Menu

maandag 4 april 2011

Is God terug? – Dr. A. van de Beek


“… Ik richt me niet zozeer op mensen buiten de kerk. Voor we tot hen het woord richten, moeten we eerst maar eens orde op zaken stellen in de kerk zelf…”
 
Op verzoek: een pamflet over de zaken die Abraham van de Beek (1946)  
- protestants hoogleraar aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en aan de Universiteit van Stellenbosch, Zuid-Afrika – dwars zitten. Van de Beek staat bekend als een orthodox en recalcitrant theoloog. En eigenlijk houd ik wel van recalcitrante figuren. Of ze altijd gelijk hebben weet ik niet, maar ze zetten je in ieder geval wel aan het denken.

Van de Beek constateert dat regelmatig te horen valt dat ‘God terug is’. Mensen hebben het weer over Hem. Je zou je kunnen afvragen of Hij ooit weggeweest is. Want God is toch overal en altijd ‘alomtegenwoordig’?
“… Die eigenschap maakt dat God God is en anders dan wij, en ik zeg daar niet ‘helaas’ bij, want ik moet er niet aan denken bij elke moord of kindermishandeling aanwezig te moeten zijn…”
Toch leren de profeten en evangelisten anders: “… Ezechiel ziet in een visioen God vertrekken uit de tempel (Ez. 10). God ging weg. En Hij deed dat omdat Hij kwaad was, omdat de mensen dachten dat Hij er niet was. Ze merkten niets van Hem en ze dachten dus dat Hij ook niets merkte van hen. Toen is God vertrokken – en zij konden ook vertrekken…”.
Volgens Van de Beek beantwoordt er geen ervaren werkelijkheid aan het idee dat ‘God terug is’:  “…Is God terug? Werkelijk? Waar is Hij dan? Het zou een goed bericht zijn als Hij terug was, maar ik merk er niets van…”. En mocht God al terug zijn; over welke God hebben we het dan?

Volgens Van de Beek is er een radicale kerkelijke reformatie nodig die niet verward moet worden met ‘vernieuwing’.
“… Uiteraard verandert de kerk, evenals de manier waarop haar geloof wordt uitgesproken en beleefd, voortdurend, net zo goed als de geloofsexpressies in de ene cultuur anders zijn dan in de andere. Maar dat is allemaal relatief. Echte verandering van het geloof is onmogelijk, omdat het betrekking heeft op Jezus Christus die niet elke keer anders is. Men kan Jezus niet weghalen uit zijn geschiedenis en zijn daden die Hij heeft verricht…”
Van de Beek geeft een paar voorbeelden van mensen die reformatie interpreteren als aanpassen van Jezus aan de eigen cultuur en beleving: 
“… Lang voordat Kant problemen ging maken over het ‘Ding an sich’ worstelden bevindelijke Zeeuwse gelovigen in de z.g. ‘Nadere Reformatie’ (17e eeuw) al met de vraag hoe de Christus buiten ons de Christus in ons kan worden. De laatste is pas de echte Christus, want de eerste is alleen maar extern en zegt niets over onze redding. Hier vindt dus een radicale modernisering of zelfs postmodernisering van de Christusfiguur plaats…”.
Een reformatie in de andere richting is de beweging van de ‘nuwe hervormers’ in Zuid-Afrika; die alle nadruk leggen op de historische persoon van Jezus. Zij zijn fervente positivisten die vinden dat het onderzoek naar Jezus alleen moet worden verricht in het perspectief van de wetenschap. Dan blijft er van de Jezus van het kerkelijke dogma natuurlijk niets over.
Van de Beek wil terug naar de bronnen: de apostelen.
“... We moeten af van alles wat mensen van Hem hebben gemaakt. Het gaat niet om de Christus van ons hart en ook niet om de Christus van ons verstand, maar om de Christus van de Schriften. Wat de apostelen te zeggen hebben, is zo onvoorstelbaar dat het alle ideeën die over het christelijk geloof op het moment te berde gebracht worden tot prietpraat doet verbleken. Hun boodschap is het hoogste en diepste wat mogelijk is. Als die waar is, dan moeten we ophouden met al het kerkelijk geneuzel van dit moment. En als die niet waar is, moeten we er ook mee ophouden, want dan is het kerkelijk gedoe pas echt onzin…”

Van de Beek fulmineert tegen het idee dat God ‘je vriendje’ is. God beweegt zich op een ander vlak dan de mens.
Veel mensen ervaren God als een inspirerende kracht in hun leven: “… Er is een spreken over God als zingeving. Er is een besef van een meer gecompliceerde werkelijkheid dan het positivisme voorgaf. Het ‘ietsisime’. Maar dat heeft allemaal weinig te maken met de God die sprekend aanwezig is in het Oude Testament en die gekomen is in Christus volgens het Nieuwe Testament. Het is een God die meer met gevoelens en wensen te maken heeft dan met waarheid en werkelijkheid. Hier past de godsdienstpsychologische projectietheorie uitstekend. Het gaat niet om God, maar om de projectie van onze verlangens en gewenste mogelijkheden. Het gaat in al deze gevallen misschien wel over religiositeit, maar niet over God…”.

Van de Beek is het helemaal met Kuitert eens als deze opponeert  dat ‘alle spreken over boven van beneden komt’. Hij legt dit alleen totaal anders uit. In Jezus is God lijfelijk ‘naar beneden’ gekomen. Jezus heeft ons leren spreken over ‘boven’. Hij heeft laten zien wie de Vader is. Een theologie die God opsluit in de transcendentie en over God slechts in metaforen kan spreken, is geen christelijke theologie. God is niet te zoeken in een metafysische, maar in een historische, fysische werkelijkheid. God is een feit. Het christelijk geloof staat of valt met een gebeurtenis die mensen hier ‘beneden’ hebben gezien: Jezus stond op uit de dood.

Ook vindt Van de Beek dat de Drie-eenheid teveel tegen elkaar uitgespeeld wordt: "... Daarmee maak je van de Triniteit een hellenistisch pantheon van elkaar beconcurrerende goden, waarin Mars en Venus elk hun belangen hebben en het op een akkoordje gooien om aan het gezag van Jupiter te ontsnappen...".

Van de Beek heeft bezwaar tegen het entertainmentgehalte in de huidige kerk waardoor deze zich veels te veel richt op de wereld om ons heen: Jezus ging niet op aarde iets regelen, maar in de hemel. Als we ons beperken tot onze wereld, vergeten we dat God ergens vandaan gekomen is. Zijn eigenlijke thuis is niet hier. Hij is opgevaren om mensen van hier ‘beneden’ ‘boven’ een plek te geven. Ons burgerschap is in de hemel. We zijn vreemdelingen op aarde. Onze bestemming is het eeuwige leven bij God. Dat gaf martelaren de moed om te sterven en dat gaf slaven de kracht om te dienen, desnoods tot de dood erop volgde. “… Ik ben  niet ontevreden over het leven. Er is een algemene genade van God: zoveel dingen die we van Hem krijgen terwijl we bestemd zijn voor het eeuwige leven. Ik ben ontevreden over de kerk, waar dit niet meer wordt  verkondigd en dominees en andere theologen zich ophouden met religieuze praatjes die elke humanistische raadsman ook kan bedenken en misschien nog wel beter – ontdaan van het pseudochristelijk sausje...”   

Verder wordt er in de kerk veels te weinig over ‘zonde’ gepraat, zegt Van de Beek, want daar houden de mensen niet van. En dat is raar, want in de Bijbel gaat het op bijna iedere  bladzijde over ‘zonde’. Er is hard een nieuwe bezinning nodig wat het christelijke leven in concreto inhoudt, want eigenlijk weten we dat niet meer. Het wordt tijd dat de kerk de zonde weer serieus neemt en voorwaarde daarvoor is dat we het christelijke leven weer serieus nemen, als een leven van overgave, van geduld en dienst.

In de kerk vieren en gedenken we de dood van Christus. Daarop zou heel het kerkelijk leven geconcentreerd moeten zijn: “… Het centrale moment van het leven van een christen zou de viering van het avondmaal moeten zijn en dan niet eenmaal in de drie maanden, maar minstens wekelijks en het liefst nog vaker. Het is onvoorstelbaar dat er kerkelijke gemeenschappen zijn die eenmaal in de drie maanden genoeg vinden. Kan dat ooit de viering van de liefde zijn? Sterker: kan dat ooit de viering van het leven zijn?...”.

Zoals ik al zei: een boekje om over na te denken - zeker voor mensen die betrokken zijn bij een kerk. Het is ook nog eens met vaart en humor geschreven, wat ik nogal een verdienste vind voor een theologisch wetenschapper!

Uitgave: Meinema - 2010

Geen opmerkingen :

Een reactie posten