Menu

zondag 29 juni 2014

Gebed voor de vermisten – Jennifer Clement


Een boek als gebed. Jennifer Clement studeerde literatuur in New York en Parijs en schreef het. Ze woont in Mexico-Stad en won met “Prayers for the Stolen” (vertaalt door Molly van Gelder), waarvoor ze tien jaar lang onderzoek deed naar vrouwen die het slachtoffer werden van geweld in Mexico, de NEA Fellowship in Fiction. Het verhaal speelt zich af in de Mexicaanse drugswereld waar vrouwen worden gestolen en verhandeld als seksslavin. Worden onderworpen aan dwangarbeid en schuldslavernij. Worden gedwongen op te treden in pornofilms.
Clement: “… Een vrouw wordt soms diverse keren doorverkocht en zelfs tientallen keren per dag verhuurd als prostituee, terwijl een pakje drugs maar één keer wordt verhandeld…”. De slachtoffers zijn allemaal jong, arm en mooi. “… Jarenlang hoorde of las ik: ze is verdwenen; ze is nooit meer teruggekomen; ze zou vandaag zestien zijn geworden; ik bid om een teken; ze is vermist; ze is ontvoerd door een stel mannen; als ik naar de politie stap, lachen ze me uit; ze liep gewoon over straat, ze liep over straat; ze heeft nooit teruggebeld; ik zie haar elk moment binnenkomen; die man weet waar mijn dochter is; hij heeft nog andere meisjes ontvoerd; ik voel dat ze nog leeft; ze hebben iemand op mijn dochter af gestuurd; ze hebben iemand op mijn dochter af gestuurd …”.
Jennifer Clement schreef eerder “Een waar verhaal gebaseerd op leugens”, dat de mishandeling van huispersoneel in Mexico als onderwerp heeft. Als je het hebt over geëngageerde literatuur…


De lelijkheidssalon
Natuurlijk is dit een gruwelijk verhaal, maar tegelijk zo mooi, dat het iets weg heeft van een sprookje. Trouwens, sprookjes zijn ook vaak gruwelijk: Hans en Grietje, Roodkapje…
Meisje Ladydi Garcia Martinez woont middenin de subtropische rimboe op een berg in de criminele drugsstaat Guerrero: “… Een heet gebied met rubberplanten, slangen, leguanen, schorpioenen, van die lichtgekleurde, doorschijnende schorpioenen, die je moeilijk kunt zien en dodelijk zijn…” (en dan heeft ze het nog niet over de muggen en de mieren en de spinnen: tarantula’s, zwarte weduwen – dát soort).
Ze leeft samen met haar bierdrinkende moeder die alles steelt wat los en vast zit, “… In deze streek wonen de meest woeste, kwaadaardige mensen van de wereld, en daar zijn we trots op, zei mijn moeder…”, en dag en nacht naar History Channel kijkt omdat ze verzot is op geschiedenis. Daarom zegt ze dingen als dat de geblindeerde SUV’s, waar drugsdealers met machinepistolen in rond rijden, een soort paard van Troje zijn. En dat het op het platteland wel het Romeins Rijk lijkt, vanwege alle ongevraagde bemoeienis uit de grote stad.
Op de berg wonen alleen moeders. Met hun kinderen. De vaders vertrekken doorgaans illegaal naar Amerika, om daar hun geluk te beproeven. Als ze al terug komen brengen ze aids mee. Soms sturen ze een beetje geld.
Omdat de moeders bang zijn dat drugsbendes hun dochters zullen stelen verkleden ze ze als zonen: “… Bij ons op de berg werden alleen jongetjes geboren, maar als ze een jaar of elf waren veranderden sommigen in meisjes. En daarna moesten de jongens lelijke meisjes worden, die zich soms in holen onder de grond moesten verstoppen…”. Ruth, ooit een vuilnisbakkenbaby, die huilend “… tevoorschijn was gekomen uit een zwarte plastic vuilniszak, vol vuile luiers, rotte sinaasappelschillen, drie lege bierflesjes, een colablikje en een in kranten gewikkelde dode papegaai…”, drijft een schoonheidssalon, of eerder: een lelijkheidssalon, waarin ze de meiden van het dorp niet mooi maar lelijk maakt (later komt die vuilniszak weer prachtig terug, als de broer van een vriendinnetje een pistool blijkt te bezitten: “… Mike’s verhaal was dat hij het pistool bij de weg had gevonden, in een grote, zwarte plastic vuilniszak die was opengebarsten. Het wapen lag daar te glanzen tussen stukjes eierschaal. Ik geloofde het. In vuilniszakken was immers van alles te vinden…”).
Ladydi: “… Toen ik wat ouder was wreef ik met gele of zwarte marker over het witte glazuur van mijn tanden, zodat het leek of ze rot waren. Niks walgelijker dan een rotte bek, zei mijn moeder…”.
De berg heeft iets weg van een konijnenhol; zo gauw er het geluid van een auto wordt gehoord, verdwijnen de meisjes in gaten in de grond, die de moeders hebben gegraven. Je kunt maar beter geen meisje zijn.

Het mooiste meisje van Mexico
Nooit zijn er gestolen meisjes teruggekeerd naar de berg, behalve Paula: het mooiste meisje van Mexico. Zwijgend en met haar gezicht naar de grond kwam ze de weg aflopen alsof ze kiezelsteentjes volgde. Haar moeder nam haar op schoot en liet haar daarna melk drinken uit een flesje. Voerde haar met een klein lepeltje baby-eten uit een potje. Jennifer Clement heeft maar een paar woorden nodig om te vertellen wat er met Paula is gebeurd: een drugsbaron heeft de onschuld uit haar jonge lichaam geperst.
Ladydi ontdekt dat Paula’s linkerarm onder de brandplekjes zit van uitgedrukte sigaretten. Dat doen alle seksslavinnen zegt Paula, “… Als we dan ergens dood worden gevonden, weet iedereen dat we gestolen zijn. Dat is ons merkteken. Mijn brandwonden zijn een signaal…”.
Ladydi vertelt hoe ze Paula ooit in de klas afgesponst hebben met water uit de wc-pot omdat ze doorweekt met paraquat binnen was komen vallen - de legerhelikopters die de papavervelden moeten vernietigen lozen het giftige sproeimiddel lukraak boven het regenwoud, om er vanaf te zijn. De soldaten willen niet tussen de stalen kabels terecht komen die over de gewassen zijn gespannen of neergeschoten worden door met machinegeweren bewapende drugsboeren.

Flipperkast
Ladydi mist haar verdwenen, vrolijke vader mateloos. Hoe het ging als hij ’s avonds tegen achten thuis kwam van zijn werk: “… We hoorden hem al voor we hem zagen, omdat hij liep te zingen en zijn stem door de donkere bananen- en meloenbomen schalde. Als hij dan eindelijk in de deuropening verscheen, deed hij zijn ogen dicht en spreidde zijn armen. Wie mag ik het eerst knuffelen? vroeg hij dan. Dat was altijd mijn moeder. Ze ging keihard op mijn voet staan, duwde me weg of liet me struikelen, zolang ik maar niet het eerst bij hem was…”.
In een dronken bui vertelt haar moeder echter dat haar vader vreemd gaat met iedere vrouw die hij tegenkomt: “… En toen barstte ze in tranen uit, een stortvloed van tranen. Mijn moeder veranderde in een gigantische wolkbreuk…”. En nog veel erger, ze vertelt ook nog dat hij de vader is van haar beste vriendinnetje, Maria, die werd geboren met een hazenlip – de straf van God: “… Ze leek de woorden in haar hand te willen uitspuwen als olijven- of pruimenpitten, als een stuk taai vlees dat ze niet kon weg krijgen. Ze leek de woorden met haar hand te willen vangen toen ze de kamer in schoten en mij bereikten. Haar woorden leken met een veer naar binnen te springen. Mijn lichaam was een flipperkast en de woorden stuiterden als metalen balletjes langs mijn armen en benen en rond mijn nek, tot ze in het gat vielen waar mijn hart eruit was gerukt…”. Heeft een schrijver ooit beter totale onthutsing omschreven?
Maria lijkt inderdaad sprekend op haar vader: ‘alsof ze uit een kopieermachine is gekomen’. Daarom is Ladydi naar prinses Diana genoemd, vertelt haar moeder. Niet alleen omdat die zo mooi was, maar uit eerbetoon, omdat ze ook werd belazerd door een schuinmarcheerder.

Wollendekenbliksem
Na school komt Ladydi in een enorme villa in Acapulco terecht waar ze als kindermeisje voor een rijk jongetje zal gaan zorgen, maar de enige aanwezige is een oude huishoudster van in de zeventig. En later een jonge illegale tuinman, op wie ze stapelgek wordt: “… Hij liep halsoverkop mijn lichaam binnen. Hij klom via mijn ribben in me omhoog. Ik dacht: bid voor ladders…”. Heeft een schrijver ooit beter totale verliefdheid omschreven?
Via het nieuws horen ze dat de familie is vermoord. Met z’n drieën wachten ze af. Er gebeurt niets. Maandenlang bemint Ladydi haar tuinman klappertandend onder een stapel dekens in de echtelijke slaapkamer - ze heeft de airco op iglostand gezet. Kou als luxe: “… Ons bed werd verlicht door knetterende elektrische vonkjes. Behalve in de lucht hadden we zoiets nog nooit gezien. We vreeën in de wollendekenbliksem…”. In de wereld van Ladydi zitten mensen om een wagenwijd geopende koelkast zoals wij om de open haard.

En nu maar bidden dat het een jongetje is

Natuurlijk kan dat allemaal niet goed gaan. Op een dag komt de politie Ladydi inrekenen. Ze bewaart een pakje heroïne voor een jongen die een beroemde drugsbaron en zijn dochtertje heeft vermoord - het wordt onder haar matras wordt gevonden. Hij heeft haar naam genoemd. De oude huishoudster schieten ze achteloos neer (een leven is in Mexico niks waard – zegt de moeder van Ladydi). De tuinman is hem allang gesmeerd. Ladydi wordt als verdachte naar de vrouwengevangenis in Mexico-Stad gebracht.
Als je wil weten hoe het toegaat in zo’n gevangenis, als je wil weten waarom sommige vrouwen dievegges of moordenaressen worden, moet je dit boek lezen.
Ondanks de rauwe en harde inhoud brengt Jennifer Clement haar verhaal met een ongekend gevoel voor humor: “… Vanwaar ik stond zag ik Violetta voetballen met een brandende sigaret in haar mond. Al heen en weer rennend rookte ze gewoon door. De brandende peuk bleef bij alles wat ze deed aan haar lip hangen. Wanneer ze een kluwen om de bal vechtende vrouwen naderde, gooide ze haar hoofd in haar nek, een gebaar dat me deed denken aan een vogel die water drinkt. Dat deed ze zodat niemand zich aan de hete peuk zou branden… ”.
Ondanks alles, wint het gevoel van zusterschap (Mexico is van de vrouwen – zegt de moeder van Ladydi). Wint het leven. Op een dag komt de moeder van Ladydi haar samen met Maria ophalen met een taxi: beneden de achttien mogen ze je niet vasthouden. Later die middag zullen ze een gesprek hebben met mensen van de Sociale Dienst die Ladydi waarschijnlijk in een jeugdgevangenis willen stoppen. Dat zal niet gebeuren. We gaan naar Amerika, kondigt de moeder van Ladydi aan, en daar ga ik de borden van heel het land wassen.
“… Ik moet jullie iets vertellen, zei ik. We zitten met z’n vijven in de taxi. Ik wees op mijn buik. Er zit een baby in, zei ik. Mijn moeder knipperde niet met haar ogen, hapte niet naar adem en vertrok geen spier, en toen gaf ze me een zoen op mijn ene wang. En Maria gaf me een zoen op de andere. Ze kusten me, maar ze kusten niet mij. De kus was al voor mijn kind. Mijn moeder zei: En nu maar bidden dat het een jongetje is…”.
Never give up!

Uitgave: De Bezige Bij – 2014, vertaling Molly van Gelder, 238 blz., ISBN 978 902 348 289 5, €17,90
Rechtstreeks bestellen: klik hier

dinsdag 24 juni 2014

Herstellers - Gabe Lyons


Subtitel: Een nieuwe generatie volgelingen van Jezus

Christen-zijn is niet hip. Het ‘merk’ christen roept vooral negatieve associaties op; en eerlijk gezegd hebben christenen het daar vaak zelf naar gemaakt. Christenen worden beschouwd als veroordelend, hypocriet, antihomoseksueel, tegen abortus, euthanasie, ijsjes eten op zondag en nog een heleboel andere dingen meer. Om de kerkelijke seksschandalen maar even buiten beschouwing te laten. “… Zeven jaar geleden was ik 27 en durfde mezelf geen christen te noemen…” vertelt Gabe Lyons, leider van een christelijke Amerikaanse denktank, “… Dat was best vreemd … Ik had juist een enorme fan van het christendom moeten zijn… “. Dat moet en kan anders, beweert hij.


Rare snuiters
“Herstellers” kwam uit in 2010; en is misschien alweer een beetje een gepasseerd station. Bovendien gaat het over de situatie in Amerika. Ik heb zo-bij-zo het idee dat we in Nederland geseculariseerder zijn. Natuurlijk herken ik de culturele weerzin tegen christenen, maar die lijkt vooral verbonden met de oudere generatie die zich daadwerkelijk tegen de claims van het christendom verzette en zich ervan heeft losgemaakt. Zie literaire reuzen als Jan Wolkers, Maarten ’t Hart en Gerard Reve. Nu de maatschappij weinig ‘last’ meer heeft van christenen, is er ook minder reden om tegen het christendom aan te schoppen. Ik vind althans dat christenen de laatste tijd best ‘leuk’ in het nieuws zijn, zie Pauw en Witteman (zie hier), en het NOS journaal over de laatste EO-jongerendag (zie hier; begint na 12.19 sec.). Christenen worden op zijn hoogst ‘een beetje gek’ gevonden. En dat is prima, wat mij betreft. In de marge van de samenleving en rare snuiters. Zo schetst Paulus de positie van de eerste christenen in de Bijbel ook (zie 1 Korintiërs 1:21-28). Ik denk dat christenen daar veel beter op hun plek zijn, dan wanneer zij het voor het zeggen hebben. Want kijk wat er is gebeurd toen de kerk de macht kreeg: de ketterjachten, de heksenjachten, de Jodenjachten - wat een ellende allemaal…

Cultuurhoudingen
Toen een filmproducer bij Lionsgate Films aan Gabe Lyons vroeg wie de christenen van de eenentwintigste eeuw waren – ze wilde een strategie bedenken om deze groep te bereiken - bedacht Lyons dat er van homogeniteit binnen het christendom geen sprake was. Hij verdeelde christenen naar de manier waarop zij zich verhielden tot de omringende cultuur, en kwam tot een aantal subgroepen die voor mij heel herkenbaar zijn en van een helder inzicht getuigen.
Hij begint zijn analyse met twee categorieën: de separatistische christenen, die zich terug trekken in eigen kring, en culturele christenen, die wél mee doen met alles wat hun pad kruist.

Er zijn drie ‘soorten’ separatisten die hij als volgt omschrijft:
- Ingewijden: trekken zich terug in het christelijke kamp om niet besmet te worden door de wereld, hun leven speelt zich af in christelijke gemeenschappen: ‘veilige’ plaatsen, zoals christelijke scholen, christelijke partijen, christelijke campings, ze lezen alleen christelijke boeken, luisteren alleen naar christelijke muziek, enz. “… Wanneer je de wereld slecht vindt, is het een logische reactie om je terug te trekken. Maar als je dat doet, is het niet verwonderlijk dat je houding tegenover andere mensen als afkeuring wordt geïnterpreteerd…”.
- Strijders: vechten tegen de secularisatie, staan pal voor hun overtuigingen, preken vurig tegen het morele verval. “… Deze christenen verwachten dat niet-christenen zich houden aan dezelfde normen en waarden als christenen. Is dat een realistische verwachting?...”.
- Evangelieverkondigers: zijn er op gericht mensen ‘te redden’ van ‘de eeuwige verdoemenis’ door hun boodschap te pas en te onpas de wereld in te slingeren.

De culturele christenen bestaan volgens Lyons uit:
- Mengers: identificeren zich op geestelijk gebied met het christelijke geloof, maar gaan verder op in de massa; vaak mensen die religie van huis uit hebben meegekregen maar zich er niet diepgaand mee bezig houden.
- Weldoeners: Leggen de nadruk op goed-doen; zozeer dat het evangelie niet meer belangrijk is.

Terwijl separatistische christenen zich uit de wereld terugtrekken, laten culturele christenen hun geloof met de cultuur versmelten.

Verum, Bonum, Pulchrum
Door het beste van allebei de categorieën samen te voegen is er een nieuw en ander soort christendom ontstaan: de Herstellers.
Het verhaal erachter vind ik wel mooi. Volgens deze groep is de vertolking van de christelijke boodschap over het algemeen veels te kort door de bocht: wij zijn allemaal gevallen zondaars die de hel verdienen, maar Jezus is gekomen om ons daarvan te verlossen, dus als je dat nu maar gelooft kom je straks vanzelf in de hemel. Zoiets. Maar de Bijbel begint en eindigt met ‘een paradijs op aarde’. Volgens de Herstellers is het de bedoeling dat wij dáár in onze wereld en in ons leven naartoe werken, en is het geloof niet alleen maar iets voor na de dood. We moeten het veel breder trekken. Christenen moeten de ‘goddeloze’ cultuur juist niét afwijzen, maar er diep in doordringen en er helend in aanwezig zijn. We moeten nadenken over ‘hoe het zou moeten zijn’, en dat als leidraad nemen voor ons handelen. We moeten het verschil maken. Het kwade ten goede keren. Als partner van God meehelpen in het verlossen van de schepping. De wereld verheffen. ‘Wees een zegen’. We moeten laten zién wat het betekent om Jezus te volgen; dan komt de rest vanzelf wel. We moeten ons richten op het ‘Verum, Bonum, Pulchrum’ – het Ware, het Goede en het Schone; want dat komt van God. We hoeven geen ‘zieltjes te winnen’: laat dat maar aan God over. Als mensen naar onze motivatie vragen is het vroeg genoeg om het over het geloof te hebben. Het nieuwe christendom, is een christendom van de daad. Enfin; het lijkt wel een christelijk New Age-verhaal.
Gabe Lyons aarzelt dan ook niet deze beweging gelijk te stellen aan andere grote christelijke omwentelingen zoals De Reformatie.

En dan nu de praktijk
Gabe Lyons noemt zes kenmerken die nieuwe christenen typeren, en waarmee hij in afzonderlijke hoofdstukken stevig uitpakt:
- Ze voelen zich uitgedaagd, niet verontwaardigd: slechte dingen veranderen niet door ze te veroordelen, af te keuren en te boycotten – Herstellers proberen slechte dingen positief te beïnvloeden.
- Ze zijn scheppers, geen zeurpieten: Herstellers zijn doeners.
- Ze weten zich geroepen, niet in dienst van: gaat over ‘overgave’ aan wat God voor je in petto heeft, over ‘tot je recht komen’, omdat Herstellers de overtuiging hebben dat God ieder mens geschapen heeft met een uniek doel.
- Ze zijn standvastig, niet wispelturig: gaat over het aankweken van christelijke gewoonten als de Bijbel lezen en bidden – “… Gebed maakt christenen nederig en laat ze beseffen dat niet zij de touwtjes in handen hebben…” – om een band met God te scheppen.
- Ze leven in gemeenschap, niet op zichzelf: gaat over het verlangen en aangaan van diepgaande en betekenisvolle relaties.
- Ze vormen een tegencultuur, en proberen niet slechts ‘relevant’ te zijn: Gabe Lyons heeft het over ‘een omgekeerde manier van leven’ en ‘de wereld op z’n kop’.

Verdraaid mooi verhaal
Het rare is: hoe meer ik over dit boek nadacht, hoe meer ik de principes van het nieuwe christendom om mij heen zag floreren. Van Olympisch zwemster Inge de Bruijn in het EO-programma “Op zoek naar God” en IKON-presentatrice Annemiek Schrijver - zie haar blog van 14.06.14 - die allebei zeggen ‘helemaal klaar te zijn met negatief gedoe’ tot en met de orthodoxe Amsterdamse dominee Paul Visser die gisteren (23.06.14) in het ND liet weten dat hij eigenlijk alleen nog maar de liefde van God wil laten zien aan kerkelijken en onkerkelijken, gelovigen en ongelovigen - want ‘de rest is toch maar ballast’. Het zou best eens kunnen dat er écht een andere wind is gaan waaien. Spannend!
Ik heb eerder een boek gerecenseerd over ‘nieuwe christenen’: “God in de stad” van Gea Gort - zie mijn blog van 25.11.11. Evenals Gort geeft Gabe Lyons talloze voorbeelden van mensen die de nieuwe christelijke principes toepassen in hun leven. Wel op een Amerikaanse manier, dus ronkende verhalen over succesvolle carrières en very important persons ontbreken niet. Amerikanen dromen groots. Echter; als je daar met Hollandse nuchterheid doorheen prikt, blijft het nog steeds een verdraaid mooi verhaal - vind ik.

Uitgave: Gideon – 2012, vertaling Ingeborg van Dam van Hofwegen, 235 blz., ISBN 978 906 067 680 6, €16,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

dinsdag 17 juni 2014

Butcher’s Crossing – John Williams


Na de hype die “Stoner” in 2012 teweegbracht, volgde in 2013 het tweede boek van de herontdekte Amerikaanse auteur John Williams (1922-1994). Een ouderwetse western: “Butcher’s Crossing”.

Go west, young man
Gezien de bijna euforische heisa die er rond Williams ontstond, valt het begin me eerlijk gezegd een beetje tegen. Het speelt zich af in het jaar 1870 in Kansas. De rechtschapen domineeszoon Will Andrews arriveert in het gehucht Butcher’s Crossing en papt in de saloon aan met een stel avontuurlijke bizonjagers omdat hij denkt dat ziel en zaligheid zich eerder in de wildernis zullen openbaren dan in collegebanken. Hij mag zich zelfs verblijden in de onverdeelde aandacht van het plaatselijke hoertje. Francine. Met lede ogen en krimpend hart ziet hij de wellust aan waarmee anderen haar benaderen. Het is bijna cliché. Alsof ik Francine Rivers zat te lezen; zie hier. Alleen schrijft zij beter.
Pas in de tweede episode – zoals alle goede dingen is het boek verdeeld in drieën – komt Williams los. Niet omdat hij ineens anders gaat schrijven, maar omdat hij een waanzinnig verhaal te vertellen heeft. ‘Un rite de passage’. Will Andrews op zoek naar bizons - en naar zichzelf. Met Miller, de leider van de groep, een onbuigzame autoriteit behept met norse zorgzaamheid. En Fred Schneider, de vilder, een dwarse en stuurse mopperkont, die scheldt en vloekt en schuine praatjes loopt te verkopen. Plus Charley Hoge, de kok en menner van de ossenwagen, die alles met één hand moet doen omdat zijn andere er af is gevroren. Een ongevaarlijke halve gare die leeft op whisky en zijn beduimelde Bijbel. Af en toe lalt hij een psalm de prairie in, zo vals dat de oren van de mannen er pijn van doen. Praten doet hij alleen in Bijbelteksten.
Er zijn zoveel bizons afgeslacht dat er bijna niet meer over zijn. De huiden leveren goud op. Maar Miller is er van overtuigd dat ver weg in het Caloradogebergte nog een grote kudde is te vinden. Terwijl zijn billen en dijen bijna van zijn lijf schuren trekt Will Andrews, een studentje dat niets gewend is, wekenlang op zijn paard over de lege, kokend hete, eindeloze grasvlakte, achter zijn maten aan. Meer dood dan levend. De dorst is zo erg dat hij zijn mond niet meer dicht kan krijgen vanwege zijn opgezwollen tong. Wat een afzien. Wat een lijden. Op zo’n manier kom je jezelf natuurlijk wel tegen.

Tot véél in staat
De natuurbeschrijvingen in dit rauwe verhaal zijn fenomenaal: “… De grote vlakte deinde onder hen door terwijl ze gestaag naar het westen reden. Het overvloedige bizongras, waarvan hun dieren zelfs tijdens de zware reis dikker werden, veranderde in de loop van de dag van kleur. s’ Ochtends, in de rozeachtige stralen van de vroege zon, was het bijna grijs. Later, in het gele licht van halverwege de ochtend, was het felgroen. Rond het middaguur kwam er een vleug blauw in. ’s Middags, in het helle licht van de zon, verloren de halmen hun individuele karakter en kwam er een soort geel uit het groen tevoorschijn, zodat er, als de wind er zachtjes overheen blies, een levendige kleur door het gras leek te bewegen, die van het ene op het andere moment verdween en weer verscheen. s’ Avonds, als de zon was ondergegaan, nam het gras een purperachtige kleur aan, alsof het al het licht van de hemel in zich had opgenomen en niet wilde teruggeven…”. Met dank aan de vertaler: Edzard Krol.
Eindelijk arriveert de groep bij de met naaldbomen bedekte bergen en vinden ze in een verlaten vallei de eerste kudde bizons. De hel breekt los. Eén man, Miller, schiet in één keer honderdvijfendertig exemplaren af. De dieren zijn geen mensen gewend. Weten niet wat ze moeten doen als hun leiders uitvallen. Staan stil af te wachten. Van geen kwaad bewust.
Andrews wordt hardhandig geleerd hoe hij de huid van de kadavers moet stropen. Bloed, stank, neervallende darmen, wolken zwarte vliegen; het is verschrikkelijk allemaal. Miller is van plan alle bizons in de vallei te doden. Zo’n vijfduizend stuks. Als een bezetene gaat hij te keer. Zijn mannen kunnen hem niet stoppen. Stel je voor: een kilometerslange vallei vol hompen vlees. En als er een winter over heen is gegaan, vol glanzend witte doodsbeenderen. Zo ver het oog reikt. Als een visioen uit Ezechiël. Grenzeloze hebzucht maakt tot véél in staat.

Gods wil geschiede
Dan vallen de eerste sneeuwvlokken. De mannen worden overvallen door een sneeuwstorm. Nu slaat Charley Hope pas écht op hol. Hij is panisch voor sneeuw. In zakken gemaakt van twee aan elkaar geknoopte bizonhuiden wachten ze af om tot de conclusie te komen dat ze ingesneeuwd zitten. De winter zet door. Meer dan een half jaar duurt het voor ze uit de bergen weg komen. Je zou denken dat de mannen zich rot gaan vervelen in hun geïmproviseerde hut. Maar het overleven kost al hun tijd en energie. Je zou denken dat de mannen nader tot elkaar komen. Maar ze praten amper. Trekken zich meer en meer in zichzelf terug.
De ossenwagen wordt veels te zwaar geladen met balen bizonhuid. De jagers willen indruk maken in Butcher’s Crossing. Als de schommelende kar door een snel stromende rivier wordt geloodst gaat het mis. Een drijvende boomstam ramt een stuk buik van het paard van Fred Schneider weg. Schneider valt en krijgt een enorme schop tegen zijn hoofd. Samen vliegen ze tegen de wankelende wagen die langzaam uit zijn evenwicht raakt. Met de ossen nog in het tuig wordt alles, inclusief Schneider, meegesleurd door het water. Miller, Hope en Andrews kijken toe vanaf de kant. Een half jaar werk. Na twee minuten is er niéts meer van over.
“… ‘Hij was een godslasteraar,’ prevelde Charley Hoge met schorre, hoge stem. Andrews strompelde op hem af en keek hem wazig aan. Zonder iets te zien, keek Charley Hoge de rivier af. Zijn ogen knipperden, en de spieren in zijn gelaat vertrokken voortdurend, alsof zijn gezicht uit elkaar viel. ‘Hij was een godslasteraar,’ zei Charley Hoge weer, en knikte meermaals achter elkaar. Hij sloot zijn ogen en greep naar zijn buik, waar zijn bijbel nog altijd achter zijn broekriem stak. ‘Hij lag aan bij vrouwen van lichte zeden, hij vloekte, hij sprak godslasterlijke woorden. En hij gebruikte de naam van de Here ijdel.’ Hij opende zijn ogen en keerde zijn niets ziende gelaat naar Andrews. ‘Het is de wil van God. Gods wil geschiede.’…”.

Jullie denken altijd dat er iets te ontdekken valt
En dat is nog niet alles. Als ze in de nederzetting Butcher’s Crossing aankomen lijkt het er uitgestorven. De huidendealer vertelt dat de markt voor bizonhuiden is ingestort, ze zijn geen cent meer waard, hij kan hen niet betalen. Terwijl er in de Caloradobergen nog zo’n drieduizend stuks liggen te wachten op vervoer. Miller kan het niet verkroppen en steekt de hele waardeloze handel van de man in de fik, waarna hij verdwijnt. Met Charley Hope in zijn kielzog. Will Andrews staat er weer alleen voor: “… ‘Jongelui,’ zei McDonald minachtend, ‘Jullie denken altijd dat er iets te ontdekken valt.’ ‘Ja, meneer,’ zei Andrews. ‘Nou, er valt niets te ontdekken,’ zei McDonald. ‘Je wordt geboren en je krijgt leugens mee met de moedermelk, daarna word je met leugens opgevoed, en op school leer je nog fraaiere leugens. Je hele leven is op leugens gebaseerd, en dat dringt pas tot je door als je op het punt staat te sterven – dat er niets is, niets anders dan jezelf en wat je had kunnen doen. Alleen heb je het niet gedaan, omdat je aldoor dacht dat er iets anders was. Dan dringt tot je door dat je alles had kunnen bereiken, omdat jij de enige bent die dat geheim kent. Alleen is het dan te laat. Je bent te oud.’…”.
Andrews vindt Francine terug. Bemint haar, wat in de ogen van de schrijver pas echt een kerel van hem maakt, blijkbaar. Als jongen kwam hij Butcher’s Crossing binnen; als man vertrekt hij weer. Eén ding weet hij zeker: hij gaat niet meer naar huis – nooit meer. Alias Lucky Luke verdwijnt hij in de prairie. “I’m a poor lonesome cowboy, and a far way from home…”.
Het is of Williams de ‘vier harde feiten over het leven’ van Irvin Yalom over de vlakte heeft laten schallen: we zijn fundamenteel eenzaam, we zijn zelf verantwoordelijk voor ons leven, we moeten zelf de zin ervan ontdekken en we gaan dood…

Van de zomer komt de derde roman van John Williams uit; een verhaal over keizer Augustus.

Uitgave: Lebowski – 2013 (oorspronkelijke uitgave New York Review Books 1960), vertaling Edzard Krol, 334 blz., ISBN 978 904 881 674 3, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier