Ik was zeer geroerd door een filmpje dat ik voorbij zag komen op YouTube over de queeste van ene Joël, die hem helemaal naar Peru bracht om via ayahuasca, een plantaardige drug, te ‘trippen’ in de jungle: zie hier. De ‘leegte’ bleef. Uiteindelijk vond hij rust in het christendom. Een ‘gebrekkige’ mythe wist hij in te ruilen voor een ‘voldoening schenkende’ mythe, zou Bernardo Kastrup zeggen (zie mijn vorige blog). Wat mij het meeste trof was Joëls ‘echtheid’. Zijn geweldige hunkering naar ‘meer’. Dat herken ik wel: dat heb ik ook altijd gehad. Onze existentiële wanhoop duwt onze ziel naar het transcendente, aldus Kastrup. In zowel Dan Browns nieuwste thriller, “Het ultieme geheim”, als in Kastrups verzonnen ‘mythe’, voert een wetenschappelijk team met behulp van elektronische stimulatie experimenten uit die de onzichtbare werkelijkheid dichterbij brengen. Daarbij worden ook drug gebruikt. Dan Brown noemt het werk van de antropoloog Carlos Castaneda (1925 – 1998), dat aan het verhaal van Joël doet denken. In 1960 maakte Castaneda op 26-jarige leeftijd een studiereis naar het zuidwesten van de Verenigde Staten. Zijn belangstelling gold vooral de geneeskrachtige planten die door de Indianen in die streek werden gebruikt. In Arizona ontmoette hij, naar eigen zeggen, bij toeval een oude Yaqui Indiaan, don Juan geheten. Don Juan bleek iemand te zijn die over uitzonderlijke vermogens beschikte, hij was een ‘man van kennis’, een ‘brujo’, een tovenaar. Castaneda kwam onmiddellijk in zijn ban en zou tien jaar lang zijn leerling zijn geweest. Via het gebruik van hallucinogene middelen werd hij ingewijd in een andere, aparte werkelijkheid. Over deze ingrijpende verandering in zijn leven, en de zowel angstaanjagende als verbluffende mogelijkheden heeft Carlos Castenada vier boeken geschreven: “De lessen van don Juan” (1972), “Een aparte werkelijkheid” (1973), “Reis naar Ixtlan” (1975) en “Kennis en macht” (1976). Tegenwoordig denken veel critici dat de verhalen van Castaneda fictie zijn, maar dan is het nog steeds steengoede fictie. Of, beter gezegd, ‘fact-fiction’.
God aan een touwtje
Van de zomer liep ik door het centrum van Den Haag waar ik legio paddoshops tegenkwam: plantaardige drugs zijn blijkbaar helemaal hip. Jongstleden 26 juni 2025 verscheen er een artikel in Trouw over de vraag of je God kunt ontmoeten via paddo’s. Aan de Vrije Universiteit kunnen toekomstige geestelijke verzorgers zelfs het vak ‘psychedelica en zingeving’ volgen, las ik. De theologen Arnold Huijgen en Sanneke Brouwers zijn echter zeer voorzichtig. Het christendom kent zeker ‘middelen’ om met God in contact te komen. Dan gaat het natuurlijk nooit over psychedelica, maar over de sacramenten: brood en wijn. En wel in zulke kleine hoeveelheden dat je er geenszins verzadigd door, dan wel dronken van kunt worden. Een godservaring komt volgens het christendom dan ook van God. Je hebt zoiets niet zelf in de hand. Als zingevingsmiddel is psychedelica een typisch modern verschijnsel: het is altijd en direct beschikbaar en werkt geheid. Heeft een ‘quick fix’-karakter. Echter: Bijbelse personages die denken God aan een touwtje te hebben, komen dikwijls bedrogen uit. Brouwers: “… We moeten niet denken dat we ‘recht’ hebben op een godservaring. Of dat geloof een ‘event’ is, een ‘instagrammable’ beleving…”. Een godservaring kun je niet afdwingen, maar ‘overvalt’ je: zie mijn vorige blog. Huijgen: “… Hartmut Rosa (Duits socioloog) zegt dat de mens juist opleeft van de momenten die niet op aanvraag beschikbaar zijn. Een plotselinge verliefdheid, of de zon die opeens doorbreekt. God zit juist vaak waar je God niet verwacht, je kunt het niet organiseren…”. Over Joëls ‘hunkering’: “… Juist de afwezigheid van de godservaring is ook een centraal onderdeel van het christelijke geloof. Denk aan Jezus aan het kruis, die roept: ‘mijn God, waarom heeft u mij verlaten?’ Volgens de Tsjechische priester Tomáš Halík zit de diepste spiritualiteit juist in het geduld met God, in het wachten. Daarbij hoort zoeken en twijfelen…”. Toch wordt in de christelijke traditie ook gepoogd mystieke ervaringen uit te lokken. Zie het verhaal over de in vervoering geraakte profetenschool in 1 Samuel 19:18-24. Mystici trokken de woestijn in, leefden ascetisch, vastten langere tijd. Gelovigen bidden, bestuderen de heilige geschriften, visiteren religieuze samenkomsten waar ze samen ‘clubliederen’ zingen: Kees van Ekris vindt dat het ‘koor’ dat in een voetbalstadion opklinkt zeker iets ‘sacraals’ heeft – de rillingen lopen over je rug. Moslims bezoeken de Ka’aba. Katholieken gaan naar Lourdes. Zinzoekers lopen de Camino. Bernardo Castrup (zie mijn vorige blog) heeft het over acties die je ‘aan de rand’ van het transcendente brengen.
Allegorie
“De lessen van don Juan” is wellicht de eerste roman over hallucinatoire ervaringen met de planten peyotl (Lophophora williamsii), Jimson kruid (Datura inoxia), en een paddenstoel (Psilocybe mexicana). In het boek van Dan Brown kan het manipuleren van de neurotransmitter GABA, bijvoorbeeld door middel van hallucinogene stoffen, maken dat je brein toegang heeft tot het onbewuste. Op de een of andere manier lijkt het onbewuste een raadselachtige ‘Zwischenwelt’ te zijn, vergelijkbaar met de ‘hemelse gewesten’ van Paulus, waar naast ‘goede engelen’ (zie “De verdwijning van de engelen uit kerk en theologie” van dr. F. de Graaff) ook ‘overheden, machten, wereldheersers der duisternis en boze geesten’ huizen (Efeze 6:12). Zie ook het oorspronkelijk heidense Pantheon in Rome, dat gewijd was aan ‘alle goden’ in de onzichtbare wereld, met in de koepel het symbool van de ‘God der goden’ in de hemel. Volgens de Bijbel woont Hij in ‘een ontoegankelijk licht’. Misschien gaat het ook wel om de ‘gewone werkelijkheid’, die volgens Bernardo Kastrup waarschijnlijk enkel in ons hoofd zit, maar die we onder invloed van drugs alleen ‘anders’ zien, maar dat terzijde. Castaneda noemt zijn boek zowel een ‘etnografie’ als een ‘allegorie’. Veel schrijvers hebben geestelijke boodschappen in allegorieën verpakt. Zie bijvoorbeeld “De goddelijke komedie” van Dante, “A Pilgrim’s progress” van John Bunyan of “De kronieken van Narnia” van C.S. Lewis. Castaneda zegt ons mee te willen nemen naar ‘dat ogenblik van schemering’ tussen licht en donker, wanneer ‘de deur naar de andere wereld op een kier staat’.
Leerling
Castaneda kent don Juan al een tijdje als de laatste hem vraagt zijn ‘leerling’ te worden. Ook als don Juan hem vertelt over de ‘diableros’, de ‘boosaardige personen’ die ‘zwarte’ toverkunst gebruiken om zichzelf in een dier te veranderen, gaat er geen rood lampje bij Castaneda branden. Net zomin als Joël zich in het filmpje laat tegenhouden door het feit dat hij over zwarte slangen droomt. Castaneda herinnert zich een situatie waarbij een grote prairiewolf in de koplampen van zijn auto kijkt. Zijn twee Indiaanse meerijders lachen hem uit als hij over de diableros begint. Voor de westerling moge de lessen van don Juan misschien overkomen als exotische abracadabra, zelf stelt don Juan ze voor als een systeem van logisch denken, aldus Castaneda.
De goede ‘sitio’
Wanneer hij op een avond rond zeven uur wil vertrekken van een bezoek aan don Juan, en hem voor de zoveelste keer vraagt naar ‘peyotl’, waar don Juan tot dan toe nooit op in heeft willen gaan, zegt hij ineens dat Castaneda er moe uitziet en moet proberen om zijn ‘juiste plek’ op de veranda te vinden. Dat is de plek die geen energie slurpt, maar energie geeft. Daar voel je je het allerbeste: van nature krachtig en gelukkig. Vervolgens laat hij Castaneda alleen, die de hele nacht over de vloer kruipt en rolt, eindelijk meent een plaats met een aparte lichtschakering te zien waar hij tegen de ochtend in slaap valt (terwijl een andere plek juist angst bij hem oproept). Hij wordt gewekt door een uitermate tevreden don Juan. Hij zou zijn goede ‘sitio’ hebben gevonden. De beste manier om die te vinden bestaat erin hun respectieve kleuren te ontdekken. Nu is hij klaar voor peyotl. Daar moet hij genoeg ruggengraat voor hebben. Het vereist veel doorzettingsvermogen. “… Het was mij niet duidelijk of ik nu een probleem had opgelost of niet, en ik was er in feite niet eens van overtuigd dat er een probleem had bestaan; ik kon het gevoel niet vermijden dat de hele belevenis geforceerd en willekeurig was…”. Het lijkt allemaal een spel: alleen al door te ‘doen alsof’ raak je in een andere bewustzijnstoestand.
Euforie
Twee weken later stapt hij met don Juan en nog vijf andere Indianen in een gammele vrachtwagen. Na een uur rijden, bereiken ze een armoedig huis waar hij een koffiepot krijgt aangereikt met harde, gedroogde peyotlknoppen. Hij kauwt er zes op. Tussendoor eet hij ook wat gedroogde vijgen en gedroogd vlees. Een fles tequila gaat van hand tot hand, waar hij alleen zijn mond mee mag spoelen. Hij heeft evenals Joël de zeer sterke neiging om te braken. Later zegt iemand dat hij dat minstens tien keer gedaan heeft. Dan het ‘trippen’. Hij heeft het gevoel in een nauwe, metalen tunnel terecht te komen. Hij vertelt hoe hij ‘zoeklichtogen’ krijgt, waarmee hij een hond opvangt die naast hem uit een sauspan water begint te lebberen. De hond wordt doorzichtig zodat hij het water door zijn aderen ziet vloeien dat uit zijn haren naar buiten spuit, wat ontvlamt in een geweldig vreugdevuur. Bedwelmd door mateloos geluk speelt hij met de hond: “… De euforie die ik voelde was onbeschrijflijk. Ik lachte tot ik haast niet meer kon ademen…”. Als hij bijkomt van zijn roes kan hij wel janken. Weer terug valt hij op de veranda van don Juan in slaapt. Wanneer hij wakker wordt is het donker en komt don Jan met een pot gebakken bonen en een stapel tortilla's bij hem zitten. Hij heeft geweldige honger. Don Juan wil alles weten. Hij zegt dat Castaneda ‘Mescalito’ (de geest van de peyotl) heeft ontmoet die hem duidelijk heeft aanvaard. Hij heeft zelfs nog nooit gehoord dat Mescalito met iemand ‘speelde’. Een andere Indiaan vertelt hem dat hij in werkelijkheid achter zijn hond heeft aangezeten.
Man van kennis
Omdat hij na de trip in een depressie vervalt, deelt Castaneda don Juan mee dat hij stopt met zijn leerproces. Don Juan wil er niet van weten. Vindt dat hij niet moet overdrijven. Zegt dat het helemaal geen kwaad kan om bang te zijn: “… Wanneer je vreest, zie je de dingen op een andere manier…”. Hij weet zeker dat Mescito Castaneda voor hem heeft ‘uitgekozen’: “… Ik ben tot een besluit gekomen en ga je de geheimen leren die het lot uitmaken van een man van kennis…”. Even verder: “… Vrees is de eerste natuurlijke vijand die een man van kennis moet overwinnen. Bovendien ben je nieuwsgierig. Dat weegt er tegen op. En je zult leren, of je wil of niet; dat is de regel…”. Don Juan vindt dat Castaneda veel teveel met zichzelf bezig is: “… Zoek en zie de wonderen overal om je heen. Alleen jezelf observeren zal je vermoeien, en die vermoeidheid zal je doof en blind maken voor al het andere…”.
De bondgenoot
Castaneda deelt zijn verhaal mee in dagboekaantekeningen: “… Gisteravond is don Juan begonnen mij in het domein van zijn kennis binnen te leiden. Wij zaten voor zijn huis in het donker…”. Hij heeft Castaneda verteld over een ‘bondgenoot’: “… een macht die een man in zijn leven kan brengen om hem te helpen, raad te geven, en hem de nodige sterkte te geven om daden te volbrengen, of die nu groot zijn of klein, juist of verkeerd. Deze bondgenoot is een noodzaak voor de man om zijn leven te verrijken, zijn daden te richten, en zijn kennis te bevorderen. Kortom, een bondgenoot is een onmisbare hulp op de weg naar kennis…”. Zie ‘de Ander’ in de mythe van Bernardo Kastrup. Gaat het om een ‘alter ego’ zoals in “Augustusblauw” van Deborah Levy, “Operatie Shylock” van Philip Roth of “De dubbelganger” van F.M. Dostojevski? Of de ‘daimonion’, de innerlijke, goddelijke stem van Socrates? Is het allemaal een parodie op de ‘Heilige Geest’ in het christendom? Satan is immers de naäper van God, aldus Luther? Volgens don Juan is een bondgenoot geen beschermgeest maar een ‘hulp’, in tegenstelling tot Mescalito die eerder een leraar is en buiten je staat. Een bondgenoot kun je temmen. Zijn macht gebruiken. Zijn eigen bondgenoot zit in ‘humito’ (kleine rook): zie de pijprokende Indianen in de Lucky Luke-strips (ughe-ughe). De bondgenoot van Castaneda zit volgens hem in ‘la yer del diablo’ oftewel ‘duivelskruid’ dan wel ‘Jimsonkruid’. Welnu: genoeg gepraat, alleen ‘ervaring’ maakt wijs.
Kennis is macht
Op een middag rijden Castaneda en don Juan naar de naburige bergen om het duivelskruid te zoeken. Don Juan graaft twee exemplaren uit: een breed uitgroeiend mannetje, met een vertakte wortel die direct vastzit aan de stam, en een in de hoogte groeiend vrouwtje, met één enkele wortel die de diepte ingroeit. Eerst gebruikt hij een schop, later een stok om de planten niet te beschadigen. Thuis wast hij de planten voorzichtig en verdeelt de ze in hoopjes wortel, bladeren, bloemen en stekelige zaaddozen. In jute verpakt wordt alles te drogen gelegd. Een paar dagen later stampt hij een stuk wortel fijn, waarna de zachte brij een nacht lang in een houten teil moet weken. Een dag later wordt het bezinksel een paar keer gekookt met water van vruchten en bloemen uit de canyon, waarna Castaneda een kroes met de bittere melkachtige substantie dat overblijft, opdrinkt. Hij begint te zweten, te klappertanden, ziet alles rood, slaapt twee dagen en wordt met hoofdpijn en een gestoorde maag wakker. Helemaal goed, volgens don Juan. Als hij zwart had gezien, had dat betekend dat hij niet geschikt was voor het duivelskruid. Het enige nadeel is dat je, in ruil voor de macht die het kruid geeft, er uiteindelijk slaaf van wordt, volgens don Juan. De mens leeft om te leren, ten goede of ten kwade. Castenada voelt zich bruisen van energie, die hij probeert kwijt te raken door de rommel achter het huis van don Juan op te ruimen. In vroeger tijden had het nut om je sterk te maken: “… spieren die zwellen van kracht, jeukende vuisten, voetzolen die branden om iemand ondersteboven te lopen…”. Nu niet meer, zegt don Juan bedroefd. In talloze oorlogen hebben soldaten dan ook drugs gebruikt.
De pijp
Op een dag brengt Castaneda een bezoek aan don Juan die een ontwrichte enkel heeft. Hij zou zijn aangevallen door een vrouw in de vorm van een koperwiek. Ze heeft het op hem voorzien. Zelf is hij een mens die de kunst verstaat in een kraai te veranderen, beweert hij. Hij laat Castaneda zijn pijp zien, die uitermate voorzichtig behandeld moet worden. Wanneer de pijp iets niet zint zal niets hem kunnen beletten uit zichzelf uit elkaar te barsten of stuk te vallen. De pijp zal zich tegen je keren. Het rookmengsel, dat lijkt op fijngesneden theebladeren, draagt don Juan in een buideltje om zijn hals. Het zou bestaan uit kleine, zelf bij elkaar gezochte paddenstoeltjes, die alleen op bepaalde tijden van het jaar op zekere plaatsen groeien waar hij ver voor moet reizen, vermengd met bijzondere beschimmelde bloemen om het zoeter te maken. Voor niet-ingewijden is het rookmengsel dodelijk vergif. Steeds gaat het overduidelijk om ‘boze’ entiteiten. Er dreigt aldoor gevaar en overal heerst de dood. De vraag is natuurlijk: is het allemaal wel waar wat de soms erg nukkige don Juan bij hoog en laag volhoudt? Hoe serieus moet je hem nemen?
Poppetje
Tijdens een sessie haalt don Juan de inmiddels uitgedroogde en verschrompelde wortel van het vrouwelijke duivelskruid tevoorschijn. Hij snijdt er een poppetje uit dat hij met de ingrediënten die nog over zijn van de planten, plus wat bloed uit een jaap die hij onverwachts tussen Castaneda’s vingers aanbrengt, en een soort smurrie dat nog het meest lijkt op een grote homp timmermanslijm, kookt in een oude pot. Don Juan hangt het poppetje aan het dak om te laten drogen en overhandigt het Castenada de volgende morgen in een suède tasje. Hij krijgt de opdracht een scheut van het duivelskruid op een geheime plek te herplanten en er goed voor te zorgen. Castenada: “… Ik was er al aan gewend geraakt te geloven dat alles wat hij deed een of andere bedoeling had…”.
De vijanden van een man
Don Juan brengt zeker ook interessante visies te berde. Een man van kennis begint langzaam te leren, beetje bij beetje, en dan in grotere brokken, zegt hij. Al snel zullen zijn gedachten in botsing komen met elkaar. Leren is nooit wat je er van verwacht. Wat je leert is nooit wat je je hebt ingebeeld of voorgesteld, dus komt er angst op. Je eerste vijand. Angst kan een eind maken aan je zoeken. Angst moet je het hoofd bieden. Het ogenblik zal komen dat je je zeker van je zaak voelt. Je verwerft een soort ‘klaarheid van geest’. Maar die verblind je ook. Wanneer je nooit aan jezelf twijfelt, wordt je slachtoffer van je tweede vijand. Je raakt voorgoed gestremd. Je bent niet in staat tot verandering. Je zult niets meer bij leren. Dat is precies de situatie waarin ons land op dit moment verkeerd, denk ik. Zie de uitspraak van de orde van advocaten over de ‘rechtstatelijkheid’ van politieke partijen, wat mijns inziens inhoudt dat er wettelijk niets veranderd mag worden en we dus tot in der eeuwigheid blijven voortmodderen, als het aan hen ligt. Zucht. Wanneer de man van kennis zijn ongeduldige ‘klaarheid’ echter doorziet en er mee om weet te gaan zal hij zijn derde vijand ontmoeten: macht. Een man met macht is gewend te bevelen. Als je niet weet hoe je macht moet hanteren zul je de controle over jezelf verliezen en een wreed en grillig iemand worden. Je moet jezelf in bedwang weten te houden. Je klaarheid en macht met wijsheid aanwenden. De laatste vijand is ouderdom. Die zul je niet volledig kunnen overwinnen, maar alleen op een afstand houden. Zolang je de vermoeidheid van je af weet te schudden, blijf je overeind. Wanneer je toegeeft aan je verlangen om je terug te trekken en je behoefte aan rust, is het met je gedaan.
Peyotl-oogst
Castaneda probeert er achter te komen wat Mescalito voor de oude Indiaan betekent. Hij is niet erg mededeelzaam. Op een gegeven moment vraagt hij rechttoe, rechtaan of Mescaliti God is. “… Nu ben je dom…”, zegt don Juan. “… Ik weet niet waar God is…”. Hij neemt hem mee naar een peyotl-veld waar ze op een rotsrichel de nacht doorbrengen. Weer kauwen ze op gedroogde peyotlknoppen: Castaneda welgeteld veertien stuks. Hij hoort het geluid van een reuzenbij. De ogen van don Juan veranderen in bijenogen. Hij loopt naar een riviertje en merkt dat hij in het donker kan zien: “… Met elke klop van mijn hart veranderde de wereld van licht in donker en weer licht…”. Het riviertje wordt een groot zwart meer waar de grond waarop hij zit in glijdt als een vlot. Urenlang lijkt hij rond te drijven tot hij weer op het droge botst. Als hij op zoek gaat naar don Juan ziet hij een man op een rotsblok zitten: “… zijn ogen waren het water dat ik daareven had gezien! Hetzelfde enorme volume, en de zwart en gouden glinstering. Zijn hoofd was puntig als een aardbei; zijn huid was groen, en met ontelbare wratten bezaaid. Op de in een punt uitlopende vorm na, zag zijn hoofd er precies uit als het oppervlak van de peyotl-plant…”. Ze praten even met elkaar, waarna Mescito weg wipt als een krekel. Omstreeks tien uur in de ochtend vindt Castaneda don Juan slapend terug op de richel waar ze de nacht tevoren geweest zijn. Hij luistert aandachtig naar het verhaal van Castaneda. Daarna bindt hij een zeildoeken zak voor Castaneda’s borst en later nog een op zijn rug en lopen ze terug, terwijl ze honderdtien peytlknoppen oogsten. De zakken wegen loeizwaar. ‘Omdat ze naar de aarde willen terugkeren’, fluistert don Juan. Als het gewicht lichter wordt, hebben ze het gebied van Mescalito verlaten, verklaart hij.
De weg
Volgens don Juan is de weg om geestelijke verlichting te ervaren via het duivelskruid één uit velen. Alle wegen zijn volgens hem dezelfde: zij leiden nergens heen: “… Het zijn wegen doe door het struikgewas gaan, of daarin doodlopen….”. Er is maar één vraag die telt: “… Heeft deze weg een hart?...”. Dan zal hij je een vreugdevolle reis bezorgen. Het is moeilijk om van een eenmaal gekozen weg te veranderen. Zie de goeroe in mijn vorige blog die zegt dat je de rokken van je ego moet afpellen als een ui, tot je ‘niets’ meer overhoudt. Het verschil met de weg van het christendom is dat ze wél ergens heen leidt, namelijk naar het ‘ontoegankelijke licht’ waarin de (drie-enige God) woont. Het is het verschil tussen een zwerver of een pelgrim zijn. Christenen werden in het begin ook ‘mensen van de weg’ genoemd.
Verslaving
Castaneda leert nog een griezelig ritueel om ‘het onbekende te zien’. Deze keer met twee hagedisjes (ik vroeg me af wat de Partij van de Dieren hier van zou vinden). Een hagedis met dichtgenaaide ogen en een hagedis met dichtgenaaide mond, wat de laatste belet “… het verhaal te vertellen aan vreemden. De mensen zeggen dat hagedissen praatziek zijn; zij zullen om het even waar blijven hangen om te praten…”. Er wordt een hallucinogeen drankje ingenomen en een pasta bereid waarmee het voorhoofd wordt ingesmeerd. Castaneda moet de in dezelfde pasta rond spartelende hagedis met de dichtgenaaide mond voor zijn gezicht houden, hem uitleggen wat hij wil weten, en hem verzoeken het antwoord voor hem te gaan vinden. Daarna moet hij het beestje loslaten. Het andere hagedisje moet hij op zijn schouder zetten. Het zal voor hem alles beschrijven wat de andere hagedis ziet. Castaneda noemt het allemaal ‘een vervelende projektie’: “… Op mijn eigen manier was ik ook een hagedis, eveneens op een vreemde reis uitgezonden…”. Eigenlijk kom je er niet goed achter of alles wel ‘echt’ gebeurt. De volgende dag moet hij de beide hagedisjes gaan zoeken. Als ze zich beiden vertonen, moet hij ze meteen opeten. Vanaf dat ogenblik zullen ze in hem leven. Dan zal hij voor altijd begaafd zijn met het vermogen het onbekende te zien. Maar misschien is het beter als hij ze niet vindt. Hij zal dan wel steeds opnieuw twee hagedissen moeten vangen als hij hulp nodig heeft, maar het betekent ook dat hij vrij is. Hoezo ‘vrij’? Dan volgt misschien wel de beste ‘mythe’ over verslaving ooit: “… ‘Vrij van het slaaf zijn van duivelskruid. Indien de hagedissen in je zullen gaan leven, zal het duivelskruid je nooit loslaten.’ ‘Is dat slecht?’ ‘Natuurlijk is dat slecht. Zij zal je van al het overige afsnijden. Je zult je leven er aan moeten besteden, haar tot bondgenoot te houden. Zij is hebzuchtig. Als ze je eenmaal onder haar heerschappij heeft, is er slechts één weg die je kunt volgen – haar weg’…”.
Vliegen
Tijdens een ander ritueel moet Castaneda zich insmeren met een soort zalf van duivelskruid waardoor hij kan ‘vliegen’. Ik dacht aan de berichten in het nieuws over mensen die uit een raam stapten omdat ze dachten dat ze konden vliegen. Zie ook Michiel van Elk in het Leids Universitair Weekblad Mare over zijn boek “Een nuchtere kijk op psychedlica” (11.11.21). Tijdens een andere sessie laat don Juan Castaneda kennis maken met zijn ‘bondgenoot’ die je nooit ziet, de rook, door hem een pijp te laten roken met een geheim mengsel. Hij laat Castaneda diep inhaleren, waarna hij zich volkomen ‘verstijfd’ voelt, terwijl in hem zo’n ‘koude’ hitte uitbreekt dat hij het gevoel heeft dat zijn lichaam begint te smelten. Zijn waarneming verandert: als hij iets wil beetpakken grijpt hij in de lucht. Zijn gedachten worden uitermate helder. In eerste instantie voelt hij een razernij in zich opkomen waardoor hij don Juan wel kan vermoorden, maar als de oude man een wiegeliedje begint te zingen, slaat zijn woede om in vreugdevolle genegenheid. Hij bereikt een stadium van vrijheid waarin hij met een ontzaglijke snelheid en lichtheid door water of lucht lijkt te zwemmen of vliegen. Uiteindelijk ontwaakt hij na twee dagen waarin hij volgens don Juan niets anders gedaan heeft dan slapen. Castaneda zegt dat hij denkt dat hij ‘buiten zichzelf’ raakte. Don Juan zegt dat het andersom is, dat hij juist ‘in’ de dingen kwam. Hij reageert buitengewoon knorrig als Castaneda om ‘rationele’ verklaringen vraagt. Hun percepties zijn totaal verschillend.
Levensvragen
Don Juan neemt Castaneda vervolgens mee naar een peyotl-ceremonie voor peyoteros en leerlingen. Daar vertoont Mescalito zich twee keer aan hem als licht en wordt hij evenals Joël uit de video achtervolgd door een beangstigend ‘iets’ dat hij omschrijft als ‘zeewier’. Wat betekent een en ander in het licht van 2 Korintiërs 11:14? Het feit dat Mescalito hem zijn naam heeft verteld, zegt dat de tijd is gekomen dat Castaneda op eigen benen kan staan, volgens don Juan. Evenals Bernardo Castrup in mijn vorige blog, die zegt dat wanneer je je onbewuste vragen stelt deze zal antwoorden middels symbolen, schrijft Castaneda over zijn contact met Mescalito: “… Het was geen gesprek – en toch was het dat…”. Zijn vragen zijn dezelfde als van Joël: “… Doe ik de juiste dingen? Ben ik op de juiste weg? Wat moet ik met mijn leven aanvangen?...”. Het verlangen om te leren is mensen eigen, aldus Castaneda: “… Het is ons lot als mensen te willen weten…”. Castaneda blijft don Juan bestoken met verzoeken zijn visionaire ervaringen te interpreteren: “… Toen ik vroeg of ik op de juiste weg was, bedoelde ik: Sta ik met twee voeten in twee verschillende werelden? Welke wereld is de juiste? Hoe zou mijn leven moeten verlopen?...”. Volgens don Juan is de les dat er maar één wereld voor hem is: de wereld van de mensen. “… Wij zijn mensen, en moeten tevreden zijn de wereld van de mensen te volgen…”. Gek genoeg is dat precies wat de Bijbel leert: zie Deuteronomium 29:28. Zie ook de trip waarin Castaneda een stem ‘hoort-ziet’ die van zijn schouder lijkt te komen: “… Driemaal gedurende de loop van de ervaring trachtte ik me om te keren om te zien wie er aan het spreken was…” . Het hagedisje? “… Iets was bezig voor mij te ‘denken’…”. Zie Jesaja 30:21: “… Als u Gods paden verlaat en afwaalt, zult u een stem achter u horen zeggen: ‘Nee, dit is de weg, hier moet u lopen.’…”.
Bad trip
Tijdens een van de laatste trips die Castaneda beschijft, leert don Juan hem een kraai te worden. Het lijkt allemaal een kwestie van suggestie. Het is genoeg geweest als don Juan tijdens de laatste les de indruk wekt dat hij niet werkelijk zichzelf is, maar iemand anders die zich voor hem laat doorgaan. “… Het gevolg was dat ik een diepgaand gevoel van conflict ondervond; ik wilde geloven dat het don Juan was, en toch kon ik daar niet zeker van zijn. Met dat conflict ging een bewuste angst gepaard, die zo fel was dat mijn gezondheid er wekenlang onder leed…”. Alles eindigt dus, evenals bij Joël, in een ‘bad trip’. Waarom zou je dat opzoeken? Evenals in “De magiër” van John Fowles lijken er door de sjamaan toneelmatige toestanden te worden veroorzaakt, waarmee de geïsoleerde leerling subtiel wordt gemanipuleerd. Het idee van een dreigende dood versterkt het drama alleen maar. Deel twee bestaat uit een wetenschappelijke analyse van het gebeurde. Castaneda heeft zijn verhaal aangeboden als scriptie ter afronding van zijn antropologiestudie aan de universiteit van Los Angelos. Zelf zegt hij: “… Don Juan leidde mij ertoe, een deel van de gewone werkelijkheid op een onvertrouwde wijze waar te nemen; d.w.z.. hij wijzigde sommige gewone elementen in dingen die speciale instemming vergden…”. Zie Bernardo Kastrup die in mijn vorige blog uitlegt dat de enige feiten in de buitenwereld ‘beelden en hun interacties in ruimte en tijd’ zijn. De rest is innerlijke interpretatie. Carlos Castaneda wordt ‘The Godfather of the New Age’ genoemd, hij was de literaire component van de Woodstock-periode.
Uitgave: De Bezige Bij (Bibliotheek Thuis Pocket 64) – 1989 vertaling P.J. Lukaz, 265 blz., ISBN 978 902 342 372 0, € 14,50
Rechtstreeks bestellen bij Bol: klik hier

Geen opmerkingen :
Een reactie posten