De roman die Harry Mulisch na “De ontdekking van de hemel” schreef (zie mijn vorige blog) was “De procedure” uit 1998, een faustisch verhaal dat op alle mogelijke manieren draait om het scheppen van leven. Persoonlijk vond ik het boek een stuk tammer dan het eerstgenoemde. Ik zag “De procedure” liggen op de tentoonstelling over de kabbala, deze zomer, in het Joods Historisch Museum. Mijn grote inspirator, wijlen Henk Vreekamp, noemt het ook in een prachtig essay uit 2002: “De smaak van Kabbala”. Ik was benieuwd wat Mulisch in dit verband te melden had.
Genesis
“De procedure” start op een fascinerende manier. Mulisch richt zich rechtstreeks tot de lezer: “… Wie onmiddellijk meegesleept wil worden, ten einde de tijd te doden, kan dit boek beter meteen dichtslaan, de televisie aanzetten en op de bank achterover zakken als in een warm schuimbad…”. De schrijver heeft de bel van de telefoon en de huisdeur afgezet, het klokje op zijn schrijftafel omgedraaid, en van de lezer schijnt hij ook het een en ander te verwachten: “… Alvorens verder te schrijven en te lezen gaan wij nu dus eerst een dag vasten, vervolgens baden in een koel, zuiver water, waarna wij ons hullen in een gewaad van het allerfijnste, witte linnen…”. Het verhaal eist dus uiterste concentratie. Vervolgens begint hij het verre van heldere scheppingsproces uit het Bijbelboek Genesis uit de doeken te doen. Genesis 1:27 meldt dat God de mens naar Zijn beeld schiep. Als echtpaar. Man en vrouw: “… De man was dus Adam, maar de vrouw was niet Eva, want ons aller oermoeder zag pas later het levenslicht, toen het scheppingswerk al hoog en breed achter de rug was; zij werd niet afzonderlijk geschapen, maar kwam voort uit een rib van Adam…”. Adam was daar trouwens heel erg blij mee. Eindelijk!, riep hij uit: “… Dit is eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees…”. Eva was dus Adam’s tweede vrouw. Hoe staat het dan met de eerste? Volgens de deskundigen was dat ene Lilith. God had meteen de opdracht gegeven vruchtbaar te zijn. Opgeroepen tot vermenigvuldiging. Maar Lilith wenste in deze niet de ‘onderliggende partij’ te zijn. Ze maakte dus ruzie met Adam. Misschien speelde het feit in dit ‘erotisch-technische conflict’ mee, dat Adam zijn Eva nog onder de leden had, waardoor hij in eerste instantie een enigszins verwijfd type moet zijn geweest, aldus Mulisch. Eva maakte pas een echte kerel van hem. In ieder geval liepen de gemoederen zo hoog op dat Lilith vloekte en de onuitsprekelijke 72-letterige naam van JHVH uitsprak. Op slag veranderde ze in een demon die naar de woestijn vloog. Sindsdien maakt ze jacht op alleenstaande mannen en wurgt ze kinderen in het kraambed. Na de scheppingsweek werd Adam nog een keer geschapen. Zie Genesis 2:7. Van klei. De schrijver is vooral geïnteresseerd in de overgang van dode naar levende materie. In de Bijbel staat dat God zijn goddelijke adem in Adam’s neusgaten blies, waardoor Adam een levend wezen werd, maar dat schrijft Mulisch er niet bij, want dat zou einde raadsel zijn. Toch? “… Het verschil tussen een amoebe en een mens is geringer dan dat tussen een kristal en een amoebe, want dat draagt bijkans 100%...” (zo gauw het woordje ‘bijkans’ opduikt heb je waarschijnlijk met een tekst van Mulisch te doen, heb ik ontdekt). Er bestaat een oeroude bron die meer vertelt over wat er precies is gebeurd: “Sefer Jetsirah”, “Het Boek van de Schepping”. Het gaat om een kabbalistisch geschrift uit Palestina, waarschijnlijk uit de derde eeuw, dat het tegendeel bevat van wat anno 2019 doorgaat voor een leesbare tekst: “… Ik betwijfel of er op dit moment in de hele wereld meer dan honderd mensen zijn die over dit geheimzinnige boek gebogen zitten…”. Het bestaat uit maar vijf A4-tjes, en dat vervult de schrijver met afgunst. Natuurlijk wenst iedere auteur zich een boek van duizend bladzijden (met een knipoog naar “De ontdekking van de hemel”), “… maar een traktaat van vijf bladzijden, dat eeuw in eeuw uit wordt bestudeerd, door ontelbare commentaren is gevolgd en nog steeds zijn geheim niet heeft prijsgegeven, dat gaat nog een stap verder…”. Daarin staat dat God de schepping vormde door middel van 22 letters: “… Hij sprak en het was er…”. Alleen (hebreeuwse) medeklinkers van het ‘alephbet’. Want zij vormen het zichtbare lichaam van de woorden. De klinkers zijn de ziel, en die is onzichtbaar: “… Of liever: D KLNKRS ZN HN ZL N DS NZCHTBR…”. De letters staan ook nog voor een getal.
Schrijven is baren
In het tweede stuk van het verhaal richt de schrijver zich andermaal tot de lezer. Ziezo, zegt hij, iedereen die het vorige fragment boven de pet gaat is inmiddels gevlucht. Wij zijn onder elkaar. Ondertussen vergelijkt hij op een grappige manier het alephbet ook nog snel met het toetsenbord van zijn laptop: daar zijn de letters ook gecombineerd met cijfers. Het blijkt dat hijzelf ook wel inziet dat hij niet zo mooi kan schrijven als Nescio, zoals ik in mijn vorige blog betoogde. Volgens hem kunnen romanschrijvers verdeeld worden in zinnenschrijvers en boekenschrijvers: “… Nabokov schreef onvergetelijke zinnen, Dostojevski onvergetelijke boeken. Hier scheiden zich de geesten over wat een ‘goede schrijver’ is…”. Natuurlijk gaat hij voor zichzelf. Nabokov is een ‘goede’ schrijver, maar Dostojevski is een ‘groot’ schrijver. Want in een vertaling blijft er niets van een ‘goede’ schrijver over. Dus bij proza gaat het om ideeën. Wat hemzelf betreft, hij schrijft niet alleen een boek, hij schrijft een heel oeuvre bij elkaar. Hij schept zich een alternatieve wereld (zoals ik in het vorige blog ook al aangaf). Vergissing! Eigenlijk schept hij die wereld niet zelf – de verhalen komen aanwaaien (“… De wind blaast waarheen hij wil…”). Een vergissing is niet alleen menselijk, maar ook goddelijk: “... Ook JHVH heeft zich vergist: hij dacht aanvankelijk dat zijn schepping ‘zeer goed’ was, maar dat bleek niet het geval; naderhand moest er nog een zondvloed en vervolgens ook nog een messias aan te pas komen om orde op zaken te stellen. Achteraf bleken zelfs die draconische maatregelen niet afdoende, - hij zal nog een derde gebeurtenis moeten verzinnen. De tijd dringt…”. Welnu; die gebeurtenis is allang verzonnen – en dat vermeldt Mulisch wéér niet. De Bijbel voorspelt dat als in ‘het laatst der dagen’ de toestand op de wereld zo erg is als nooit tevoren, de Messias terug komt om het heft in handen te nemen. Enfin, een verhaal schept zichzelf dus. Door middel van een schrijver. Zoals een vrouw een kind baart. Het heeft iets engs, want je weet nooit wat je op de wereld zet (en misschien is God dat ook overkomen). Mulisch roept zijn personage tot aanschijn: Victor Werker. Hij zit op de bank in zijn werkkamer en kijkt naar een foto van een vrouw: “… Zonder twijfel heet zij Clara. Clara Veith…”. Vervolgens barst Victor Werker in snikken uit.
De golem
In het derde fragment wordt de ‘fabel’ over Victor Werker plotseling onderbroken en gaat Mulisch het verhaal over de schepping van de golem vertellen. Zie mijn bespreking van Elie Wiesel. Het getto van Praag wordt omschreven als een labyrinth van krotten en stegen met in de verte torens en bruggen en een ‘Burcht’. Het doet direct denken aan de droom van Quinten uit “De ontdekking van de hemel” (zie mijn vorige blog). De Maharal wordt naar het hof van keizer Rudolf II geroepen, die buitengewoon geïnteresseerd is in alles wat naar het occulte zweemt. Hij zit te eten met “… de bloem van Europa, aangevuld met een stel oplichters en ander gespuis, maar dat blijft hopelijk entre nous…”, waaronder Tycho Brahe, Giordano Bruno, Sendivogius, Cornelis Drebbel, Adriaen de Vries, John Dee, Edward Kelley, Arcimboldo, Johannes Kepler, Michael Maier, Roelant Savery en Angelo Ripellino (de laatste meneer is volgens mij een grapje). Of de Maharal maar even een golem wil maken. Zijn schoonzoon, de vader van een drieling, assisteert hem. De schoonzoon gaat zo op in de voorstudie dat hij zijn vrouw totaal verwaarloost, waarop ze met de drieling verdwijnt in het niets. Als het eindelijk zover is, wordt de golem, anders dan in het verhaal van Wiesel, vanwege een stomme verspreking een vrouw. Ze kleedt zich als man (wat me aan de film “Yentl” doet denken waarin Barbra Streisand ook een joods meisje speelt die door het leven gaat als jongen, omdat ze wil studeren). De echtgenote van de Maharal wil niets van haar weten: “… Die komt er bij mij niet in! In mijn huis geen golem! Ga maar ergens anders wachten met die griezel…”. De schoonzoon neemt de golem mee naar huis. Hij is toch alleen. De volgende ochtend wordt de schoonzoon dood gevonden. Afgeslacht met een mes dat de golem in haar hand heeft. De Maharal pakt haar mes af en kerft iets weg bij de letters die onder haar pet op haar voorhoofd zijn verborgen: “… Op hetzelfde ogenblik worden haar ogen dof, haar gezicht begint te verkruimelen, ook de schedel wordt zanderig, de pet valt uit haar handen, ruisend stort even later het hele lichaam in, zodat er niets anders rest dan een berg kleren en opgedroogde modder aan de voeten van Löw…”. De Maharal schept alles in een zak die hij op de zolder van de Altneuschul gooit. De trap wordt afgebroken, geen sterveling mag er ooit weer komen. Heeft zijn schoonzoon het geprobeerd aan te leggen met de golem? Zij onder, hij boven? Ze maakt anders wel de indruk een meer dan geslaagde reïncarnatie van Lilith te zijn.
Dubbele helix
Vervolgens bijt het verhaal zichzelf als een ouroboros in zijn eigen staart. Het stuk dat volgt gaat over de verwekking van Victor Werker, zoon van een legerofficier en een portrettiste. De legerofficier heeft, evenals de schoonzoon van de Maharal, weinig zin in seks, dus de portrettiste moet van alles uit de kist halen om zwanger te worden. Tot in detail wordt zijn heftige geboorte omschreven. Daarop volgt een episode aan brieven die de bij toverslag volwassen geworden Victor Werker schrijft aan zijn, naar later blijkt, doodgeboren dochtertje Aurora. De afschriften daarvan zijn bestemd voor zijn - evenals de dochter van de Maharal - weggelopen vrouw Clara, een binnenhuisarchitecte. Als onderzoeker is hij gestationeerd op Berkeley, de vergaarbak van genieën, met in het achterland de nucleaire laboratoria en het elektronische Walhalla in Silicon Valley. Als microbioloog doet hij onderzoek naar het AIDS-virus. Er gaat een indrukwekkend boekje open over de ontdekking van het DNA, dat vergeleken kan worden met de letters waarmee God de wereld schiep. Het DNA bestaat echter uit slechts vier letters. Door te knippen en te plakken met die letters zijn de wetenschappers tot de gekste dingen in staat: “… We kunnen er binnenkort bij voorbeeld voor zorgen dat iemand net zo goed kan ruiken als een jachthond of net zo scherp kan kijken als een buizerd. Of dat een kind in plaats van oorschelpen twee kippenvleugels aan zijn hoofd krijgt. Als we er zin in hebben, kunnen we een panopticum van gerealiseerde fabelwezens produceren, die vroeger voorbehouden waren aan de fantasie: chimaeren, baselisken, eenhoorns, draken, griffioenen, centauren, sphinxen, alles waar de mensheid ooit van heeft gedroomd. ‘Of een vrouw met slangen in plaats van haren!’ ‘Doen we.’ ‘Of een muis met een mensenoor op zijn rug!’ ‘Maak ik morgen voor je.’…”. Ook Werker heeft uit dood kristal (klei bestaat uit kristallen) een levend organisme weten te maken: de eobiont – zie de schepping van de golem. In feite is het “… een machine die zichzelf bouwt…”, dus precies waar sceptici wat betreft kunstmatige intelligentie tegenwoordig bang voor zijn. Werker heeft er een technisch verslag over geschreven van vijf A4-tjes – zie het kabbalistische “Sefer Jetsirah”. Ooit wil hij er nog eens net zo’n spannend boek over schrijven als “The Double Helix” van James Watson, “… het verslag over de grandioze ontdekking, die hij in samenwerking met Crick had gedaan…”. De onverwoestbare vriendschap tussen hen: “… Kennelijk moet je zulk soort werk met zijn tweeën doen: zij vormden ook zelf zoiets als een dubbele helix…”. Helaas kan hij daar zelf niet over meepraten. Naarmate Werkers bekendheid toeneemt wordt zijn assistent hoe langer hoe jaloerser. Hij valt Werker zelfs lastig met dreigtelefoontjes en –brieven. Ze komen niet alleen van zijn collega, maar ook van christenfundamentalisten die zijn ontdekking maar niets vinden. Werker heeft het, evenals Jeanette Winterson in “Frankusstein”, uitgebreid over Mary Shelley die op haar negentiende de gruwelroman “Frankenstein” schreef. En over Ada, de gek geworden geniale dochter van Lord Byron, die zich ontwikkelde tot de allereerste computerprogrammeur ter wereld. Eigenlijk komen alle figuren uit het boek van Winterson ook bij Mulisch voorbij. Pygmalion. Ovidius. Dat heb je als je over hetzelfde onderwerp schrijft, nu iedereen het internet afstruint. Evenals in “De ontdekking van de hemel” worden de brieven ‘all over the world’ geschreven: Venetië, Caïro, Jeruzalem. En zijn het evenzo verkapte reisbeschrijvingen.
De zin en onzin van het leven
Gaandeweg wordt duidelijk dat Werkers vrouw hem heeft verlaten omdat hij weg is gelopen bij de tweede, vreselijk beschreven, bevalling van zijn dode dochtertje. Ze kan hem niet meer zien. Ondertussen ontvangt hij een wel heel sinister briefje: “… Gefeliciteerd! Heb je nu je zin? Je hebt de eobiont betaald met je eigen kind. Oog om oog, tand om tand! Binnenkort ben je zelf aan de beurt, klootzak!...”. Dat belooft weinig goeds. Als Werker op bezoek gaat bij zijn, ook al, van zijn vader gescheiden moeder in San Francisco, vertelt zij hem tussen neus en lippen door dat hij drie ‘melkbroeders’ heeft gehad. Ze produceerde teveel melk bij zijn geboorte. De verloskundige vroeg daarom of ze het wilde afkolven voor een ondermaatse drieling – zie de kleinkinderen van de Maharal. Daarop besluit Werker zijn melkbroeders op te sporen, wat nog lukt ook. Eenmaal weer thuis is Amsterdam nodigt hij ze uit voor een etentje en legt de driekoppige jury zijn dilemma voor. Hij mist Clara oneindig. Wat moet hij doen? Zonder haar heeft zijn leven geen zin. Even daarvoor iemand met wie hij wat drinkt: “… ‘Uiteindelijk is alles natuurlijk zinloos,’ zei hij, meer tot zichzelf dan tot mij. ‘Zelfs als het leven zin heeft, dan nog kun je volhouden dat het zinloos is, want wat heeft het voor zin dat het zin heeft?’ Hij legde zijn hand om de voet van zijn glas. ‘Maar binnen een zinloos bestaan is de zin van dit glas drinken, de zin van het spreken dat ik nu doe het gehoord worden door u. De zin van mijn leven bent u op het ogenblik,’ zei hij en keek mij aan, ‘en ik die van het uwe. Alles heeft zin, behalve «alles»’…”. Met andere woorden: je hebt een ander nodig, zie de dubbele helix. Op aandringen van de drieling besluit Werker telefonisch contact op te nemen met Clara. Tijdens dat gebeuren valt hij echter midden in een onzinnig gesprek tussen huurmoordenaars. Er wordt een plattegrond uitgelegd, die hij zelf gaat lopen. Het boek eindigt als een soort detective met een finish die je al mijlen van te voren ziet aankomen, wat ongetwijfeld de bedoeling van Mulisch zal zijn geweest. Je zou het boek bijna als een kabbalistische transformatie kunnen zien van hoog (God) naar laag (mens) niveau, zoals Henk Vreekamp dat in zijn essay beschrijft. Hoewel Mulisch zich altijd heeft voorgedaan als een doorgewinterde atheïst, bereikt zijn Victor Werker paradoxaal genoeg in de dood onsterfelijkheid, iets waar christenen altijd al in hebben geloofd.
Uitgave: De Bezige Bij – achtste druk 2010, 300 blz., ISBN 978 902 346 694 9, € 12,50
Rechtsreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten