Menu

woensdag 11 juni 2025

De hoofdstad – Robert Menasse


Rond 2010 streek de Oostenrijkse auteur Robert Menasse (Wenen, 1954) een tijdlang in Brussel neer om een schitterende roman te schrijven waarin de Europese Commissie, het uitvoerend orgaan van de Europese Unie, centraal staat: “De hoofdstad” (2017). Pas door het nawoord van vertaler Paul Beers, achterin het boek, kwam ik er tot mijn verbazing achter dat Menasse een rigoureus pleitbezorger van de Europese eenwording is en droomt van de afschaffing van de natiestaat. Daar merk je niets van in het verrassend spannende verhaal waarin hij vernuftig en ironisch de draak steekt met de ratrace van politieke carrièretijgers richting de eeuwige roem (zoals zij menen). Alles moet wijken. Men gaat letterlijk over lijken. Ik geloof helemaal niet zo in Menasse’s utopische idealen: zie alleen al hoe de open grenzen gelegenheid geven overal goedkope arbeidskrachten vandaan te halen die ons ‘rotwerk’ moeten opknappen, wat je toch nauwelijks iets anders als ‘moderne slavernij’ kunt noemen. Ons land heeft onderhand iets van een vastdraaiende centrifuge, met dank aan Brussel. Ik zie op dit moment vooral ‘versplintering’ en ‘ontwrichting’ ontstaan. Doorgevoerde centralisatie lijkt met name wind in de zeilen van populisten te blazen. De Brusselse burelen doen me eerder aan het kasteel van Kafka denken dan aan de Gouw van Tolkien. Mensen voelen zich in de kou staan. Vervreemd. Onveilig. Letterlijk: ‘ontheemd’. Je denkt toch niet dat Oekraïne zich doodvecht om zichzelf vervolgens op te heffen ten faveure van een Europese superstaat? Idealen hebben altijd een zwarte kantIs er geen ‘gulden middenweg’? Geen ‘menselijke maat’? Geen en/en in plaats van of/of? Daarbij: een gewaarschuwd mens telt voor twee. De ‘Torenbouw van Babel’ lukte al niet. Het Romeinse Rijk ging ten onder. Napoleon heeft het geprobeerd. Hitler ook, op zijn manier (paradoxaal genoeg). Om het over Trump maar niet te hebben. Toch snap ik Menasse wel. In 2002 verscheen zijn roman “De verdrijving uit de hel”, over de vlucht van Menasse’s verre voorouder Menasseh ben Israel voor de Portugese inquisitie naar vrijstad Amsterdam, begin 1600. Dit verhaal wordt vervlochten met de geschiedenis van een twintigste-eeuwse nazaat uit een familie die heeft geleden onder het naziregime. Volgens Menasse leidt nationalisme tot racisme, racisme tot oorlog, en oorlog tot Auschwitz: ‘nie wieder’ – weet-je-wel. Ondertussen is het 2025 en lijkt het in de Europese Unie alleen nog maar om ‘oorlog en geruchten van oorlog’ te draaien: ‘de Russen komen’. Het kan verkeren. Wat is wijsheid?

 

Als je iets onbegrijpelijks meemaakt – hoe vrolijk is dan het leven

Waar ik eveneens te laat achter kwam: achterin het boek (in plaats van voorin) staat een lijst van hoofdpersonen, wat heel handig is, omdat er zoveel figuren voorbij komen dat het op den duur voor je ogen gaat draaien. Menasse begint ook in de proloog met een grappige kleine voorstelronde, door een varken door het centrum van Brussel te laten rennen waar allerlei mensen zich een hoedje van schrikken. David de Vries, die voor het laatst door het raam van zijn onttakelde woning kijkt omdat hij op het punt staat naar een bejaardentehuis te verkassen. Karl-Uwe Frigge, die naar voren wordt geworpen als de taxi waar hij in zit een noodstop moet maken voor het beest. Fenia Xenepolou die op haar afspraak wacht in een restaurant en zich ergert aan de kelner die ‘als een lastige wesp om haar heen zoemt’, tot hij stomverbaasd uitroept: ‘Een varken!’. Gouda Mustafa, die er bijna tegenop botst en in paniek zijn evenwicht verliest: is hij aangeraakt door het onreine dier? Professor Alois Erhart die hem helpt op te staan. Ryszard Oświecki, een duister figuur die met zijn capuchon over zijn hoofd gehaast door de stad loopt, tot het beest zijn weg verspert: “… het had iets belachelijks en bedreigends. Het was volkomen raadselachtig: waar kwam dit varken vandaan, hoe kon het daar staan?...”.  De toeristen lachen: hoort het bij de plaatselijke folklore? Is dit een of ander lokaal fenomeen? “… Als je iets onbegrijpelijks meemaakt waar je ook niet verwacht alles te begrijpen – hoe vrolijk is dan het leven…” (zie John Fowles in mijn vorige blog: mysterie geeft energie).

 

Ondertussen

Terwijl Martin Susman, die zelf niet snapt hoe hij als zoon van een varkensboer in de Europese politiek is beland, kijkt naar twee drollen mosterd (zoet en scherp, hij kan niet kiezen), “… Het staren naar mosterd op een bord, terwijl in de pan een worst verbrandt, is in de vakliteratuur nog nooit als ondubbelzinnig en typerend symptoom van een depressie beschreven – toch kunnen we het als zodanig interpreteren…”, klinkt er een schot. Ondertussen zit monnik/moordenaar Ryszard Oświecki, werkzaam voor de geheime dienst, te bidden in een kerk. Zijn bijnaam: Matek, koosnaam voor Mateusz, naar ‘Mattheus de tollenaar’, de nieuwe naam die hij als pupil op een Pools seminarie heeft gekregen: “… Als Mateusz vervulde hij zijn missie, als Matek werd hij gezocht, als Ryszard glipte hij door de mazen…”. Terwijl hij de kerk uitloopt, hoort hij de sirenes en ziet hij de roterende zwaailichten: “… Eigenlijk benijdde Mateusz Oświecki zijn slachtoffers. Zij hadden het achter de rug…”. Ondertussen wordt emeritus hoogleraar Alois Erhart tegengehouden bij zijn hotel: “… Moordbrigade. Een man was in een kamer van dit hotel doodgeschoten…”. Erhart filosofeert over de ziel als ‘zwart gat’ Het doet me denken aan Jorge Luis Borges die voor mij zoveel verduidelijkte aan de hand van de calvinistische Hawthorne die het hart zag als een ‘kleine, onbegrensde bol’, niet gevuld met licht maar met de donkere erfzonde waarvan de misdaad en misère op aarde de symbolen zijn. Hawthorne liet zich meeslepen door de gereformeerde doctrine van de ingeboren slechtheid van de mens. Ondertussen ontmoet Fenia Xenopoulou in een Grieks restaurant de machtige europarlementariër Kai-Uwe Frigge, die haar moet helpen haar promotie naar hoofd van het departement Cultuur ongedaan te maken, waar ze volgens eigen zeggen ‘stikt’: “… Ze ervoer deze bevordering als een stap terug, als carrièrebreuk, als een wegpromoveren…”. Ze had economie gestudeerd, ze wil terug naar Handel. Cultuur heeft geen status, is “… nog minder zinvol dan monopoly spelen…”. En Kai-Uwe Frigge? Hij denkt eigenlijk nooit na over zijn leven. Hij is ooit op de trein gestapt en bevindt zich sindsdien op de rails: “… Hij wist in zijn binnenste dat het vaak puur geluk was als je niet ontspoorde…”. Ondertussen valt het oog van politiecommissaris Brunfaut buiten op het raam van een verlaten huis. Staat daar nu een man? “… De zwarte wreker. Het fantoom. De schaduwman…”. Hij ziet eruit als een stripfiguur. “… Op alle hoeken en gaten van deze stad waren huismuren en brandgevels tot aan de dakvorsten met stripfiguren beschilderd, met kopieën en variaties van de tekeningen van Hergé of Morris, de dieren van Bonom of werk van de jongens die zich als de opvolgers van deze kunstenaars zagen. Als Brussel een open boek was, dan was het een stripboek…”.

 

Varkensoren

Martin Susman gaat uit eten met zijn broer die de zaak van wijlen hun vader heeft overgenomen en denkt dat Martin eigenhandig het hele Europese parlement naar zijn pijpen kan laten dansen. Welnu: in China vreten ze alles, ook slachtafval. Voor varkensoren en staarten zijn ze bereid de filetprijs te bepalen. Alleen onderhandelt China niet met de EU, maar met elk land afzonderlijk, en speelt ze tegen elkaar uit. Broer kan tien miljoen oren leveren. China wil er honderd miljoen. Dus gaat de koop niet door. Broer wil dat de Europese Commissie met de Chinezen gaat praten zodat de Europese landen gezamenlijk die honderd miljoen kunnen leveren. De Commissie, waar volgens hem alleen domoren en gekkies werken, heeft echter een andere agenda. Is dondeju van mening dat er in Europa te véél varkens zijn. Wil, omgekocht of afgeperst of verblind door de dierenbeschermingsmaffia en de vegetariërslobby, de varkensproductie juist reduceren: “… Ik vraag me af wie hier de varkens zijn…”. In plaats van steunmaatregelen zadelen ze de varkensboeren op met verplichtingen: ligboxen worden verboden, ventilators met diffusors zijn verplicht. En wie gaat de peperdure HDT-systemen betalen? Zeg het maar. 

 

De tentakels van de macht

De politiecommissaris vindt Brussel ’s morgens vroeg het mooist, als er nog geen toeristen zijn, “… jagend op de bevestiging van de clichés die ze in hun hoofd meebrachten, mensen die hun ogen door tablets en camera’s vervangen hadden…”. Even verder: “… In het jaar 1914, had zijn grootvader verteld, was Brussel de mooiste en rijkste stad van de wereld geweest – toen waren ze driemaal gekomen, tweemaal met laarzen en geweren, daarna met gymschoenen en fototoestellen…”. Bij de acht-uur-briefing moet hij meedelen dat ze, buiten een misplaatst varken, niets wijzer zijn geworden inzake de ‘Atlasmoord’: “… Ze hadden een mannelijk lijk, identiteit onbekend. De man had onder een valse naam in het hotel overnacht, zogenaamd een Hongaar uit Boedapest, maar zijn pas was vervalst …”. Even later wordt hij op het kantoor van zijn leidinggevende geroepen: het onderzoek wordt gestopt. De zaak is klaar. Zand er over. “.. Het was de derde keer in de laatste vijf jaar dat hij naar een plaats delict was geroepen en voor een lijk had gestaan – dat de volgende dag niet meer bestond…”. Is Brussel de plaats van het ‘jongste gericht’? De ‘opstanding van de doden’? Hij zegt dat hij het ‘niet begrijpt’. Heeft blijkbaar niet al teveel met zijn meerdere op: “… Brunfaut keek die idioot woedend aan. Zijn domme egelkapsel. Met gel bedwongen. Alsof de veel te strak geknoopte stropdas hem de haren te berge deed rijzen…”. Er zijn strikte orders van bovenaf om over de zaak te zwijgen: “… U hoort dit aan, maar het werd nooit gezegd, duidelijk?...”. Als klap op de vuurpijl wordt de politiecommissaris ook nog eens ongevraagd met verlof gestuurd. Op zijn werkkamer stelt hij vast dat er niets meer over het dossier is te vinden. Op zijn computer is alles gewist wat met de zaak te maken heeft. “… Daar trommelden zijn vingers weer op het toetsenbord, hij googelde: wat hadden de media over de moord in hotel Atlas bericht? Niets. Welk trefwoord hij ook ingaf, niets, geen resultaat. In geen enkele krant had een artikel gestaan. De moord had niet plaatsgevonden…”.

 

Duits ondergoed is het beste voor Auschwitz

Matteusz de moordenaar, zoekt op het vliegveld een verlaten gebedsruimte op. Hij wil bidden: hij heeft de verkeerde man geëxecuteerd (had hij professor Erhart moeten hebben die immers ook in hetzelfde hotel logeert?). Hij weet niet dat hij in een vliegtuig met Martin Susman zit, die een dienstreis naar Auschwitz maakt om de jaarlijkse herdenking mee te maken. Sarcastisch beschrijft Menasse hoe iemand van het welkomstcomité Martin heeft geadviseerd degelijk Duits ondergoed te kopen omdat het venijnig koud kan zijn in Polen: “… Duits ondergoed is het beste voor Auschwitz…”. Op de plaats van bestemming: “… Hij was bang geweest voor deze reis, had zich alleen tegen zijn zin, met grote weerstand, op het bezoeken van de gedenkplaats en het museum voorbereid, uit angst voor de schok het onbeschrijflijke te zien. Maar er een museum van maken doodt de dood, en het herkennen verhindert de schok van het zien. De drankautomaten waar de toeristen in het kamp voor tien zloty warme dranken of chocoladerepen konden kopen, hadden hem meer geschockeerd dan de al zo vaak op foto’s of in documentaires geziene bergen haar, schoenen of brillen…”. Alles komt op Martin over als een groteske parodie. De automatenfirma heet ‘Enjoy’. Als hij in de kampstraat voor de ruïnes van het crematorium een sigaret opsteekt, staat er ineens iemand in uniform voor hem die zegt: ‘No smoking in Auschwitz’. De achterkant van zijn bezoekersbadge heeft als tekst: ‘Verliest u deze Card niet. In geval van verlies hebt u geen recht in het kamp te verblijven’.

 

Verliefd op zichzelf

Een prachtig fragment gaat over Fenia Xenopoulou die als doodarme student uit Cyprus wist op te klimmen naar de macht, door onder andere te trouwen met een vijftien jaar oudere advocaat (“… zo trots als haar ouders waren…”). De glans van haar huwelijk verbleekte al snel: “… Als ze zich aan Schat overgaf in de whirlpool van zijn woning, voelde ze ondraaglijk duidelijk hoe leeg het allemaal was; hij was te trots op zijn whirlpool, hij genoot niet van de luxe waartoe hij het gebracht had, maar van het gevoel daar indruk mee te maken, hij genoot van de symbolen van een bevoorrecht leven, maar niet van het leven zelf, hij was verrukt dat hij, hij deze mooie jonge vrouw kon bezitten, hij was verliefd op zichzelf, maar zij had algauw het gevoel inwisselbaar te zijn, hij meende ‘liefde te bedrijven’ – een formulering die ze zotter vond dan welke ordinaire uitdrukking ook – maar bedreef alleen maar eigenliefde. Ze kwam via hem in andere kringen, en daar zag ze dat hij niet de grote meneer was die hij in de ‘Spilia’ had geleken, maar een nerveuze burgerman die slijmerig met de werkelijk rijken aanpapte, in wezen een minder soort advocaat, die met de stinkende vissen die hij aan land trok goed genoeg verdiende om te denken dat hij al in het voorportaal van geld en macht zat. Toen Fenia zich terugtrok en steeds consequenter haar eigen weg ging, meende Schat plotseling toch van haar te houden. Hij toonde dat door emotioneel naar voren gebrachte verwijten, door een neurotische verlatingsangst die hij voor een bewijs van liefde hield, door een gevoelsstorm die zo heftig was dat je hem met moordlust kon verwisselen. Bijzonder schandalig vond Fenia dat hij dankbaarheid van haar eiste. Dat was toch krankjorum: dankbaarheid van anderen eisen nadat je jezelf bevredigd had!...”. Zie mijn vorige blog waarin John Fowles de opkomst van het ‘auto-erotische’ persoonlijkheidstype voorspelde dat de moedertiet maar niet ontgroeit.

 

Fantoomvarken

Binnen de kortste keren wordt het fantoomvarken een mediaster. ‘Metro’ en ‘De Morgen’ schrijven er over. Op een plattegrond wordt met vlaggetjes gemarkeerd waar en wanneer het dier door ooggetuigen is gezien. Een deskundige berekent de onmogelijkheid van een varken dat in vliegende vaart  dergelijke afstanden aflegt, dus zijn er twee opties: of het gaat om een broodje-aap-verhaal of om een ‘horde varkens’. En wat doet de politie?

 

Verbinding

Fenia Xenopoulou pakt haar kans als er een ‘sexy’ jubileumfeest op touw moet worden gezet vanwege het vijftigjarige bestaan van de Europese Commissie. Dit is natúúrlijk een varkentje dat gewassen moet worden door het muurbloempje van de Europese Commissie, de afdeling Cultuur, en dé gelegenheid om zichzelf op de kaart te zetten. Vervolgens legt ze de opdracht op het bordje van haar ondergeschikten, waaronder grijze muis Martin Susman in zijn verkreukelde outfit: “… glimlachend priemde ze blikken in zijn pak als naalden in een voodoopop…”. Kom er maar in, jongens! Martin Susman heeft na zijn reis een briljant idee. De Commissie is niet internationaal, maar supranatinaal. Staat boven de naties. Het gaat om wat de burgers verbindt, niet om wat hen scheidt. Welnu: “… Niets in de geschiedenis heeft de verschillende identiteiten, mentaliteiten en culturen in Europa, de religies, de verschillende rassen en vroeger vijandelijke wereldbeschouwingen zo verbonden, niets heeft een zo fundamentele gemeenschappelijkheid van alle mensen tot stand gebracht als de ervaring van Auschwitz…”. Het doet me denken aan een theoloog die het ooit had over de ‘Auschwitz-religie’. Sinds het christendom had afgedaan was het ijkpunt voor ‘goed en kwaad’ de Tweede Wereldoorlog geworden: “… Deze ervaring, en de eensgezindheid dat een dergelijke misdaad zich nooit meer mag herhalen, heeft het project van de eenmaking van Europa pas mogelijk gemaakt…”. Misschien moeten ze de kampoverlevenden, of tenminste één kampoverlevende, want er zijn er vast niet zoveel meer, tot spil van het feest maken. Een en ander zou het slechte imago van de Commissie, die louter lijkt te bestaan uit haar economische politiek die door steeds meer mensen wordt afgewezen, kunnen opkrikken. IJverig gaat men op zoek naar overlevenden. Tenslotte vinden ze iemand net naast de deur: David de Vriend.

 

Shitstorm

“… Wij zijn moordenaars…”, aldus een Eurobons van communicatie tegen de politiechef, wat hij bewijst met de verontrustend stijgende zelfmoordstatistieken na het bezuinigingsbeleid voor Griekenland, Ierland, Portugal en Spanje. Wat hij geacht wordt te doen is het beter functioneren van alle afdelingen te waarborgen, “… bijvoorbeeld door ter besparing van het nagelknippen nu alle vingers te amputeren…”. Hij trekt het niet meer. Een nieuwe shitstorm trekt door de sociale media. Geruchten duiken op dat de Commissie, omgekocht door lobbyisten van de grote farmacieconcerns, een verbod op homeopathie van zins is. Grote koppen verschijnen op de voorpagina van kranten: “… Brusselse beambte doorgeslagen?...”. Hoe de lastercampagne te stoppen? Verder lopen er ook nog twee jonge heren rond van de Task Force Ukraine die ‘de Salamanders’ worden genoemd. Ze worden geacht de hulpprogramma’s voor Oekraïne te ontwikkelen om de democratische beweging na de Maidanrevolutie te ondersteunen. Dat is precies waar de hele oorlog van nu om draait: ze zullen het wel druk hebben inmiddels.

 

Het Vaticaan

De politiecommissaris die op non-actief is gesteld, wil nu wel eens het fijne van de zaak weten en vraagt een geniale informaticus het computernetwerk op zijn werk te hacken. Alle lijnen leiden naar een aartsbisdom in Posen, het oudste rooms-katholieke diocees van Polen: “… Daar komt informatie van verschillende geheime diensten samen, maar in veel grotere mate gaat van daaruit informatie naar de NATO en samenwerkende geheime diensten…”. Wat heeft de katholieke kerk met de NATO van doen? De informaticus komt er achter dat het Vaticaan samenwerkt met de westerse geheime diensten: “… wie heeft er in elk gat een agent zitten? Het Vaticaan. Waarom? In elk gat zit een priester. Wie hoort in elke uithoek de geheimste geheimen? De priester, niet in de laatste plaats via de biecht…”. De Kerk zou er een doodseskader op na houden die vermeende terroristen of zogeheten haatpredikers neerknalt, en zo het werk van de geheime diensten opknapt die belemmerd worden door de rechtspraak. Op hun beurt steunen de geheime diensten de Kerk weer, door het betreffende geval aansluitend in rook te laten opgaan. De politiecommissaris gelooft er allemaal geen zak van.

 

Kill the project

Fenia Xenopoulou mag haar idee over de jubileumviering aan de hoogste baas uitleggen, die direct onderkent dat het een idioot plan is, maar haar vrolijk aan het lijntje houdt. Ondertussen dropt hij hier en daar het een en ander. Hij weet precies hoe de hazen lopen. De dag daarop belt de Hongaarse minister van Buitenlandse Zaken al met de Oostenrijkse minister van Buitenlandse Zaken om hem te informeren over het feit dat “… de Commissie onder het voorwendsel van een jubileumfeest een proces in gang wil zetten dat tot afschaffing van de Europese naties moest leiden…”. Polen wijst er op dat het vernietigingskamp Auschwitz een Duitse misdaad en daarom een uitsluitend Duits probleem is: “… Bondsrepubliek Duitsland werd van harte uitgenodigd het Duitse vernietigingskamp op Poolse bodem te ontmantelen en in Duitsland als museum tentoon te stellen. In elk geval zou een herinneringscultuur van misdaden die door bezettingsmachten op Poolse bodem begaan werden, niet geschikt zijn als moreel baldakijn boven een economische gemeenschap…”. Oostenrijk meldt dat het in Oostenrijk niet valt te verkopen dat een Pools kamp, waarin duizenden Oostenrijkse slachtoffers zijn gevallen, nu een motief is om de Oostenrijkse natie ter discussie te stellen. De Tsjechische republiek laat fel weten dat haar regering niet zal toelaten dat de Europese Unie een campagne plant ter zogenaamde verwerking van het verleden, waarmee Tsjechië eens te meer van de landkaart wordt geschrapt. Een soortgelijk schrijven komt van Slowakije. Italië vindt dat het feest in Rome moet worden gehouden. Vanwege het ‘Verdrag van Rome’ (de Commissie heeft haar oorsprong echter helemaal niet in het Verdrag van Rome, maar in dat van Parijs, en in haar huidige vorm in de top van Den Haag: “… Hoe kon men zoveel vergeten en toch zoveel praten!...”). Waarom de Joden, en niet de sport, oppert Polen. Misschien omdat de nationale populistische partijen vergeleken met het nationalisme van de sportbonden in de lidstaten een peulenschil zijn? Duitsland is van mening dat de focus op Auschwitz de moslims uitsluit van het project der Europese eenwording. Bovendien doen de Joden precies hetzelfde met de Palestijnen wat henzelf eerder is aangedaan (volgens mij zou ieder land met een dergelijk bezwaar kunnen komen behálve nu juist Duitsland). Een beambte vreest dat het Verenigd Koninkrijk haar vertegenwoordigers de opdracht zal geven om het project te steunen en openbaar te maken om het in eigen land te kunnen afkraken en belachelijk te maken, als verder bewijs voor de noodzaak van de brexit: 'kill the project'!

 

The Great Reset

Als de gerenommeerde emeritus hoogleraar Alois Erhart het oorspronkelijke doel van de moordenaar zou zijn geweest, wat voor vreselijks kleeft hem dan aan? Hij mag als lid van de denktank ‘New Pact for Europe’ zijn laatste lezing houden: “… Het ging om zijn terechtstelling, om het einde van zijn leven in de wereld van experts…”. Hij wast zijn jonge publiek de oren: “… U zoekt niet naar de waarheid, omdat u de mainstream voor de laatste stand van de waarheid houdt…”. Even verder: “… En ik zeg dat we haar niet per se nader komen als we ons op de tijdgeest oriënteren…”. Als een soort Klaus Schwab probeert hij zijn gehoor duidelijk te maken dat het tijd is voor een ‘Great Reset’,  “… dat we behoefte hebben aan iets volkomen nieuws, een postnationale democratie, om een wereld gestalte te kunnen geven waarin geen nationale economie meer bestaat…”. Hij bezweert zijn toehoorders geen meelopers met de status quo te zijn. Zo moeilijk is verandering niet. Ze zouden bijvoorbeeld kunnen beginnen alle nationale paspoorten door een Europese pas te vervangen. En verder moet de Europese Unie een nieuwe, geplande, ideële hoofdstad bouwen. En wel in Auschwitz, want: “… ‘Nooit meer Auschwitz’ is het fundament waarop de Europese eenwording werd opgericht…”. Eigenlijk denkt hij dus in dezelfde trant als Fenia Xenopoulou. Volgens hem zit er urgentie achter. Momenteel is er een generatie aan de macht “… die zich althans nog verplicht voelde zachtjes waarschuwend dit ‘Nooit meer’ uit te spreken. Maar daarna? Als de laatste mens gestorven zal zijn die kan getuigen vanuit welke afgrond Europa zichzelf opnieuw moest uitvinden – dan was Auschwitz voor de levenden even ver weggezonken als de Punische oorlogen…”. Het is wel ér-rug kras om de oude professor vanwege zijn wilde ideeën uit de weg te willen ruimen. Lees ik er dus teveel in? Op het eind van het boek ontploft er een bom in een metrostation waarbij uitgerekend kampoverlever David de Vriend omkomt. Had Matteusz de moordenaar deze terroristische aanslag moeten voorkomen?

 

Uitgave: De Arbeiderspers – 2018, vertaling Paul Beers, 432 blz., ISBN  978 902 952 367 7, 28,99

Rechtsreeks bestellen bij bol: klik hier

woensdag 4 juni 2025

De magiër – John Fowles

 

 

Marcel Möring in “RomanReuzen over “The Magus” uit 1965 van de Britse schrijver John Fowles (1926 – 2005): “… Een mysterieuze, erotische roman. Een psychologische thriller. Een grensverleggend verhaal over vrijheid, liefde en god. Een duizelingwekkende dynamo. Een knaller, magnifiek in ambitie, verrukkelijk in zijn uitvoering. Een opwindende race door het labyrint van de ziel. Een moderne romance. Een spookverhaal dat de rillingen over je rug doet lopen. Een filosofisch experiment. Een boek waarin mythologie, horror en Shakespeare samenvloeien…”. Een andere recensent: “… misschien wel de eerlijkste literaire schepping ooit over de strijd die een jonge man levert om het complexe web van de menselijke geest bloot te leggen…”. Een béétje lezer kan zoiets toch niet laten liggen?! Zoals Möring in zijn eigen 'dierbaarste' roman "Eden" (dat ik eerder besprak) teruggrijpt op Bijbelverhalen (in zijn jeugd verdiepte hij zich al met graagte in het Oude Testament), zo baseert John Fowles zich op filosofie.

 

Moraalridders zonder moraal

Omdat mijn exemplaar 560 bladzijden dik is (ik vond het een week geleden in de weggeefkast van de Jumbo, echt waar), citeer ik Möring nog even verder, dan hoef ik heel veel niet uit te leggen. De protagonist, Nicholas Urfe, een vrouwenhatende en tegelijkertijd seksverslaafde Oxford-academicus is geen erg verheffend figuur: “… ‘Hij komt al op de eerste pagina’s naar voren als een richting- en doelloos type, net van de universiteit en zoals veel jonge mannen nogal oneerlijk, iemand met een masker (…) Het is allemaal manipuleren, mensen aan het lijntje houden. Niet vanuit een slechte inborst; eerder omdat hij zichzelf niet kent, mensen niet kent.’ Urfe reist naar Phraxos, een afgelegen Grieks eiland, om daar te gaan werken als leraar Engels – en om te ontsnappen aan zijn relatie met Alison, een Australische vriendin van wie hij vervreemd is geraakt. Op Phraxos raakt hij in de ban van een lokale miljonair. Die verleidt hem tot een dodelijk spel – in de woorden van Möring ‘een schimmenspel in een spiegelwereld’. Zelfs dan ziet Urfe nog niet onder ogen hoe dubieus zijn manier van leven is. ‘Hij blijft zich bijna tot zijn laatste snik verzetten tegen zelfinzicht.’…” (zie de 'deugmensen' van nu, zou ik zeggen). Het boek cirkelt om de vraag wat een goed mens is en hoe je dat in de praktijk kunt proberen te zijn. Met de nadruk op proberen: “… Zoeken en niet vinden. Beseffen dat verlossing, bevrijding, geluk, liefde, niet meer dan een streven zijn – dat delen de worstelende personages in de romans van John Fowles en Möring…”.

 

Goedkoper dan centrale verwarming

Al direct deelt Nicholas mee dat hij ‘twee levens’ leidt. Als zijn ouders verongelukken tijdens een vliegtuigcrash is hij na de eerste schok eigenlijk wel blij dat ze zich niet meer met zijn ‘werkelijke ik’ kunnen bemoeien. Hij meet zich een nieuwe rol  en een nieuw masker aan door zich met een clubje bekakte aanstellers op te houden die zogenaamd een ‘existentialistisch’ studentenleven leiden. Na het halen van zijn examens: “… Voortreffelijk toegerust om te mislukken trok ik de wereld in…”. Hij geeft een tijdje les op een suffe kostschool, beseft dat hij niet zijn hele leven ‘door een dergelijke Sahara wil trekken’, en neemt ontslag. Hij kan niets beters vinden dan een ander docentenbaantje, maar tenminste wel op een eiland in het buitenland. Terwijl hij aan het solliciteren is, loopt hij op een feestje van zijn onderbuurvrouw de vrijgevochten Alison tegen het lijf, die over is komen waaien uit Australië. Binnen no time belandt ze in zijn bed (ze is inmiddels zo ongeveer nummer twaalf). Vervolgens trekt ze bij hem in. Hij is doodsbang dat hij verliefd op haar wordt: “… In onze tijd is niet sex de slang in het paradijs, maar liefde…”. Ze vermoedt dat hij haar een boerentrien vindt (“… Was je soms bang dat mijn broek ineens zou afzakken of zoiets?...”) en daar heeft ze alle reden toe. Een voormalige studiegenoot: “… ‘Aardig meisje, beste kerel.’ ‘Och…’ ik haalde mijn schouders op. ‘Je weet het wel.’ ‘Bijzonder aantrekkelijk.’ ‘Goedkoper dan centrale verwarming.’…”. Alison, die heel goed beseft wat de konsekwenties zijn van haar liederlijke gedrag (wat ze nodig heeft, steelt ze bijvoorbeeld), na een avondje uit: “… Die film gaf me het gevoel dat ik bij alles heb. Dat het allemaal geen zin heeft. Je probeert steeds maar weer om gelukkig te zijn en dan gebeurt er opeens iets en alles is weg. Het komt omdat we niet geloven in een leven na de dood…”. Niet kúnnen geloven in een leven na de dood, verbetert Nicholas haar: “… We hebben tenminste een hoop nutteloze illusies overboord gegooid…”. Alison: “…Wat zijn we toch knap…”.

 

Pas op voor de wachtkamer

Nicholas’ opluchting is groot als hij zonder al teveel drama naar Griekenland kan vertrekken. Daarvoor probeert hij nog wat inlichtingen in te winnen bij zijn voorganger, waar hij niet veel wijzer van wordt, maar die hem wel ten langen leste de tip geeft op te passen voor ‘de wachtkamer’: “… Wachtkamer, wachtkamer, wachtkamer, de hele avond spookte dat door mijn hoofd…”. De laatste dag dat ze samen zijn, kijkt Nicholas uit hun flat zijn vriendin na (ze doet een stewardess-opleiding). Ze draait zich niet één keer om. Met het gevoel aan haar ontglipt te zijn, begeeft hij zich neuriënd naar het vliegveld. Aan het eind van het boek zal hij er achter komen dat Alison, eenmaal uit het zicht, terug is gegaan om hem te schaduwen.

 

Een ego dat krijst als een gestrikte haas

Griekenland overvalt Nicholas met zijn onverklaarbare ‘sinister-fascinerend, Circe-achtig’ sfeer (zie Madeline Miller). Jawel. Het eiland, “… drijvend onder Venus als een majestueuze zwarte walvis in een amathysten avondzee…”, beneemt hem de adem. Voor negen tiende is het onbewoond en onontgonnen: niets dan bos, baaitjes, stilte, zee. Buiten de Lord Byronschool, een hotel en een dorpje een waar ‘pijnboomoerwoud’. “… Angst had dit eiland nooit aangetast. Als er iets rondwaarde, waren het nimfen, geen monsters…”. Al gauw ondergaat hij zijn werk wederom als een vrijwillig maar ongelooflijk saai strafkamp en zichzelf verbannen uit de hedendaagse werkelijkheid. Hij komt tot het inzicht dat hij zelfs niet de getalenteerde dichter is waarvoor hij zich houdt: “… De waarheid viel op me als een verpletterende lawine…”. Hij kan zijn Robinson Crusoë--isolatie totaal niet aan: zijn aan zichzelf overgeleverde ego ‘krijst als een gestrikte haas’. In zijn vrije tijd trekt hij de heuvels in: “… Ik liep urenlang en ik was in de hel…”. Als hij met een collega in Athene naar de hoeren gaat, doet hij syfilis op. Hij laat zich een peperduur medicijn aansmeren. Achteraf hoort hij dat hij zich ontzettend heeft laten bedonderen. Over zijn ex: “… zij haatte het leven, ik haatte mezelf…”. Het dieptepunt is wel bereikt als hij zich met het jachtgeweer van de portier van het leven tracht te beroven, maar ook daar is hij uiteindelijk te laf voor: “… Ik wist dat ik me nooit  van kant zou maken, ik wist dat ik altijd met mezelf zou willen blijven leven, hoe hol ik ook werd, hoe verziekt ook…”. En “… toen begonnen de mysteriën…”.

 

De kluizenaar

Het verhaal dat volgt, lijkt op een mix van Donna Tart, “De Da Vinci Code” en de serie “Lost”, en dat alles op zeldzaam multi-interpretabel literair niveau. Die zondag ziet Nicolas op een strandje een handdoek, een boek en een paar zwemvliezen liggen. Hij valt in slaap. Als hij wakker wordt, is alles foetsie. Tussen de bomen ontdekt hij de miljonairsvilla van Conchis, een kluizenaar waar hij al eerder van heeft gehoord. Een bel verscheurt de oorverdovende stilte (voor een Engelse tea?). Hij klimt langs een paadje omhoog en ontdekt een verroest bordje aan een boom met de tekst: SALLE D’ATTENDE. De wachtkamer: “… Het zag eruit of het jaren geleden uit een of ander Frans station was gestolen; een oude studentengrap zeker…”. Een gewaarschuwd mens telt voor twee, zou je denken. Bij het huis is niets en niemand te zien. De zaterdag daarop klimt Nicholas weer naar de villa en staat de kluizenaar plotseling voor zijn neus. Met zijn kale kop en starende, fanatieke oogjes doet Conchis nog het meest aan een kloon van Picasso denken. Nicholas schijnt te zijn verwacht en wordt een kopje thee aangeboden. Een oude, in het zwart geklede, zwijgzame huishoudster bedient hen: Maria. Zonder omwegen verbiedt de kluizenaar hem vragen te stellen. Tussendoor wordt hij getrakteerd op een stukje klavecimbel: Cocnchis blijkt een verdienstelijk musicus en kunstverzamelaar. Hij laat Nicholas het huis en de moestuin met een nogal shockerende bewaker zien: een bronzen beeldje met een grotesk opgerichte fallus. Conchis: “… Een Priapus. In de oudheid had elke tuin en boomgaard er een. Om de dieven te verjagen en vruchtbaarheid te brengen…”. Daarna stuurt hij Nicholas weg met het verzoek niemand te vertellen over  hun ontmoeting, vanwege “… bepaalde dingen die er in de oorlog zijn gebeurd…”, en de uitnodiging het volgende weekend weer terug te komen. Hij mag blijven logeren. Ze zullen namelijk heel wat te ‘ontdekken’ hebben, samen. Als Nicholas op de terugweg na vijftig meter omkijkt, staat Conchis er nog steeds, “… de heer van zijn domein. Ik wuifde en hij hief zijn beide armen op in een buitenissig priesterlijk gebaar, één voet wat naar voren, als voor een soort van primitieve zegening…”. Nicholas: ”… Er hingen dubbelzinnigheden in de lucht, onvoorziene dingen…”. De cliffhangers zijn niet aan te slepen.

 

Mysterium tremendum

Natuurlijk gaat Nicholas het volgende weekend terug. Zijn nieuwe leermeester is hem een raadsel. Maakt hem bang met zijn verklaring ‘mediamiek’ te zijn en zijn suggestie hem te hebben ‘uitverkoren’. De gedachte ergens voor ‘gebruikt’ te worden, bezorgt hem kippenvel, maar windt hem ook op. Mysterium tremendum et fascinans. Conchis krijgt het voor elkaar hem het gevoel te geven ‘weer te willen leven’. De kluizenaar vindt Nicholas met zijn atheïsme typisch een rationalistisch ‘kind van zijn eeuw’: “… niet geloven, weerleggen…”. Even verder : “… U bent als een egel. Wanneer dat dier zijn stekels opgezet heeft, kan het niet eten. Als je niet eet, sterf je van de honger… “. Zie wat Jonathan Haidt zegt over de ‘verdedigingsmodus’ versus de ‘ontdekkingsmodus’. We hebben ‘bezieling’ nodig. Tegelijk verzekert Conchis hem dat hij het niet over God heeft, maar over ‘wetenschap’.  Vandaar dat hij al zijn romans heeft verbrandt: fictie is onzin, de romankunst is dood. Als ze die avond in het donker op het terras zitten, hoort Nicholas tot zijn verbazing snelle voetstappen op het grind wegsterven.

 

De ikheid 

De kluizenaar begint te vertellen hoe hij op zijn zestiende Lily heeft ontmoet: zijn grote liefde. “… Natuurlijk zochten wij jongemannen in die dagen niet zozeer het lichaam als wel de ziel…”. Onder haar invloed meldde hij zich voor het leger: “… Daar werd ik twee mensen – een die toekeek en een die zijn best deed te vergeten dat de ander toekeek…”. Hij vocht mee in de Eerste Wereldoorlog, kwam midden in de waanzin van het slagveld terecht: “… Als er een hel is, dan is het dat…”. In één minuut kreeg hij een beknopt overzicht van ‘de hele slagerswinkel van de oorlog’ : “… Onze verliezen bestonden uit een dertienduizend gesneuvelden – dertienduizend zetels van de geest, herinneringen, liefdes, gevoelens, werelden, heelals – want de menselijke geest is meer heelal dan het heelal zelf – en dat alles voor een paar honderd meter nutteloze modder…”. Conchis: “… Je leest dat dergelijke taferelen in de onervaren soldaat slechts een waanzinnige begeerte opwekken om op zijn beurt te moorden…”. Hij ervoer precies het tegenovergestelde: “… Het was een innige, nieuwe overtuiging. Dit kon door niets gerechtvaardigd worden…”. Conchis: “… Mijn werkelijke zelf kwam boven. Ik werd bang…”. Even verder: “… ‘De mensheid is onbelangrijk. Het is de ikheid die niet verraden mag worden.’ ‘Ik veronderstel dat je zou kunnen zeggen dat Hitler zijn ik niet verraden heeft.’ Hij draaide zich om. ‘Je hebt gelijk. Hij deed het niet. Maar miljoenen Duitsers deden het wel. Dat was de tragedie. Niet dat één man de moed had, slecht te zijn. Maar dat miljoenen niet de moed hadden, goed te zijn.’…”. Tijdens een treffen rolde hij in een kuil, hield zich dood, en wist te deserteren. Zo werd hij voor altijd een landverrader.

 

Bedrogen zintuigen

Die nacht wordt Nicholas wakker van muziek: alsof er in de verte een koor zingt (een essentieel onderdeel van het Griekse theater). Hij ruikt een afschuwelijke rioollucht. Conchis wil er de volgende morgen niets over kwijt. Terwijl de kluizenaar zich terugtrekt voor zijn siësta, gaat Nicolas onder een boom zitten om een verslag over de terechtstelling van een zeventiende-eeuwse predikant te lezen vanwege zedendelicten. Hij dommelt in. Als hij wakker wordt ziet hij aan de overkant van een ravijn twee figuren die zijn uitgedost als de dominee en zijn scharrel. Met veel moeite weet hij het dal over te steken, maar op de plek waar ze stonden, is niets te zien “… Het was of de voorvallen de bedoeling hadden alle zintuigen te bedriegen…”. Nicholas: “… Op de een of andere wijze was ik het middelpunt van de fantasieën van een merkwaardige oude man beland…”. Maar of ze wijsheid dan wel krankzinnigheid verbergen, weet hij ook niet.

 

Het uitsterven van hele soorten gevoel

Nicholas vertelt de kluizenaar over Alison, die vindt dat hij terug moet naar zijn ex: “… Ze doorziet je, zeg je, ze begrijpt je. Dat is goed…”. De kluizenaar over Lily: “… Misschien lach je. Dat we alleen maar op de grond lagen en elkaar kusten. Jullie jonge mensen kunnen tegenwoordig je lichaam uitlenen, ermee spelen, het geven zoals wij dat niet konden. Maar vergeet niet dat je hiervoor een prijs betaald hebt: de prijs van een wereld, fijnbesnaard en rijk aan mysterie. Het zijn niet slechts de diersoorten die uitsterven, maar hele soorten van gevoel…” (dat is precies wat ik soms denk dat Big Tech met ons doet: dat we autistische zombies worden). Conchis vertelt dat hij thuis loog dat hij verlof had. Toen hij zogenaamd weer naar het front vertrok, zocht hij bescherming bij de enige die hem misschien een schuilplaats zou bieden: zijn Griekse grootvader in Londen. Deze hoorde hem aan, gaf hem een ongelooflijke lel om zijn oren en liet hem onderduiken. Hij benaderde Lily nog één keer. Ze snapte niets van hem: “… Liefde is het mysterie tussen twee mensen, niet de eenheid. Wij stonden aan de twee uiterste polen van de mensheid. Lily was de mensheid gebonden aan plicht, niet in staat te kiezen, lijdend, overgeleverd aan sociale idealen. De mensheid die zowel gekruisigd was als op weg naar het kruis. En ik was vrij, ik was Petrus die drie keer zou verloochenen – vastbesloten in leven te blijven, wat het ook mocht kosten…”. Lily overleed aan tyfus. De nacht van zondag op maandag hoort Nicholas weer muziek. Dit keer van een klavecimbel begeleid door het ijle, spookachtige geluid van een blokfluit die een huivering over zijn rug doet lopen. Als hij op onderzoek uitgaat ziet hij in een kamer een jong meisje in de ‘malle kleren’ van minstens veertig jaar geleden. In een flits beseft hij dat hij zogenaamd naar Lily kijkt. De volgende ochtend loopt hij in alle vroegte terug naar de kostschool. Het is alsof hij de mythe achter zich laat van ‘een Theseus op reis naar Kreta’, ‘een Ulysses op weg om Circe te ontmoeten’,’ een Oedipus nog zoekend naar zijn noodlot’,  om de werkelijkheid binnen te treden.

 

Verloren kennis

De volgende zaterdag meldt hij zich weer bij Conchis voor de voortzetting van wat hij inmiddels als een ‘privé-maskerspel’ is gaan beschouwen. Die avond krijgen ze bezoek vertelt Conchis: Lily (een naam die trouwens verdacht veel op 'Lilith' lijkt). Conchis gaat verder met zijn levensverhaal. Hij vluchtte naar Buenos Aires. Toen zijn vader, die hem nooit meer wilde zien, overleed, ging hij met zijn moeder in Parijs wonen, waar hij medicijnen studeerde. Op een warme avond speelde hij voor het open raam klavecimbel. Er meldde zich een heer die graag naar hem wilde luisteren. Vervolgens ontstond de merkwaardigste vriendschap van zijn leven. De man was namelijk een onnoemelijk rijke graaf, wiens kasteel uit wraak in de fik werd gestoken door een ontslagen chauffeur. De graaf stierf aan een overdosis verdovende middelen en hijzelf erfde zodoende een fortuin. Vandaar dat  hij nu zelf een rijke stinkerd was. Tijdens zijn ontboezemingen klinkt er ineens geschal van een hoorn en zegt Lily dat ze moet gaan: ‘haar broer Apollo is gekomen’. Nicholas rent naar buiten en ontwaart een volkomen naakte man met een lauwerkrans. Daarna rent er een donkerharig meisje langs dat achtervolgd wordt door een sater. Vervolgens verschijnt Lily, verkleed als Artemis-Diana, die de sater doodt. Met pijl en boog. Als de scene voorbij is, oppert Nicholas tegen Conchis dat hij er waarschijnlijk meer van zou genieten als hij wist wat het allemaal te betekenen had. Conchis: “… Mijn beste Nicholas, in de afgelopen tienduizend jaar heeft de mensheid steeds gezegd wat jij zoëven zei. En het enige wat de goden tegen wie het gezegd werd gemeen hadden, is dat niet één van hen hierop ooit antwoord heeft gegeven…”. Nicholas krijgt voor hij gaat slapen ook nog een brochure mee die handelt over een psychiatrisch onderzoek naar telepathie: “… Bij bepaalde primitieve beschavingen, zoals bijvoorbeeld bij de Lappen, is dit fenomeen zó veelvuldig, zo geaccepteerd, dat het gebruikt wordt als een alledaags gerief, zoals wij in Frankrijk gebruik maken van de telegraaf en de telefoon…”.  Zoveel kennis is doodeenvoudig verloren gegaan: “… Niet alle krachten behoeven ontdekt te worden; sommige moeten herwonnen worden…”.

 

Dat andere meisje

Moet Nicholas (zoals hij zelf denkt) de rol van  Conchis’ ‘jongere ik’ spelen? De volgende dag ontmoet hij de mysterieuze Lily opnieuw aan een strandje. Als er een bel gaat stuurt ze hem naar boven: ‘hij wordt geroepen’. Bij het huis is het alsof zijn wereld in tweeën splijt als hij Lily’s ‘Döppelganger’ ziet staan. Heeft ze een tweelingzus? Naast haar een gedaante in het zwart met het luguberste masker dat hij ooit heeft gezien: de kop van een reusachtige zwarte hond of jakhals, met een lange snuit en steile puntoren (Artemis, beschermster van maagden en schutspatrones van de jagers, is een element in de oude matriarchale cultus van de drievoudige maangodin, in Syrië gekoppeld aan Astarte en in Egypte aan Isis, die vaak vergezeld wordt door Anubis met de hondekop, bewaker van de onderwereld, de latere Cerberus). Als de huishoudster verschijnt, met in haar kielzog Hermes, de postbode (in de mythologie staat Hermes voor de goddelijke boodschapper), trekken de twee zich haastig terug. Maria overhandigt hem een briefje van Conchis die zich laat verontschuldigen omdat hij dringend weg moet voor zaken. En er is zowaar een telegram van Alison. Ze komt naar Athene: of ze elkaar kunnen zien. Die middag gaat hij het bos in en ontmoet Lily wederom. Ze zegt dat Conchis hem in een soort val wil lokken, met haar als lokaas: het is de bedoeling dat hij verliefd op haar wordt. Hoe of het met Alison zit. Nicholas: “… Ik weet dat ik niet van… dat andere meisje… hou. Het kwam alleen omdat ik niemand anders had. Dat is alles…”. O ja?

 

De mens heeft mysteries nodig

Als Conchis terug is, beweert hij op zijn beurt dat Lily lijdt aan een ‘gespleten persoonlijkheid’. Het eiland zou de enige plek zijn waar ze kan rondzwerven om zich over te geven aan haar fantasieën: “… Volgens de wet hoort ze in een inrichting en is ze krankzinnig. En ongeneeslijk. Dat is de persoonlijke verantwoordelijkheid die ik op mij genomen heb. Om ervoor te zorgen dat ze nooit meer in een inrichting of kliniek belandt…”. Zoals hij heeft gemerkt, wordt ze constant geschaduwd door een oppasser. Nicholas gelooft precies niets van zijn verhaal. Toch zegt Conchis mooie dingen: “… De mens heeft het bestaan van mysteries nodig. Niet de oplossing ervan…”. Dat houdt hem psychisch gezond, geeft hem energie. En waarom zouden er trouwens geen onbewijsbare realiteiten kunnen bestaan?

 

Bezeten

Nicholas vertrekt alleen naar Athene omdat de kluizenaar vindt dat hij moet gaan en het huis een week op slot zit. Hij ontmoet Alison, liegt tegen haar alles aan elkaar, ze verdwalen op de Parnassus waar ze een ijskoude nacht in een berghut doorbrengen, en net als Alison denkt dat alles weer koek en ei is, vertelt Nicholas haar de waarheid: dat hij niet voor haar kan kiezen nu hij Lily heeft ontmoet (‘ik ben bezeten door alles daarginds’ en ‘er is iets heel vreemds aan de gang’), waarna ze met een knallende ruzie uit elkaar gaan. Wanneer hij de tweeling eindelijk samen te spreken krijgt, vertellen ze dat ze lid zijn van een klein amateurtoneelschap uit Canonbury en voor veel geld door Conchis zijn gecharterd om een soort van experimenteel theater te spelen. Ze moeten zich aan een script houden. Er is een draaiboek. Ze waren er andersom juist zeker van geraakt dat Nicholas een acteur was die hén voor de gek hield. En er zijn veel ‘anderen’. Spreken ze de waarheid? En nu ze elkaars kant van het verhaal weten, moeten ze er dan wel mee doorgaan?

 

It. Is. Not. Ended.

Ze besluiten dat ze er altijd nog mee op kunnen houden. Lily vertelt dat de kluizenaar wil dat ze Nicholas zogenaamd in het geheim ontmoet. Ze spreken een avond af bij een boskapelletje, waarna hij midden in de nacht in het pikkedonker naar huis loopt en op een groep Duitse soldaten stuit die hem hardhandig beetpakken. Hij beseft dat hij terug is in 1943. Op een ongelooflijke gewelddadige manier wordt er met een paar gevangen genomen ‘verzetsstrijders’ rond gesleept. Een kolonel komt naar hem toe en sist: “… It. Is. Not. Ended…”. Alsof “… de gehele nazi ‘Weltanschauung’ op een dag weer herboren en verwezenlijkt zou worden…”. Hij wordt vastgebonden tegen een rots gezet met een bot  mes in zijn nabijheid. Het duurt twintig minuten voor hij vrij is. Het maskerspel is duidelijk buiten zijn oevers getreden. Op school ligt een schokkende brief van een vriendin van Alison op hem te wachten. Daarin twee krantenknipsels: over haar zelfmoord.

 

Ten oorlog

Nicholas besluit over Alison te zwijgen. Wanneer hij teruggaat naar de kluizenaar maakt deze hem duidelijk dat dit het laatste weekend van zijn project is: zijn metatheater. Een volkomen nieuw soort drama dat hij heeft gecreëerd. Hij heeft op eigen houtje het element publiek weten uit te schakelen. Hij heeft van iedereen een acteur gemaakt: “… Niemand van ons is zoals hij werkelijk is…”. Ook Nicholas is mijlenver verwijderd van zijn ware ik. Hij verzekert Nicholas dat hij Lily na het weekeinde nooit meer zal zien: “… Dat is de vastgestelde afloop deze zomer…”. Even verder: “… ‘Nicholas. Ga terug naar Engeland en verzoen je met dat meisje over wie je mij verteld hebt. Trouw met haar en sticht een gezin en leer te zijn wat je werkelijk bent.’ Ik hield mijn ogen op de grond gevestigd. Ik wilde hem toeschreeuwen dat Alison dood was…”. Hij doet het niet. Conchis als ze die avond op het terras zitten te drinken: “… Mannen houden van oorlog omdat die hen in staat stelt serieus te lijken. Omdat oorlog het enige is dat vrouwen belet hen uit te lachen. In de oorlog kunnen zij de vrouw reduceren tot de status van voorwerp. Dat is het grote onderscheid tussen de seksen. Mannen zien voorwerpen, vrouwen zien de relatie tussen voorwerpen. Of de voorwerpen elkaar nodig hebben, elkaar liefhebben, bij elkaar passen. Het is een extra dimensie van gevoel die ons mannen ontbreekt en elke vrouw de oorlog doet verafschuwen – en absurd doet vinden. Ik zal je zeggen wat oorlog is. Oorlog is een psychose veroorzaakt door een onvermogen relaties te zien. Onze betrekking tot onze medemensen. Onze betrekking tot onze economische en historische situatie. En vooral onze relatie tot het niets, tot de dood…”.

 

Het kwaad

Dan begint hij te vertellen over zijn oorlogservaringen tijdens WO II, toen de Duitsers hem burgemeester maakten van het eiland, nadat de vorige was uitgevallen. De reden waarom sommigen hem als collaborateur zien. Tijdens deze periode doodden vier communistische verzeststrijders een groepje Duitse soldaten die toestemming hadden gekregen om te gaan zwemmen. Ze pakten hun wapens af. De represailles waren verschrikkelijk. Een sadistische kolonel wist ze in te rekenen. Verschrikkelijke martelingen volgden: “… Ik begreep vele dingen. Zijn werkelijke zelf, zijn werkelijke positie. En daaruit vloeide het besef voort dat hij gek was en daarom onschuldig, zoals alle krankzinnigen, zelfs de wreedsten, onschuldig zijn…”. Even verder: “… En daarom lag het echte kwaad, het echte monsterachtige van de situatie, aan de andere Duitsers, die minder-dan-krankzinnige luitenants en corporaals en gewone soldaten die zwijgend stonden toe te kijken…”. Conchis moest een van de guerillastrijders met zijn handen doden, maar weigerde. Daarop werd het vuur geopend op tachtig mannelijke gijzelaars waaronder Conchis zelf. Hij raakte bewusteloos en overleefde wederom een bloedbad.

 

Verraad

Teleurgesteld incasseert Conchis het feit dat de tweeling, net nu ze volgens hem aan het stuk zijn toegekomen waar het om draait, met het spel wil stoppen. Het huis wordt ontmanteld. Na er voor het laatst te hebben geslapen, ziet Nicholas de huishoudster, Lily die eigenlijk July heet, en haar oppasser - een beroemde zwarte Amerikaanse filmacteur, in het echt. Conchis legt zich er bij neer dat Lily/July wat heeft met Nicholas en verdwijnt strak in het pak in een watervliegtuig. Eind goed, al goed? Lily/ July laat Nicholas zien hoe alle acteurs in het niets konden oplossen doordat ze verdwenen in een ooit door de Duitsers gebouwde, geheime, ondergrondse bunker. Ze klimmen langs een trapje naar beneden waar alle toneelkostuums hangen. Als Nicholas haar de ruimte geeft om als eerste weer naar boven te klimmen, geeft ze een gil en ziet hij hoe ze bij haar arm wordt weggesleurd. Het luik knalt dicht. Na een half uur en vijf pogingen gaat het eindelijk moeiteloos open. Aan een boomtak hangen twee aanwijzingen: een doodskop en een zwartgeverfde pop. Symbool voor Lily's  ‘zwarte ziel’?  De pop is voorzien van flarden stof waaruit ook haar ouderwetse kleren zijn gemaakt. Wat schreef Frazer in “The Golden Bough” ook alweer over “… Gehangen poppen in heilige bossen…”? 

 

Het proces

Op school eisen de examens alle aandacht van Nicholas op. Ondertussen blijft hij zoeken naar Lily/July die geen kik meer geeft, tot hij op een buiige onweersavond naar buiten wordt geroepen door haar tweelingzus. Ze spelen een raar spel met hem, waarna hij onder leiding van Conchis gegijzeld wordt door een stel mannen in het zwart en op een boot terechtkomt waar ze hem door middel van morfine koest houden. Drie dagen later komt hij bij in een soort dodencel en wordt hem te kennen gegeven zich klaar te maken voor een ‘proces’. De rechtbank bestaat uit een rij doodenge mythische figuren: Herne de Jager - een neolitische hert-duivel, een krokodil-duivel, een gevleugelde vampier, een Bosch-nachtmerrie, een visvrouwvogel, een astroloog-tovenaar, een geit-duivel, Anubis – de jakhals-duivel, een pierrotskelet, een  Afrikaanse vogelverschrikker, een Azteek en een traditionele Engelse heks met een zwarte punthoed. Plotseling gaat het licht aan, ontdoen alle acteurs zich van hun outfit en stellen zich met naam en toenaam voor als een groep internationale psychologen. Een stel jonge studenten komt binnen. Ze gaan op de bezoekerstribune zitten. Eén van de psychologen leest een genadeloze analyse voor die helemaal niet zo gek overkomt: Nicholas zou vrouwen inpalmen door de nadruk te leggen op zijn eenzaamheid en ongeluk en hiermee te koop lopen, “… kortom, hij speelt de rol van de kleine jongen op zoek naar de moeder die hij verloren heeft. Daardoor roept hij in zijn slachtoffers verdrongen moederlijke instincten wakker die hij vervolgens met de semi-incestueuze meedogenloosheid van dit type exploiteert. Op de gebruikelijke wijze identificeert hij God met de vaderfiguur en verwerpt agressief elk geloof in Hem…”. 

 

Homo solitarius

Daar Nicolas één van de velen is, stelt een sociaal psycholoog: “… Naar mijn mening mogen wij over twintig jaar een periode van aanzienlijke en vandaag de dag haast onvoorstelbare welvaart in de westelijke wereld verwachten. Ik herhaal mijn bewering dat de dreiging van een catastrofe ten gevolge van het gebruik van kernwapens een gezonde uitwerking zal hebben op West-Europa en Amerika. Ten eerste zal deze de economische produktie stimuleren; ten tweede een garantie voor de vrede vormen; ten derde zorgen voor een constant gevoel van werkelijk gevaar achter elke seconde van het leven, hetgeen naar mijn mening vóór de vorige oorlog niet bestond en er mede toe heeft geleid. Hoewel deze oorlogsdreiging misschien enigszins zal bijdragen om de anders dominerende rol te neutraliseren die het vrouwelijk geslacht in een tijd van vrede wel moet spelen in de maatschappij waarin genot het hoogste streven is, voorspel ik dat mannen met een borstfixatie zoals de proefpersoon de norm zal worden. We treden een amoreel en zich alles veroorlovend tijdperk binnen waarin zelfbevrediging in de vorm van hoge lonen en een uitgebreide keuze aan verbruiksgoederen, verkregen en verkrijgbaar tegen een achtergrond van een kennelijk voor de deur staande universele ondergang, beschikbaar is, zij het niet voor iedereen, dan toch voor een steeds groter wordende meerderheid. In een dergelijk tijdperk moet het karakteristieke persoonlijkheidstype onvermijdelijk auto-erotisch worden en klinisch gezien autopsychotisch. Zoals de proefpersoon heden om persoonlijke redenen, zal zo iemand om economische redenen geen rechtstreeks contact meer hebben met het kwaad dat het leven van de mens aankleeft, zoals hongersnood, armoede, ontoereikende woongelegenheid enzovoort. De ‘homo sapiens’ van het Westen zal de ‘homo solitarius’ worden…”. Voilà.

 

Tragische held

Na deze knettergekke inwijdingsceremonie worden de studenten de zaal uitgestuurd en werpt Lily/July zich op als zondebok: Nicholas mag haar geselen. Hij beseft dat hij als Conchis tegenover de guerillastrijder staat en geeft de zweep terug. Daarna wordt hij nog gedwongen een uiterst compromitterende film en toneelstuk te zien waardoor hij vol zelfmedelijden tot de conclusie komt dat hij een ‘Othello’ is, de ‘tragische held’. In een oude schuur wordt hij wakker. Daarna volgt ontslag op school vanwege absentie. Hij dreigt een schandaal te schoppen waarna hem voorgesteld wordt zélf ontslag te nemen. Daar stemt hij mee in. Hij zou naar de politie kunnen gaan, maar hij heeft geen enkel bewijs voor wat hem allemaal is overkomen: “… alsof ik even omring ben geweest door een zwerm wonderlijke gevleugelde schepsels…”. Op de terugweg naar Engeland, wordt hij midden in de nacht  in een hotel in Athene gebeld door iemand die hem vraagt door het raam te kijken. In het licht van een straatlantaarn stapt een vrouw in een taxi die met  krijsende banden wegrijdt: Alison. Razend van woede begint hij te snappen dat Alison in het complot moet hebben gezeten: “… Het proces: mijn ‘profiteren van jonge vrouwen’…”

 

Terug in Londen

Terug in Engeland huurt hij een kamer bij een overjarige hippie, “… Ik heet Joan, iedereen noemt me Kemp…”, met een “... warm hart en een dwangmatige kletskous over zichzelf…”. Een kunstenares die hem een ‘onbehouwen, tijdelijk moederschap’ verschaft. Ze is de enige in het hele boek die wat humor laat zien: “… Toen ik binnenkwam, legde ze de ‘Daily Worker’ neer – die ze las ‘voor de waarheid’ en een zekere andere krant ‘voor de rotleugens’ – en bleef zitten roken. Haar mond zonder sigaret was als een jacht zonder mast; je veronderstelde een ramp…”. In Londen trekt Nicolas als een detective vervolgens alle sporen na die hem naar Alison kunnen leiden…

 

Op een andere planeet

Waar het boek over gaat? Ik heb nog steeds geen idee. Over een ‘metamorfose’? Een ‘catharsis’? Een hoogwaardig soort 'Temptation Island'? Zie de oude Grieken die geloofden dat theater een manier was om in contact te komen met de goddelijke sfeer en op een diepgaande manier emoties, verhalen en ideeën over te brengen. Het lezen van “De Magiër” is een duik in een andere planeten-wereld: voorwaar een waanzinnig avontuur op zich.

 

Uitgave: A.W. Bruna & Zoon – 1990, vertaling Frédérique van der Velde, 560 blz., ISBN 978 902 297 932 7

Alleen nog tweedehands verkrijgbaar