Menu

woensdag 8 november 2017

Brief aan mijn dochter – Abelkader Benali


Tijdens het wachten op de geboorte van zijn eerste kind, een meisje, Amber genaamd, beschrijft Abelkader Benali voor haar de wereld waarin ze terecht zal komen en vindt hij het vaderschap uit. Op een indringende manier vertelt hij over de Marokkaanse familie-achtergrond van zijn vrouw en hemzelf. Naar aanleiding van zijn fijnbesnaarde vertelling “Brief aan mijn dochter” is Benali samen met harpiste Lavinia Meijer momenteel bezig met een theatertour – zie hier. Wat mij betreft kunnen er niet genoeg van dit soort verhalen verschijnen, teneinde de groeiende kloof tussen autochtoon en allochtoon te dichten (zie bijvoorbeeld ook: "Een Marokkaan in Noord" van Barbara Schouten).

Het lichaam als gereedschap

Na een aantal bladzijden over wat de zwangerschap van zijn vrouw met hem doet begint Benali over zijn eigen moeder te vertellen, die hem kreeg toen ze niet veel ouder dan een jaar of vijftien was (er zouden nog zeven kinderen volgen). Ze woonde in de heuvels van Noord-Marokko: “… Een kindbruid. In die afgelegen plattelandsgemeenten groeiden meisjes op, gaven geboorte aan nageslacht en verlieten via een zijuitgang het leven…”. Over het lot van vrouwen: “… Op weg naar de geboortegrond van je moeder afgelopen zomer reden we langs een stevige Berberse matrone die een takkenbos zo groot als haar eigen lichaam vervoerde; ze ging eenvoudig gekleed, stapte stevig voort door dat tableau van land en zee, en je moeder slaakte een kleine kreet toen ze het gezicht van die vrouw zag, onvoorstelbaar oud voor haar leeftijd. Het lichaam als gereedschap…”. Hij vertelt hoe hij als ‘wandelende vertaalmachine’, in Rotterdam, zijn moeder naar het consultatiebureau begeleidde als er weer een broertje of zusje was geboren. Ze kon geen handtekening zetten, maar ‘een kruisje was ook goed’. Zijn trotse moeder berustte daarin. Vond het wel best. Stammend uit een schaamtecultuur waarin alles draait om de eer van de familie, behoort ze tot een van die onzichtbare vrouwen “… die hun leven slijten tussen vier wanden, wier hemel het plafond van het huis is, en die de binnenkant van de keukenkastjes beter kennen dan hun eigen ziel…”.

De sensatie van het onbekende
Het fenomeen migratie noemt Benali ‘een machine met een vrolijke, destructieve kracht’ die van zijn ouders tijdreizigers maakte: “… Families die elkaar decennialang niet zien. Mannen die nooit meer terug kunnen naar hun geliefde. Kinderen die opgroeien met een taal uit een land dat niet meer bestaat…”. Over vluchtelingen: “… Waarvoor vlucht de vluchteling? Niet voor oorlog, niet voor armoede, niet voor ellende. Hij vlucht omdat hem niets anders meer rest…”. Een van de bermbommen van landverhuizing is angst die ontstaat als mensen pijn willen vermijden en te maken heeft met de sensatie van het onbekende. In plaats van die sensatie te omarmen waren zijn ouders er bang voor. Eerst verlieten de mannen (gereduceerd tot anoniem werkvee dat ook weer het eerste zal zijn dat tijdens een crisis op straat staat - meer lezen: zie "Ik, Ali" van Günter Walraff) hun vertrouwde omgeving. Als de vestigingsplaats voor gezinsvereniging veilig was gesteld werden de moeders rechtstreeks naar hun bestemming getransporteerd. Vervolgens moesten ze daar hun hele leven van bij komen. Benali’s vader was een van de eerste islamitische slagers van Nederland. Zijn schoonvader werkte in de keukens van de grote hotels in Amsterdam. Wat migrantenkinderen niet werd gegund was de vrijheid om fouten te maken, schrijft Benali. En dat is begrijpelijk want ouders willen hun kinderen beschermen. Hij vertelt dat hij dan ook ongenadig op zijn mieter kreeg toen hij voor het eerst, op zesjarige leeftijd, aan het ouderlijk gezag ontsnapte om een praatje aan te knopen met een visser bij de Mathernessersingel. Hij mocht niet aanpappen met klasgenootjes: “… Verjaardagen vierden wij niet, en het contact met de buitenwereld moest beperkt blijven…”. Niet zo heel raar, gezien de wereld buiten de deur van familie Benali indertijd vergeven was van drugs: “… de verleidingen die op de loer lagen waren sterk en giftig…”. En even verder: “… Alles zoop en naaide en dealde en ging er dood aan…”. En nog verder: “… Uit de treinen van het Centraal Station kwam de dunne diarree van de wanhoop richting de West-Kruiskade gestroomd…”. Benali zegt dat hij legio veelbelovende jongens heeft zien mislukken: “… Al die Griekse tragedies op Nikes en Adidasschoenen…”. Hij groeide op met wantrouwen en argwaan. Hoe groter het gezin, hoe beklemmender de sfeer. Hij vertelt dat hij zich kapot schaamde als hij zijn ongeïnteresseerde vader moest meevragen naar een ouderavond of zijn analfabete moeder naar een rapportbespreking. Om aan alles te ontsnappen begroef Benali zich in boeken: “… Al vroeg ontdekte ik dat lezen een welkome muur was tussen mij en de mensen om mij heen…”.

Krassen
Hij zal geen volmaakte vader zijn. Hij zegt dat hij denkt dat zijn vrouw eerder dan hij zal vertellen tot wat voor ‘botte terzijdes’ hij in staat is: “… Dat ze die altijd verdragen heeft, zie ik dan weer als een teken van liefde van haar kant – of ongevoeligheid, het is maar hoe je het bekijkt. Hoe dan ook: met de pen waarmee we schrijven zetten we ook flink wat krassen…”. Voor hij vertelt hoe hij in alle vrijheid zijn vrouw ontmoette heeft hij het over het gebruik van uithuwelijken waaraan zijn ouders waren onderworpen, omdat in de familie van oudsher een strikte scheiding der seksen bestond. De mensen in het Rifland bleven binnen, want wanneer de beruchte Barbarijse zeerovers wisten dat er in een dorpje aan de Middellandse Zee begeerlijke dochters rondliepen, kwamen ze die ophalen. De man die in de weg stond ging eraan: “… Ik weet zeker dat jij later weinig affiniteit zult hebben met het fenomeen uithuwelijken - en dat begrijp ik - , maar bezoek je het landschap waar zij hun sporen lieten, dan zie je welke moeilijke omstandigheden ze het hoofd te bieden hadden en begrijp je de kracht van familie als bescherming…”. Prachtig beschrijft Benali hoe zijn ouders hun angst en ongemak verloren als ze op vakantie waren in Marokko: “… je grootvader dook in een lang gewaad, een djellaba, om er zes weken lang niet meer uit te komen, alsof hij daarbinnen alle comfort, rust en ruimdenkendheid vond die hij nodig had. Wanneer je grootmoeder terugkwam in het huis van haar ouders ging zij op in een voor mij mysterieuze, intieme omhelzing met haar eigen moeder, die bestond uit het elkaar eerbiedwaardig kussen op de binnenkant van de armen – een omhelzing die langer duurde dan welke omhelzing ook die ik ken…”. Ik vind het wel mooi wat hij schrijft over verliefdheid: “… We worden verliefd op het tekort van de ander, want het tekort legt de kwetsbaarheid bloot. En wat kwetsbaar is bekoort, omdat het ons verbindt met onze eigen kwetsbaarheid…”. Het viel niet mee om zwanger te worden. Er was sprake van een miskraam en een hartverscheurende situatie in een echokliniek. De onderzochte baarmoeder bleek geen vruchtje te bevatten: “… We hielden ons nog sterk bij het bericht, je moeder nog wat meer dan ik, terwijl ik niets anders voelde dan een scherpe behoefte om de plaats delict zo snel mogelijk te verlaten…”.

Uitzichtloosheid

Benali noemt de vorige eeuw de eeuw van de witte westerse man: “… en wat heeft hij er een potje van gemaakt. Het leiderschap van die man was gebouwd op de absolute waarheid van de technologische vooruitgang, de kracht van genieën en creatieve destructie, wat erop neerkomt dat wanneer je uit winstbejag iets tegen de vlakte kan slaan, je dat vooral niet moet laten. Het was de eeuw van een groei waar we wellicht ooit met afgrijzen op terug zullen kijken…”. Benali hoopt dat deze eeuw de eeuw van de vrouw wordt, en zij het anders zal doen. Ik zie eerlijk gezegd voorlopig niet veel veranderen. Hij voelt zich bevoorrecht: “… Om te weten wat een privilege is, moet je gaan kijken op die plekken waar men het ontbeert, in de buitenwijken buiten de behaaglijke ring van voorspoed en dertiende maand, van wintersportvakantie en tripjes naar Toscane – de buurten van Amsterdam Nieuw-West, Charlois, Molenbeek in Brussel…”. Plekken waar niemand zich zelfs maar tekortgedaan voelt, omdat domweg de woorden ontbreken om zich daarover uit te spreken. Over discriminatie: “… Uit onderzoek is gebleken dat bij gelijke kwalificatie Nederlanders met een ‘witte’ achternaam vele malen meer kans maken op een baan dan Nederlanders met een etnische naam. Moeten we om de poort naar het volledige burgerschap binnen te gaan overgaan tot het veranderen van onze naam?...”. Met z’n allen in de achterstandswijken van grote steden gaan wonen waar de oude witte bewoners uit zijn wegtrokken helpt de integratie ook niet verder. Hij beschrijft hoe zijn schoonfamilie lijdt aan sociale uitsluiting en economische malaise. Hij vertelt over gebrek aan goede voeding, gescheiden ouders, gokverslaafden in een rolstoel, huiselijk geweld. Vaders die jointjes roken terwijl hun vrouwen de kinderen onderhouden en de eindjes aan elkaar knopen. Inwoners van een grote stad die alle instellingen binnen loopafstand hebben maar toch niet over de gapende kloof springen die hen er van scheidt. Uit puur lijfsbehoud kijkt men weg van al het ongeluk. Mensen houden elkaar gevangen in een spiraal van uitzichtloosheid en wanhoop, waarbij men het eigen falen voortdurend afschuift op anderen en in laatste instantie op God, om maar geen gezichtsverlies te lijden. Hij vraagt zich af waarom zoveel Marokkaanse jongens in de gevangenis belanden. Waarom zoveel Marokkaanse meisjes hun school niet afmaken. Hij veegt de vloer aan met hoogopgeleide Nederlanders die praten over hun zogenaamde kosmopolitische instelling en kennis van de wereld maar in wiens leven een autochtoon niets anders is dan een exotische aanwezigheid. Tegelijk is hij kritisch op zijn eigen achtergrond: “… Het defaitisme in onze groep was sterk en oppervlakkig tegelijk. Niemand die er precies het fijne van wist, en toch voelde men zich bij voorbaat al buitenspel gezet…”. Hij gelooft er heilig in dat als je je leven kunt inrichten rond schoonheid en waarheid, rond kunst en cultuur, je al met een half been buiten het getto staat.

Naastenliefde

Wat Benali vooral erg dwars zit is dat hij zonder enig excuus of enige gêne ter verantwoording wordt geroepen voor de daden van zijn groep: “… Niets voelt sterker als gevangenschap dan wanneer je om je huidskleur, je etniciteit of geloofsovertuiging door een vreemde – of zelfs door een vriend, wat het nog pijnlijker maakt – wordt ondervraagd over de daden of woorden van anderen. Dit gebeurt vaak met een directheid die overrompelt, waardoor je verwarring voor onzekerheid wordt aangezien. Wat het niet is. Het is de reactie van de mens die zijn onschuld betwijfeld ziet…”. Hij schrijft over een middelbaar schoolmeisje dat geconfronteerd werd met op- en aanmerkingen over haar religieuze achtergrond en etnische afkomst. Ze verbood haar ouders verhaal te gaan halen op school omdat dat alleen maar tot meer uitsluiting zou leiden. Ze wilde van de witte school af, “… waarmee ze al heel vroeg in haar leven haar hoofd boog voor intimidatie. Ze zag zichzelf als het probleem, en ze droeg meteen de oplossing aan door zichzelf te verwijderen van de school…”. Hij vertelt dat onbekenden hem hebben gevraagd zijn Marokkaanse paspoort in te leveren en waarom ‘zijn’ geloof geen barmhartigheid kent. Redacteuren verzochten te komen spreken over etnisch gerelateerde drugscriminaliteit, wat hij wel eens heeft gedaan. Maar hij werd onderdeel van de kwestie en riep totaal krankzinnige reacties op. Hij is aangesproken op de aanslagen op de Twin Towers. Nine eleven bracht argwaan en onbegrip in zijn leven: “… Op die dag veranderde onze aanwezigheid in de wereld. Ja, die van je moeder en mij. Het werd vanzelfsprekend om het gesprek met ons ‘nieuwkomers’ te laden met verdenking, achterdocht en kwade trouw. Het geloof, dat tot dan toe als een bijzaak werd gezien, werd van de ene op de andere dag gepromoveerd tot de dominante factor in de omgang met mensen. Omdat ik tot dat ene geloof behoorde, werd ik een gevaarlijke ander…”. De vorsende blikken. Een buurvrouw die vroeg of hij en de zijnen geen naastenliefde kenden. Op sommige vragen zijn geen antwoord: “… Wat moet het antwoord zijn op haat? Liefde?...”.

Uitgave: De Arbeiderspers – 2016, 176 blz., ISBN 978 902 950 561 1, € 15, -
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten