Subtitel: Ieder mens kan zowel een zondaar als een heilige zijn
Ik ben ongeneeslijk religieus. Ik geloof in God de Vader, de Schepper van hemel en aarde (geloofsbelijdenis van Nicea) met hart en ziel, met heel mijn verstand en met al mijn kracht (Marcus 12:30). Ik heb onderhand meters aan boeken over de Bijbel, godsdienst en gelovigen in huis. Ik doe niets liever dan tot in de kleine uurtjes de uithoeken van het internet afstruinen, op zoek naar de zoveelste bizarre theoloog. En ik heb er weer eentje gevonden! Iemand heeft de preken van de omstreden, maar unieke cultuurfilosoof F. De Graaff op zijn homepage gezet. Echt, ik wist niet wat ik hoorde! Ik kan wel een gat in de lucht springen, zo blij ben ik. Ze staan op oude cassettebandjes die zo kraken en piepen dat zijn stem af en toe wegvalt vanwege al het bijgeluid, wat het alleen maar nog authentieker maakt. Ik kan weer even vooruit. Ik kom de coronacrisis wel door. En toch heb ik een probleem. Ik zal het maar eerlijk bekennen: ik vind de échte kerk geen bal aan. Ik ervaar de hedendaagse prekerij als oersaai en extreem voorspelbaar en vooral veel te langdradig. Ik ben nu al een hele tijd niet meer in een kerk geweest, maar als ik er zit en om me heen kijk, denk ik: wat doe ik hier - tussen al deze heilige boontjes. Voor zover ik het kan overzien: alleen maar nette mensen. Ik ga er van zweten als een hoer in… juist ja… de kerk. Ik kom vaak in een degelijke evangelisch-orthodoxe gemeente, waar ik niet opval omdat er honderden mensen zitten. Ze hebben het er nog over zonde. Want dat is wel een dingetje hoor: in de leer en in de Bijbel. Elke zonde die aan bod komt, betrek ik op mijzelf, ook die waarvan ik zeker weet dat ik hem helemaal niet heb begaan. Ik snap onderhand precies hoe het werkt als mensen misdaden bekennen die ze niet hebben gepleegd (zie: “Van vogels en mensen” van Margriet de Moor). En ja, ik ben de vleesgeworden individualist en een onverdroten consument en ik noem de naam van Jezus, buiten deze blog om, nóóit (dat zijn de zonden waar het meestal over gaat). Ik ben veel te bang dat ze me kierewiet verklaren. Ik schaam mij het evangelie wel degelijk. En zo kom ik vaak onverlichter de kerk uit dan ik er in ga. Natuurlijk hoor ik altijd aan het eind van de dienst dat mijn zonden mij in Jezus naam zijn vergeven, maar zo snel draaien mijn gevoelens niet bij. Die wasstraat gaat mij veel te snel. Ik denk dat ik meer gebaat zou zijn bij een biechthokje dan bij de zoveelste praise-dienst. Toch ga ik steeds weer, want ja, geloven doe je in de kerk. Waar moet ik ánders mensen tegen komen die net als ik geloven. En als ik de kans krijg om iemand persoonlijk te spreken is hij of zij ook altijd abnormaal aardig. Op het enge af eigenlijk. Misschien zou ik eens een andere kerk moeten proberen, maar ik ben bang dat ik dan in zo’n bijeenkomst van dertig, veertig man terecht kom, die zo blij zijn dat er een zwerver binnenkomt, dat ze mij naar voren zullen roepen om me voor te stellen en me daarna spontaan om de hals vliegen. Zulke dingen gebeuren in tijden van kerkverlating. Ik moet er niet aan denken! Het universele conflict tussen autonomie en verbondenheid, weetjewel (zie: “Eva” van Carry van Bruggen). En toen kwam ik een dominee tegen die tegen me zei: weet je wat jij moet doen? Jij moet “Vrijspraak voor losers” lezen.
Eenheid in verscheidenheid
Ja, Nadia Bolz-Weber. Een grofgebekte, getatoeëerde, vrouwelijke predikante die in Denver (Amerika) een Lutherse gemeente is opgestart: ‘House for All Sinners and Saints’. In “Vrijspraak voor Losers” vertelt ze in twintig verhalen wat ze zoal meemaakt. Eigenlijk zijn het twintig lessen. Als je het hebt over ‘doorleefd’ geloof… Het meest verbaasd was ik eigenlijk dat de eigenzinnige Nadia, die zich letterlijk uit de goot omhoog heeft gewerkt, in haar diepste spirituele ogenblikken zoveel overeenkomsten toont met de aristocratische, elitaire, hoofse en voorname dr. F. de Graaff (1918 – 1993), waar ik mij dus sinds kort mee bezig houd. Dat zal ik verderop uitleggen. Verschillender persoonlijkheden kun je niet bedenken en tóch lijkt het er op dat hoe dichter mensen ondanks zichzelf God naderen, hoe ‘eendrachtiger’, ‘identieker’, ‘vervuld van dezelfde geest’, ze raken. Omdat ze op Jezus gaan lijken: ‘omgevormd worden naar Zijn beeld en gelijkenis’. Dát is wat Paulus denk ik meent met dat mensen ‘in Christus’ allemaal gelijk zijn, en wat de vromen bedoelen als ze zeggen dat ‘kerkmuren wegvallen’.
Licht en duisternis
De eerste Allerheiligen, op 1 november, wanneer de kerk stilstaat bij hoe dun de sluier tussen leven en dood is, worden de gelovigen die de gemeenschap zijn ontvallen herdacht. Iedereen mag een altaartje inrichten voor zijn of haar heilige. Nadia krijgt pijn in haar buik als ze een naamkaartje van Alma White ziet staan. Wat blijkt? Tijdens een wandeling door de stad stuitte ze op een soort monument op de binnenplaats van een grote kerk, waarop een bordje met de mededeling dat het een herinnering is aan Alma White, oprichter van de Pilar of Firekerk in 1901. Een soort pinksterkerk. Nadia ging uit haar dak. Het is nog maar heel kort gebruikelijk dat vrouwen een leidinggevende functie mogen vervullen in de kerk (in mijn kerk is dat nog steeds niet het geval), en hier had je een vrouw die een eeuw geleden al een kerk uit de grond stampte. Op internet zocht ze verder. In 1918 werd Alma White de eerste vrouwelijke bisschop van de Verenigde Staten: “… Ze stond bekend om haar feminisme (Yes!) en haar betrokkenheid bij (hou je vast…) de Klu Klux Klan in New Jersey, haar anti-katholicisme, antisemitisme, racisme en vijandige houding naar immigranten.’(Fuck.)…”. Ik heb je nog niet verteld dat Nadia een ex-drugs en ex-alcoholverslaafde is. “… Ik wil dat racisten in het hokje ‘racist’ blijven. Als ze ineens in het ‘heiligen’-hokje glippen, word ik nerveus. Maar zo werkt het wel. Op de zondag van Allerheiligen word ik geconfronteerd met de ingewikkelde dubbelheid rondom heiligen die slecht waren en zondaars die goed waren…”. Nadia: “… Maar precies weten in welke categorie we onszelf of anderen moeten plaatsen, helpt ons niet God beter te leren kennen, ondanks dat kerken ons dat vaak wijs maken…”. Ze zegt dat we geen heiligen hebben omdat ze zo vroom en perfect zijn, maar omdat we willen vieren dat God door zondige mensen heen werkt. Zie dr. De Vriendt uit mijn vorige blog die ‘een holle orgelpijp’ wil zijn ‘waar God doorheen blaast’. Over zichzelf als predikante: “… Ik blijf fouten maken. Sterker nog: ik blijf keer op keer dezelfde fouten maken. Ik probeer zo vaak (zonder succes) God en mijn medemens op afstand te houden. Ik zeg nee als ik ja moet zeggen. Ik zeg ja als ik nee moet zeggen. Plotseling maak ik een heilig moment mee, waarbij ik me pas als het voorbij is realiseer waar ik beland ben. Ik heb met mate lief, zeg dan per ongeluk het juiste op het juiste moment zonder dat ik het doorheb, ik vergeet wat er het meeste toe doet, ik toon genegenheid als het nodig is, en maar al te vaak keer ik me af en denk ik slechts aan mezelf…”. Dat herken ik. Die gespletenheid. F. de Graaff vertelt dat Schopenhauer stelt dat alle mensen alle dingen doen om geluk te verwerven. Wij haken naar het verloren paradijs. Alleen zoeken we dat geluk soms aan de goede, lichte en soms aan de verkeerde, duistere kant.
Bewustzijn minus ego
Nadia heeft het over haar ‘biechtmoeder’: “… Zij kent me. Heel goed. En ze valt niet van haar stoel als ze mijn zonden hoort…”. Ik denk dat dat heel belangrijk is. Zeker bij sterke vrouwen. Dat je iemand vindt die jou aankan. Over het rookgordijn dat ze voor zichzelf optrekt, als ze heel goed weet dat ze als leider niet zuiver op de graat bezig is, mensen manipuleert, losjes omgaat met de feiten: “… Maar ik ken de waarheid. En soms komt die ineens op mij af als ik ’s nachts in bed lig – op dat moment dat je niet helemaal wakker meer bent, maar ook nog niet helemaal slaapt. Misschien wel het enige moment van de dag waarop mijn ego uitstaat. In die fase van bewustzijn minus ego vecht de waarheid zich terug door de lagen aan eten en entertainment die ik erbovenop heb gestapeld, als een indringer in mijn gedachten…”. De manager van haar fitnessclub is haar ‘excuus-conservatief’ schrijft ze openhartig: “… net zoals sommige mensen een ‘excuuszwarte’ in hun vriendenkring hebben…”. Een regelrechte Trump-aanhanger dus. Iemand die vrolijk vraagt of ze een keertje mee gaat naar de schietbaan. Haar enthousiaste antwoord: “… Serieus? Maar natuurlijk wil ik dat…”. En dat is dan de linkse liberale democraat die op de kansel haar afschuw over wapengekletter, geweld en racisme staat te verkondigen: “… Hij zette een matzwart pistool en een doos met kogels op onze keukentafel. Hij had er net zo goed een kilo cocaïne of een stapel pornotijdschriften kunnen neerleggen, zo ongepast voelde het om dit spul te hebben staan in de ruimte waar we als familie normaal gesproken bidden en eten…”. Ze vindt het fantastisch, net zoals het fantastisch is om een keertje in een achtbaan te zitten of motor te rijden: “… iets wat me het gevoel geeft dat ik leef en het randje opzoek…”. Even later staat ze weer achter haar aanrecht te janken om haar eigen tegenstrijdigheid. “… Ik ren Jezus niet achterna. Jezus zit eerder mij achter de broek aan…”. Tegen haar gemeente: “… Ik vertelde hen dat er miljoenen redenen zijn waarom ik een profetische stem voor verandering wil zijn, maar dat ik elke keer als ik dit probeer, geconfronteerd word met mijn eigen gelul…”. Het vergaat me precies zo. Het lijkt bijna wetmatig. Zo gauw ik mij uitspreek voor a word ik binnen een week gegarandeerd schaakmat gezet door b (zie onze deugdreacties op de bestorming van het Capitool, een week later gaan we zelf de wereld over met onze rellen hier). Nadia: “… Ik vertelde hen dat ik ongeschikt ben als goed voorbeeld, tenzij het gaat om een goed voorbeeld van iemand die Jezus nodig heeft…”.
Hoe ontzettend nobel, onbaatzuchtig en behulpzaam ik wel niet ben
Over het zogeheten messiascomplex: natuurlijk moeten we een zegen zijn voor anderen, “… maar eerlijk gezegd is het mij nooit gelukt om mezelf niet belangrijk te voelen als ik anderen help. Als je iemand mag dienen heb je eigenlijk een soort machtspositie…”. En even verder: “… Het kan gevaarlijk zijn als we onszelf belangrijk voelen en onszelf boven de wereld plaatsen, wachtend om af te dalen naar de mensen beneden, zodat wij de ‘zegen’ kunnen zijn waar zij op wachten, of ze dat nou willen of niet. Daarbij komt dat als ik mezelf als de zegen zie, ik vrij eenvoudig blind word voor de manier waarop ik zelf onderdeel van het probleem ben. Ook kan ik de manieren waarop ik zelf arm en behoeftig ben verbergen. Als ik mezelf of mijn kerk of mijn denominatie zie als ‘de zegen’ – zoals zoveel missiereizen eropuit zijn om ‘de minderbedeelden’ te helpen – kan dat makkelijk leiden tot een mix van welwillendheid en paternalisme. We beginnen de ‘armen’ te zien als de onmisbare rollen in een groot verhaal over hoe ontzettend nobel, onbaatzuchtig en behulpzaam we zelf zijn…” (zie ook: “De oogst is voorbij” van Geert van der Kolk). Over Matteüs 25 vers 35-40: “… ik realiseerde me dat als Jezus zegt: ‘Ik had honger en jullie gaven mij te eten,’ dat Christus’ aanwezigheid dan niet belichaamd wordt in degenen die de hongerigen voeden (hoe belangrijk dat ook is), maar dat Christus’ aanwezigheid belichaamd wordt in de hongerigen die gevoed worden. Christus komt niet in de vorm van degenen die de gevangenen bezoeken, maar in de gevangenen zelf. En voor alle duidelijkheid: Christus komt niet naar ons toe als de arme en de hongerige. Want als de armen voor jou geen abstract begrip zijn, maar daadwerkelijke mensen van vlees en bloed, dan weet je dat de armen en hongerigen en gevangenen geen romantische speciale klasse van Christusachtige mensen zijn. En degenen die aan hen in hun noden tegemoet komen zijn geen romantische speciale Christusachtige mensen. We zijn allemaal net zo zondig en heilig als de ander. Nee, Christus komt tot ons in de nóden van de armen en hongerigen, noden waaraan tegemoet gekomen wordt door een ander, zodat de magistrale bevrijding van God gekend zal worden…”. Niemand hoeft voor Jezus te spelen: “… Het enige wat we hebben is een belofte, een belofte dat onze nood heilig is voor God…”.
Opname
Een hoofdstuk gaat over ‘de opname’. “… Voordat ik achter in de dertig was had ik zelf nog nooit van de opname gehoord. Mijn fundamentalistische opvoeding was simpelweg te ‘Bijbelgetrouw’ om aan deze hysterie mee te doen…”. Dat was bij mij ook zo, volgens mij. “… De opname was namelijk een idee waar een of andere Engelse prediker in de late negentiende eeuw mee op de proppen was gekomen. Uiteindelijk kunnen mensen met slechts een paar Bijbelverzen alles voor elkaar krijgen. Als je Tim LaHaye heet (samen met Jerry B. Jenkins de auteur van de boekenserie ‘De Laatste Bazuin’) schop je het er zelfs mee tot een boekcontract van een paar miljoen dollar…”. Geloven in de opname komt bij haar over als geloven dat Jezus terug komt als een nijdige tiran, “… die schijnbaar een volledige persoonlijkheidstransplantatie heeft ondergaan sinds zijn opstanding. Alsof hij een soort selectieve tovenaar is die alle goede mensen als een miljoen evangelische Mary Poppinsen de lucht in tovert en alle slechte mensen op aarde achterlaat om daar vreselijk te moeten lijden…”. En even verder: “… Er zijn christenen die het over de opname hebben alsof de goede mensen in de hemel op de eerste rij van een tribune mogen zitten, vanaf waar ze de slechte mensen op aarde zien lijden. Dit krijgen de goede mensen als beloning voor het feit dat ze nooit iets leuks hebben gedaan tijdens hun aardse bestaan…”. Mensen verslinden dit soort bedenksels: “… En waarom ook niet? Het sluit aan bij de egoïstische, haatdragende, wraakzuchtige kanten van onszelf, alsof het die kanten zijn waarin God te vinden is. Als je er goed over nadenkt heeft veel slechte religie precies die functie…”. Er moeten vriendelijkere en genuanceerdere manieren zijn om de opname uit te leggen. Nadia vertelt dat apocalyptische teksten heel gebruikelijk waren in de tijd dat de Bijbel werd geschreven: “… Apocalyptische teksten waren vaak codetaal waarin gesproken werd over de wereld waarin de mensen van toen leefden; ze waren een manier waarop mensen in politiek gevaarlijke situaties de waarheid over machthebbers konden spreken – ze waren meer commentaar dan toekomstvoorspelling…”. En even verder: “… Dat betekent niet dat apocalyptische teksten vanwege hun genre niets meer te zeggen hebben, maar wel dat ze niet bedoeld zijn als kristallen bollen…”. Dat mag wel even gezegd zijn in deze tijd van fake-news en complottheorieën, waarin veel christenen hun toontje meeblazen! Misschien betekenen de teksten uit Matteüs 24 vers 36-44 wel dat “… Jezus rondsluipt als de Grinch: hij heeft andermans spullen gestolen, hij is zwaar beladen met een enorme rode zak vol met onze wrok en weerstand en een boel andere zooi waar we maar niet vanaf konden komen, hoe graag we dat ook wilden. Misschien gaat hij van de een naar de ander en neemt hij al het overbodige vuil mee…”.
Foute mensen
Nadia vertelt hoe in shock ze was toen ze als meisje thuis kwam bij een vriendinnetje die katholiek bleek te zijn. Nadia viel tenminste nog voor de afbeeldingen van de heilige maagd Maria. Ik niet. Zoveel aseksuele zuiverheid deden me de rillingen over mijn rug lopen. F. de Graaff brengt de uitverkorenheid van Maria zelfs in verband met de uitverkorenheid van vrouwen op zich. Dat zal Nadia als feministe moeten aanspreken. F. de Graaff meent dat God geen man kon vinden met genoeg liefde in zijn lijf. Het is frappant hoe Nadia’s bevindingen overeenkomen met de mijne: “… Ik kan me overigens niet herinneren, dat ik überhaupt veel over Jezus heb gehoord tijdens mijn jeugd, behalve dan over hoe vreselijk we ons moeten voelen omdat wij verantwoordelijk waren voor het feit dat God hem had moeten doden. Maar eerlijk gezegd, misschien ging het wel vaker over Jezus; ik kon mijn aandacht er gewoon niet zo goed bij houden tijdens kerkdiensten…”. Dat geldt exact zo voor mij. Het is dat anderen mij hebben verteld dat ik hel en verdoemenis preken over mij heen moet hebben gekregen in die zware kerk van ons, zelf weet ik er niets meer van. Alleen dat ik een hoedje op moest. Over het standaard recept van christelijke jeugdretraites dat ze voor de kiezen kreeg: of ze wel dankbaar genoeg waren voor Jezus’ kruisiging, “… zo dankbaar dat we op een bepaalde manier zouden gaan leven. Hiermee bedoelde hij dat God keek of wij niet vloekten, of ergens over logen, of naar rockmuziek luisterden, of iets seksueels deden voor het huwelijk. God keek of wij wel altijd opgewekt waren, nooit alcohol dronken of chagrijnig waren. Dan zouden wij Gods gunst verdienen…”. En met de nodige humor: “… ik heb het nooit voor elkaar gekregen om mijn leven zo vorm te geven dat het ook maar in de búúrt kwam van hoe die jeugdleider zei dat het eruit zou moeten zien…”. Ergens anders zegt ze: “… Ik heb nooit begrepen hoe het christendom ooit zo tam en keurig heeft kunnen worden, gezien haar oorsprong bij dronkaards, prostituees en tollenaars…”.
De eeuwige wederkeer
Christelijke interpreteerders veranderden het kerstverhaal over de magiërs - die Jezus kwamen aanbidden - in drie koningen, omdat sterrenwichelarij nogal riekt naar duivelskunsten, schrijft Nadia. F. de Graaff wijst er eveneens op dat het wel degelijk om magiërs ging en dat God ook wel degelijk zijn geheimen in de sterren heeft gelegd, die de sterrenkijkers in oude tijden wel degelijk doorgrondden, al moest Israël, zijn volk, zich daar verre van houden, want zij hadden immers Hém. Ik heb er altijd overheen gelezen, maar in Deuteronomium 4 vers 19 staat inderdaad letterlijk: “… En als u omhoog kijkt en de zon, de maan en de sterren ziet, al die lichten aan de hemel, laat u er dan niet toe verleiden daarvoor neer te knielen en te vereren wat de HEER, uw God, voor de andere volken heeft bestemd…”. De magiërs uit het Oosten waren volgens F. de Graaff waarschijnlijk Perzen. Aanhangers van de godsdienst van Zarathustra of Zoroaster. Abulfaragius (1226-1286), een Arabisch-christelijke geschiedschrijver, zegt dat Zarathustra een leerling was van de profeet Daniël, die aan het hof van Nebukadnezar resideerde. De astronomen van Perzië hadden voorspeld dat als er een nieuwe ster zou verschijnen, dit de geboorte van een geheimzinnig kind zou aanduiden, dat aanbeden moest worden. Een protestante geestelijke, E.W. Bullinger (1837 – 1913) heeft er zelfs een intrigerend boek over geschreven: “Het getuigenis van de sterren”. Bijzonder indrukwekkend vertelt Nadia hoe in de kersttijd van 2012 een school shooting plaatsvond. Zesentwintig basisschoolkinderen en leraren werden neergemaaid door een twintigjarige dader die ook omkwam. Nadia verbindt dit verhaal met de kindermoord van Herodus. Overal en altijd weer vinden deze vreselijke gebeurtenissen plaats. De Holocaust, IS, Boko Haram. Vijftig jaar geleden heeft F. de Graaff daar ook over gepreekt en deze gebeurtenis (maar liefst) gelinkt aan Nietzche’s ‘eeuwige wederkeer’. Toch heeft de duisternis het licht van Christus niet overwonnen.
Demonen
Aan de hand van het verhaal over de bezetene, waar Jezus boze geesten uitdrijft die vervolgens in een kudde varkens trekken (ze plegen massaal zelfmoord door zich van een steile helling in zee te storten), zegt Nadia dat ze eerlijk waar niet weet wat ze van demonen moet denken. Verklaarden de mensen uit Bijbelse tijden zaken die ze niet konden duiden, zoals epilepsie of geestesziektes, als bezetenheid? Heeft onze moderne wereld de echte demonie van weleer uitgebannen? Zijn het de schaduwzijden van onze eigen zielen? Of zijn er wel degelijk demonen, al gebruiken we daar tegenwoordig wetenschappelijke dan wel medische termen voor? “… Wat ik wel weet is dat veel van mijn gemeenteleden, net als ikzelf, lijden aan verslavingen, dwangneuroses en depressies. Ik weet dat er soms dingen zijn die ons in hun greep nemen en ons dingen laten doen of ons laten denken dat we van dingen (voorwerpen, middelen, mensen, etc.) houden die in werkelijkheid heel destructief zijn. Dus als dat het is wat het betekent om een demon te hebben, dan is bezetenheid niet zozeer een anachronisme als wel een epidemie…”. Ze vertelt hoe haar eigen depressie als een sterke aanwezigheid voelde. Ze geeft haar zelfs een naam: Frances. “… Ze is nogal een junkie, die Frances, maar het bleek dat er een bepaalde drug was waar ze niet van hield. Die drug heet Wellbutrin. Twee weken nadat mijn therapeute dit medicijn voorschreef, was de bitch vertrokken…”. Niet voor altijd, maar ze kan er nu beter mee omgaan. Ze zegt hoe frappant het is dat niet de religieuze autoriteiten en de discipelen, maar juist de demonen het beste weten wie Jezus is. “… Dat is precies de reden waarom onze demonen ons verre proberen te houden van mensen die ons eraan helpen herinneren hoe geliefd we zijn…”. God is liefde, en liefde vernietigt het kwaad. “… ik denk niet dat demonen iets zijn waar onze menselijke rede de vinger op kan leggen. Of een vraagstuk dat menselijk geloof kan oplossen. Ik weet wel dat demonen, of het nou verslavingen of daadwerkelijke kwade geesten zijn, niet zijn wat Jezus voor ons wil…”. Toen ik las over een prachtig tienjarig (!) meisje dat zich vanwege een bijna als satanisch te duiden tiktokspelletje (!) per ongeluk heeft gewurgd met de riem van haar vader, bedacht ik dat het fijn is dat de zaken die je ondanks al je intelligentie en levenservaring met geen mogelijkheid rond krijgt, altijd nog op demonie kunt gooien. Anders zou je er knettergek van worden, toch? In een column in het ND van 14 juli 2018 vraagt hoogleraar ethiek en spiritualiteit aan de Theologische Universiteit in Kampen Ad de Bruijne zich af of kunstmatige intelligentie ooit gemanipuleerd kan worden door demonen. Kom op professor, dacht ik toen, we leven niet meer in de middeleeuwen. Inmiddels ga ik er bijna in geloven.
Stille flashmob
In de kerk van Nadia nemen liturgie en rituelen een grote plaats in. Ik vind dat ontzettend mooi omdat het je ego overstijgt. “… Het was 2013 en we hadden sinds het allereerste begin de gewoonte om op Goede Vrijdag na de liturgie samen te komen op een plek in onze stad waar een brute daad van geweld was verricht…”. In het donker sjouwen ze met een kruis onder begeleiding van uitzinnig hondengeblaf naar een huis waar een drieëntwintig jarige moeder haar drie kleine kinderen en zichzelf van het leven beroofde: “… we leken op een langzame, stille flashmob…”. Daar zingen ze het Trisagion (het ‘drie maal heilig’ uit de oosters-orthodoxe traditie) – ‘Heilig God, Heilige Sterkte, Heilige Onsterfelijke, ontferm U over ons’. “… En plotseling, alsof het zo bedoeld was, stopten de honden met blaffen. Alsof ook hun blaffen het smeken naar Gods ontferming was geweest, en ze nu dankbaar waren dat wij het een paar minuten van hen overnamen…”. Over zonde en straf: “… eerlijk gezegd word ik meer gekweld door de geheimen die me van binnen verteren, dan dat ik me druk maak over hoe boos God wel niet op mij is. Ik word meer achtervolgd door de pijn die ik anderen en mezelf heb aangedaan in mijn woorden en daden, dan dat ik me zorgen maak over de straf die God me hiervoor zal geven. Want uiteindelijk worden we meer gestraft dóór onze zonden dan vóór onze zonden…”.
Een doop van neurochemicaliën
Pas flink naar het einde toe begint Nadia wat meer te vertellen over haar jeugd. Ze vraagt zich af waarom er niet wat meer coolere types naar haar kerk komen. Als predikanten degenen aantrekken die zijn zoals zijzelf, wat doet het stelletje losers dan voor haar neus? Dan begint ze uit te leggen dat ze tussen haar twaalfde en zestiende aan een auto-immuunziekte leed, waardoor haar ogen zo uitpuilden dat ze haar oogleden niet meer op elkaar kreeg. En dat in de meest kwetsbare periode van haar leven waarin je vooral wilt zijn zoals iedereen om je heen (en ik maar zeuren over dat ik van de kerk in een rokje moest lopen, terwijl iedereen in hippe strakke spijkerbroeken rond hoste, ik zag er wel leuk uit en ik zat nooit om vriendjes verlegen). De waarheid is: “… Mijn ‘coole’ helft was nooit wat de mensen die gebleven zijn heeft aangetrokken. Het was het kind met de uitpuilende ogen zonder vrienden dat hen binnenhaalde. Het meisje dat op de middelbare school altijd in haar eentje lunchte. De ik die zich elke dag weer moest wapenen tegen een meedogenloos spervuur van beledigingen – het pijnlijk dunne meisje dat leerde haar wonden te verbinden en verbergen met woede, cynisme en scheldwoorden. Ik had al die tijd mensen als ik aangetrokken. Ik was gewoon te arrogant, te defensief, om dat toe te geven…”. Ze heeft het over een advocate die min of meer haar leven heeft gered door haar een kamer in haar huis aan te bieden: “… Ik was helemaal naar de klote en probeerde af te kicken…”. En nog steeds schrijft ze dingen als: “… Ik kookte van woede. Dat betekent meestal dat ik kook van angst…”. Toch heeft ze de middelbare leeftijd weten te bereiken en is ze de verstrooide vrouw geworden die we allemaal op die leeftijd af en toe zijn: “… Zo lijkt het vaak te gaan, dat de dingen die ik vergeten ben zich allemaal tegelijkertijd aan me openbaren. Alsof mijn autosleutels, het terugbellen van die ene persoon, de verjaardag van mijn vader en de naam van mijn kapper zich allemaal ophouden in hetzelfde donkere hoekje van mijn hersenen, waar ze lol trappen en sigaretten roken, totdat ze besluiten dat het tijd is om voor de dag te komen…”. En ze weet intuïtief wat volgens onderzoek inderdaad het beste hulpmiddel is voor ouder wordende vrouwen om depressies, onevenwichtigheid en labiliteit te lijf te gaan: “… Terwijl ik de kleine baby in mijn armen hield, voelde ik hoe mijn hersenen onmiddellijk volstroomden met oxytocine. Alsof het een doop van neurochemicaliën was die voor mij deed wat therapie en zelfs gebed niet konden bereiken…”. En even verder: “… alle gifstoffen in mijn lichaam werden uitgedreven. Misschien wel in de richting van een stelletje suïcidale zwijnen, ergens in Colorado. Wie zal het zeggen…”. In schoonheid is God, zegt Nadia. Alle schoonheid is lichtglans uit het paradijs, stelt F. de Graaff.
Uitgave: Kok – 2018, vertaling Daan Savert, 224 blz., ISBN 978 904 352 974 7, € 20,-
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten