En, zijn jullie de quarantainemaatregelen al zat? Toen ik mijn boekenkast doorploegde vond ik “Bloemen op zolder”. Het gaat over een stel kinderen dat jaren op de zolder van een gigantisch landhuis wordt opgesloten, omdat hun moeder een erfenis wil opstrijken. Zonder het christendom was dit boek nooit geschreven, zou Tom Holland (zie mijn vorige blog) waarschijnlijk opperen, want het verwerpelijke ‘verzamelen van schatten op aarde’ staat recht tegenover onbaatzuchtige liefde. En er is ook nog een heks van een grootmoeder die de Bijbel op groteske wijze in haar voordeel misbruikt. “Bloemen op zolder” stond zo’n beetje aan het begin van mijn leescarrière. Ik weet nog dat ik het aangereikt kreeg door een inmiddels allang overleden vriendin (daarom is het mij zeer dierbaar). Ik was er compleet door van de wereld. Het literaire karakter van het boek verblufte mij geenszins, maar wel de eigenaardige, originele, bezwerende, magische, claustrofobische en incestieuze sfeer die Virginia Andrews (1923-1986) vanuit haar rolstoel – waar ze in belandde nadat ze op 15 jarige leeftijd van een trap viel - wist op te roepen. Daarna werkte ik tijdens de vakantie in een bejaardencentrum waar een buitengewoon vriendelijke, oude dame diverse boeken van Virginia Andrews bezat, die ik allemaal mocht lenen. Een soort zwarte sprookjes. “Bloemen op zolder” werd gepubliceerd in 1979 en bereikte binnen twee weken de Amerikaanse bestsellerlijsten, waar het maandenlang bleef hangen. Het wordt gerekend tot het genre der gothic novels – alhoewel het gothicgehalte wel meevalt, vind ik zelf. Je zou het net zo goed een coming-of-age-roman kunnen noemen. Volgens kenners is het Andrews’ mooiste boek.
Smerig, ongelooflijk, zondig rijk
In feite draait “Bloemen op zolder” om een familiegeschiedenis. Het opent met een tekst uit Jesaja 45:9: “… Zal ook het leem tot zijn vormer zeggen: Wat maakt gij?...”. In de proloog vertelt een door emoties overmande ik-figuur dat het verhaal is samengesteld uit oude dagboeken, verontschuldigdt zich dat haar schrijverij niet in de schaduw van de door haar bewonderde Charles Dickens kan staan, maar desondanks hoopt ze dat God zal zorgen dat ze er een begrijpende uitgever voor zal vinden. Even speelt ze met de titel “… Open het raam en koester de zon…”, wat je natuurlijk ook spiritueel kunt opvatten. Ze vergelijkt zichzelf en de andere kinderen met papieren bloemen, omdat ze zonder lucht en licht op die donkere zolder niet konden bloeien en groeien. De schrijfster blijkt Cathy Dollenganger te heten. In het begin van het verhaal is ze twaalf, heeft een oudere broer van veertien, plus een tweelingbroertje en zusje van vijf. Ze groeit op binnen een sprookjesfamilie in de jaren vijftig, met een onaards mooie moeder en een in alle opzichten fantastische vader. Tot hij verongelukt. Dan blijkt hun luxueuze bestaan gebaseerd op drijfzand. Alle bezittingen zijn gekocht op afbetaling. De rekeningen stapelen zich op. Schuldeisers staan voor de deur. De wanhopige moeder schrijft ontelbare brieven naar een nooit eerder geziene grootmoeder, en op een dag komt de oplossing van alle problemen uit de hemel vallen: ze mogen bij haar komen wonen. Wat blijkt, opa en oma zijn rijk: “… Niet gewoon rijk, of heel rijk, maar heel, heel, héél erg rijk! Smerig, ongelooflijk, zondig rijk!...”. Jawel. Alleen is er een probleempje. Vanwege een akkefietje heeft de godfather zijn eniggeliefde dochter onterfd. Edoch, hij heeft een hartprobleem en zal binnen een maand of twee, drie sterven. Voldoende tijd dus om zijn gevoelens terug te winnen. Als moeders dat voor elkaar heeft zal ze zijn bloedjes van kleinkinderen aan hem voorstellen, waarna ze als Dagobert Duck in het geld kunnen zwemmen. Zonder wie dan ook in te lichten, pakken ze met z’n allen een paar koffers in en nemen de trein.
Een duister kasteel, waar een heks en een monster de scepter zwaaien
Om drie uur ’s nachts stappen ze uit in the middle of nowhere. Na een eind in het pikkedonker te hebben gelopen komen ze aan bij een enorm buitenverblijf, waar een fors en pinnig vrouwmens hen door een doolhof van gangen naar een slaapkamer, met aangebouwde badkamer, sleept. Grootmoeder: “… Ze had staalblauw haar dat zo strak in een knot naar achteren was getrokken, dat haar ogen iets werden uitgerekt, wat haar een katachtige uitdrukking gaf…”. De kinderen krijgen te verstaan dat ze hier worden geacht te logeren, omdat niemand van het personeel mag weten dat ze bestaan. En grootvader al helemaal niet. Ze zijn iets ‘onheilzaams’. Hun moeder laat hen aan hun lot over. De deur wordt aan de buitenkant op slot gedraaid. De volgende dag komt oma hen hun dagrantsoen brengen, plus een papier met de regels van het huis, waaruit blijkt dat ze geobsedeerd is door godsdienst en kuisheid. De jongens moeten bij de jongens slapen en de meisjes bij de meisjes, in de twee enorme ledikanten, waarboven drie doodenge platen van Goya hangen met afbeeldingen van de hel. De kinderen moeten ten alle tijden volledig gekleed gaan. Ze worden geacht de Bijbel uit hun hoofd te leren. Achter een kast blijkt een steile trap naar een immense zolder te leiden, waar ze mogen spelen. Het is er donker, stoffig, en overal ritselen enge insecten. Er staan ontelbare meubelstukken onder ooit witte lakens en legio dozen en hutkoffers. Chris ontdekt zelfs een heus klaslokaaltje met vijf schoolbankjes en de nodige boeken. Hij maakt een paar schommels voor de tweeling die hij vastbindt aan de hoge hanebalken, maar ze zijn het zo weer zat en griezelen van de zolder. Cathy en Chris hebben hun handen vol aan de boze kleintjes die perse naar buiten willen. Als ze eindelijk in slaap vallen krijgen ze de kans de gevonden boeken te lezen. Chris “Tom Sawyer” en Cathy “Koning Arthur en de Ridders van de Ronde Tafel”, waarvan ze zegt dat ze er een liefde voor de Middeleeuwen aan heeft overgehouden die ze nooit meer is kwijtgeraakt: “… Ik was het soort kind dat altijd op zoek was naar feeën die dansen op het gras. Ik geloofde in heksen, tovenaars, monsters, reuzen en betoverde prinsen. Ik was het er niet mee eens dat alle magie uit de wereld werd gebannen door wetenschappelijke verklaringen. Ik wist toen nog niet dat ik verhuisd was naar een duister kasteel, waar een heks en een monster de scepter zwaaiden. Ik vermoedde niet dat sommige moderne tovenaars geen toverstaf maar geld gebruikten om iemand te beheksen…”.
Duivelsgebroed
En dan komt mamma onder geleide van oma binnenvallen. Houterig als een plank. Als de tweeling het op een krijsen zet, pakt oma ze meedogenloos in hun nekvel, zodat ze geen kik meer durven geven. Mamma krijgt het commando haar rug te laten zien, die onder de striemen van een afranseling zit. Grootmoeder laat het ‘duivelsgebroed’ alleen om te horen waarom. Mamma vertelt: “… De godsdienst werd ons met de paplepel ingegeven en met geweld opgedrongen. Wees goed, wees goed, wees goed – dat was het enige dat we altijd hoorden. De gewone, normale pretjes van andere mensen waren voor ons zondig. Mijn broers en ik mochten niet gaan zwemmen, want dat betekende dat we een badpak moesten dragen en het grootste deel van ons lichaam bloot was. We mochten niet kaarten, of andere spelletjes doen, die ook maar enigszins een gok-element bevatten. We mochten niet dansen, want dat betekende dat je lichaam dicht tegen iemand van het andere geslacht werd gedrukt. Ons werd bevolen onze gedachten te beheersen en ze niet te laten uitgaan naar wellustige, zondige onderwerpen, want de gedachte was even slecht als de daad. O, ik zou eeuwig kunnen doorgaan over alles wat ons verboden werd – het leek of alles wat leuk en opwindend was, in hun ogen zondig was. En de jeugd komt in opstand als ze te streng wordt gehouden en daarom wilden we alles doen wat verboden was. Onze ouders die probeerden engelen of heiligen te maken van hun drie kinderen, slaagden er alleen maar in ons slechter te maken dan anders het geval zou zijn geweest…”. Terwijl Chris stikt van medelijden, maakt de laatste opmerking Cathy juist waakzaam. Toen ze veertien was, gaat mamma verder, kwam er een arme, wees geworden, zeventienjarige, geheimzinnige halfoom bij hen in huis wonen. Pappa: “… Het is voldoende als ik zeg dat het liefde op het eerste gezicht was, want dat gebeurt soms…”. Toen ze achttien werd zijn ze weggelopen en stiekem getrouwd. Grootvader ging totaal uit zijn plaat toen hij er achter kwam. Kreeg een zenuwinzinking. Betitelde het huwelijk met het schuim op zijn mond als immoreel, goddeloos, heiligschennend, een gruwel in de ogen van de Heer, en onterfde en verbande zijn verwanten zonder pardon (Tom Holland vertelt in “Heerschappij” dat de Middeleeuwse Kerk inderdaad besliste of een huwelijk tussen familieleden was toegestaan en dus ‘schoon’ was: ‘schoon-familie’). Ondertussen snapt mamma ook wel dat de situatie waarin de kinderen zijn gerold niet ideaal is. Ze belooft hen een secretaresseopleiding te gaan volgen zodat ze te zijner tijd weer in staat zal zijn hen zelfstandig op te voeden. Volgens mamma draait het in de wereld om geld, niet om liefde, wat Cathy waagt te betwijfelen (en dat is in feite het hele dilemma van het christendom in een notendop - zie mijn vorige blog, zie “Lazarus en de rijke man” - kies je voor nu of voor later - want op een dag draaien de rollen om - zeker weten). Als ze in bed liggen piekert Cathy over waarom hun moeder hen niet stante pede weghaalt. Chris ziet het allemaal wat luchtiger: “… ik beveel je om op te houden met al die nare gedachten. We nemen elk uur zoals het komt en denken nooit aan het volgende. Op die manier zal het gemakkelijker zijn dan in dagen en weken te denken…”. En even verder: “… ‘Chris, was het goed dat pappa en mamma verliefd op elkaar werden? Hadden ze niet iets kunnen doen om er een eind aan te maken?’ ‘Ik weet het niet. Laten we er maar niet over praten, dat geeft zo’n onrustig gevoel’…”.
Het creatieve genie
De isolatie gaat veel langer duren dan gedacht en er beginnen teksten te verschijnen die bekend aandoen: “… De dagen gingen tergend langzaam voorbij. Monotoon. Wat deed je met de tijd als je die in overvloed had? Waar moest je naar kijken als je alles al had gezien? Welke richting moesten je gedachten nemen, als dagdromen je alleen maar in moeilijkheden konden brengen? Ik kon me voorstellen hoe het zou zijn om buiten door de bossen te rennen, met de droge bladeren ritselend onder mijn voeten. Ik kon me voorstellen hoe het zou zijn om te zwemmen in het meer in de buurt, of pootje te baden in een koele bergbeek. Maar dagdromen waren spinnenwebben, die al te gemakkelijk verscheurden, en ik keerde weer snel terug tot de werkelijkheid. En waar lag het geluk? In de dag van gisteren? In de dag van morgen? Niet in dit uur, deze minuut, deze seconde. We hadden één ding, en dan ook maar één ding, dat een lichtstraaltje kon brengen. Hoop. Chris zei dat het doodzonde was om tijd te verspillen. Tijd was waardevol. Niemand had ooit tijd genoeg of leefde lang genoeg om voldoende te leren. Overal om ons heen holde de wereld naar de brand, roepend: ‘Schiet op, schiet op!’ Maar wij, wij hadden tijd te over, uren die gevuld moesten worden, een miljoen boeken om te lezen, tijd om onze verbeelding de vrije loop te laten. Het creatieve genie begint op een moment dat hij niets te doen heeft, droomt over het onmogelijke en maakt het later tot werkelijkheid…”. En even verder: “… Het was moeilijker voor de tweeling die nog niet oud genoeg was om spelletjes te spelen met spelregels. Hun aandacht was nooit lang geboeid…”. De manier waarop wordt beschreven wat de oudsten met ze te stellen hebben is meesterlijk: “… Onze tweeling leek meer op kinderen van drie dan vijf. Niet in de manier waarop ze praatten, maar in de manier waarop ze met hun knuistjes in hun ogen wreven en pruilden als ze hun zin niet kregen, en in de manier waarop ze hun adem inhielden tot ze paars aanliepen en je zo probeerden te dwingen toe te geven. Ik was er veel gevoeliger voor dan Chris, die redeneerde dat het onmogelijk was op die manier te stikken. Maar ik vond het afschuwelijk als ze zo paars werden. ‘Als ze het de volgende keer weer doen,’ vertelde hij me onder vier ogen, ‘dan moet je ze negeren, zelfs al moet je daarvoor naar de badkamer gaan en de deur op slot doen. En geloof me maar, ze gaan heus niet dood.’ En dat was precies wat ik deed – en ze gingen niet dood…”. Ze beseffen dat ze leukere dingen met de tweeling moeten doen om ze tevreden te stellen. Komen op het idee om de zolder te veranderen in een wondertuin zodat de kleintjes er niet meer bang zullen zijn. Mamma sleept gigantische hoeveelheden kleurboeken, waterverf, penselen, dozen kleurpotloden, enorme bergen papier, grote potten gluton, vier stompe scharen en een doos met gekleurde glazen kralen en lovertjes aan. Helpt zelfs mee de zolder schoon te maken. De tweeling wordt aangestoken door alle enthousiasme en houdt op met huilen en vechten en bijten. Ze maken fantastische dieren voor in de tuin, die ze met de seizoenen buiten mee laten veranderen. Het behelst een waar scheppingsproces. Een en ander wordt zo ongelooflijk aanstekelijk verteld dat je bijna zin krijgt om ook aan de slag te gaan. Dat is wat me het meest bijgebleven is van dit boek.
IJzeren inkonsekwenties
Ondertussen gaat moeders er zelf steeds beter uitzien, komt steeds minder opdagen, terwijl ze haar kroost afkoopt met bergen speelgoed. Het wordt kerst. Ze vertelt dat er een groot feest gehouden gaat worden met honderden genodigden. Wanneer de tweeling slaapt krijgen Cathy en Chris het voor elkaar een uurtje te mogen gaan kijken vanuit een geheime bergplaats. Met ijzeren inkonsekwentie beschrijft Andrews zonder blikken of blozen de zwierige dansparen, terwijl ze even daarvoor nog heeft verteld dat mamma vroeger niet mocht dansen omdat dat zondig was (ongerust zien ze hun moeder flirten met een knappe, donkere man). En dat gebeurt vaker. Als Cathy in haar haast bijna tegen haar stiekem binnengekomen grootmoeder op botst om een glas water voor Chris te halen, die op zolder bezig is met een waterverfschilderij, grauwt deze: “… Dwaas! Je moet een man nooit bedienen! Laat het hem zelf doen…”. Een eindje verder neemt Chris het echter aldus voor zijn moeder op: “… ‘Mamma is niet stom!’ verdedigde hij haar heftig. ‘Ze is alleen maar in de verkeerde omgeving opgegroeid! Ze is als kind vernederd en ze hebben gemaakt dat ze zich minderwaardig voelde omdat ze een meisje was’…”. Zelfs het strak achterovergetrokken haar waar grootmoeder spleetogen van krijgt slaat nergens op, als de kinderen haar op het eind van het boek in bed zien liggen met een kaal hoofd en haar pruik op een standaard. De weken worden maanden, de maanden worden jaren. Cathy en Chris komen in de puberteit terecht, met alle navenante ‘Sturm und Drang’ gevoelens. Het onvermijdelijke gebeurt: als Cathy op een dag haar naakte lijf in de badkamerspiegel staat te bewonderen wordt ze gesnapt door een laaiende grootmoeder. Ze zal haar leren. Ze legt een schaar op de toilettafel en beveelt Chris het prachtige haar van Cathy af te knippen. Eerder krijgen ze niet te eten. Chris weigert. Daarop sluipt grootmoeder op een nacht binnen, geeft Cathy een verdovend spuitje, en smeert haar haren onder de zwarte teer. Chris is een hele dag bezig om het er uit te krijgen, met onder andere zijn eigen pies, dat hij gebruikt voor een zuiveringsmiddel dat hij in zijn scheikundeboeken heeft gevonden. Hun kwaaie oma laat hen veertien dagen verhongeren. Als ze net op het punt staan een paar dooie muizen uit een muizenval te verorberen - wat me aan “Alles wat er was” van Hanna Bervoets deed denken, een apocalyptisch boek waarin dat ook het geval is – staat er ineens weer een volle picknickmand in de slaapkamer.
Ruinerswold 2.0
Cathy en Chris blijven tot het uiterste solidair met hun manipulatieve moeder, maar als ze in geuren en kleuren over haar geweldige leven met een nieuwe partner vertelt, krijgen ze genoeg van haar geouwehoer. Ze beseffen eindelijk dat het tijd wordt om te ontsnappen. Ze oefenen met een lakentouw. Toch lijkt dat geen optie, want de tweeling wordt helemaal hysterisch van het idee het dak op te moeten. Tenslotte weet Chris de kamersleutel van zijn moeder te bemachtigen om een afdruk in een stuk zeep te maken, waarna hij hem snel deponeert op de plek waar ze hem achteloos neerlegde, terwijl Cathy haar aan de praat houdt. Van stevig hout snijdt hij een nieuwe sleutel. Regelmatig gaat hij op dievenpad. Geld stelen uit de kamer van zijn slordige moeder. Als ze vijfhonderd dollar bij elkaar hebben gegapt zullen ze vertrekken. Het tweelingbroertje wordt heel ziek en gaat eerst nog dood voor het zover is. Op de een of andere manier komen ze er achter dat hij vergiftigd is door arsenicum, wat het verhaal nogal spooky maakt. Dwars door het boek loopt verder een laag van verwarrende, verontrustende, broeierige seksualiteit die de tieners in elkaar ontsteken, daar er simpelweg geen anderen zijn om hun ontwakende hartstocht op te projecteren. Tegelijk zit hen dat vreselijk dwars. Voelt het hartstikke fout. Heeft de preutse grootmoeder toch een punt? Als je het hebt over zondig! “Bloemen op zolder” heeft een open einde. Eenmaal buiten gooien de overgebleven kinderen hun bewijsmateriaal, een zakje met een tamme muis die dood is gegaan aan een vergiftigde donut, in een prullenbak. Stel je voor dat ze uit elkaar worden gehaald vanwege een opname in een kindertehuis! Samen gaan ze een nieuwe toekomst tegemoet die uiteen zal worden gezet in het vervolg van nog vier boeken van de “Dollenganger Saga”: "Bloemen in de wind", "Als er doornen zijn", "Het zaad van gisteren" en "Schaduwen in de tuin". “Bloemen op zolder” werd in 2014 (niet al te best) verfilmd. Ruinerwold twee-punt-nul.
Uitgave: De Kern – 1981, vertaling Parma van Loon, 276 blz., ISBN 978 903 250 274 4, € 9,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten