“Judas” van de Israëlische schrijver Amos Oz (Jeruzalem – 1939, hoogleraar Hebreeuwse literatuur) is een langzame, maar schitterende ideeënroman over een gesjeesde student: Sjmoeël Asj. Al direct klapt Oz uit de school: “… Dit is een verhaal dat zich afspeelt in de winterdagen van 1959 en het begin van 1960. Dit verhaal bevat vergissing en begeerte, teleurgestelde liefde en een religieuze kwestie die onbeslist blijft…”. De toon is gezet.
When one door shuts, another one opens
Prachtig zet Oz zijn Jeruzalemse hoofdpersonage neer: “… Sjmoeël Asj was een jongen van een jaar of vijfentwintig, met een stevig postuur, hij had een baard, was verlegen, gevoelig, socialistisch, astmatisch en geneigd gemakkelijk enthousiast en snel teleurgesteld te worden. Hij had brede schouders, een korte, dikke hals, en hetzelfde gold voor zijn vingers: dik en kort, alsof bij elke vinger een kootje ontbrak. Uit iedere porie van zijn gezicht en hals groeiden onbelemmerd gekrulde baardharen die aan staalwol deden denken. De baard liep over in zijn woest krullende hoofdhaar en het gekrulde struikgewas op zijn borst...”. Verder vertelt Oz dat Sjmoeël snel moe is, zijn gezicht vaak en veel met babypoeder bestrooit, gemakkelijk in huilen uitbarst – terwijl dat als iets voor vrouwen werd beschouwd in die tijd, en zijn manier van lopen onrust verraadt: “… trappen nam hij altijd met twee treden tegelijk, drukke straten stak hij schuin over, haastig, met gevaar voor eigen leven, zonder naar rechts of links te kijken, alsof hij zich midden in een vechtpartij stortte, zijn bebaarde hoofd met krullen krachtig, krijgslustig naar voren gestoken. Het leek altijd alsof zijn voeten uit alle macht zijn lichaam achternazaten, dat zelf weer zijn hoofd achternazat, alsof zijn benen bang waren dat Sjmoeël om de hoek van de straat verdween terwijl hij hen alleen achterliet…”. Een ongeluk komt nooit alleen. Sjmoeël is vastgelopen met zijn masterscriptie over ‘Jezus in de ogen van de joden’. Zijn lief heeft hem verlaten om te trouwen met haar vorige vriendje. Zijn vader kan zijn toelage niet meer betalen vanwege een financiële strop. En tot overmaat van ramp valt de kleine Kring voor Socialistische Vernieuwing waar hij lid van is ook nog eens uit elkaar - vanwege de misstanden van het regime van Stalin die aan het licht zijn gekomen: “… Moesten we definitief een eind maken aan een geweldig idee en voorgoed wanhopen aan het verbeteren van de wereld, alleen omdat de partij daar, in de Sovjet-Unie, er een zootje van had gemaakt en de weg was kwijtgeraakt? Moesten we het wonderbaarlijke personage van Jezus veroordelen alleen omdat de inquisitie zich had aangematigd te handelen in zijn naam? …”. Sjmoeël besluit zijn studie op te geven om werk te gaan zoeken: “… een duizelige beer die boos was omdat hij uit zijn winterslaap gehaald was…”. Dan valt zijn oog op een advertentie aan een prikbord in een cafetaria, waarin tegen een lichte vergoeding - inclusief kost en inwoning - voor vijf uur in de avond een gezelschapsheer wordt gevraagd ten behoeve van een oude invalide man, waar hij gehoor aangeeft: ‘When one door shuts, another one opens’.
Geen troost, nergens ter wereld
In het huis van de invalide, Gersjom Wald, zweeft ook nog een afstandelijke, mooie, mysterieuze weduwe rond, waarvan Wald enkel zegt: “… Ze doet wat ze wil en ik doe ook wat ze wil…”. Natuurlijk slaat Sjmoeëls’ hoofd op hol. Het bijzondere is dat de gewezen student haar rond de 45 schat, dus zo’n twintig jaar ouder als hijzelf, wat ik dan weer ongekend sympathiek vind van meneer Oz, want de meeste schoonheden in romans zijn zelden ouder dan 25, daarna worden ze hooguit getekend als verwelkte bloemen waarvan maximaal gezegd wordt dat het hen is aan te zien dat ze vroeger een stuk waren geweest. De gewezen student moet een briefje tekenen waarin hij belooft met niemand te praten over wat er in het huis gebeurt en bovendien mag hij geen bezoek ontvangen. Tegen deze raadselachtige achtergrond ontwikkelen zich doordachte gesprekken tussen Wald en Sjmoeël. Bijvoorbeeld over Ben Goerion en de oprichting van de staat Israël (Oz is een fervent voorstander van een twee-statenoplossing voor het Palestijns-Israëlische conflict). Sjmoeël: “… ‘De waarheid is dat alle macht van de wereld een vijand niet in een vriend kan veranderen. Hij kan een vijand in een slaaf veranderen, maar niet in een kameraad. Met alle macht ter wereld kun je een fanaticus niet veranderen in een tolerant iemand. En met alle macht ter wereld kun je een wraakzuchtige niet veranderen in een vriend. En kijk, dat zijn nu net de existentiële problemen van de staat Israël: een vijand in een vriend veranderen, een fanaticus in een gematigd iemand, een wraakzuchtige in een kameraad. Heb ik daarmee gezegd dat wij geen militaire kracht nodig hebben? Geenszins. Zo’n dwaze gedachte zou nooit bij me opkomen. Ik weet net zo goed als u dat de macht, onze militaire macht, op elk moment, ook op dit moment dat u en ik hier zitten te discussiëren, tussen ons en onze dood staat. De macht heeft de kracht om tijdelijk onze vernietiging te voorkomen. Op voorwaarde dat we ons zullen herinneren, op elk moment, dat de macht in ons geval alleen kan voorkomen. Niet kan oplossen. Hij kan de ramp alleen een tijdje uitstellen.’ Gersjom Wald zei: ‘Heb ik mijn enige zoon dan alleen maar verloren om de ramp die volgens jou onafwendbaar is een beetje uit te stellen?’ Sjmoeël verlangde er plotseling naar op te staan en met beide handen het logge, slechts gedeeltelijk uitgehouwen hoofd van de man die tegenover hem zat tegen zijn borst te drukken en misschien zelfs een woord van troost te spreken. Maar er was geen troost, nergens ter wereld. Hij hield zich in en besloot te zwijgen, om niet nog meer pijn te veroorzaken…”. Af en toe gaat de weduwe met hem wandelen: “… Sjmoeël en Atalja daalden af naar de straat die om het Gee Ben Himom, het Dal van de zoon van Hinom, kronkelde, en Sjmoeël fluisterde: ‘Nu zijn we in de hel.’ Atalja zei: ‘Dat zijn we toch wel gewend?’…” (In dit dal werden vroeger kinderen geofferd aan de Moloch. Daarom betekent Geehinom in het Hebreeuws ‘hel’. De verbasterde vorm gehenna komt voor in het Nieuwe Testament - o.a. in Mattheüs 5 - en wordt in het Nederlands eveneens gebruikt om de hel aan te duiden).
Wie de moed heeft zichzelf te veranderen, zal altijd beschouwd worden als een verrader
Sjmoeël heeft zeeën van tijd over waarin hij zich verdiept in Jezus en met name zijn geheimzinnige verrader Judas Iskariot, waarmee de joden alle eeuwen door zijn geïdentificeerd. Hij komt tot een heel andere interpretatie van Judas dan gebruikelijk. Volgens hem was Judas een goed opgeleide gesettelde man – in tegenstelling tot de rest van de discipelen die arme vissers en landbouwers waren - die door de priesterkliek van Jeruzalem naar Jezus werd gestuurd om Hem als charlatan te ontmaskeren. Maar hij werd zijn vurigste aanhanger. Zijn vertrouweling. Hij geloofde volledig in Jezus’ goddelijkheid en ensceneerde de kruisiging. Als Jezus voor de ogen van heel Jeruzalem, ja, van de hele wereld, gezond en wel van het kruis afdaalde, zouden alle mensen voor Hem op hun knieën vallen en kon het koninkrijk der hemelen beginnen. Dat gebeurde niet:
“… En Judas, die de zin en het doel van zijn leven voor zijn geschokte ogen verbrijzeld zag worden, Judas, die begreep dat hij eigenhandig de dood had veroorzaakt van de man die hij liefhad en bewonderde, liep weg en verhing zich. Zo, schreef Sjmoeël in zijn schrift, zo stierf de eerste christen. De laatste christen. De enige christen…”. Ergens lijkt Oz de joden te vereenzelvigen met deze Judas, als hij Wald over zijn zoon Micha, die is omgekomen in de Onafhankelijkheidsoorlog, laat zeggen: “… Ik heb hem geïndoctrineerd. En niet alleen ik. Wij allemaal. Zijn kleuterleidsters. De leraren. Zijn vrienden en leeftijdgenoten. De meisjes. In die jaren citeerden we allemaal vol toewijding de woorden van dichteres Channa Szenes: “Een stem heeft mij geroepen en ik ben gegaan.” Een stem heeft hem geroepen en hij is gegaan. Ik was zelf ook deel van die stem. Het hele land liet die stem horen. Geen volk trekt zich terug uit de loopgraven van zijn leven, om met Alterman te spreken. We stonden met onze rug tegen de muur. Hij ging en ik ben gebleven. Nee. Ik ben niet gebleven. Micha is er niet meer en ik ben er ook niet meer. Kijk mij nu toch eens: er zit een man voor je die niet leeft. Er zit een dode kletskous tegen je te kletsen…”. Israël is niet het koninkrijk der hemelen geworden. Verre van dat. Sjmoeël komt er achter dat er destijds één politicus was die tegen het oprichten van de staat Israël was, die meer zag in een spiritueel zionisme, maar hij werd als ‘verrader’ monddood gemaakt. En deze man heeft weer alles te maken met het huis waar hij in terecht gekomen is. Het hele boek door wordt er over het thema ‘verraad’ nagedacht. De beroemdste kus uit de wereldgeschiedenis, de kus van Judas, was helemaal geen verraderskus, volgens Sjmoeël. De profeet Jeremia werd zowel door het Jeruzalemse gepeupel als door het Koninklijke huis beschouwd als een verrader. Abraham Lincoln, de bevrijder van de slaven, werd door zijn tegenstanders een verrader genoemd. De Duitse officiers die geprobeerd hebben Hitler te vermoorden, werden geëxecuteerd wegens verraad. Zijn ouders en zus beschuldigen Sjmoeël ervan zijn familie te hebben verraden omdat hij met zijn studie is gestopt: “… ‘Wie bereid is zichzelf te veranderen’, zei Sjmoeël, ‘wie de moed heeft zichzelf te veranderen, zal altijd beschouwd worden als een verrader door degenen die niet in staat zijn tot enige verandering en doodsbang zijn voor verandering en verandering niet begrijpen en elke verandering verafschuwen.’…”. Amen.
De beer moet wakker worden
In een van de laatste van de ruim vijftig hoofdstukken van het boek wordt het dramatische verhaal van de kruisiging van Jezus verteld, door de ogen van Judas. Oz laat Judas het wurgtouw waarmee hij zichzelf zal verhangen in de vijgenboom knopen die Jezus een tijdje daarvoor had vervloekt, omdat er geen vruchten aan groeiden. Judas, die de eeuwen door emmers stront over zich heen heeft gekregen, maar zonder wie er hoe dan ook geen kerk en geen christendom zou zijn geweest: alles heeft twee kanten. Uiteindelijk wordt Sjmoeël door de ‘zwarte weduwe’, waar hij hopeloos verliefd op is, op straat gezet – net als al zijn voorgangers: “… ‘Als je nog langer bij ons blijft, raak je nog helemaal versteend. Net als wij. Dan raak je met mos begroeid. Je bent nu al verouderd geraakt.’ En ze voegde eraan toe: ‘Drie maanden is genoeg. Je moet onder de jonge mensen komen, jongens, meisjes, studenten, wijn, feestjes, uitgaan. Wat je hier hebt gehad, was alleen om de winter door te komen. Deze winter is voorbij. De beer moet wakker worden’…”. En Sjmoeël gaat weer op pad. A lonesome cowboy: “… Hij haalde de plunjezak van zijn schouder. Zette hem op het stoffige asfalt. Op de plunjezak legde hij zijn jas en ook zijn stok en zijn muts. En hij bleef staan om zich af te vragen…”. De stok heeft hij trouwens gestolen.
Wat een verhaal…
Voor wie verder wil lezen: zie Toledot Jesjoe - De geschiedenis van Jezus
Uitgave: De Bezige Bij – 2015, vertaling Hilde Pach, 400 blz., ISBN 978 902 349 239 9, € 24,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier