Menu

donderdag 17 juli 2025

De meester en Margarita – Michail Boelgakov

 


In “Vrij spel” van Richard Powers komt een jongen voor die 'krankzinnige hoeveelheden obscure romans' leest, waaronder “De meester en Margarita” van de Oekraïens/Russische schrijver Michail Boelgakov (1891 – 1940): “… De goeie shit onthouden ze ons brother. Te gevaarlijk!...”.  Boelgakovs vertaler, Marko Fondse, noemt het 'een van de gecompliceerdste werken uit de Sovjetliteratuur'. Eigenlijk geldt voor “De meester en Margarita” hetzelfde als voor “Uitnodiging voor een onthoofding” van Nabokov: 'het absurde kan bevrijden'. Boelgakov begon vermoedelijk eind 1928 te schrijven aan zijn roman - waarin de duivel met zijn trawanten naar Moskou komt - en bleef er tot enkele weken voor zijn dood mee bezig: de periode van de ‘Grote Zuivering’ onder Jozef Stalin. Het boek is een parodie op Stalin en het leven in de Sovjet-Unie. De Rolling Stones  zouden er hun klassieker ‘Sympathy for the Devil’ op hebben gebaseerd. Gek genoeg deed het verhaal me ook een beetje aan “Alice in Wonderland” denken: zie de Hartenkoningin die om de haverklap ‘kop eraf’ roept en het optreden van een spooky kater. De roman, een hoogtepunt van onvoorspelbaar magisch realisme, zou pas voor het eerst – zwaar gecensureerd – gepubliceerd worden in het maandblad ‘Moskva’ in de nummers van november 1966 en januari 1967 (in mijn versie staan de afgekeurde fragmenten schuin gedrukt). De 150.000 exemplaren waren in nauwelijks enkele uren uitverkocht. Ook nu nog is “De meester en Margarita” volgens veel Russen het beste boek dat ooit werd geschreven. Elk jaar staat het bovenaan in de eindejaarslijst.

 

Als we niet geloven, wat geloven we dan?

Stalin voerde voor WO II een radicaal profaan beleid, waarbij religie werd gezien als een bedreiging inzake het communisme. Kerken werden gesloten, geestelijk leiders vervolgd en religieuze uitingen verboden. De staat probeerde religie volledig uit te bannen en te vervangen door het atheïsme. Het is alsof Boelgakov vond dat door het verdwijnen van God, de duivel zijn plaats in de gedachten en levens van mensen in was gaan nemen. Zie “Als we niet geloven, wat geloven we dan?” van Umberto Eco en Carlo Maria Martini: “… Ook dat is geloven: geloven in exacte wetenschappen, in de medische wetenschap, in een carrière, in de rechters, in de politie, in de verzekeringen: het leven van de hedendaagse mens is een voortdurende uiting van onconfessioneel geloof in zaken die soms veel duisterder, absurder en onzinniger zijn dan dingen die bij voorbaat op het mysterie (van Jezus Christus) zijn gebaseerd…”.

 

Vreemde snoeshaan

In het eerste hoofdstuk, met de titel ‘Spreek nooit tegen onbekenden’ (een ironische verwijzing naar de KGB en de spionage-obsessie die destijds in Moskou heerste), zitten tegen de avond van een snikhete meidag op een bankje bij het water Berlioz, de deftige hoofdredacteur van een letterkundig genootschap, en Ivan, een slordige dichter, uit te puffen. Ivan heeft de opdracht gekregen een ‘groots opgezet dichtwerk van antigodsdienstige strekking’ te fabriceren, maar het moet worden herschreven, want in plaats dat het voor altijd en eeuwig bewijst dat het bestaan van Jezus Christus ‘je reinste mythe’ is, komt Hij juist springlevend uit de verf. Zie ook het citaat uit “Faust” van Goethe, waarmee “De meester en Margarita” opent: “… Maar goed, wie zijt ge dan? / Deel van die kracht en sterkt’ / die steeds het kwade wil / en ’t goede toch bewerkt…”. Berlioz heeft een korte, beangstigende hallucinatie van een lang, mager figuur die in de zinderende hitte voor zijn ogen heen en weer deint, zonder de aardbodem te beroeren. Even later zit de surrealistische snoeshaan, die zich voorstelt als professor in de magie, echt op een bankje naast hen en begint zich vrijpostig met het gesprek te bemoeien. Of de heren atheïsten zijn. Zeker. Wie of dan wel het menselijk bedrijf bestiert, ‘alsmede de gehele op deze aarde bestaande orde in het ruimste verband’, aangezien de mens nog niet kan instaan voor zijn eigen dag van morgen en vaak ‘erg plotseling’ sterfelijk is (welnu: volgens de Bijbel is ‘de overste van deze wereld’ de duivel – maar dat zegt de vreemdeling niet). Tussen neus en lippen door voorspelt hij ook nog de dood van Berlioz: zijn hoofd zal afgesneden worden door een vrouw. De geplande vergadering van die avond gaat daarom niet door. Er bestaat een website, “masterandmargarita.eu”, waar de roman tot in de puntjes wordt geanalyseerd en te lezen valt dat de volkomen on-Rusische naam Berlioz refereert aan de Franse componist Louis Hector Berlioz (1803 – 1869). In zijn opera ‘La damnation de Faust’ figureren vier personages: Faust (tenor), de duivel Méphistophélès (bariton), Marguerite (mezzosopraan) en Brander (bas). In Berlioz’ Symphonie Fantastique’ droomt het hoofdpersonage zijn eigen onthoofding en ziet hij zichzelf op een heksensabbat, volgens een programmaboekje uit 1855, “… te midden van vreeselijke fratzen, heksen, gedrochten van allerlei aard, die zich tot de lijkstatie vereenigd hebben in helsche orgiën…”. Beide thema’s zijn in het vervolg van het boek erg belangrijk. Hector Berlioz studeerde trouwens net als Michail Boelgakov  geneeskunde voor hij zich aan de kunst wijdde.

 

De duivel gelooft wél in God

Over Jezus: “… ‘Het gaat hier helemaal niet om standpunten,’ antwoordde de zonderlinge geleerde, ‘hij heeft gewoon bestaan en daarmee is de kous af.’…”. Vervolgens begint hij een prachtig verhaal over Pontius Pilatus te vertellen, dat nogal afwijkt van het oorspronkelijke evangelie (in 1998 maakte de rock band Pearl Jam de song Pilate’, geïnspireerd op deze tekst). Hij is er zelf bij geweest, fluistert de intrigant geheimzinnig. Ze geloven zeker ook niet in de duivel? Natuurlijk niet. “… Je kunt nergens naar vragen, of het bestaat niet!...”, aldus de zich rot lachende professor (een zin die populair is geworden als satirisch commentaar op het ontbreken van koopwaar in winkels). Hij begint met een accent te spreken dat ‘nu eens verdween en zich dan weer manifesteerde’. Jozef Stalin sprak ook met een Georgisch accent, hoewel zijn taalgebruik officieel werd bestempeld als ‘perfect’. Het geeft voedsel aan de veronderstelling van sommigen dat Stalin het prototype voor de duivelse professor zou zijn geweest. Zowel Berlioz als de dichter beginnen te geloven dat de professor krankjorum is. Tot Berlioz opstaat om de politie te bellen, uitglijdt op de stoep, op de tramrails valt, en zijn hoofd door de naderende tram wordt afgesneden omdat de bestuurster niet meer op tijd kan remmen.

 

Schizofreen

De dichter eet van misère bijna zijn hand op. Daarna achtervolgt hij de professor die er vandoor gaat met een verlopen dirigent gekenmerkt door een snorretje ‘als van kippeveertjes’, een knijpbrilletje waarvan één glas gebroken en de ander ontbrekend, en een veel te korte, morsige ruitjesbroek, plus een zwarte kater ‘zo groot als een mannetjesvarken’ die later in het verhaal ‘Behemot’ wordt genoemd. Jawel. Hij raakt het ‘misdadigerstrio’ kwijt in de menigte, komt in een huis terecht waar een naakte vrouw aan het badderen is, steelt een paar builoftskaarsen en een papieren icoontje (tegen de kwade krachten die hem omringen), trekt zijn kleren uit die worden gestolen om een rondje te zwemmen in de Moskva, waarna hij zich genoodzaakt ziet zich in een voor zijn neus liggende lange onderbroek en een voddig Tolstoj-hemd te hijsen: hij kan moeilijk in zijn blootje door Moskou struinen. Het zwemincident wordt wel als een ‘doop’ gezien, omdat de dichter daarna helemaal veranderd is. De dichter komt tijdens zijn zoektocht naar de moordenaar van Berlioz, midden in de nacht bij een feestend schrijversrestaurant aan. Hij veroorzaakt er een enorme heisa en wordt gekneveld afgevoerd naar een inrichting waar ze hem plat spuiten. De voorlopige diagnose: schizofrenie.

 

Gastoptredens

Het verhaal verspringt naar het woonblok van de directeur van het Moskouse theater, Sjtopa, die met een geweldige kater in bed ligt. Wijlen Berlioz heeft er ook een appartement dat op dat moment afgesloten en verzegeld is. Er zijn al verschillende mensen op een raadselachtige manier uit het huis verdwenen (iedereen waarvan werd gedacht dat hij de partij tegenwerkte, kon destijds als ‘vijand van het volk’ gearresteerd worden als saboteur): “… als hekserij eenmaal begint, dan breng je die met geen kracht ter wereld meer tot staan, dat weten we nu wel…”. Wanneer de directeur het voor elkaar krijgt zijn ogen te openen ziet hij verbijsterd iemand naast zijn bed zitten die zich voorstelt als Professor Woland (de Germaanse naam voor Satan), deskundige in zwarte magie. Hij komt de details regelen aangaande de zeven gastoptredens waar ze gisteren een contract over hebben opgesteld. De directeur weet van niks. Ongerust belt hij in de gang zijn zakelijk leider, die vrolijk meldt dat de affiches er al aankomen. Als hij helemaal van de kook terug loopt naar zijn kamer ziet hij dat er nog twee figuren zijn opgedoken: een magere sladood in een ruitjespak en een zwarte kater van griezelige dimensies. Mijn gevolg, aldus Woland. Ze hebben woonruimte nodig, en wel dat van hem. Uit de wandspiegel stapt  nummer vier binnen, een kleine, maar uitzonderlijk breedgeschouderde kerel met een naar voren stekende slagtand en vuurrood haar: Azazello (volgens het apocriefe “Boek van Henoch” was Azazel de leider van de grigori, een groep gevallen engelen die met sterfelijke vrouwen gemeenschap had, waaruit de reuzen voortkwamen, ook bekend als de Nephilim. Azazel is de grigori die de mensen leerde wapens, juwelen en cosmetica te maken. Zijn lessen creëerden zoveel onrecht dat God besloot alle leven op aarde te vernietigen door de Zondvloed). De laatste bonjourt de directeur regelrecht naar Jalta, waar hij bijkomt aan het uiteinde van een in zee lopende pier. Opgeruimd staat netjes: dat rijdt toch maar rond in een staatswagen voor niks en niemendal, zuipt maar raak, knoopt banden aan met vrouwen, vreet niks anders uit dan zwijnerij, maakt misbruik van zijn positie, strooit zand in de ogen van de autoriteiten en kan niks.

 

Woningnood

Kort na de Russische Revolutie stelde Lenin een plan voor om privé-woningen te onteigenen, en bedacht het idee van het ‘gemeenschappelijke appartement’. Het particuliere huiseigendom werd afgeschaft in 1918. Er kwamen nieuwe wetten over wie waar kon wonen, en om dat te regelen kreeg elk appartementsgebouw een ‘bewonerscollectief’ onder leiding van een voorzitter. Velen van hen waren onopgeleide, omhooggevallen gezagsgetrouwen, die ondanks hun gebrek aan competenties, wel een grote macht hadden in hun quasi-officiële functie. Deze situatie maakte het leven erg onzeker. Wanneer een bewoner zes weken afwezig was kon hij worden uitgezet. Er zijn gevallen bekend van mensen die enkele weken op reis gingen, en bij hun terugkeer andere huurders in hun flat aantroffen. Niet zelden hadden deze nieuwe bewoners een of andere ‘gunst’ verleend aan de voorzitter van het bewonerscollectief: voor wat hoort wat. De huisbaas van het voornoemde woonblok heeft het dan ook moeilijk: steeds meer mensen melden zich voor de woonruimte van Berlioz. Zijn telefoon staat roodgloeiend: het lijkt Nederland anno nu wel. Als hij een kijkje gaat nemen in het vrijgekomen appartement treft hij er de uitgemergelde grootbek in zijn ruitjesjasje met knijpbrilletje en jockeypet (een kostuum dat overeenkomt met de duivel uit “De gebroeders Karamazov” van Dostojevski) achter het bureau van de ontslapene aan. Hij doet alsof hij de tolk van Woland is en zegt het appartement van Berlioz, plus dat van de theaterdirecteur, een weekje te willen huren voor de lieve som van vijfduizend roebels. Contant. Meneer valt niet dood over een paar centen meer of minder. Bovendien heeft hij gratis vrijkaartjes voor de komende voorstelling in de aanbieding en glipt er ook nog een knisperende envelop met vierhonderd dollar (vreemde valuta waren in de Sovjet-Unie streng verboden) zomaar in de tas van de voorzitter. Kassa! Zeg dan maar eens nee. Meneer de voorzitter is de deur nog niet uit of de zogenaamde tolk pakt de telefoon en verklikt hem aan de autoriteiten. Tijdens het avondeten staan er twee figuren aan zijn deur die naar het toilet vragen, een pakketje uit de luchtkoker halen en de malverseur arresteren.

 

De utopie van het communisme

De financieel directeur van het theater snapt niet dat er toestemming is gegeven inzake de, volgens de tekst op het aanplakbiljet, voorstelling over ‘zwarte magie, alle geheimen ontsluierd’. Het is ook heel raar voor een maatschappij die zweert bij het ‘sociaal realisme’. “… Het is juist een hele lepe zet. De kneep zit hem juist in de ontmaskering…”, aldus derden. Een en ander doet denken aan de Bijbelse parabel over een huis dat verlaten is door een boze geest en wordt schoongemaakt, waarna de boze geest er met zeven anderen in terugkeert (Mattheus 12 : 43-45). Tijdens de show laat Woland geld regenen. Het waanzinnige publiek begint te graaien. Bovendien mogen alle dames naar voren komen om zich in sjieke Parijse kleren te steken en tovert Woland parfums tevoorschijn die totaal ontoegankelijk zijn voor de gemiddelde Sovjetvrouw. De Moskovieten zijn niets verandert, concludeert Woland. Een enorm subversieve opmerking, want volgens de communistische partijlijn heeft de bevolking van de Sovjet-Unie de ‘utopie van het communisme’ bereikt. Zij zijn nieuwe Sovjet mannen en vrouwen. De ‘Homo Sovjeticus’ is verschillend van gelijk welk ander volk op aarde. Zij werken harder, weten meer, en zijn gelukkiger dan wie ook. 

 

De held van het verhaal

Boelgakov heeft nog een appeltje te schillen met zijn collega’s van het literaire staatsapparaat. “… Toen hij eind jaren dertig een inventaris maakte van alle krantenknipsels die er ooit aan hem en zijn werk waren gewijd, constateerde hij dat er 298 negatief van toon waren en slechts 3 positief…” (Pieter Steinz in “Het web van de wereldliteratuur”). Zijn wraak is zoet: in “De meester en Margarita” worden de letterbonzen op hun allerdomst en –lafhartigst neergezet. Op het balkon van de kamer in de kliniek waar de dichter verblijft, verschijnt een geheimzinnige medepatiënt die hem met een bezoek komt vereren. De held van het verhaal, volgens Boelgakov. Oftewel de ‘Meester’, een alter-ego van hemzelf. Als de Meester informeert naar zijn beroep en Ivan vertelt dat hij gedichten schrijft, wordt hij daar bijna mee gecondoleerd: gedichten die in de Sovjet-Unie verschijnen zijn per definitie slecht. De ironie ten top: “… ‘Schrijft u niet meer!’ smeekte de bezoeker. ‘Dat beloof ik en zweer ik!’ zei Ivan plechtig. De eed werd met een handdruk bezegeld…”. De Meester is er van overtuigd dat Ivan in het park Satan himself heeft ontmoet: dat gezicht met die verschillende kleur ogen, die wenkbrauwen, precies als in de opera “Faust”. Onbegrijpelijk dat een belezen iemand als  Berlioz dat niet door had. De Meester vertelt dat hij een manuscript heeft geschreven over (ook al) Pontius Pilatus, dat nog voor verschijnen door drie critici de grond in is geboord. Eentje insinueerde dat hij een apologie van Jezus Christus de uitgeverij had willen binnen smokkelen. De ander beschuldigde hem van ‘pilatisme’. De derde noemde hem een ‘militante oudgelovige’. Bovendien wees de uitgever het verhaal af met het smoesje dat ze nog materiaal genoeg hadden voor de eerste twee jaar.  “… De monsterlijke mislukking van mijn roman had als het ware een moot uit zijn ziel weggesneden…”. Hij vertelt over zijn vriendin Margarita, die dwars door alles heen, vierkant achter hem was blijven staan. Hij zag haar op straat met een bos gele bloemen in haar armen, die ze had weg geflikkerd toen hij zei dat hij ze niet mooi vond (geel is voor de Sovjets de kleur van het gekkenhuis en het verraad.) “… De liefde overviel ons…”. Ze had geprobeerd het manuscript te redden toen hij het wilde verbranden. “…‘Manuscripten verbranden niet,’ luidt een van de symbolisch geworden uitspraken in “De meester en Margarita”. De pen is machtiger dan het zwaard, de verbeelding wint het uiteindelijk van terreur…” (Pieter Steinz in “Het web van de wereldliteratuur”). De Meester kreeg last van paniekaanvallen. Toen Margarita op een dag aankondigde dat ze haar wettige echtgenoot ging vertellen dat ze hem voorgoed verliet om voor altijd en eeuwig bij de Meester te kunnen zijn, heeft hij zich vrijwillig bij de kliniek gemeld. Hij wilde haar niet ongelukkig maken.

 

Magie

Wanneer de daaropvolgende show in het theater voorbij is, verschijnen de vrouwen spiernaakt dan wel in hun ondergoed op straat, wat een enorme consternatie wekt: de nieuwe kleren blijken fake. Zakelijk theaterdirecteur Rimski sluit zich op in zijn kantoor om zijn magische bankbiljetten eens goed te bekijken en wordt bezocht door een paar geestverschijningen die bij het vroege hanengekraai verdwijnen: vampieren kunnen niet tegen licht. Met de eerste de beste trein vertrekt hij als de wiedeweerga uit Moskou. Zijn haar is in één nacht wit geworden.

 

Dromen

De opgepakte voorzitter van het woonblok belandt na ondervraging door de geheime politie ook in het voornoemde psychiatrische hospitaal, waar hij droomt over een met ongeschoren mannen gevulde schouwburgzaal die er op de grond zitten (‘zitten’ doe je per definitie in de gevangenis). Een artiest in smoking perst hen hun buitenlandse valuta en andere kostbaarheden in te leveren. Allerlei dure goederen als juwelen, iconen, Fabergé eieren, porselein en zeldzame manuscripten werden destijds in beslag genomen en verkocht naar het buitenland, omdat het regime harde valuta nodig had voor het welslagen van het ‘Vijfjarenplan’. De droom zit vol verwijzingen naar elementen van de Sovjetstaat waar Boelgakov zich tegen kantte: de arrestaties van dissidenten, hun opname en ‘behandeling’ in psychiatrische instellingen, de showprocessen, de alom heersende vriendjespolitiek en corruptie, de monetaire politiek, de houding tegenover vreemde valuta en het huisvestingsbeleid (de hele droom werd weggecensureerd). De dichter droomt over de terechtstelling op Golgotha.

 

Ware liefde

De volgende dag onderzoekt de recherche de vreemde gebeurtenissen in het theater, maar er is geen spoortje van de duivel en zijn handlangers meer te vinden, terwijl de theaterdirectie gevlogen is. In Moskou wordt het leven evenwel hoe langer hoe gekker. De taxichauffeurs willen geen papiergeld meer aannemen omdat het verandert in wijnetiketten. Op een accountantskantoor zit een leeg kostuum achter een bureau te werken en barsten alle employe’s uit in hypnotische koorzang (volksliederen gemaakt door Siberische ballingen) die niet meer te stoppen is. Een oom  van Berlioz en een buffetchef die vanwege het valse geld in zijn kassa verhaal komen halen op Wolands logeeradres worden ongenadig afgepoeierd, waarna het ‘waarheidsgetrouwe relaas’ overgaat in deel twee en de schrijver oproept: “… Volg mij, lezer! Wie heeft u verteld dat er op aarde geen waarachtige trouw en eeuwige liefde bestaat? Dat men die leugenaar de gemene tong uitrukke! Volg mij, lezer, en mij alleen en ik zal u zo’n liefde tonen!…”.

 

Omkoperij

Vervolgens begint Boelgakov te schrijven over Margarita, de vriendin van de meester. Ze is mooi en intelligent. Ze is de kinderloze, dertigjarige vrouw van een hooggeplaatste specialist. Haar man is jong, knap, goed, fatsoenlijk en aanbidt haar. Samen bewonen ze de bovenverdieping van een betoverend herenhuis met tuin in een zijstraat van de Arbat. Ze heeft geen gebrek aan geld. Ze kan zich alles aanschaffen wat haar hartje begeert. Onder haar kennissen zijn zeer boeiende figuren. Ze heeft nog nooit een oliestel aangeraakt. Ze weet niets van de ontzettingen die de inwoning met zich meebrengt: “… Kortom… was zij gelukkig? – Maar dan ook geen moment!...”. Wat heeft deze vrouw nodig? De schrijver weet het ook niet. “… Blijkbaar had ze de waarheid gezegd: hem had ze nodig, de Meester, en allerminst een gotisch herenhuis, noch een privé-tuin, nog geld…”. Ze komt tot de ontdekking dat de Meester er niet meer is, denkt aan 'verbanning' en kan hem niet vergeten. Treurig en depressief zit ze op een bankje als ze wordt aangesproken door de roodharige Azazel met zijn vooruitstekende slagtand, die haar uitnodigt voor een feestje in de avond, waar ze meer over de Meester te weten kan komen. Hij geeft haar een gouden doosje met balsem waarmee ze zich om precies half negen moet insmeren (zie de cosmeticaverschaffer uit het boek Henoch). Om tien uur zal ze opgehaald worden. Ze beseft heel goed dat ze zich in een louche affaire stort, maar ze is bereid zelfs haar ziel aan de duivel te verkopen voor haar lief (het was een normale praktijk van de geheime politie om seks te gebruiken om buitenlanders te betrappen of hun geheimen te ontfutselen).

 

Harry Potter

Als Margarita zich met de verjongende crème heeft ingesmeerd ziet ze eruit als een twintigjarige. Het verandert haar niet alleen uiterlijk, maar ook innerlijk. Ieder vezeltje in haar lichaam bruist en ze kan plotseling vliegen. Een bezem huppelt de kamer binnen waar ze opspringt om door het raam in het nachtelijk zwerk te verdwijnen. Als ze langs het literatorenhuis komt, dringt ze de verlaten flat van een gehate criticus binnen, waar ze de boel kort en klein slaat. Daarna mept ze ook nog alle ramen van het appartementencomplex aan diggelen. Vervolgens zet ze koers naar een heksensabbat in een woud bij een rivier vol cognac. Ze is niet alleen in de lucht. Haar huishoudelijke hulp komt haar schaterend tegemoet op een vliegende ‘barg’, een mannetjesvarken, die de kop van haar buurman heeft. De werkster vertelt gierend van het lachen dat ze zich ook heeft ingesmeerd met de balsem en de respectabele benedenbuurman, die aan de deur stond, een lik over zijn neus heeft gegeven. De rit eindigt bij een kampvuurtje waar twee rijen dikke kikkers een opgewekte mars spelen op houten fluiten en doorschijnende waternimfen een reidans maken. Andere heksen komen Margarita begroeten. Een bokkenpotige figuur trakteert haar op champagne. De bokkenpoot vindt de bezemsteel maar een ongemakkelijk vervoermiddel en zorgt voor een open slee met op de chauffeursplaats een zwarte roek met een lange snavel, een pet van zeildoek en gehandschoende klauwtjes aan het stuur. Op naar Moskou! Harry Potter is er niets bij.

 

Weer zoals het was

Margarita wordt afgezet bij het appartement van Woland, die schaak speelt met Behemot. Ze gebruiken levende pionnen. Ook heeft hij een levende globe waarop te zien is wat er zoal in de wereld gebeurt. Margarita dient Woland als gastvrouw  te begeleiden tijdens het jaarlijkse Walpurgisnachtbal. De gasten (koningen, hertogen, zelfmoordenaars, gifmengsters, hoeren, beulen, woekeraarsters, cipiers, messentrekkers, verraders, waanzinnigen, rechercheurs, galgenbrokken, verleiders, losbollen, vampiers, bordeelhoudsters, spionnen, luistervinken, kortom een bonte mengeling uit de hel) glijden de zaal binnen via de schouw, wat een beetje aan ons Sinterklaasfeest doet denken. De Russen zagen de schoorsteen als een belangrijke rituele plaats. Het was de in- en uitgang voor bovennatuurlijke wezens, met inbegrip van duivels en heksen, naar een andere wereld. De ziel verdween na de dood door de schoorsteenpijp. Margarita komt weer tot haar positieven in de bescheiden huiskamer waar Woland zijn intrek heeft genomen. Als dank voor haar diensten mag ze een wens doen. Ze zegt dat ze wil dat alles weer wordt zoals het was. Daarop  tovert Woland de Meester terug, inclusief zijn manuscript over Pontius Pilatus. Degene die de Meester heeft aangeklaagd voor het in bezit hebben van illegale literatuur om zijn kelderwoning te bemachtigen, wordt er hardhandig uitgejaagd, met dank voor het witten en verven en installeren van een nieuwe badkamer. Dat is precies wat een overspannen zielszieke nodig heeft. Het verslag van het ziekteverloop wordt in de haard gesmeten: “… Zonder documenten is er ook geen mens…”, de naam van de onderhuurder uit het huurboekje van de huisbaas geblazen, en een nieuw persoonsbewijs tevoorschijn gegoocheld omdat de Meester geen enkel persoonsdocument meer bezit. Toch zullen de autoriteiten natuurlijk op enig moment lucht krijgen van het feit dat de Meester weer in zijn voormalige woning zit. 

 

Hypnotiseursbende

Ondertussen is het hele staatsapparaat op gang gekomen om de vreemde zaak in het theater te onderzoeken. Veel wijzer wordt men er niet van. Ieder schriftelijk bewijs ontbreekt en de mensen die er mee te maken hebben gehad, lijken ten prooi aan hallucinaties. Het appartement van Berlioz gaat tijdens een  inval van een rechercheteam in vlammen op.  Een speciaal warenhuis voor buitenlanders en het restaurant voor de literatoren worden onveilig gemaakt. Uiteindelijk is de verklaring dat er een ‘hypnotiseursbende’ aan het werk is geweest.

 

Stilte

De Meester verschijnt aan Ivan, de dichter die nog steeds in het gekkenhuis verblijft, om zijn Margarita aan hem voor te stellen en afscheid te nemen. Hij gaat zijn boek niet afmaken, misschien moet de dichter dat dus maar doen. Hij heeft het boek in zijn hoofd zitten en zal er geen woord van vergeten, zegt hij. Veel dissidente schrijvers zetten hun verhalen of gedichten nooit op papier. Ze memoriseerden hun werk zodat de geheime politie nergens kopieën van geschriften vond. Sommige auteurs gaven aan diverse vertrouwde vrienden verschillende gedeelten van hun werk. Ivan blijkt niet meer de onbenul die hij in het begin van het boek was, maar is gaandeweg getransformeerd tot het prototype van de scheppende mens die in een psychiatrische kliniek belandt om ontdaan te worden van zijn persoonlijkheid: na de dood van Stalin en voordat de werkkampen ruime gastvrijheid gingen bieden aan te sterk uitgesproken, weerspannige persoonlijkheden, een normaal procédé . Als de Meester met zijn gade is verdwenen, roept Ivan een verpleegster en vraagt wat er in de kamer van zijn buurman aan de hand is: “… U kunt het me beter rechtuit zeggen, ik voel het immers allemaal dwars door de muur heen aan…”. Uw buurman is zoëven gestorven, fluistert de verpleegster. De Meester heeft zijn romanheld (Pontius Pilatus) de vrijheid gegeven, en verwerft daarmee zijn eigen vrijheid. De Meester en Margarita eindigen als geliefden op een zandpaadje waarop ze naar hun ‘eeuwige huis’ wandelen: “… ‘Luister naar de geluidloosheid,’ zei Margarita en het zand fluisterde onder haar blote voeten. ‘Luister en geniet van dat wat ze je tijdens je leven niet gunden – de stilte…”. Was dat Boelgakovs idee van ‘de hemel’?

 

Gesarde chroniqueur

Door de duivel de Meester en Margarita te laten helpen, geeft Boelgakov op een omzichtige manier aan dat de Sovjet-Unie erger was dan de hel. ‘Als mensen volkomen leeg geroofd zijn, zoeken zij hun heil bij machten aan gene zijde’, aldus Boelgakov (zie de hernieuwde belangstelling voor religie onder jongeren, waar ik eerder over schreef). ”De Meester en Margarita” is deels de op een artistiek niveau gebrachte autobiografie van een ‘gesarde chroniqueur’. Vertaler Marko Fondse: “… Ook in de gecastreerde uitgave immers is dit meesterwerk binnen sovjetrussische verhoudingen een brok geestelijk dynamiet, omdat het de negatie is van alle collectivisme, positivisme, vooruitgangsoptimisme en geloof in de veranderbaarheid van de mens, zowel collectief als individueel. “De Meester en Margarita” is de apotheose van de mens als individu, de verheerlijking van de vrije, dat is de scheppende mens, omdat eerst in het scheppen hij zich van de grenzen van de onvrijheid bewust wordt. Het is de verheerlijking van de liefde van één mens voor de andere, met voorbijgaan van de anderen, van de liefde over het sterven heen, een thema dat ook Toergenjev in “Klara Militsj” heeft uitgewerkt en waarmee de sovjetkritiek nog altijd in de maag zit. En daarmee is zo ongeveer alles gezegd wat de stanilistische theoretici jaar in jaar uit hebben geproefd als de ‘burgerlijke decadente’ haar in de sovjet-literaire soep, als ‘aan het volk vijandig’ of nog mooier: ‘van het volk vervreemd’ individualisme. In naam van het geabstraheerde ‘volk’ werden de kunstenaars aan banden gelegd, totdat zij ‘geen naam’ meer hadden, zoals de Meester. Boelgakov zet zich bovendien niet alleen middels zijn ‘fabel’ af tegen de gelijkgeschakelde literatuur, hij valt ook de producenten en theoretici rechtstreeks aan. Van de gehele georganiseerde schrijversbent blijft geen spaan heel en in “De Meester en Margarita” gaat hun clubhuis in vlammen op. Was Boelgakovs manuscript in die tijd ontdekt, hij zou zeker geen natuurlijke dood gestorven zijn…”. Even verder: “… Tegenover het soms gemakkelijke van de satire staat bovendien die heel lastige kunst van de humor, die slechts een heel sterk karakter onder de omstandigheden van de stalinistische samenleving nog kon opbrengen…”.  Ik denk dat de “De Meester en Margarita” een belangrijk boek blijft nu we in een maatschappij leven die steeds slechter uit de voeten kan met ‘verschil’. Wanneer één van de gepolariseerde partijen het voor het zeggen krijgt, zitten we zo weer in dezelfde situatie die Boelgakov beschrijft.

 

Uitgave: Van Oorschot - 2023, vertaling Aai Prins & Marko Fondse, 520 blz., ISBN 978 902 823 315 7, € 27,50

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten