Perzische mens werden gezien. De moslims gingen nog een stap verder. Veranderden het alfabet en schaften de Perzische taal af. Transformeerden alle vuurtempels tot moskeeën en doofden het heilige vuur, dat inmiddels duizenden jaren oud was. Allerlei oosterse verhalen die in andere heilige boeken voorkomen staan ook in de Avesta, maar dan met andere namen, zoals dat van Jozef die verleid wordt door de vrouw van Potifar.  Abelkader hervertelt een aantal mythische liefdes- en koningsverhalen van de grote Perzische dichter Ferdowsi (935-1020) uit zijn heldenepos ‘Shahname’. In navolging van de traditionele vertellers uit zijn jeugd die met een groot doek te paard van het ene dorp naar het andere gingen om de koningsverhalen te vertellen: “… Dan hingen ze hun grote beschilderde doek aan een muur en gingen wij, kinderen, er in een halve cirkel omheen op de grond zitten. De verteller wees met zijn stok naar de helden op zijn doek en vertelde dan over hun levens en daden…”.

 

Wachten

Tenslotte. Er zijn zeventien gebroken fragmenten van de oorspronkelijke gatha’s van Zarathustra overgebleven. Toen Zarathustra geleidelijk aan door begon te krijgen dat hij niet de beloofde messias was, kwam hij met een gatha waarin hij het over een heilsprofeet, een zogenoemde ‘sociant’ heeft, die na hem zal komen om de mens bij te staan. Op een buitengewoon ontroerende manier vraagt hij: “… Ahura! Wanneer zult u de glorie van de wereldoverwinning op u nemen? Wanneer zal de pracht van religie als de pracht van de zon overal schijnen? Ahura! Wie is de verlosser die de mensheid gaat bevrijden van haar leed? En hoe ziet hij eruit?...”. Ahura vertelt het hem niet. Maar honderden jaren na zijn dood beantwoorden de zoroastrische priesters zijn vraag in de Avesta: “… De verlosser is handig en sterk. Hij is mooi en glanzend. Wij prijzen de sociant. Hij komt…”. De aanhangers van het zoroastrisme wachten op de komst van Bharam. De moslims hebben het over Mohammed als de laatste profeet. De Iraniërs wachten op een messias die waarschijnlijk Mahdi zal heten. De hindoes op de komst van Vishnu. De boeddhisten op Boeddha. De Mongolen op de herrijzenis van Djenghis Khan. En ik, als christen, wacht op de terugkeer van Jezus. Zie ook het prachtige gedicht “Iemand die als niemand anders is” van Forough Farrokhzad: “… Ik heb gedroomd dat er iemand komt. / Vannacht droomde ik van een heldere ster. / Mijn oogleden trillen. / En mijn schoenen schikken zich vanzelf netjes. // Iemand komt. / Iemand komt. / Iemand die anders is. / Iemand die beter is. / Iemand die op niemand lijkt. / Niet op vader.  / Niet op Ensi. / Niet op Yahya. / Niet op moeder. / En hij is zoals hij zou moeten zijn. / Hoger dan de bomen van de buren. // Ik heb de trap naar het dak geveegd. / Ook de ramen gelapt. / Iemand komt. / Iemand komt. / Iemand die met ons is. / In zijn hart.  / In zijn adem. / In zijn stem. // Hij komt samen met de regen. / Hij komt van onder het gefluister van de pentuniabloemen. / Hij komt en hij dekt de tafel. / Hij verdeelt brood gelijk. / En Coca-Cola gelijk. / Ik heb gedroomd…”. Fijne kerst!

 

Uitgave: Prometheus – 2024, 400 blz., ISBN 978 904 465 630 5, 24,99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier