Menu

zondag 5 oktober 2025

Het proces – Franz Kafka


 

“Het proces” is de derde ‘koortsdroom’ van Franz Kafka (1883 – 1924) die ik heb gelezen. Evenals “Het kasteel” gaat het om een onafgemaakte roman, die begint met de arrestatie van Josef K. en eindigt met zijn terechtstelling: ‘het individu vermalen door het systeem’. Het bekendste boek uit de wereldliteratuur is zo multi-interpretabel als een rorschachtest (zie voor meerduidigheid als kenmerk van hoogwaardige literatuur het prachtige YouTubegesprek dat Jelle van Baardewijk laatst had met Joris van Os). Gaat het om een ‘uiterlijk’ of ‘innerlijk’ proces? Ik heb het zelf gelezen als een ‘theologische fabel’. De vertaler, Willem van Toorn, merkt op dat zowel “Het kasteel” als “Het proces” draaien om ‘uitverkoren-zijn’. Alleen doet K. in “Het kasteel” alles om tot de uitverkorenen te behoren en is Josef K. in “Het proces” een uitverkorene tegen wil en dank. Mijns inziens staat het uitverkoren-zijn in “Het proces”gelijk aan slachtoffer of zondebok zijn, wat het verhaal linkt aan het zware lot van Israël dan wel Job zo niet Jezus in de Bijbel (Kafka was niet voor niets van Joodse originie). Volgens zijn vriend en biograaf Max Brod, die het boek dat Kafka in de loop van 1914 en 1915 schreef in 1925 redigeerde en uitgaf, was Kafka in wezen een godsdienstig schrijver, ‘die allereerst en hoofdzakelijk in ballingschap leefde van de goddelijke en transcendentale wereld’. Een hartverscheurend gegeven dat ik heel goed ken uit mijn gereformeerde jeugd: mensen die zich niet ‘bekeerd’ voelden en tot gek-wordens toe worstelden met Gods ‘predestinatie’ c.q. ‘voorzienigheid’. Malcolm Bradbury in “Schrijvers van de nieuwe tijd”: “…. In ‘Het Proces’ wordt Joseph K. onderworpen aan een absoluut rechtssysteem dat hij niet kan begrijpen maar dat hij uiteindelijk volkomen erkent…”. Even verder: “… Kennelijk is louter het feit dat hij leeft al genoeg om van een onbekende misdaad te worden beschuldigd…”. Want, de ‘erfzonde’. Ik zie volkomen identieke trekken.

 

Arrestatie

“… Iemand moest kwaad van Josef K. hebben gesproken, want zonder dat hij iets slechts had gedaan werd hij op een ochtend gearresteerd…” is de beroemdste openingszin van de hele literatuur. Als Josef K. op zijn dertigste verjaardag wakker wordt en om zijn ontbijt belt, komt namelijk niet zijn hospita binnen, maar een man in het zwart (ook dát nog) die hem vertelt dat hij gevangen is genomen en zich voorstelt als zijn bewaker. In de kamer ernaast zit er nog één. Terwijl hij naar een persoonsbewijs zoekt, eten de mannen zijn ontbijt op. In het huis er tegenover volgen enkele vreselijk nieuwsgierige bejaarden wat er gebeurt op de voet. Josef K. moet ook een zwart pak aantrekken (‘bekeerden’ waren vroeger in de bevindelijk-gereformeerde traditie herkenbaar doordat ze zich ‘in het zwart’ kleedden) en bij de ‘opziener’ verschijnen, die de kamer van een andere huurster, een typiste, heeft omgebouwd tot een bureau waar hij Josef K. ontvangt. Hoewel hij onder arrest staat, krijgt Josef K. te horen dat het nog niet duidelijk is of hij daadwerkelijk ‘aangeklaagd’ gaat worden. En door wie precies komt hij ook niet te weten. Er staan drie heren in de kamer wat foto’s aan de wand te bestuderen, die tot zijn verbazing ondergeschikten zijn van de bank waar hij een leidinggevende functie bekleedt. Zij zullen op hem letten als hij naar zijn werk wil. Met z’n vieren stappen ze in een taxi, terwijl de opziener en bewakers weer oplossen in het niets.

 

Fatsoenlijk

Wanneer Josef K. ’s avonds thuis komt, gaat hij verhaal halen bij zijn hospita, die vindt dat hij zich niet teveel van de gebeurtenissen aan moet trekken. Hij wil de typiste tekst en uitleg geven, maar die komt altijd heel laat naar haar kamer, aldus de hospita. Daar zou ze eigenlijk iets van moeten zeggen, want ze wil haar pension wel ‘fatsoenlijk’ houden. Wanneer het om ‘fatsoenlijke’ huurders draait, is hij wel de eerste om te ontslaan, aldus de spinnijdige Joseph K., die op zijn bed gaat liggen roken tot de typiste tegen middernacht eindelijk opduikt. Hij wurmt zich haar deur binnen en biecht de inbreuk op haar privacy op. Als er op de muur wordt gebonsd, schrikken ze zich rot en verdwijnt Joseph K. schielijk naar zijn eigen hok, niet zonder de typiste stevig te hebben afgelebberd.

 

Het eerste vooronderzoek

Al gauw wordt Josef K. telefonisch op de hoogte gebracht van het feit dat er de volgende zondag (zodat hij niet in zijn beroepsbezigheden wordt gestoord) een vooronderzoek plaats zal vinden. Hij krijgt het adres van een afgelegen straat in een buitenwijk waar hij nog nooit is geweest. Hij besluit er om negen uur heen te gaan omdat alle rechtbanken door de week op dat uur beginnen. Josef K. komt in een labyrintisch gebouw terecht vol trappen, gangen en binnenhoven, waarin hij verdwaalt. Uiteindelijk wijst een verleidelijke wasvrouw naar een zijkamer, waar een opeengedrongen menigte aanwezig is. Een jongen helpt hem door een smal pad tussen twee van elkaar gescheiden partijen naar een kleine, dikke, snuivende rechter-commissaris, die hem vertelt dat hij exact een uur en vijf minuten geleden had moeten verschijnen. De menigte verstomt. De rechter-commissaris pakt er een voddig schriftje bij en vraagt of Josef K. huisschilder is. Als hij vertelt dat hij procuratiehouder is bij een grote bank komt de rechterpartij niet meer bij van het lachen. De linkerpartij blijft stil. Vervolgens begint Josef K. op hoge toon de rechter-commissaris de mantel uit te vegen over zijn stompzinnige proces, waarna hij de zaal weet te verlaten, ook al trachten sommigen hem tegen te houden en de rechter-commissaris zegt dat hij zichzelf hierdoor benadeelt.

 

De griffie op zolder

Voor de volgende zondag komt er geen oproep, maar Josef K. besluit toch terug te gaan naar het verhooradres. De wasvrouw deelt hem mee dat er dit keer geen hoorzitting is – zij kan het weten want haar man is bode bij de griffie en zij worden geacht hun kamer af te staan te staan voor het gebeuren. Weer is er sprake van een MeToo-tje (zie ook “Het kasteel”): een student die een machtige positie gaat bekleden is gek op haar. Dat heeft haar wettige echtgenoot maar te pikken. Er blijken er trouwens wel meer van haar gecharmeerd. De student verschijnt, tilt de wasvrouw op en draagt haar onder het oog van de verbouwereerde Josef K. de kamer uit: de rechter-comissaris heeft naar haar gevraagd. Josef K. wil ingrijpen, maar dat verbiedt de vrouw. Hij volgt het stel een trap op naar de armzalige zolder van de huurkazerne, waar de griffie is gehuisvest. Staat een en ander voor de verloederde juristerij? De bode zelf vertoont zich ook nog. Hij zegt de student het liefst eigenhandig te willen vermoorden. “… ‘Een andere oplossing is er niet?’ vroeg K. glimlachend. ‘Ik zou er geen weten,’ zei de bode…”. Of zijn vrouw geen enkele schuld draagt, vraagt Josef K. “… ‘Maar natuurlijk wel,’ zei de bode, ‘zij draagt zelfs de grootste schuld. Ze heeft zich aan hem opgedrongen…”. De student is al vijf keer uit een woning gegooid, maar uitgerekend de bode mag zich vanwege zijn functie niet verweren. Of Josef K. de student niet eens op zijn donder kan geven. Wel, hij zal  zijn best doen. De bode vraagt of hij mee wil naar de griffie om de kantoren te bekijken. Al gauw raakt Josef K. de bode op de hete, donkere, doolhofachtige zolder kwijt en voelt zich zo duizelig worden in de bedompte lucht dat hij door een voorlichtingsbeambte en een secretaresse naar buiten moet worden gedragen. De laatsten worden weer niet goed van de frisse lucht waar Josef K. stante pede door opknapt: iedereen is nu eenmaal gewend aan zijn eigen milieu (een gegeven dat in onze gepolariseerde samenleving maar niet lijkt door te dringen).

 

Wanen

Als de inmiddels volkomen paranoïde Josef K. op kantoor geluid uit een rommelkamertje hoort komen, er een kijkje gaat nemen, en ziet hoe de bewakers die zijn kamer zijn komen binnenvallen stokslagen krijgen omdat hij zich over hen beklaagd zou hebben, ga je je toch even achter de oren krabben. Temeer daar het overige personeel van de bank niets hoort en de verloofde van een van de bewakers, die buiten op hem zou staan te wachten, in geen velden of wegen te bekennen is. Lijdt hij aan waandenkbeelden?

 

Helpers

Wanneer zijn hypernerveuze oom en voormalig voogd uit de provincie verhaal komt halen omdat hij geruchten over het strafproces heeft opgevangen, zegt Josef K. ook al dat het niet om een ‘gewone’ rechtszaak gaat. Zijn oom, die bang is voor de eer van de familie, neemt hem mee naar een vriendje van hem. Een pro-Deoadvocaat, die ziek op bed ligt en verzorgd wordt door een jonge, popperige dienstbode. Ze lijkt tevens zijn liefje te zijn. Tijdens het gesprek tussen de heren klinkt er geluid in een donkere hoek en blijkt nota bene de directeur van de griffie achter in de kamer te zitten. Als er gerinkel in de keuken wordt gehoord, biedt Josef K. aan te gaan kijken. De dienstbode zegt dat ze een porseleinen bordje tegen de muur heeft gegooid om hem de kamer uit te krijgen. Ze neemt hem mee naar de werkkamer van de advocaat, gaat bij hem op schoot zitten en beweert dat ze Josef K. uit zijn netelige positie kan helpen, maar dan moet hij zich wel meegaander tegenover de  rechtbank opstellen en een bekentenis afleggen. Als ze hem eindelijk laat gaan, geeft ze hem de huissleutel mee: hij mag terugkomen wanneer hij wil. Buiten, in de stromende regen, vangt zijn oom, die uren in een taxi op hem heeft zitten wachten, hem laaiend van woede op.  

 

Blabla

Er volgt een enorm taai hoofdstuk met veel blabla over de geheime rechtspraak (voor zowel de aangeklaagden als hun verdedigers) en de advocaten die daarbij betrokken zijn. Een en ander doet vooral denken aan de huidige politieke elite en het bureaucratische spinnenweb waarin ons land verzeild is geraakt: “… ze hadden omdat ze onafgebroken dag en nacht in het keurslijf van hun wet zaten, niet het juiste gevoel voor menselijke betrekkingen, en dat brak ze in zulke gevallen ernstig op…”. Iedereen is buitengewoon prikkelbaar. Een oude beambte wordt zo gek van de verzoekschriften van advocaten dat hij iedere jurist die naar hem toekomt de trap af smijt. Door alle tam-tam er omheen is het proces van Josef K. ook nog eens buitengewoon belangrijk geworden. Een fabrikant op wiens bankzaken hij zich onmogelijk kan concentreren, raadt Josef K. een kunstschilder aan die voor de rechtbank werkt. Misschien zal de beste man wat voor hem kunnen betekenen. De schilder blijkt op de hoogste verdieping in een achterbuurt te bivakkeren, waar een stel zeer jonge, oervervelende straatmeiden steeds de confrontatie met zowel de schilder als Josef K. zoekt. De schilder heeft veel persoonlijke contacten op de rechtbank en doet Josef K. wat voorstellen, waarna deze door een achterdeurtje uit het atelier verdwijnt, om de lastpakken in het trappenhuis te ontlopen. Jozef K. besluit de pro-Deoadvocaat te ontslaan, daar deze toch niets voor elkaar krijgt. In de keuken bij de dienstbode komt hij tot de ontdekking dat een andere aangeklaagde er, naast deze officiële advocaat, nog vijf clandestiene pleiters op nahoudt. Sterker, hij is zelfs met een zesde bezig. Terwijl Josef K. een onderhoud heeft met de advocaat die nog steeds in bed ligt, wordt de andere aangeklaagde erbij geroepen en ongelooflijk vernederd, waarna er nog veel meer blabla volgt.  “…Kafka was geen romanschrijver…”, aldus Hans Driessen in De Groene Amsterdammer van 4 april 2012. Daar heeft hij wat dit gedeelte betreft volkomen gelijk in. Ik vond het heel moeilijk om mijn aandacht erbij te houden.

 

Het verhaal over de poortwachter

Kafka wordt vooral bewierookt vanwege zijn verhalen. Eén daarvan, die hij ook apart heeft gepubliceerd, komt plompverloren aan bod in het boek. Josef K. wordt zo door zijn proces in beslag genomen dat zijn werk er onder begint te lijden. Om van hem af te zijn, sturen ze hem bij de bank graag een poosje de deur uit. Daarom krijgt hij de opdracht een Italiaanse zakenpartner de dom te laten zien. Op het afgesproken uur is de Italiaan er natuurlijk niet. Het is vreselijk weer als Josef K. de bijna lege, donkere kathedraal inloopt, waar een priester een kleine preekstoel opklimt die hem nog nooit is opgevallen. Als hij weg wil lopen, roept de geestelijke zijn naam en stelt zich voor als de aalmoezenier van de gevangenis. Hij weet alles van zijn proces. Hij weet ook dat het er slecht voor Josef K. uitziet. Of hij niet twee stappen vooruit kan denken, schreeuwt de geestelijke hem toe, terwijl hij de kaarsen om hem heen dooft, waardoor de ruimte alleen maar nog donkerder wordt. Josef K. vraagt of hij met hem kan praten. De geestelijke stemt toe en begint een verhaal te vertellen over een poortwachter die een burcht beschermt (zie "Het kasteel").  Het gebouw staat voor ‘de wet’. Er komt een man van het platteland die door de poort naar binnen wil, maar de poortwachter geeft hem geen toestemming omdat het daar nog niet de tijd voor is. Bovendien zijn er achter de poort steeds andere doorgangen met wachters, waardoor het steeds moeilijker wordt om er binnen te komen. De man blijft bij de poort wachten. Hij krijgt zelfs een krukje van de poortwachter. Dagen, maanden en jaren verstrijken, terwijl de man naar het licht dat achter de poort schijnt, staart. Uiteindelijk wordt hij heel oud, kent zelfs de vlooien op de kraag van de poortwachter, en vraagt aan het eind van zijn leven waarom er nooit iemand anders bij de poort is komen opdagen. Omdat de ingang van de poort alleen voor de man is bestemd, zegt de poortwachter, waarna hij de boel gaat sluiten. Vervolgens praten de aalmoezenier en Josef K. over de interpretaties die de tekstgeleerden bij het verhaal hebben geleverd. Zelf vind ik het een hele mooie parabel inzake de bevindelijk gereformeerde kerk uit mijn jeugd, waar de dominee functioneerde als een keurmeester die uitmaakte of iemand al dan niet ‘bekeerd’ was. Dat maakte dat kerkgangers, wanneer dat niet zo was, als het ware in een groef bleven steken waardoor er geen geestelijke ontwikkeling kon plaats vinden en de gelovige de poort naar het licht niet doorging. Waarom geef je ie verantwoordelijkheid uit handen? Laat je je leven afhangen van de luimen van een poortwachter? Vlucht je dan niet voor jezelf? Waarom ga je niet achter het licht aan? Wat verwacht je nou van de poortwachter: hij is gebonden aan zijn ambt, aldus Kafka. Frappant detail: Jezus stelt zich ook voor als een ‘poort’ (Johannes 10:7-9) en als ‘het licht der wereld’ (Johannes 8:12). Het licht verlicht ieder mens, zegt Johannes (1:9). Hij reageert dan ook bijna verbijsterd als hij merkt dat mensen de duisternis liever hebben dan het licht (Johannes 3:19-21).

 

Als een hond

Precies een jaar later, aan de vooravond van zijn eenendertigste verjaardag, komen twee mannen Josef K. ophalen die hem dwars door de stad naar een steengroeve leiden. Eentje haalt een dun geslepen slagersmes tevoorschijn. Terwijl Josef K. om zich heen kijkt of er misschien ergens nog iemand is die hem kan helpen, legt een van de heren zijn handen om zijn keel en stoot de ander het mes in zijn hart om het daar tweemaal om te draaien. Hij crepeert “… als een hond…”, schrijft Kafka, en het is alsof tijdens dit geheimzinnige veemgericht eeuwen aan pogroms en alle doden in de Holocaust aan ons voorbijtrekken. Er zijn nog een aantal losse fragmenten aan het verhaal toegevoegd die weinig ter zake doen (vind ik). Graag wijs ik hierbij op de enthousiaste bespreking van “Het proces” op het YouTubekanaal ‘Ongeduld’ en de wat serieuzere uiteenzetting op het YouTubekanaal ‘UB Leiden’.

 

Uitgave: Athenaeum (Salamander) – 2020, vertaling Willem van Toorn, 232 blz., ISBN  978 902 531 267 1, 15, -

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier