“… Alleen God kent de antwoorden, staat er ergens geschreven, maar God heeft in tweeduizend jaar geen woord gezegd en de mens blijft zitten met de vragen, de onzekerheid, de angst voor de zinloosheid. God kent de antwoorden en de context, de mens leeft in onzekerheid en daar komen de verhalen vandaan. Maar waar wil je de duivel plaatsen?...”, vraagt de ongrijpbare verteller die zijn geheugen kwijt is geraakt, en ook niet meer terug krijgt, aan de lezer in het lijvige, eindeloos weemoedige en onwerelds romantische “Jouw afwezigheid is duisternis” van Jón Kalman Stefánsson (Reykjavik 1963). Zijn familiesaga ís bijna de ruige, stille, mistige, koude, winderige hoogvlakte waar het verhaal zich afspeelt, schaars bevolkt door zoekende maar halsstarrige mensen die zich, met hun heftige doch vaak onmogelijke liefdes, een weg door het leven ploeteren. En dat alles gelardeerd met heel veel popliedjes en, waar ik zelf nooit genoeg van krijg: boeken. Kalman werd genomineerd voor de Nordic Council Literature Prize en won zowel de IJslandse literatuurprijs als de Per Olov Enquist-prijs. In 2019 werd hij geridderd in de Orde van de Valk. Emma Menkveld in De Volkskrant van 18 oktober 2024: “… De gevierde IJslandse auteur geldt al jaren als Nobelprijskandidaat, al stond hij dit jaar niet erg hoog op de lijstjes van de bookmakers. Het is te hopen dat het er nog eens van komt. Stefánssons oeuvre is één groot pleidooi voor de verbeelding en haar vermogen om menselijke grenzen te overschrijden. Volstrekt origineel schrijft hij over thema’s als verlies, ons besef van sterfelijkheid, het verlangen naar een veilig thuis, meestal verpakt in verhalen over zwijgzame, zonderlinge personages die deels in de verbeelding leven. De grens tussen fantasie en werkelijkheid is steevast poreus, net als die tussen de levenden en de doden…”.
Tot in het derde en vierde geslacht
Jón Kalman Stefánsson begint met een uiteenzetting van zijn levensfilosofie, wat misschien een tipje van de sluier oplicht rond zijn boek: “… Het belangrijkste is dat de dingen die een blijvend effect op je hebben, diepgaande gevoelens, vervelende ervaringen, tegenslagen, intens geluk – beproevingen of geweld die in de samenleving of in jouw wereld erin hakken -, je zo diep kunnen raken dat ze in de genen worden geperst, vervolgens van generatie op generatie worden doorgegeven, en zodoende degenen vormen die nog niet geboren zijn. Dat is een natuurwet. Ze dragen het enthousiasme, de herinneringen, ervaringen en tegenslagen van de ene ziel over naar de andere en op die manier leven sommigen van ons verder, lang nadat wij zijn verdwenen, zelfs helemaal vergeten. Het verleden zit dus altijd in ons. Het is een onzichtbaar, geheimzinnig continent dat je soms in half wakkere toestand tegenkomt. Een continent met bergen en zeeën die een constante invloed hebben op het weer en de lichtstralen in je binnenste…”.
Picknicken op het kerkhof
Het verhaal. Een jongeman komt bij zijn positieven in een koude plattelandskerk zonder een herinnering aan wat dan ook. Hij is niet alleen. Achter hem ontdekt hij iemand die hem spottend opneemt. De predikant? De duivel? “… Als er vragen zijn, moeten er dan geen antwoorden te vinden zijn?...”, zegt de iemand. “… Maar hou er rekening mee dat de vragen soms het leven zijn, het antwoord de dood – stap daarom voorzichtig rond op aarde, man!...”. Daarna wuift hij de jongeman weg die opstaat en over de krakende vloer naar buiten loopt, waar een blauwe Volvo staat die blijkbaar van hem is. Hij wil net instappen als er een vrouw op hem af komt die hem kent en verrast omhelst. Ze nodigt hem uit voor een picknick bij het graf van haar moeder. De titel van het boek blijkt een grafschrift: “… De herinnering aan jou is licht, jouw afwezigheid is duisternis…”. Het doet denken aan historische en culturele tradities waarbij een dodenmaal op het graf werd/wordt gehouden, variërend van de oude Romeinen tot de Mexicaanse viering van Allerzielen. Terwijl ze samen een fles wijn soldaat maken, vertelt de vrouw het levensverhaal van haar moeder, Aldís, die op haar negentiende met haar verloofde naar het verafgelegen Krossneslaug op weg was, om in een warmwaterzwembad recht tegenover de turbulente Noordelijke IJszee de liefde te bedrijven: “… Dat moest een soort inwijding zijn en vervolgens een bezwering of een plechtige belofte aan het lot dat het leven vervuld zou zijn met kracht van de oceaan en omhuld met de warmte van de liefde…”.
Het noorderlicht van IJsland is als de hasjiesrook van God
Edoch, niet ver van de kerk krijgen de verloofden een lekke band en vragen hulp aan een jonge boer op een tractor, wiens absurd blauwe ogen in Aldís’ binnenste een blikseminslag veroorzaken. Weer thuis, kan ze alleen nog maar aan hem denken, slaapt niet meer, eet niet meer, stort zich na vier dagen in de armen van haar moeder, die in plaats van haar tot bezinning te brengen (en getriggerd door haar eigen teleurstellende huwelijk), aanmoedigt de kans te pakken die andere vrouwen nooit krijgen: namelijk om haar eigen lot vorm te geven. Ze zet haar dochter met twee leesboeken voor de ellenlange rit op de bus terug naar het noorden: “Twenty Love Poems and a Song of Despair” van de Zuid-Amerikaanse dichter Pablo Neruda en “The French Lieutenant’s Woman” van de Engelse schrijver John Fowles. Als Aldís de jonge boer weer ziet, neemt hij haar ook mee naar de windstille plek achter de muur van het kerkhof, om samen een fles wijn leeg te drinken terwijl ze praten. Aldís zal voor altijd bij haar boer, Haraldur, blijven, die aan het bedrijf vast zit omdat zijn vader in elkaar is gezakt en overleed, even nadat zoonlief kenbaar had gemaakt naar de universiteit te willen om ‘gelukkig te worden’ (terwijl op de radio “De moeder” van Maxim Gorki werd voorgelezen). Hij kan zijn moeder moeilijk aan haar lot over laten. Aldís en Haraldur krijgen twee dochters: Sóley en Rúna. De droom om te studeren verdwijnt niet, en als de meisjes groot genoeg zijn, verpachten hun ouders het land en gaan beiden alsnog naar de universiteit. Na zeven jaar Reykjavík en Parijs keren ze pas weerom. Als de vertelster, Rúna, inmiddels gepromoveerd in historische filosofie, haar ouders na een avondje uit eten in een nieuw restaurant naar huis rijdt, wordt ze als het ware betoverd door het krachtig golvende poollicht: “… Het noorderlicht in IJsland is als de hasjiesrook van God!...”. De weg is spiegelglad. Rúna verliest de macht over het stuur. Aldís verongelukt en Haraldur belandt tot zijn middel verlamd in een rolstoel. Rúna houdt voorlopig haar vader gezelschap en de schapenboerderij zo’n beetje draaiend, terwijl haar zus Sóley een hotel bij een fjord runt dat door een uitgekiende reclame op de sociale media steeds meer toeristen begint te trekken, ware het niet dat corona roet in het eten gooit. Welnu, die avond is daar een festival, waar de jongeman beslist heen moet: Sóley zal niet weten hoe ze het heeft als ze hem ziet.
Wie ben ik?
Dus rijdt de jongeman gehoorzaam naar het hotel. Onderweg wordt hij bijna plat gereden door een paar tegemoet komende vrachtwagens die de bergweg af komen jakkeren en ziet hij meerdere streekbewoners met geweren. De onwaarschijnlijk mooie eigenaresse van het hotel schijnt hem inderdaad te kennen. Sterker: het is of ze wat met elkaar hebben gehad. Sóley voorziet hem van een pilsje en wanneer ze aan de telefoon is, leest de man zonder geheugen een artikel in een tijdschrift over de argumenten die wijzen op het bestaan van oneindig veel universums waarin je misschien gelijktijdig bestaat. Daardoor komt de vraag ‘Wie ben ik?’ in een wel heel vreemd licht te staan. Ligt hier misschien iets van een verklaring voor zijn toestand? “… Dan is het alsof iets me tegenhoudt – en alles komt met een razende vaart in mijn binnenste in beroering. Het lijkt erop dat ik een krachtige elektrische schok heb gekregen die een stroom wazige gedachten en irrationele gevoelens in mijn binnenste vrijmaakt. Ik loop snel naar de balie, zie een stapel A5-memo’s liggen met de naam van het hotel bovenaan. Ik strek mijn hand uit naar een paar blaadjes, vind een pen en begin te schrijven. Eigenlijk zonder erbij na te denken…”.
Onder de oppervlakte
We moeten “… terug in de tijd, in het verleden, daar waar we allemaal vandaan komen, daar waar we allemaal van afstammen, waar de meeste verklaringen te vinden zijn, daar waar alles begint…”, volgens Jón Kalman Stefánsson. Terwijl de Industriële Revolutie Europa in de negentiende eeuw totaal veranderde, gaf IJsland geen krimp - zie de boeken van Halldór Laxness en Kristmann Guðmundsson. De tijd had er zich in duizend jaar amper geroerd: “… het leek of wij op een andere planeet woonden, in het zuiden van Europa en het westen van Amerika verrezen fabrieken en steden, treinen reden steeds sneller, revolvers kregen steeds meer precisie, maar hier werden de vogels niet eens schuw, we bleven slecht geschoeid, hadden constant natte voeten, kwamen nog steeds uit dezelfde donkere schaapskooien, lage koeienstallen, maaiden de met grasbulten bedekte weiden volgens een duizend jaar oude methode…”. Even verder: “… Opmerkelijk toch, een wonder zou ik zeggen, zei Skúli, dat dit volk niet heel lang geleden van verveling gestikt is, simpelweg in die verdomde stilstand weggerot is…”. Maar onder de oppervlakte, o man : “… Wie oordeelt naar de oppervlakte, begrijpt niet veel…”.
Krankzinnig worden omdat je het leven begrijpt
Het verhaal rolt naar een hippie met een buks die de man zonder geheugen buiten heeft zien lopen. Eríkur. Hij moet misschien naar de gevangenis omdat hij op een vrachtwagen heeft geschoten die een paar van zijn puppy’s heeft overreden. Hij is, evenals zijn opa, een buitenechtelijk kind: zie hoe de geschiedenis zich herhaalt. Welnu, Eríkur’s overgrootmoeder, een totaal ongeschoolde, doodarme, negentiende-eeuwse boerin zonder zelfs maar stemrecht, stuurde ooit een zelfgeschreven artikel over de regenworm naar een gerenommeerd tijdschrift, dat op het bureau van een van de redacteuren, dominee Pétur belandt: een vanwege de dood van zijn dochtertje getraumatiseerde man. Terwijl hij zich zit te bedrinken, wrijft hij zijn ogen uit. In gedachten overlegt hij met de dode Duitse dichter Hölderlin die hij, in een kistje bewaarde, brieven schrijft. Moet hij de onbekende schrijfster antwoorden? Ja, vindt Hölderlin, “… een mens moet het leven grijpen en nooit formeel zijn tegenover iets wat zich op zo’n ongewone manier aandient, grijp het aan en maak je niet druk over de consequenties…”. Zie de moeder van Aldís. “… Waarom zou ik jou serieus moeten nemen, vraagt Pétur, heb jij soms niet je verstand verloren, ben jij de laatste jaren in de toren niet krankzinnig geworden? Bovendien ben je dood, wat weet jij van het leven?...”. Hölderlin: “… Ik werd krankzinnig omdat ik het leven begreep…”. De brief gaat de deur uit en het artikel wordt geplaatst.
De kompasnaald van je hart
Wat is beter: de kompasnaald van je hart volgen, zelfs als daar werelden door vergaan, of je hart te smoren zodat alles bij het oude blijft, en daarmee jezelf op te offeren? “… Er staat ergens geschreven en het wordt als waar gezien: ‘Het is onmogelijk om als mens te leven zonder tenminste één keer je speelgoed te breken.’…”. Is dat zo? De dominee gaat zélf drie boeken naar de schrijfster op het verafgelegen keuterboerderijtje brengen. Zes uur rijden op zijn paard. De schrijfster heeft de roddels al vernomen over dat hij een atheïst zou zijn die tóch kan troosten. Ze zou hem wel eens willen horen preken, de meeste dominees vindt ze zo inspirerend als een koeienkont. Als hij aankomt luistert ze in het duister van de gang naar de conversatie tussen hem en haar echtgenoot buiten. Ze laat hem anders denken, zegt de eerwaarde. Ze heeft het talent de mensen alles met andere ogen te laten zien (en dat is precies het doel van literatuur). Dan treedt ze in het licht.
Leren schrijven doe je in de hel
Het hele verhaal van hierboven blijkt de man zonder geheugen op minstens zeventig blaadjes met het logo van het hotel te hebben gekalkt, waar Sóley verbijsterd naar kijkt als ze de telefoon heeft neergelegd. “… Ik herken je gekriebel, zegt ze. Weet je nog, je noemde het een duivelsschrift. Je zei dat je in de hel had leren schrijven, altijd zo heerlijk dramatisch. De hel is natuurlijk de uitgelezen plek voor een dichter om te leren schrijven…”. Ooit schijnt hij tegen haar te hebben gezegd dat hij alleen maar bestond, als hij schreef. Nou, dat is in dit geval dan letterlijk waar. Er komt een reus van een bosbouwer, met in zijn kielzog een kleine filosoof die straalmotoren verkoopt, om de feesttent in de tuin op te zetten. De bomenkweker vertelt hoe zijn pornoverslaving hem op het pad bracht van twee in de prostitutie gedwongen Syrische vluchtelingenzusjes die hij bij wijze van boetedoening heeft geholpen. “… Ik begon me in te lezen over mensenhandel en kwam erachter dat het net zo lucratief is als de handel in drugs en illegale wapens. Je verdient met het verkopen van kinderen en vrouwen in de seksslavernij net zoveel als met de verkoop van straaljagers – alleen al in Europa zijn er de afgelopen tien jaar duizenden in de seksslavernij verkocht…”. De zusjes koken in het restaurant inmiddels het lekkerste eten van de wereld. Sóley, biedt de man zonder geheugen een kleine stacaravan aan om in te overnachten. Hij schrikt zich rot als hij er de predikant annex duivel in aantreft (“… Zat er een zwavelgeur aan zijn vingers?...”, staat er ergens, wat me aan “De schaduw van de wind” van Carlos Ruiz Zafón doet denken). Hij zegt dat de man zonder geheugen hem maar ‘Snuffel’ moet noemen, of anders ‘Dingdong’. Een eindje wordt hij zijn ‘geheimzinnige gids’ genoemd, wat bijna aan Vergilius van Dante doet denken. Voor hem liggen de volgeschreven blaadjes. Hij moedigt de man zonder geheugen aan door te gaan met schrijven. “… Waarom schrijf jij niet? Voor jou lijkt alles volkomen duidelijk…”, zegt de auteur. Zijn gids: “… Wie alles weet, kan niet schrijven. Wie alles weet, verliest het vermogen te leven, want het is de onzekerheid die de mens voortdrijft. Onzekerheid, angst, eenzaamheid en verlangen. Niet te vergeten de paradox. Jij weet niet veel, dat is waar, maar terwijl je schrijft, zie je door muren heen, door heuvels en hoogten…”.
Degenen die twijfelen
De voornoemde boerin wordt uitgenodigd voor een redactievergadering in de grote stad. Blijft logeren bij een dokter. Ziet zichzelf naakt in een manshoge spiegel: “… Ze draait in de rondte om zichzelf van alle kanten te bekijken. De ijdelheid won, de duivel scoorde punten. Ach, is dat wel zeker? Wat weten wij over goed en fout? Misschien maakt dit soort ijdelheid deel uit van de zelfanalyse, het zelfonderzoek en misschien heeft de duivel altijd een stapel boeken op zijn nachtkastje, een fervent lezer van zowel nieuw als oud, met Dante en Jo Shapcott, Knut Hamson en Amos Oz naast zich, eerlijk gezegd is dat niet onwaarschijnlijk. Weet je, de duivel is een gevallen engel (zie mijn blog over “Lucifer”), een rebel die zich niet kon verzoenen met de dictatuur van de hemel – degenen die twijfelen en het leven van alle kanten willen zien, zoeken het in fictie…”. Ze verdiept zich in “De onderwerping van de vrouw” van John Stuart Mill en ziet dominee Pétur terug, die komt binnenvallen met de boodschap dat Émile Zola is gearresteerd (vanwege Dreyfus). Natuurlijk worden ze stapelverliefd op elkaar. Een liefde die niet mag bestaan. Uiteindelijk kiezen ze voor hun gezin. Heeft de man zonder geheugen eenzelfde lot ondergaan?
Geef mij duisternis en dan weet ik waar het licht is
De gids bakt als troost pannenkoeken voor de schrijver en zegt dat hij “… niet moet vergeten dat degene die nooit door de liefde is beschadigd het leven niet kent. Zelfs nooit heeft geleefd…”. Vervolgens wordt het verhaal vertelt van hippie Eríkur die opgroeit op de boerderij van zijn opa en oma, samen met zijn bijna altijd afwezige vader, een muzikant en verhalenverzamelaar, en zijn oom, de eerste fjordbewoner die naar de universiteit gaat om geschiedenis en filosofie te studeren, en promoveert op Kierkegaard. “… Wie is Kierkegaard, vroeg Eríkur. Halldór: Een Deense filosoof die naar God schreef en antwoord kreeg…”. Volgens Kierkegaard kun je het leven samenvatten onder het motto: “… Geef mij duisternis en dan weet ik waar het licht is…”. Wie oren heeft om te horen, die hore.
De mysterieuze kracht die de mens altijd heeft gevoeld
Eríkur weet niet beter als dat zijn moeder is gestorven bij zijn geboorte. Daarom leeft hij met een ‘zwart gat’ in zijn ziel. Het is ingewikkeld om mens te zijn, zegt zijn oma. Een briljante methode om blij te worden, te vergelijken met vele uren bij een psycholoog, is jezelf vergeten, je bewustzijn ontlopen, weg van de kwelling die het ik achtervolgt, volgens haar: “… Vergeten dat je bent wie je bent. Dat kan bevredigend zijn, een grote opluchting, een welkome rust, maar natuurlijk niet zonder gevaar, want sommigen raken aan de alcohol of drugs, worden meegezogen in seks of religie, maken eindeloze reizen in de hoop aan te komen op een plek waar ze zichzelf nergens vinden…”. Achter alles zit een formidabele kracht die de mens waarschijnlijk altijd heeft gevoeld, aldus zijn opa: “… Een stille, onzichtbare, mysterieuze kracht die we ofwel God ofwel het lot hebben genoemd – maar we hebben er altijd moeite mee gehad ze van elkaar te onderscheiden. Maar hoe de kracht ook genoemd wordt, hij lijkt al het leven voort te stuwen. Zowel het grote als het kleine. Het leven van de mens en dat van de regenworm. Het leven van de aarde en van de Melkweg. Hij drijft het zonnestelsel aan, hij drijft de sterrenstelsels aan en hij omringt waarschijnlijk het universum…”. Even verder: “… We verdwijnen erheen, vervloeien ermee en worden er één mee…”. Volgens Eríkur denken zijn oma en opa veel na over die mysterieuze kracht: “… en ik denk dat ze geloofden dat ons leven hier en nu, ons denken en handelen, op de een of andere manier een constante invloed erop heeft. En de mens is dientengevolge, of hij het nu leuk vindt of niet, niet alleen verantwoordelijk voor zichzelf en zijn eigen leven, maar voor de gehele wereld. Of, met andere woorden: de wereld vormt ons en wij vormen haar met ons gedrag en ons leven. Maar dat is niet genoeg, want wat je hier aan deze zijde van het leven doet, zal op de een of andere manier aan gene zijde op je wachten…”.
Dark matter
Met zijn opa filosofeert hij over ‘dark matter’, de zwarte materie waar vijfentachtig procent van het heelal uit bestaat. De essentie van het universum is volledig onzichtbaar. Niemand die er een fatsoenlijke verklaring voor heeft. Huist daar de kracht waar zijn opa en oma in geloven? Eríkur verbindt deze vijfentachtig procent later met zijn verborgen leven, getekend door een geheime relatie met een getrouwde vrouw, die uiteindelijk voor haar man en kinderen kiest. Achteraf is deze verliefde periode beslist geen positieve ervaring: “… Vier jaar lang blokkeerde dat alles. Verlamde alles…”. Even verder: “… Er is niets zo egoïstisch als de liefde. Ze neemt je volledig in bezit. Ze is als een vergif. Ze kan een mens tot slaaf maken. Vooral de liefde die je niet kunt zien. Dan verandert ze in donkere materie die de wereld regeert…”. Hij liegt niet alleen over zijn eigen leven, hij komt er achter dat hij zelf ook is voorgelogen, als hij een brief vindt die (nog) niet voor zijn ogen is bestemd. Zijn moeder blijkt wel degelijk in leven, maar heeft hem bij zijn opa en oma gebracht omdat ze uiteindelijk ook voor haar gezin koos in plaats van voor zijn vader. Hij is dus niet schuldig aan haar dood. Of indirect verantwoordelijk voor de daaruit ontstane drankzucht van zijn moeilijke vader, met wie hij nooit goed heeft kunnen praten. Ook hij is de vrucht van een buitenechtelijke relatie. Het boek heeft iets weg van een bloemkool, met telkens weer dezelfde herhalingen. Een en ander maakt dat Eríkur niet meer weet wie hij is. Het maakt hem kwaad op alles en iedereen. “… Wees niet zo wreed, zei Elías. Woede en wrok vervalsen ons denken, vervormen alles, beroven de mens van zijn zuurstof. Vergevingsgezindheid daarentegen opent deuren en maakt het leven groter…”. Even verder: “… Vergeven is soms hetzelfde als accepteren wie je bent. Wie vergeeft vindt zichzelf. En wie zichzelf vindt, is vrij…”. En, na alles, misschien wel de belangrijkste les: “… vind jezelf voordat je naar anderen op zoek gaat…”.
Mysterie
Er komen nog veel meer boeken voorbij: “De meester en Margarita”, “Pan”, “Kapitein Nemo’s bibliotheek”. Volgens de gids hebben God en de duivel de mens samen geschapen. God gaf hem het bewustzijn en toen voegde de duivel het onderbewustzijn toe aan de mens. Dat maakt de mens tot een mysterie. Op het feest komen alle levenden en doden bij elkaar. Heel leuk: de muziek die er gedraaid wordt is te beluisteren via een playlist op YouTube - zie hier.
Uitgave: Ambo|Anthos 2022, vertaling Marcel Otten, 512 blz., ISBN 978 902 635 609 4, € 26,99
Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten