Menu

maandag 20 mei 2013

De god van het lopen – Ineke Albers


Subtitel: De monnik, de sporter en de weg naar verlichting

“Wild”, het boek van Cheryl Strayed (zie mijn vorige blog) inspireerde mij om me eens wat meer te verdiepen in het fenomeen lopen.
“… Lopen, hetzij wandelen, hetzij rennen, is niet zomaar een beweging om van de ene plaats naar de andere te geraken. Lopen lijkt voor de mens intrinsieke kwaliteiten te bezitten die veel dieper gaan dan de mogelijkheid zich te verplaatsen. Volgens de verslagen werkt het als een geneesmiddel, als een drug, als meditatie, als verwerkeling van het ‘goede leven’, als antidepressivum, als verhalenmachine en als een retraite. Of ze zichzelf nu beschouwen als een pelgrim op weg met een spirituele queeste, als een langeafstandswandelaar die onderweg tot filosofische bespiegelingen komt, of als een hardloper die werkt aan zijn fysieke en psychische gezondheid, allen bezingen ze de spirituele effecten van het lopen in religieuze metaforen en in teksten die af en toe die van de psalmdichters naar de kroon steken…”.
Ik ben zelf een loper; ik word er ook hartstikke ‘high’ van. Is dat gevoel zichtbaar in de hersenen? En raken lopen en religie elkaar ergens? Ineke Albers (1948) schreef er een boek over.


Japan
Ze studeerde theologie en neuropsychologie aan de universiteit van Tilburg en promoveerde op een studie over het lopen in religieuze rituelen. Ze is ook nog freelance fotograaf. Dat leverde een reisverslag op vol prachtig zwart-wit fotomateriaal. Albers kreeg het namelijk voor elkaar de enige geestelijke orde die nog een religieus onderbouwde looptraditie onderhoudt van dichtbij mee te maken: die van de geheimzinnige boeddhistische kaihõgyõmonniken in Japan. Ze lopen 100 nachten achtereen, 35 kilometer over een berg, om een staat van verlichting te bereiken. De echte diehards onder hen doen het zelfs duizend nachten en promoveren hiermee tot ‘levende boeddha’. Albers kreeg de lopende monniken wel te zien, maar niet te spreken – dus uiteindelijk keerde ze zonder inside-informatie huiswaarts…

Heilige kracht
In premoderne culturen bestonden veel meer religieuze groeperingen waarin lopen een spirituele betekenis had. Denk b.v. aan de rooms-katholieke pelgrimages, maar ook de Soemerische en Egyptische beschaving en veel indianenvolken - zoals de Hopi, Apaches, Navaho, Inca’s, Azteken en Maya’s - kenden spirituele looptradities: “… Tot aan de twintigste eeuw hebben antropologen deze rituelen waargenomen, maar nu lijken ze te zijn verdwenen…”. Albers vertelt hier uitgebreid over:“… De indiaan rende voor wolken, regen en rijping van het gewas en wie (de hardloopwedstrijden) won, had daar het meest aan bijgedragen…”. Waarschijnlijk duidden de lopers de kracht die ze tijdens het lopen door hun lijf voelden kolken als de heilige kracht van god.
Albers noemt het opmerkelijk dat parallel aan de Europese ontkerkelijking steeds meer mensen zijn gaan lopen en daar ook nog eens in religieuze termen over spreken: “… Zijn de monniken moderne duursporters in een religieus jasje? Of – en dat is de vraag waarop ik eigenlijk een antwoord zoek – voltrekken de postmoderne lopers in feite een religieus ritueel in een seculier jasje?...”. Dat vind ik een hele verrassende vraag, gekoppeld aan een hele wijze opmerking: “… De huidige kerkverlaters zijn meestal niet op de eerste plaats lieden die van iets weglopen, maar lieden die naar iets op zoek zijn…”.

Babylonische spraakverwarring

Het contact leggen met de kaihõgyõmonniken was niet makkelijk. Ze leven in complete afzondering en willen dat graag zo houden. Er bestond maar één wetenschappelijk artikel in het Engels over hen, uit 1987!, en de auteur daarvan - hoogleraar in Kyoto - introduceerde Albers bij de monniken. In een hilarisch stuk vertelt ze over haar bezoek aan een beroemde abt (hij had net onder veel mediaspektakel de status van ‘levende boeddha’ bereikt, maar wist zij veel, ze kon geen Japanse kranten lezen): “… Met veel gestuntel en geblunder en verontschuldigingen voor mijn gestuntel en geblunder werkte ik me onder leiding van Kikuko (tolk) door een uitgebreid ceremonieel: eerst geknield over de drempel, dan de handen plat op de grond en buigen, naar de zitkussens lopen en weer knielen…". Wat zich toen ontvouwde, kan niet anders worden omschreven als "...een Babylonische spraakverwarring…". De abt “… antwoordde welwillend en zeer uitvoerig op mijn vragen; hij bleek een grage prater te zijn, maar ik had geen idee waar hij het over had en het omgekeerde was waarschijnlijk ook het geval. Hij hoorde vermoedelijk vragen die alleen konden opkomen in een verwarde geest, en ik hoorde de antwoorden die daarbij pasten…”. Na en uur ‘gevouwen’ (geknield met de billen op de hielen) zitten was ze gaar van pijn. Eindelijk “… rees Kikuko in een vloeiende beweging op van haar kussen en ik slaagde er warempel ook in om overeind te komen zonder meteen weer in mijn volle lengte voorover te klappen en midden tussen het theegerei te belanden, zoals ik vreesde. Het lukte me zelfs om naar de uitgang te strompelen…”.
Albers: “… Omdat Japan een modern land is, heb ik vanzelfsprekend aangenomen dat ik een metafysica zou aantreffen die min of meer westers zou zijn, maar dan aangemaakt met wat boeddhistische kruiden. Die kruiden zou ik dan, als verre nazaat van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, invoeren in het christendom en daarmee een nieuw theologisch gerecht bereiden waarmee het bijgerecht ‘lopen’ zou samengaan…”. Maar zoals het eten dat ze in haar hotel voorgeschoteld kreeg geen eten was met een exotisch smaakje, maar “… eten dat ik buiten de context van een restaurant waarschijnlijk nauwelijks als eten herkend zou hebben. En zo uitheems als het eten voor me was, zo uitheems was het wereldbeeld. Alles wat ik proefde was vreemdheid, niets bood enig aanknopingspunt met het bekende…”. Alsof ze een vegetarische oosterse monnik vroeg welk soort rookworst hij bij zijn boerenkool wilde, en ook nog verwachtte daar een zinnig antwoord op te krijgen.

Lichaam en geest
“… Lichaam en geest vormen in het Japanse wereldbeeld zoiets als twee delen van een ritssluiting, die door de gerichte toepassing van energie tot een eenheid kunnen worden gesmeed…”. Je moet er dus wel wat voor doen. Technieken daarvoor zijn o.a. mediteren, poëzie, kalligraferen, schilderen, no-theater, tuinieren, pottenbakken, papierscheppen, wierookbranden, judo, akido. En lopen, natuurlijk.
Ze vertelt over het dualisme in ons eigen denken. De scheiding tussen lichaam en geest die sinds Descartes onze westerse cultuur kenmerkt (zie ons verschil tussen hoog- en laagopgeleid!), en waardoor wij niets van het oosterse wereldbeeld snappen. In het christendom werd het lichaam vaak als iets minderwaardigs beschouwd. Het christendom is een zaak van de geest.

Syncretisme
Om het Japanse boeddhisme te begrijpen, moet je iets van de geschiedenis weten. Ineke Albers doet uitgebreid verslag over de eeuwen van politieke conflicten en oorlogen: “… Geweld lijkt in het boeddhisme, net als in het christendom, niet te billijken op grond van de leer. Dat heeft boeddhisten, net als christenen, er niet van weerhouden op grote schaal geweld te gebruiken en het achteraf met vrome smoesjes te rechtvaardigen…”. De Nederlandse protestantse koopvaardij en de Portugese rooms-katholieke jezuïeten hebben van alles gedaan om voet aan wal te krijgen in Japan, maar dat is nooit echt gelukt: “… In hoeverre (dat te maken had met) het onvermogen van de tolken om de christelijke leer adequaat in het Japans te vertalen, is niet meer te achterhalen, maar een feit is dat de Japanners te horen kregen dat de christelijke Deus in feite de Japanse Dainichi, de kosmische boeddha, was…”. En zo ontstond er een soort onuitroeibaar syncretisme (met als toppunt misschien wel christelijke kerken die huwelijkceremonies voor niet-christelijke bruidsparen aanbieden). Dat ging trouwens ook zo met het Japanse boeddhisme; het nam de goden van het oorspronkelijke shintoisme, de ‘kami’ (die lijken op die uit de Griekse oudheid: onvoorspelbaar, wispelturig, soms kwaadaardig, en ronduit gevaarlijk voor mensen wanneer ze worden beledigd met onreinheid) gewoon in zich op. Het Japanse boeddhisme is een mix van religieuze tradities waarin kami, boeddha’s, bodhisattva’s, hindoegodheden, demonen en de geesten van doden vredig naast elkaar bestaan – een samensmelting die voor monotheïsten onvoorstelbaar is.
Daar komt bij dat de gemiddelde Japanner totaal onverschillig tegenover dogma’s staat; sterker, hij zegt vaak dat hij niets met religie heeft, terwijl hij voor elk heiligdom dat hij passeert even buigt of klapt. De spirituele tradities zijn zo in het leven ingebakken dat niemand er bij stil staat. Het ‘hoort gewoon zo’.

Vrouwonvriendelijk
Met geweldige kennis van zaken legt Ineke Albers van alles uit over de betekenis van de Japanse tempeltjes, mandala’s, de Lotus Soetra, de bomen die er uitzien alsof ze op krukken lopen omdat ze in heilige groeirichtingen worden gedwongen, de ‘seppuka’: zelfmoord om gezichtsverlies te voorkomen, de pelgrimages die naar verschillende stadia van inzicht voeren, de plek die heilige bergen en heilige tuinen en heilige stenen en heilige vijvers in het Japanse boeddhisme innemen, dat aards gericht is en waarin iedereen tot verlichting kan komen - maar waarin vrouwen toch een tweederangs positie innemen, en daarom eerst moeten veranderen in een man. Met enige onderdrukte maar onmiskenbare woede - die mij wel bevalt - vertelt Albers over de prachtige, intelligente, succesvolle, maar vaak depressieve prinses Masako, die gereduceerd is tot een disfunctionele baarmoeder omdat ze geen zoon baart (ik zag haar voor het eerst tijdens de inhuldiging van koning Willem-Alexander, op tv). Ze kreeg wel een dochter, maar een vrouw op de Chrysantentroon is uitgesloten: “… Wanneer zij regerend keizerin wordt en tijdens haar studies in het buitenland een blauwogige vreemdeling leert kennen en met hem trouwt, dan wordt hun kind de volgende keizer. Dat mogen we nooit laten gebeuren…”.
Albers: “… Het risico dat een Japanse man bij zijn volle verstand zou willen trouwen met zo’n lelijk bologig en vlasharig mormel op ooievaarsbenen en met handen als kolenschoppen, wordt kennelijk nihil geacht…”.

In de zevende hemel

Tussen haar Japan-ervaringen door behandelt Albers het lopen van allerlei kanten. Ze vertelt hoe mensen van wandelaars in renners evolueerden doordat hun grote teen beweeglijk werd en over het navigatiesysteem in onze hersenen. Een stuk gaat over wat moderne auteurs als Dirk van Weelden, Roger Joslin, Bruce Chatwin en Haruki Murakami over het lopen schrijven. Ze vertelt over filosofen als Hegel, Goethe, Schiller, Kleist, Schopenhauer, Kierkegaard, Nietsche en Jean-Jacques Rousseau die allemaal aan de wandel gingen om goed na te kunnen denken.
Uit neurologisch onderzoek blijkt dat bewegingsproblemen bij kinderen vaak duiden op psychiatrische problemen: “… Het lopen heeft een positieve uitwerking op stemming en cognitie, het stilt de geestelijke en lichamelijke pijn, die uiteindelijk dezelfde pijn zijn, en met een beetje geluk brengt het je in de zevende hemel…”. En even verder: “… Het lopen draagt bij aan het (zelf)vertrouwen, het intellect en de ethische vorming van de persoon. Dat is niet niks, maar nog geen religie…”.
Alleen een westerse wetenschapper kan natuurlijk opwerpen dat “… de formidabele krachten waartoe de kaihõgyõmonniken toegang krijgen misschien ook wel iets te maken hebben met de formidabele inspanning die ze iedere nacht plegen en de formidabele hoeveelheden dopamine die daarbij door hun lichamen worden geproduceerd…”.

Wat een ‘adembenemend’ loopboek!

Uitgave: Atlas Contact - 2013, 320 blz., ISBN 978 904 502 204 8, €21,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

vrijdag 10 mei 2013

Wild – Cheryl Strayed


Subtitel: Over jezelf verliezen, terugvinden & 1700 kilometer hiken

Cheryl Strayed deed wat ik eigenlijk ook het liefste doe: lopen en lezen. “Wild” is een verslag over haar drie maanden lange voettocht van maar liefst 1700 kilometer langs de Pacific Crest Trail, van de Mojave Desert tot aan de staat Washington, in het westen van Amerika. Op haar zesentwintigste en in haar eentje. Dwars door ijzige kou en woestijnachtige hitte; terwijl beren, elanden en ratelslangen haar pad kruisen. Dat is wel even wat anders dan mijn lullige Hollandse dagtochtjes van twintig kilometer waar ik tot nog toe op zijn hoogst ongevaarlijke eekhoorntjes, hertjes en af en toe een verdwaald rund ben tegengekomen. Als ze s’ avonds helemaal kapot in haar krappe tentje ligt, leest ze bij het licht van een mijnwerkerslamp ter beloning een boek tot ze in slaap valt.
Op de achterflap zegt Oprah Winfrey over haar keuze voor “Wild” in Oprah’s Book Club 2.0: “Ik hou zoveel van dit boek dat ik niets liever wil dan er zo veel mogelijk over praten.” Het gekke is dat, toen ik het las, er ook tegen iedereen die maar wilde luisteren over begon. “Wild” is een weergaloos verhaal over vrouwelijk doorzettingsvermogen. “Zie je nu wel: we kunnen veel meer dan we denken”; dacht ik steeds – terwijl ik met tranen in mijn ogen Cheryl’s moed en afzien absorbeerde, en met plaatsvervangende trots een gat in de lucht sprong toen ze uiteindelijk de finish, de ‘Bridge of the Gods’, haalde. Kijk: dit soort boeken geeft je nu power. Ze zijn wereldreddend. Ze halen je uit welke put dan ook. Hoe diep je ellende ook is: je kunt altijd nog gaan lopen…


Stuurloos
Waarom trekt zo’n jong meisje maandenlang de afschrikwekkende wildernis in?
Terwijl je leest lijkt het of Cheryl naast je komt lopen, en het verhaal over haar leven vertelt, dat stuurloos raakte door verdriet over haar moeder die stierf aan longkanker: “… Mijn moeder was vijfenveertig. Ze zag er goed uit. Ze at al jaren vegetarisch. Ze had haar tuin vol afrikaantjes gezet, tegen al het ongedierte, zodat ze geen gif hoefde te spuiten. Als kind moesten mijn broer en zus en ik als we verkouden waren een rauw teentje knoflook opeten. Zo iemand als mijn moeder kreeg geen kanker…”. De herinnering aan haar onvoorwaardelijke liefde: “… Ik was haar dochter, en veel meer dan dat. Ik was Karen, Cheryl, Leif. KarenCherylLeif. Mijn leven lang waren onze namen op mijn moeders lippen samengesmolten. Ze had ze als één woord gefluisterd, geroepen, gesist…”. Maar ook een moeder die wedde op de verkeerde man: “… Op haar negentiende raakte ze in verwachting en trouwde met mijn vader. Drie dagen later sloeg hij haar in elkaar. Ze ging bij hem weg en kwam weer terug. Verliet hem en kwam weer terug. Ze zou het niet meer tolereren maar tolereerde het toch. Hij brak haar neus. Hij brak haar servies. Hij schaafde haar knieën door haar op klaarlichte dag aan haar haren over de stoep te sleuren. Maar zij brak nooit, en op haar achtentwintigste lukte het haar eindelijk om hem voorgoed te verlaten. Ze stond er alleen voor, met KarenCherylLeif naast haar in de auto…”. Ze waren staatarm. Een nieuwe vader maakte hen gelukkig. Maar al ben je nog zo klein, je hebt wél gezien wat je echte vader aanrichtte… In haar studententijd werd Cheryl een radicale feministe.

‘O, mam’
Cheryl vertelt hoe ze, als alle eigenwijze dochters, haar moeder in de gelukkige tijd becommentariseerde: “… 'Dat is geen écht boek, dat weet je toch wel’, zei ik laatdunkend tegen mijn moeder, toen iemand haar dat jaar “Texas” van Michener als kerstcadeautje gaf. ‘Geen echt boek?’ Mijn moeder keek me onderzoekend en geamuseerd aan. ‘Ik bedoel serieus. Zoals echte literatuur, waarmee je niet je tijd verdoet’, zei ik. ‘Ach, mijn tijd is nooit veel waard geweest, als je het interesseert, want ik heb nooit meer verdiend dan het minimumloon en nog vaker heb ik me afgesloofd zonder er ook maar een cent voor te krijgen.’ Zoals altijd liet ze mijn kritiek moeiteloos van zich afglijden, ze lachte luchtig en gaf me een vriendschappelijk tikje op de arm…”.
Het leuke is dat haar moeder, die nooit een diploma haalde, met Cheryl mee studeerde. Als ze bijna hun bachelor halen wordt ze ziek. Haar zus en broer mijden hun moeder omdat ze totaal niet met haar ziekte overweg kunnen. Cheryl staat haar bij tot het einde: “… Ik bad fanatiek, ziedend, tot God, welke god dan ook, tot een god die ik niet kon identificeren of vinden. Ik vervloekte mijn moeder omdat ze me niets religieus had meegegeven. Verbitterd over haar eigen benauwende katholieke opvoeding, was ze de rest van haar volwassen leven met een grote boog om alle kerken heen gelopen, en nu ging ze dood en had ik niet eens een god…”.
Van alle verhalen die Cheryl over haar moeder vertelt vind ik dit toch wel het meest aangrijpend: “… ‘Ik heb tijdens mijn leven nooit het heft in handen gehad,’ had ze een keer tegen me gehuild, in de dagen dat ze erachter kwam dat ze snel zou doodgaan. ‘Ik heb altijd gedaan wat anderen wilden. Ik ben altijd iemands dochter of moeder of vrouw geweest. Ik ben nooit gewoon mezelf geweest.’ ‘O mam,’ was het enige wat ik wist te zeggen, terwijl ik haar hand streelde. Ik was te jong om iets anders te verzinnen…”.

Zelfdestructie
Ondertussen gaat de relatie met haar man Paul, die “… ik met zo’n intensiteit lief had dat ik iedereen had geschokt door te trouwen toen ik amper twintig was…” ter ziele. Cheryl kan niets meer van hem verdragen: “… Wat wist hij nou van verlies? Zijn ouders waren springlevend en nog gelukkig met elkaar getrouwd. Mijn band met hem en zijn glorieus ongeschonden leventje leken mijn pijn alleen maar te vergroten…”. Ze scheiden. Een destructieve periode breekt aan, waarin ze niet kan voorkomen dat de familie volkomen uit elkaar valt. Ze deelt met teveel vriendjes dan goed voor haar is het bed. Bivakkeert rusteloos overal en nergens. Verzaakt haar studie (vrouwenstudies en engels) terwijl ze enkel nog een essay van vijf kantjes hoeft te schrijven om haar diploma in de wacht te slepen, waardoor ze tot haar 43ste een studieschuld zal moeten aflossen. s’ Avonds werkt ze als serveerster terwijl ze overdag schrijft (want één ding weet ze zeker: ze is een schrijfster – en dat heeft ze met “Wild” duidelijk bewezen). Maar al haar geld steekt ze in een waardeloos vriendje die haar aan de heroïne helpt en aan een abortus. Op het dieptepunt van haar zelfvernietigende acties leest ze in een winkel de achterflap van een wandelgids over de P.C.T., en zo wordt haar impulsieve plan geboren. Ze gaat lopen om in de stilte degene terug te vinden die ze ooit was. Ze zal zich een weg banen naar vrede en vergeving.

Alles waar je niet dood aan gaat maakt je sterker
Wankelend onder een veels te zware rugzak, - “Monster” genaamd: formaat volkswagen kever - gaat ze alleen met zichzelf onvoorbereid op weg (gelukkig komt ze iemand tegen die haar helpt het gewicht zoveel mogelijk te beperken: hij breekt de steel van haar tandenborstel, hij zegt dat ze de al gelezen bladzijden van haar boek moet verbranden, in plaats van tampons gebruikt ze zelfs een of ander natuursponsje dat ze kan uitspoelen). Haar dagen vol pijn en ontbering. Haar aan flarden gelopen voeten. Haar bont en blauwe lichaam vanwege de schurende rugzak: “… Maar ten slotte had het vel zich gewonnen gegeven en een metamorfose doorgemaakt tot een gepokt en gemazeld laagje, dat ik alleen kan beschrijven als een kruising tussen boomschors en het vel van een dooie kip, geplukt na een onderdompeling in kokend water…”. De verzengende hitte die ze trotseert en erger lijkt dan kou: “… Ik was een kiezelsteen. Ik was een blaadje. Ik was de zigzaggende tak van een boom. Zij betekende alles voor mij maar voor hen betekende ik niets…”. Ze stinkt een uur in de wind vanwege het zweten en wekenlang niet normaal wassen en schone kleren aantrekken. Haar honger en dorst. En altijd platzak. Soms kan ze niet anders dan urenlang de mantra “Doorgaan, doorgaan, doorgaan,” herhalen. Of haar stappen tellen van 1 tot 100, en opnieuw. Of van 1 tot 50, en opnieuw. Of van 1 tot 10, en opnieuw. Ze is zo ongeveer de belichaming van Nietzsche’s uitspraak dat alles waar je niet dood aan gaat je sterker maakt.
Maar ze vertelt ook over het ondergaan van de adembenemende natuur, de mysterieuze intimiteit tussen haar en het pad: “… Mijn hele lichaam deed pijn. Behalve mijn hart…”. De allesoverstijgende vreugde en onmiddellijke verbondenheid die ze ervaart als ze in al die eenzaamheid andere lopers ontmoet. De heftige emoties omdat ze zichzelf heeft overwonnen: “… Er waren zoveel onvoorstelbare dingen in de wereld. Het begon in me te stromen als een rivier. Alsof je niet weet dat je kunt ademhalen en dan inademt. Het maakte me zo blij dat ik begon te lachen, en daarna huilde, mijn eerste tranen op de PTC. Ik huilde en huilde en huilde. Ik huilde niet van geluk. Ik huilde niet van verdriet. Ik huilde niet om mijn moeder, mijn vader of Paul. Ik huilde omdat ik me vervuld voelde. Van zo’n vijftig dagen afzien op de tocht en ook de 9760 dagen lange aanloop. Ik arriveerde. Ik vertrok. Californië wapperde achter me aan als een zijden sjaal. Ik voelde me niet langer een grote sukkel. Maar ook geen stoere, motherfucking koningin van de Amazone (zo noemen een paar kerels haar onderweg). Ik voelde felheid, nederigheid en innerlijke stabiliteit. Alsof ook ik in deze wereld veilig was…”. Ik vind dat dit niet anders te omschrijven valt als met het woord ‘wedergeboorte’. De P.C.T. geeft Cheryl haar zelfvertrouwen terug. Ze trouwt vier jaar later met een man met wie ze negen jaar later een zoon krijgt die Carver heet, en anderhalf jaar daarna een dochter, Bobbi. En ze schrijft een Amerikaanse nummer-1 bestseller: “Wild”.

Je enige, wilde en kostbare leven
Na het lezen van “Wild” blijft er één vraag hangen: “… Vertel eens wat jij van plan bent te doen, met je enige, wilde en kostbare leven?...” (geciteerd uit “The Summer Day” van Mark Oliver).
Wat een geweldig boek!

Uitgave: Luitingh-Sijthoff B.V., Amsterdam - 2015, vertaling Marja Kooreman, 384 blz., ISBN 978 902 101 568 2, €10,-
Rechtstreeks bestellen: klik hier


maandag 6 mei 2013

Zuidenwind – Norman Douglas


Uitgeverij Van Oorschot heeft tot mijn grote vreugde al een heel rijtje bijna vergeten ‘klassieken’ opnieuw het licht laten zien, waaronder de non-conformistische cultroman “Zuidenwind” van de Schotse schrijver Norman Douglas (1868-1952). Het is briljant vertaald door Johan Hos. Eigenlijk gebeurt er weinig tot niets in het verhaal (behalve helemaal op het eind, dan geschiedt er toch nog een moord, maar zo tussen neus en lippen door dat je je ogen uitwrijft van vertwijfeling over het feit of je het nu wel echt hebt gelezen). Sommige critici verweten Douglas indertijd dan ook dat zijn boek geen plot had. Volgens hem was het hele boek een plot. Een ideeënroman dus, waarin vooral veel wordt gepraat. “De een zal het geouwehoer noemen, de ander gefilosofeer”, schreef een recensent. Ik schaar me bij de laatste categorie; ik vind het heerlijk – al dat denken – en dan ook nog eens alle kanten op…

Laat maar waaien-mentaliteit
Hoe zet je ideeën om in een stevig verhaal? Door je personages af te zonderen in een omgeving waar ze geen fluit uit voeren. Dan hebben ze tijd zat om na te denken. Thomas Mann sloot Hans Castorp in zijn magnifieke “De Toverberg” (1924) zeven jaar op in een Zwitsers sanatorium. Norman Douglas laat missionaris Heard, die op zoek is naar zijn nichtje, in “Zuidenwind” (1917) twee weken rondsjouwen op een niet-bestaand eiland: Nepenthe. Een naam uit het repertoire van de oude Grieken. Het vertegenwoordigt een medicijn tegen smart. Een soort antidepressivum. Gemaakt van de vleesetende plant Nepenthus (het is maar dat je het weet). Op het eiland wordt dan ook heel lollig geleefd, goed gefeest, flink gegeten, nog beter gedronken (ze brouwen er hun eigen whisky: “… Na het zesde glas voelde je je beneveld – twistziek, magistraal, klagerig, zwijgzaam, erotisch, sentimenteel, zeeziek, extatisch, verlamd, huilerig, pugilistisch – al naargelang je temperament. Ongeacht je temperament had je de volgende morgen gierende hoofdpijn en een keel als de vurige oven van Nebukadnessar…”), naakt in zee gezwommen, eindeloos gezwetst, verdiend aan duistere zaakjes, en zonodig is menigeen bereid een oogje dicht te knijpen als er ‘zonde’ aan het licht komt. Kortom: ieder doet wat aangenaam is in eigen ogen. En bisschop Heard gaat langzaam maar zeker mee in deze letterlijke laat maar waaien-mentaliteit. Hij komt allerlei aangespoelde excentriekelingen tegen die de vreemdste verhalen opdissen en zijn vastgeroeste overtuigingen definitief aan het wankelen brengen. Ontneemt de hitte de bisschop zijn principes? Komt het door de gekmakende sirocco, de altijd maar waaiende zuidenwind, dat hij niet meer zichzelf is? Ik moest denken aan een bouwvakker die mij ooit vertelde dat hij hartstikke moe werd van ‘de hele dag die rotwind om mijn kop’. Tsja; en als je moe bent kun je niet goed meer denken… In ieder geval: in die veertien dagen wordt bisschop Heard een ander mens.
Norman Douglas bracht zelf trouwens ook een groot deel van zijn leven als halve banneling door op een Italiaanse eiland (Capri) - vanwege seksuele uitspattingen die rond 1900 door de goegemeente om hem heen niet door de vingers werden gezien.

Modern
Het knappe van “Zuidenwind” is dat als je niet beter weet, je niet zou zeggen dat het honderd jaar geleden geschreven is. Sommige citaten doen zo modern aan dat ze zo uit het werk van Paul Verhaeghe (Identiteit) of Dirk De Wachter (Borderline Times) lijken te komen: “… Toch moeten overal met rede begaafde mensen zijn; zij die weigeren hun capaciteiten uit te putten in vernederende pogingen elkaar te plunderen, zij die het ellebogen en twisten beu zijn. Wat zou u bestempelen als het fenomeen van vandaag? Wat is het meest kenmerkende element van het hedendaagse leven? Het bankroet, de bewezen stompzinnigheid, van alles wat onder de noemer van Westerse beschaving wordt geschaard. De mens begint, volgens mij, de verwerpelijkheid van mercantiele en militaire idealen, en de verhevenheid van de oudere idealen te onderkennen…” en “… Degelijk onderwijs zou een manier van denken moeten aanleren, in plaats van feitenkennis… Ik denk dat het hedendaagse onderwijs te veel nadruk legt op het intellect. Ik neem aan als gevolg van de wetenschappelijke trend van tegenwoordig. Je kunt geen nuttige burger maken als je alleen zijn intellect ontwikkelt… We brengen een generatie van handige egoïsten groot wier vroegste herinneringen bestaan uit het krijgen van iets voor niets van de staat. Ik ben geneigd onze huidige sociale onrust terug te voeren op deze overwaardering van het intellect. Het verhardt het hart en smoort alle impulsen van edelmoedigheid in de kiem…”. En over de nieuwe media: “… Het produceert een nieuw publiek, een publiek dat belust is op persoonlijkheden en niet op informatie. Alles moet gedeeld worden. Wee hem die zich afzijdig houdt…”. Alleen gaat dit niet over internet, facebook, of twitter, maar over de toenmalige telegraaf, societybladen en boulevardpers (!). Douglas heeft iets profetisch. Je zou het hele boek bijna als een blauwdruk van het aanstormende secularisatieproces in de komende eeuw kunnen zien.

Pijporgel
“Zuidenwind” heeft met zijn 427 blz. iets van een geweldig pijporgel en Norman Douglas is de ironische organist. Zoals iedere pijp zijn karakteristieke geluid voortbrengt, zo zingt elk personage zijn eigen deuntje. Iedereen heeft zijn ‘gespleten hoef’; en de alleswetende verteller registreert dit met duivels plezier. Over van alles komt op een hele slimme en hilarische manier vooral de achterkant van de feiten aan bod: religie, opvoeding, mineralogie, de antieke oudheid, de omgang van mannen en vrouwen. Alsof Douglas constant zegt: “ja, maar…”.
Laat ik wat registers opentrekken.
Een ‘nimmer bevredigde, want ongeneeslijk romantische dame’ verklaart oprecht dat het hele leven een zoektocht is naar een vriend: “… Ongelukkigerwijs zocht zij met haar ogen open, aangezien ze nooit het fundamentele feit had begrepen dat je om een vriend te vinden één oog dicht moet houden; en om hem te houden – twee…”.
De pastoor van de parochie is ‘een starre tuchtmeester’ en ‘een frigide ziel’: “… De dunne lippen, spitse neus, kraalogen en kleurloze wangen verrieden de heremiet in de parroco, zo niet de monomaan. Hij fladderde als een koude tochtvlaag in het rond, sloeg alle hapjes en drankjes af en waagde het niet aan de bloemen te ruiken, voor het geval hij daar te veel genot aan mocht ontlenen… Zoals alle godvrezende asceten was hij in de grond een menseneter…”. Gelukkig heeft “… Afrika het meeste stijfsel uit mijnheer Heard weggekookt…”. Wat wil je ook: “… Als je bedenkt dat ik op één dag driehonderd (wilden) heb gedoopt. En nog geen week later aten ze mevrouw Richardson op, onze beste vrouwelijke predikant. De arme schat! We hebben haar rijlaarzen begraven, weet ik nog. Er viel niets anders te begraven… het begint warm te worden, vind je niet? Je krijgt er slaap van…”. De beschermheilige van het eiland, waarbij de bewoners ‘zowel uit vroomheid als voorzichtigheid in de gratie willen blijven’, bezocht een streek vol kannibalen en dodenbezweerders, waar “… het zo heet was, en het licht zo verblindend, dat hun ogen in hun voetzolen zaten…”. En de heilige Eulalia die de Nepentheaanse zeevarenden beschermt zou op de leeftijd van twee jaar en zeven maanden de gelofte van kuisheid hebben afgelegd, weigerde met uitzondering van eens in de vijf weken voedsel tot zich te nemen, hield zich maanden aan een stuk onbeweeglijk ‘als een standbeeld’, heeft nooit een druppel water voor haar toilet gebruikt, wisselde één keer per jaar van ondergoed op bevel van haar biechtvader, sprak tijdens haar veelvuldige trances in negenenzestig talen, bezat op haar hoofd geen enkele haar - het was ‘zo vlekkeloos als een ei’, en “… dwong zichzelf de hordes ongedierte te vangen die haar bruine deken bevolkten, de diertjes te tellen, de mannetjes van de vrouwtjes te scheiden, hen weer vrij te laten en van voren af aan te beginnen…”. Jaja.
Iemand die duidelijk een hekel heeft aan Engeland – en waarschijnlijk voor de schrijver zelf staat: “… In iedere Engelsman schuilt een holbewoner. Hij kan zeggen wat hij wil, maar de nederige cottage is en blijft zijn droom. Je kunt de idealen van een natie aflezen aan de advertenties… De advertenties zijn afbeeldingen van grote bergen voedsel zoals holenmensen van nature begeren, of anders verstilde taferelen – groene laantjes, zonsondergangen en vredige behuizingen op het platteland. Oost west, thuis best! De cottage! Dat betekent ramen open of stikken…”. En een terneergeslagen jongen: “… Iedereen geeft me altijd maar raad, dacht Denis. En het ergste is dat het dikwijls goede raad is…”. Het gaat over “… charmante maar enigszins metaalachtige Amerikaanse dames…” , “… stapels bazige pompoenen…”, iemand die “… een heidense tevredenheid…” uitstraalt en een donkere vrouw “… van hooischuur-achtige afmetingen…”. Persoonlijk voelt iemand zich “… zo lekker als een tor in een roos…” en een ander ziet ene mevrouw Meadows “… altijd als een bundel stalen springveren…”. Een hertogin ‘die vanzelfsprekend helemaal geen hertogin was’ heeft een “… snoer belachelijke amethisten…” om, die “… rusten in het geïmiteerde alpenlandschap dat haar boezem vormde…”. “… Dat is geen mens, dat is een braakmiddel…”, laat iemand zich ontvallen. En wat volgens mij helemaal waar is: “… De sleutel tot geluk is nieuwsgierigheid…”.

Mediterraan
“Zuidenwind” lijkt op “De Toverberg”, alleen is het eerste zo lichtvoetig mediterraan als het laatste zwaar Duits is.
Je kunt niet anders dan het uiteindelijk hartgrondig met deze spreker eens zijn:
“… ‘Dit is een goed eiland’, merkte de laatste op. ‘We spreken als wijzen en drinken als zwijnen’…”. De wereld is een tragedie voor hen die voelen, maar een komedie voor hen die denken, zei Horace Walpole ooit.

Uitgave: Van Oorschot - 2012, ISBN 978 902 824 190 9, €22,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier